direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, omgeving Kristenbos
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0136-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, omgeving Kristenbos met identificatienummer NL.IMRO.0164.BP0136-0301 van de gemeente Hengelo;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden-beroep:

een dienstverlenend dan wel ambachtelijk beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk bijbehorend bouwwerk onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.8 afwijken:

het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.9 agrarisch bedrijf / agrarische bedrijfsvoering

een bedrijf/bedrijfsvoering, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder begrepen het fokken van dieren; een en ander met uitzondering van glastuinbouwbedrijven en boomkwekerijen;

1.10 agrarisch bouwvlak

een op de verbeelding zodanig aangegeven bebouwingsoppervlak, waarop de agrarische bedrijfsbebouwing is geconcentreerd;

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bedrijfseconomische binding:

het aantoonbaar, al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst voor gemiddeld 12 uur per week, duurzaam verrichten van werkzaamheden behorende bij de dagelijkse bedrijfsvoering, niet zijnde werkzaamheden op basis van vrijwilligheid (om niet), inleen, detachering of aanneming van werk, voor een naast of in de directe nabijheid van de woning, althans op hetzelfde bedrijventerrein gelegen bedrijf;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsmatige kamerverhuur:

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbendende personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige wooneenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging.

Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.17 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor een (huishouding van een) persoon welke een bedrijfseconomische binding heeft met dit bedrijf of instelling;

1.18 bestaand:
  • 1. bij bouwwerken:

bouwwerken die aanwezig zijn, dan wel mogen worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning, dan wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, die is aangevraagd vóór het tijdstip van terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  • 2. bij gebruik:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat (hoofd)gebouw;

1.23 boomkwekerij:

een agrarisch bedrijf dat gericht is op de productie - door middel van het planten en (op)kweken - van bomen, coniferen, heesters en andere houtgewassen;

1.24 boomteelt:

tak van tuinbouw die zich bezig houdt met het telen van houtige gewassen en planten voor tuinen en groenvoorzieningen;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 pot- en containerteelt:

een niet grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteit gericht op het telen van gewassen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;

1.34 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.35 detailhandel als ondergeschikte nevenfunctie:

detailhandel die niet zelfstandig is en rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit die is toegestaan, ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en waarvan de detailhandel maximaal 20% van de totale omzet van het bedrijf mag uitmaken;

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 diepploegen:

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.38 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.39 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.40 erker:

een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een woning;

1.41 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 het hobbymatig houden van dieren:

het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 12 NGE;

1.44 het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.45 het verharden van gronden:

onder het verharden van gronden wordt verstaan het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.46 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hieronder niet begrepen;

1.48 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet Milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij is aangesloten op de milieuwetgeving. Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). In het plangebied is de intensieve veehouderij met name gericht op varkenshouderij, vleesstieren en kalverhouderij;

1.49 internethandel en/of telefonische colportage:

detailhandel waarbij de verkoop via internet en/of telefonische colportage plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop;

1.50 kamerverhuur/kamerbewoning:

bewoning in de vorm van niet zelfstandige wooneenheden, zoals in de vorm van één of meerdere kamers;

1.51 kamerverhuurbedrijf:

een persoon of personen, handelend onder eigen naam of handelsnaam, of een rechtspersoon, die bemiddeling verleent/verlenen bij het verkrijgen van woonruimte in de vorm van één of meerdere kamers;

1.52 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;

1.53 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat uitsluitend dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening;

1.54 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.55 kas:

een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal;

1.56 lage, niet menstoegankelijke tunnels:

niet verankerde, niet menstoegankelijke kas- dan wel platglasconstructie van maximaal 1,5 meter hoog;

1.57 landschappelijke waarde:

waarde in landschappelijk-esthetische en/of geomorfologische zin;

1.58 nevenfuncties:

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.59 NGE:

Nederlandse Grootte Eenheid is een norm die wordt gebruikt voor de bepaling van de bedrijfsomvang van landbouwbedrijven;

1.60 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.61 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

1.62 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.63 onzelfstandige wooneenheid:

een woonvorm van één of meerdere kamer(s) in een woning waar sprake is van een noodzakelijk gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen;

1.64 paardrijbak:

een omheinde ruimte (geen gebouw zijnde) welke geschikt is gemaakt voor het berijden, trainen of africhten van paarden. De ondergrond is veelal vervangen door een zandbed, al dan niet aangevuld met een dempende en drainerende laag;

1.65 paardenpension:

een bedrijf waar paarden van derden worden gestald;

1.66 permanente bewoning:

gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf;

1.67 plattelandswoning:

een woning zoals bedoeld in artikel 1.1. eerste lid Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting die ook door derden bewoond mag worden;

1.68 productiegerichte paardenhouderij:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;

1.69 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en die derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.70 reclamemast/ reclamezuil:

een paal of constructie waaraan reclame-uitingen worden bevestigd;

1.71 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.72 teeltondersteunende kassen:

kassen waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit;

1.73 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk bijbehorend bouwwerk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.74 verbeelding

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze van verbeelding verstaan;

1.75 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;

1.76 voorgevel:

voor wat betreft de realisatie van bijbehorende bouwwerken wordt slechts één gevel als voorgevel aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;

1.77 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens die langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing ligt;

1.78 wooneenheid/woning:

(een gedeelte van) een gebouw met woonfunctie/een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één individueel huishouden;

1.79 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 algemeen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakgoten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel en luifels tot 1 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  • a. agrarische bedrijfsvoering;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', ook voor een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt', ook voor boom- en pot- en containerteelt;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' een plattelandswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
  • f. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  • g. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgebonden producten;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • j. watergangen, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van de watergangen, uitsluitend voorzieningen ten behoeve van het waterstaatkundig beheer zijn toegestaan;
  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. wegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. per agrarisch bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • b. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 12o en niet meer dan 45o bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of minder bedraagt;
  • f. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de nevenactiviteit(en) mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de op het perceel aanwezige gebouwen bedragen, dan wel het bestaande oppervlak indien deze meer bedraagt.
3.2.2 Bedrijfswoning/plattelandswoning

Binnen deze bestemming mogen bedrijfswoningen/plattelandswoningen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. per agrarisch bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het gestelde in 3.2.2 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2e bedrijfswoning' twee bedrijfswoningen toegestaan/aanwezig;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' mag een bedrijfswoning tevens worden gebruikt als plattelandswoning;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  • h. herbouw van bestaande bedrijfswoningen is uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
    • 1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
    • 2. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
    • 3. de bouwwijze (vrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en).
3.2.3 Opslag/ pomphuis

In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag" gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het aanduidingsgebied ter plaatse van de aanduiding 'opslag' te worden gebouwd;
  • b. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor opslag en/of technische-, beregenings- en pompinstallaties ten behoeve van boom- en pot- en containerteelt en/of een hoveniersbedrijf;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een paardrijbak is toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' een paardrijbak ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • b. binnen het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, waarbij geldt dat:
    • 1. terrein- en erfafscheidingen vanaf de voet gemeten maximaal 1 meter hoog mogen zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
    • 2. mestsilo's maximaal 8,5 meter hoog mogen zijn;
    • 3. overige silo's maximaal 15 meter hoog mogen zijn;
    • 4. lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 6 meter hoog mogen zijn;
  • c. buiten het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, waarbij geldt dat:
    • 1. lichtmasten ten behoeve een paardrijbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 2. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals afrasteringen ten behoeve van het agrarisch grondgebruik maximaal 2 meter hoog mogen zijn;
  • d. op percelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor boom- en pot- en containerteelt toegestaan in de vorm van:
    • 1. tunnels, hagel- en schaduwschermen, met dien verstande dat het een tijdelijke voorziening -alleen toegestaan tijdens het groeiseizoen en/of als wintervoorziening- dient te betreffen; de hoogte van deze voorzieningen mag maximaal 3,5 meter bedragen;
    • 2. technische installaties, water- en foliebassins en watersilo's en beregeningsinstallaties met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het bouwen van sleufsilo's, buiten het agrarisch bouwvlak, is niet toegestaan;
  • f. ten behoeve van het recreatief medegebruik is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels en dergelijke met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Voor alle in deze bestemming opgenomen afwijkingsbevoegdheden die uitbreidingsmogelijkheden (bouwmogelijkheden) bieden voor agrarische bedrijven geldt, ongeacht of voldaan kan worden aan de overige gestelde voorwaarden, dat de afwijking alleen kan worden verleend indien door het verlenen hiervan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden.

3.3.1 Verlenen van afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken:

  • a. van het bepaalde in 3.2.1 onder b. teneinde een beperkte overschrijding van het agrarisch bouwvlak door agrarische bebouwing toe te staan, mits:
    • 1. de overschrijding noodzakelijk is uit het oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de overschrijding niet meer bedraagt dan 20 meter, gerekend vanuit de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • b. van het bepaalde onder 3.2.2 onder h. teneinde herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn toe te staan mits:
    • 1. de herbouw in ieder geval plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    • 2. de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 3. door de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. van de voorgeschreven goot-, bouwhoogten, met dien verstande dat de voorgeschreven goot- en bouwhoogten met maximaal 2 meter mogen worden vergroot. Indien de vergroting meer bedraagt dan 10% van de toegestane hoogte, deze vergroting uitsluitend kan worden toegestaan indien de hogere goot- en of bouwhoogte noodzakelijk is ter uitvoering van wetgeving in het kader van de milieu- en/of bouwregelgeving dan wel het dierenwelzijn;
  • d. van de voorgeschreven dakhelling, mits het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. van de bouwhoogte van antennes tot maximaal 15 meter;
  • f. teneinde sanitaire voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen toe te staan op een agrarisch bouwvlak. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
    • 1. de afwijkingsbevoegdheid heeft uitsluitend betrekking op de percelen waar een afwijking is verleend ten behoeve van het kleinschalig kamperen;
    • 2. er dient bij voorkeur gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
    • 3. de bebouwde oppervlakte van de sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • g. van het bepaalde in 3.2.4 onder d. teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten de agrarische bouwpercelen toe te staan, mits:
    • 1. het oprichten van een sleufsilo buiten het agrarische bouwvlak noodzakelijk is uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering; dienaangaande kunnen burgemeester en wethouders advies vragen aan een onafhankelijk ter zake deskundige;
    • 2. de sleufsilo direct aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
    • 3. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m2;
    • 4. de bebouwingshoogte niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • h. van het bepaalde in deze bestemming, teneinde als nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf, extensieve vormen van recreatie, dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, functies met een recreatief karakter en agrarisch verwante activiteiten toe te staan, die enige relatie hebben met het buitengebied. Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden voorts de volgende voorwaarden:
    • 1. de nevenactiviteiten vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
    • 3. indien sprake is van verblijfsrecreatieve activiteiten in de vorm van bed en break-fastvoorzieningen en/of verbouw tot appartementen geldt als belangrijke randvoorwaarde dat de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2 en voor zover het appartementen betreft, maximaal 5 appartementen zijn toegestaan; De maximale oppervlakte van een appartement bedraagt 50 m2 en de inhoud maximaal 250 m3;
    • 4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 5. de belangen van de omliggende agrarische bedrijven mogen niet worden aangetast;
    • 6. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • i. van het bepaalde in deze bestemming, teneinde bestaande bedrijfsgebouwen bij een bestaand agrarisch bedrijf te gebruiken voor opslag, stalling van caravans, boten, vouwwagens of kampeerwagens. Voor het toestaan gelden voorts de volgende voorwaarden:
    • 1. de activiteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 3. bij opslag dient dit milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
    • 4. de afwijking betreft maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 5. opgeslagen goederen mogen niet ter plekke worden verkocht;
  • j. van het verbod tot bouwen binnen 5 meter aan weerszijden van de watergang zoals opgenomen in artikel 3.1 onder j., mits de waterbeheerder is gehoord;
  • k. van het bepaalde in deze bestemming, teneinde hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan, mits voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen in bijlage 1.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Kleinschalig kamperen

Het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, met dien verstande dat:

  • a. het kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan op gronden gelegen op of direct aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak;
  • b. het slechts kampeermiddelen betreft met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.); het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
  • c. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • d. indien de kampeermiddelen worden geplaatst op gronden direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak, de kampeermiddelen mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 meter gerekend vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • e. bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 meter tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen;
  • f. afhankelijk van de plaatselijke situatie kunnen voorwaarden worden gesteld met het oog op de cultuurhistorische-, landschappelijke of natuurwaarde van het gebied. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de functie van het betreffende gebied. Deze functie mag niet wezenlijk worden aangetast.
3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  • c. detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geteelde producten van het agrarisch bedrijf;
  • d. voor woondoeleinden met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen/plattelandswoning;
  • e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij(tak).
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Verlenen van afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken:

  • a. het bepaalde in artikel 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. het in gebruik nemen van vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de criteria, zoals opgenomen in bijlage 1.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Algemene verbodsbepaling

Het is verboden op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van mestplaten buiten het agrarisch bouwvlak;
  • b. het aanbrengen van verhardingen, met uitzondering van de aanleg van kavel- en koepaden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en ten behoeve van boom- en pot- en containerteelt met een maximale breedte van 4 meter;
  • c. het aanbrengen van houtopstanden, niet zijnde boom- en pot- en containerteelt;

De onder a. tot en met c. bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.

3.6.2 Uitzondering

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of beheer.

Artikel 4 Bedrijf - Plantengroothandel/boomkwekerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Plantengroothandel/boomkwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groothandel in bomen en planten;
  • b. boomkwekerij;
  • c. plantenkwekerij;
  • d. cash en carry;
  • e. pot- en containerteelt;
  • f. groothandel in tuinbouwartikelen;
  • g. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' waarbij de bedrijfswoningen tevens gebruikt mogen worden als woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning voor werknemers van het ter plaatse gevestigde bedrijf als bedoeld in lid 4.1 onder a t/m f;

met tevens ondergeschikt:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. wegen en paden;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
  • n. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfsgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen kleine gebouwtjes ten behoeve van de container- en boomteelt met een maximale oppervlakte van 15 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Binnen deze bestemming mogen bedrijfswoningen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen maximaal twee bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
4.2.3 Aan-/uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Binnen deze bestemming mogen aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de goothoogte van een aan-/uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een aan-/uitbouw dient minimaal 2 meter minder dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw te bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
4.2.4 Pomphuis

In afwijking van het bepaalde in 4.2.1 mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het aanduidingsgebied ter plaatse van de aanduiding 'opslag' te worden gebouwd;
  • b. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor technische-, beregenings-, zuiverings- en pompinstallaties ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die maximaal 3 meter hoog mogen zijn;
  • b. lichtmasten mogen worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 15 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ben behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteit;
  • a. een bedrijfswoning, anders dan op grond van het bepaalde in 4.1 onder g is toegestaan;
  • b. detailhandel.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 4.3 ten behoeve van:

  • a. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving, gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in artikel 4.1 mits het geen geluidszoneringplichtige inrichtingen betreft.

Artikel 5 Bedrijf - Huidverzorgingspraktijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Huidverzorgingspraktijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een beautycentrum, schoonheidssalon, huidverzorgingspraktijk;
  • b. een bedrijfswoning;

met tevens ondergeschikt:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. wegen en paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
  • h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • i. watergangen, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van de watergangen, uitsluitend voorzieningen ten behoeve van het waterstaatkundig beheer zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak (m2)" aangegeven oppervlakte;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 12° en niet meer dan 45° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of minder bedraagt.
5.2.2 Bedrijfswoningen

Binnen deze bestemming mogen bedrijfswoningen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 12° en niet meer dan 45° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of minder bedraagt;
  • g. herbouw van bestaande bedrijfswoningen is uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
    • 1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
    • 2. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
    • 3. de bouwwijze (vrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);
5.2.3 Aan-/uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Binnen deze bestemming mogen aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de goothoogte van een aan-/uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een aan-/uitbouw dient minimaal 2 meter minder dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw te bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen, vanaf de voet gemeten, mag maximaal 1 meter bedragen, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes mag maximaal 12 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van:

  • a. het bepaalde in 5.2.1 onder b. teneinde het toegestane bebouwde oppervlak aan bedrijfsgebouwen te vergroten, met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte met maximaal 15% mag worden vergoot;
    • 2. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toenemen en past binnen de bestaande ontsluitingssituatie;
    • 3. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar is voor de omgeving;
    • 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • b. van de voorgeschreven goot-, bouwhoogten, met dien verstande dat de voorgeschreven goot- en bouwhoogten met maximaal 10% mogen worden vergroot, indien dat vanuit welstandstechnisch en/of stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is;
  • c. van de voorgeschreven dakhelling, mits het landelijk karakter van het gebied hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. van de bouwhoogte van antennes tot maximaal 15 meter;
  • e. van het bepaalde onder 5.2.2 onder g. teneinde herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn toe te staan mits:
    • 1. de herbouw in ieder geval plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    • 2. de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 3. door de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. de nieuwe situering van de bedrijfswoning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  • f. van het bepaalde in deze bestemming teneinde bestaande bedrijfsgebouwen te gebruiken voor opslag, stalling van caravans, boten, vouwwagens of kampeerwagens. Voor het toestaan gelden voorts de volgende voorwaarden:
    • 1. de activiteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de bedrijfsvoering;
    • 2. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 3. bij opslag dient dit milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
    • 4. de afwijking betreft maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 5. opgeslagen goederen mogen niet ter plekke worden verkocht;
  • g. van het verbod tot bouwen binnen 5 meter aan weerszijden van de watergang zoals opgenomen in artikel 5.1 onder i., mits de waterbeheerder is gehoord.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteit;
  • c. detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenfunctie;
  • d. het gebruik voor woondoeleinden met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • e. het gebruik voor andere doeleinden dan de in artikel 5.1 beschreven bedrijfsactiviteit.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 5.4 ten behoeve van:

  • a. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving, gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in artikel 5.1 mits het geen geluidszoneringplichtige inrichtingen betreft.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;

met tevens ondergeschikt:

  • c. hondenuitlaatvoorzieningen;
  • d. fiets- en/of voetpaden;
  • e. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
  • f. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;

met tevens ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. bermen;
  • i. watergangen, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van de watergangen, uitsluitend voorzieningen ten behoeve van het waterstaatkundig beheer zijn toegestaan;
  • j. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verkeer en verlichting mag maximaal 8 meter bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;

met tevens ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • f. bruggen en overkluizingen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verkeer en verlichting mag maximaal 8 meter bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterbeheer;
  • c. waterberging;
  • d. waterlopen met bijbehorende taluds;
  • e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  • f. behoud en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. bermen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. recreatieve voorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. kademuren.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur', ook voor woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "kantoor", ook voor een kantoor;

met tevens ondergeschikt:

  • d. aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • e. het hobbymatige houden van dieren;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. watergangen, met dien verstande dat op de gronden gelegen binnen een strook van maximaal 5 meter aan weerszijden van de watergangen, uitsluitend voorzieningen ten behoeve van het waterstaatkundig beheer zijn toegestaan;
  • h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd;
  • c. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 12º en niet meer dan 55º bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer of minder bedraagt.
  • g. in afwijking van het bepaalde in 10.2.1 onder f. mag van de vereiste dakhelling worden afgeweken ten behoeve van het aanbrengen van een plat dak, indien en voor zover het gedeelte plat dak niet meer bedraagt dan 40% van de oppervlakte van het desbetreffende gebouw;
  • h. herbouw van de bestaande woningen is uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
    • 1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
    • 2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
    • 3. de bouwwijze (vrijstaand of aangeengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woningen(en).
10.2.2 Aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Binnen deze bestemming mogen aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de goothoogte van een aan-/uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een aan-/uitbouw dient minimaal 2 meter minder dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw te bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van antennes mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van:

  • a. de voorgeschreven goot- en bouwhoogten met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte met maximaal 10% mogen worden vergroot, indien dat vanuit welstandstechnisch en/of stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is;
  • b. de voorgeschreven dakhelling, mits het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het bepaalde onder 10.2.1 onder h. teneinde herbouw van een woning buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn toe te staan en/of af te wijken van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en) mits:
    • 1. herbouw in ieder geval plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    • 2. de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn en/of de afwijkende bouwwijze stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 3. door de afwijkende bouwwijze en/of door de herbouw buiten de bestaande funderingen en/of voorgevelrooilijn het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. de nieuwe situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van om liggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  • d. het bepaalde in 10.2.2 onder a. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m2, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het bepaalde in 10.2.2 onder a. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot ten behoeve van de vervanging van landschapsontsierende aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mits:
    • 1. bij vervanging boven de in artikel 10.2.2 onder b. toegestane 100 m2, ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
    • 2. met de vervanging de gezamenlijke oppervlakte aan aan-/uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten hoogste 350 m2 mag bedragen;
    • 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. het verbod tot bouwen binnen 5 meter aan weerszijden van de watergang zoals opgenomen in artikel 10.1 onder g., mits de waterbeheerder is gehoord;
  • g. van het bepaalde in deze bestemming, teneinde hergebruik van vrijkomende (voormalige agrarische bedrijfs)gebouwen en het bijbehorende erf toe te staan, mits voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen in bijlage 1;
  • h. van het bepaalde in deze bestemming, teneinde verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed en break-fastvoorzieningen en/of verbouw tot appartementen toe te staan. Voor het toestaan gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats;
    • 2. de gebruiksoppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2 en voor zover het appartementen betreft, maximaal 5 appartementen zijn toegestaan; De maximale oppervlakte van een appartement bedraagt 50 m2 en de inhoud maximaal 250 m3;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 4. de belangen van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden aangetast.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Strijdig gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    • 1. de bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
    • 2. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
    • 3. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroeps- of kleinschalige bedrijfsactiviteit gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. het beroep of bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwvlak;
    • 2. er mag geen hinder worden of kunnen worden toegebracht aan het woonmilieu;
    • 3. er mag niet meer dan 1/3 van de oppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende aan-/uit- of bijgebouwen voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening worden gebruikt, met een maximum van 50 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt
    • 4. er mag geen sprake zijn van detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
    • 5. het mogen geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 10.4:

  • a. en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed en breakfast, mits:
    • 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw;
    • 2. er maximaal twee kamers worden gerealiseerd;
    • 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    • 4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. ten behoeve van het stallen van caravans, boten, vouwwagens en kampeerwagens, mits:
    • 1. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 2. de opslag milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
    • 3. de ontheffing maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing betreft;
    • 4. de opgeslagen goederen niet ter plekke worden verkocht;
  • c. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Leiding - Brandstof

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van brandstofleidingen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

11.2.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 11.2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Afwijking wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Verbodsbepaling
  • a. Het is verboden op de tot 'Leiding - Brandstof' bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
    • 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en of bomen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewas.
  • b. De onder a. bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de brandstofleidingen ontstaat of kan ontstaan. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren wordt het advies ingewonnen van de leiding beheerder.
11.5.2 Uitzondering

Het onder 11.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of beheer van de brandstofleiding.
11.5.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 11.5.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 12 Leiding - Hoogspanning

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen, met de daarbijbehorende belemmerende strook en voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

12.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen;
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 12.2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits vooraf positief advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Afwijking wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op de tot 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het opslaan van materialen of stoffen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • e. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  • f. het aanbrengen en/of rooien van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
  • g. het vellen of rooien van houtgewas;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • i. het aanbrengen en/of slopen van ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties, opstallen of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 12.1 omschreven bestemming;
  • j. het aanleggen van zonnepanelen.

De onder a. tot en met j. bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de energievoorziening ontstaat of kan ontstaan. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren wordt positief advies ingewonnen van de leiding beheerder / directeur van het energiebedrijf.

12.5.2 Uitzondering

Het onder 12.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of beheer van de hoogspanningsleiding.
12.5.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 12.5.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 13 Waterstaat - Keur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Keur aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang.

13.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 13.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits;

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, en;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van opslag van goederen.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 13.4 voor het toestaan van de opslag van goederen mits dit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  • a. Het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. Opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. Opslag, herverpakking en/of verkoop van zowel consumentenvuurwerk alsook professioneel;
  • d. Een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
15.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor vergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 milieuzone - intrekgebied
16.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' geldt dat die gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater.

16.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van deze aanduiding mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming(en) en ten dienste van de grondwaterwinning worden gebouwd, mits de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad.
16.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals damwanden, diepwanden of schermen, alsmede het verwijderen van deze voorwerpen;
    • 2. het maken en/of het buiten gebruik stellen van boorputten;
    • 3. het realiseren van ondergrondse bouwwerken;
    • 4. het realiseren van funderingswerken dieper dan 1 meter beneden peil, zoals het aanbrengen van palen in de grond;
    • 5. het draineren, afgraven of vergraven van gronden;
    • 6. het graven, vergraven of dempen van sloten.

De onder 1. tot en met 6. bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de kwaliteit van het grondwater niet onevenredig worden aangetast.

  • b. Het onder 16.1.3 onder a. vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
    • 1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
    • 2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
    • 3. welke betreffen het normale onderhoud en/of beheer.
  • c. Overtreding van het bepaalde in artikel 16.1.3 onder a. wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Verlenen van afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsregels voor het bouwen van tunnels (zoals fiets- en koetunnels) voor zover noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering en of uit verkeersoogpunt;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 60 meter.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Parkeren, laden en lossen
  • a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's conform de normering uit de "nota autoparkeren" vastgesteld op 17 december 2008, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  • b. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, welke aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  • c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c. wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.
18.2 Afstand bebouwing tot wegen en vaarwegen
  • a. Voor de nieuw op te richten bebouwing op de langs de hierna genoemde wegen gelegen gronden, moeten in ieder geval de volgende afstanden in acht worden genomen:
    Wegen   Afstand  
    Verharde wegen   15 meter uit de as van de rijbaan;  
    Onverharde wegen   10 meter uit de as van de rijbaan;  
  • b. Bij wegen met twee hoofdverkeersbanen wordt de afstand voor bebouwing gemeten vanuit de lijn lopende op gelijke afstand van de assen van beide verkeersbanen.
  • c. Bij aansluiting van wegen moeten uitzichthoeken worden vrijgehouden van bebouwing.
18.3 Afwijken afstand tot wegen en vaarwegen

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 18.2, mits vooraf toestemming is verkregen van de (vaar)wegbeheerder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, omgeving Kristenbos.