direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Rotersweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0124-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt op het erf van een voormalig vleesvarkensbedrijf aan de Rotersweg 23 een compensatiekavel voor 1 woning in het kader van de Rood voor Rood regeling mogelijk. De bedrijfsgebouwen en de overtollige verhardingen op het perceel Rotersweg 23 zullen worden gesloopt, en op de locatie Stegenhoekweg 12 in Haaksbergen worden de varkensstallen ten behoeve van de intensieve tak gesloopt. De totale oppervlakte aan te slopen landschapsontsierende gebouwen is voldoende om in aanmerking te komen voor een compensatiekavel. De bovenstaande afspraken zijn op 3 april 2018 vastgelegd in een Rood voor Rood overeenkomst.

Het bestemmingsplan Buitengebied, Rotersweg 23 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied Buitengebied, Rotersweg 23 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan v2014 dat is vastgesteld door de raad op 19 april 2016. Het perceel heeft de bestemming "wonen". Op onderstaande afbeelding is een fragment van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0002.jpg"

Verder vigeert er op deze locatie het Parapluplan Parkeren Hengelo, dat door de raad is vastgesteld op 22 mei 2018. Dit bestemmingsplan regelt voor nagenoeg het gehele grondgebied van de gemeente Hengelo het parkeerbeleid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Slooplocaties

Er zijn twee locaties waar landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt. Op de slooplocatie Rotersweg 23 wordt 572,3 m2 gesloopt. Op de locatie Stegenhoekweg 12 in Haaksbergen wordt 385 m2 gesloopt. Totaal wordt er dus 957,3 m2 gesloopt. Ook de overtollige verhardingen op beide erven zullen verwijderd worden (ter grootte van circa 500 m²).

Rotersweg:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0003.png"

Vleesvarkensstal 1:

Deze vleesvarkensstal is gebouwd rond 1970. De stal is gebruikt voor het houden van circa 250 vleesvarkens. De stal is opgetrokken uit spouwmuren en de gevels zijn deels gedekt met damwand; dak is voorzien van abc-golfplaten op een houten kapconstructie. De hokinrichting is nog deels aanwezig evenals de drijfmestkelders met betonroosters. Deze stal is groot 266,8 m².

Vleesvarkensstal 2:

Deze vleesvarkensstal is gebouwd rond 1974. De stal is gebruikt voor het houden van circa 300 vleesvarkens. De stal is opgetrokken uit spouwmuren en de gevels zijn deels gedekt met damwand; het dak is voorzien van abc-golfplaten op een houten kapconstructie. De hokinrichting is nog deels aanwezig evenals de drijfmestkelders met betonroosters. Deze stal is groot 305,5 m².

Beide stallen zijn inmiddels gesloopt.

Stegenhoekweg (gemeente Haaksbergen):

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0004.png"

Zeugenstal:
Deze varkensstal is gebouwd rond 1974. De stal is gebruikt voor het houden van circa 300 vleesvarkens. De stal is opgetrokken uit spouwmuren en de gevels zijn deels gedekt met damwand; het dak is voorzien van abc-golfplaten op een houten kapconstructie. De hokinrichting is nog deels aanwezig evenals de drijfmestkelders met betonroosters. Deze stal is groot 305,5 m².

Op beide erven hoeft geen aanvullende landschappelijke investeringen plaats te vinden. De sloop van de schuren zorgt voor een goede ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

2.2 Locatie compensatiewoning

Ten behoeve van de ontwikkeling van deze locatie is er een Ruimtelijk Kwaliteitsplan Rood voor Rood opgesteld (opgenomen bij de Regels: Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Rood voor Rood). De bestemming van het voormalige agrarische bouwperceel aan de Rotersweg 23 zal bij deelname aan de rood-voor-rood regeling de bestemming ‘wonen’ behouden, waarbij een extra rood-voor-rood woning wordt toegevoegd aan het bestemmingsplanvlak. Op onderstaande afbeelding is de locatie van de compensatiekavel in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0005.png"

Het huidige erf bestaat uit een aantal gebouwen waaronder een woning en een tweetal schuren. Aan de voorzijde van de woning bevindt zich een siertuin met cultuurlijke beplanting. Aan de westkant ligt het inrit met aan één zijde een aantal fruitbomen. De achterzijde van het erf (zuidkant) wordt begrenst door een groot bosperceel en langs de Rotersweg staan een aantal grote inlandse eiken.

Het huidige erf wordt opgesplitst in 2 kavels met op elke kavel een vrijstaande woning. De woningen zijn toegankelijk middels een gezamenlijk inrit die in het midden van de kavel wordt gepositioneerd.

Aan weerszijden van het inrit worden een tweetal beuken - element 2 - aangeplant met daaronder een haag begeleiding richting de woningen. Om vanuit beide woningen de zichtlijnen te kunnen waarborgen richting het landschap zal er voorlangs geen haag worden aangeplant. Wel worden er een aantal inlandse eiken - element 3 - als bomengroep aangeplant. De positie van deze bomen zal ervoor zorgen dat de hoek van het perceel groen wordt aangekleed. De openheid aan de westkant zal hierdoor beduidend versterkt worden. In de achtertuin van beide woningen wordt een solitaire walnoot - element 1en 6 - aangeplant. Beide woningen worden van elkaar gescheiden door een aan te planten haag -element 8 en aan de zuidkant met een hoogstam fruitboomgaard - element 7. Tussen Rotersweg 21 en de compensatiekavel wordt een haag aangeplant met in de voortuin van de compensatiekavel een solitaire tamme kastanje. Op deze wijze wordt er een groene invulling gegeven aan de perceelsgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0006.png"

Uitsnede Ruimtelijk Kwaliteitsplan Rood voor Rood

In de nieuwe situatie ontstaat er een ensemble van 3 woningen: de te handhaven woning nr 21 en, naastliggend, de RvR en de compensatiewoning. De 3 percelen liggen allen in een bocht van de Rotersweg. De percelen liggen niet helemaal haaks, maar onder een hoek ten opzichte van de weg. De woningen worden parallel aan de perceelsgrenzen gebouwd: dus ook nagenoeg haaks op de weg. Het cluster van woningen verschilt weliswaar in (korrel)grootte maar door de ligging ten opzicht van elkaar, de groene invulling van het erf, het pannendak en het zadeldak vormt het wel een ruimtelijk ensemble. 

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het Barro doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied, Bornsedijk 80.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden" komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op het geringe aantal van één woning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Waterplan doet geen sprecifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied, Rotersweg 23.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
3.2.2 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0007.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 

3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes - Of

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Dit vereiste is wettelijk geborgd in de Wet ruimtelijke ordening en derhalve zal aan deze eis in de toelichting van het voorliggende plan worden voldaan.

  • toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties.

  • concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte.

  • (boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen.

  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
    De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

De woning wordt opgericht met toepassing van de Rood voor Rood regeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt op de locatie en elders landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist om afname.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven - Waar

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Buitengebied, Rotersweg 23 is hierna in kaart en tekst weergegeven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief: Wonen en werken in een kleinschalig mixlandschap: Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied. Ruimte bieden voor ontwikkelingen binnen een stevig landschappelijk raamwerk die stad en land verbinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0008.jpg"

Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectief (2017 Mixlandschap)

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het initiatief behels het toevoegen van een Rood voor Rood woning. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op functies die als passend binnen het ontwikkelingsperspectief worden beschouwd. Er is geen sprake van belemmeringen van het voornemen op omliggende (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan past, gelet op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het toestaan van een functie die als passend wordt aangemerkt, binnen het ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken - Hoe

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Dekzandvlakte en ruggen: bescherming kwaliteiten en kenmerken. Ontwikkelingen dragen bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. De (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, is uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0009.png"

Natuurlijke laag (dekzandvlakte en ruggen)

Op basis van de laag van het agarisch cultuurlandschap is er sprake van 'jonge heide en broekontginningslandschap'. Ontwikkelingen passen binnen het stevige landschappelijk raamwerk met ontginningslinten, erven en de kenmerkende ruimtematen. Het toevoegen van een rood voor rood woning tussen bestaande bebouwing is passend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0010.png"

Laag van het agrarische cultuurlandschap (jonge heide en broekontginningslandschap)

De stedelijke laag en laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;
3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0011.png"

Voor de toetsing van nieuwe initiatieven in bestaand stedelijk gebied is het 'afwegingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven' van toepassing. Het afwegingskader is gericht op het beoordelen van de bijdrage van een plan aan de ruimtelijke en volkshuisvestelijke opgave van de stad. Voor ontwikkelingen in het buitengebied zijn specifieke beleidskaders van toepassing gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, waaronder het Rood voor Rood beleid. Bij ontwikkelingen in het kader van Rood voor Rood gaat het doorgaans om kleine aantallen woningen. In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met dit soort kleinschalige ontwikkelingen onder de noemer 'kruimelgevallen'.

3.3.3 Rood voor Rood regeling

Uitgangspunt en voorwaarde voor Rood voor Rood is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door sloop van landschapsontsierende bebouwing. De realisatie van dit doel wordt nagestreefd door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en door overige verbeteringen m.b.t. de ruimtelijke kwaliteit. Om de genoemde doelstelling te bereiken kunnen op planologisch verantwoorde locaties één of meerdere bouwkavels voor een woning toegekend worden, terwijl de deelnemer aan de Rood voor Rood regeling uit de getaxeerde waarde daarvan, het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet bekostigen. De deelnemer mag een deel van de gecorrigeerde vervangingswaarde behouden.

Bij overige verbeteringen gaat het om aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, de landschappelijke kwaliteit, verbetering van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of elementen en de realisatie van nieuw groen. De verbeteringen moeten op de locatie zelf of elders plaatsvinden, een en ander conform het beleid Investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)'.

Het gemeentelijk beleid sluit qua systematiek zoveel mogelijk aan bij de provinciale criteria. De gemeentelijke regeling "criteria Rood voor Rood" is als Bijlage 1 Criteria Rood voor Rood opgenomen in de toelichting. Met voorliggend plan wordt voldaan de de regeling. Er wordt in totaal 957,3 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waarna een compensatiewoning van 750 m3 mag worden gebouwd op een kavel van max. 1000 m2.

3.3.4 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie.

3.3.5 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

3.3.6 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau. Voor de locatie Rotersweg 23 geldt typologie "buitengebied" en toetsingsniveau "middel".

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief advies voor deze locatie. Het toetsresultaat is opgenomen als Bijlage 2 watertoets in de toelichting.

4.2 Flora en fauna

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.

Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:

  • moet voorkomen;
  • moet beperken;
  • ongedaan moet maken.
4.2.1 Wet Natuurbescherming


De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast. Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ruim 4 kilometer afstand van het plangebied.

4.2.3 Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten. De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

4.2.4 Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
4.2.5 Advies plangebied

De Wet Natuurbescherming vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4 Nota Archeologie 2010. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0012.png"

Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

4.3.3 Archeologie in het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied Rotersweg 23 ligt binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft hier een gebied van dekzandwelvingen en -vlakten. Het betreft een relatief vlak gebied tussen de hogere dekzandruggen en lage gebieden waar vooral kleinere en wat lagere dekzandopduikingen aanwezig waren. Dergelijke gebieden waren kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van de hogere en grotere dekzandruggen maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Tevens geldt het uiterste westen van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten binnen de bufferzone van een historisch erf. Het gaat hier om het historische erf Roetgerink.

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen het plangebied liggen eveneens geen terreinen van archeologische waarde. Ook in de directe nabijheid zijn geen archeologische waarnemingen of terreinen bekend.

4.3.3.3 Uitgevoerd onderzoek

In het plangebied is niet eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bij een hoge archeologische verwachting en bij meer dan 5.000 m2 bij een middelhoge verwachting. Voor de verwachtingswaarde 'bufferzone' geldt een vrijstellingsgrens van 250 m2. Vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voorbodemingrepen met oppervlaktes en dieptes die onder de bovengenoemde diepte- en oppervlaktegrenzen liggen. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan met de medebestemming "archeologische waarde middelhoog" en "archeologische waarde hoog", "archeologische waarde bufferzone" worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels. Voor deze bestemmingen dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen.

Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen - geldend voor het huidige plangebied:


* Zones met een verwachtingswaarde: bufferzone

In de zones van het plangebied die binnen de bufferzone van een historisch erf vallen dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.


* Zones met een middelhoge verwachtingswaarde


In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

4.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke van Beckum, welke reeds in 1268 bekend stond als Bechem. Oorspronkelijk behoorde de marke tot het kerspel en richterambt van Delden. Direct ten westen van het huidige plangebied ligt een historisch boerderijerf, het gaat hier om de historische boerderij 'Roetgerink'. Dergelijke boerderijen zijn te traceren tot in de Late Middeleeuwen. De vroegst bekende schriftelijke vermelding van boerderij Roetgerink betreft een belastinglijst uit 1475. Daarnaast is bekend dat het erf al voor 1268 een allodiaal erf (eigengoed) was. Na 1268 kwam het erf in eigendom van de Johhanieter Orde van de Commanderie van Steinfort (Dld). Van 1652 tot 1752 en 1844 tot 1923 was het erf in eigendom van Huis Twickel. Van 1752 tot 1844 was het eigendom van Familie van Heek. In 1923 is het huis afgebrand en vervolgens niet weer opgebouwd. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat boerderijen die in laatmiddeleeuwse bronnen vermeld worden, voorgangers in de directe omgeving kunnen hebben gehad. Doorgaans gaat het om relatief kleine vindplaatsen die veelal bestaan uit een erf of een huisplaats met eventuele bijgebouwen en/of waterputten. Deze voorgangers zijn soms te traceren tot in de 9e of de 10e eeuw.

Binnen het plangebied zijn geen bovengrondse cultuurhistorische elementen meer aanwezig die herinneren aan de situatie van voor 1900.Binnen het plangebied zijn geen bovengrondse cultuurhistorische elementen meer aanwezig die herinneren aan de situatie van voor 1900

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0013.png"

Situatie plangebied rond 1890

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.

Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten.

4.3.5.4 Vertaling naar planregels

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.

4.4 Milieu

Op een locatie aan de Rotersweg 23 in de gemeente Hengelo wordt een bedrijf beëindigd en in het kader van de compensatieregeling Rood voor Rood de realisatie van een extra woning mogelijk gemaakt (bedrijfswoning wordt gesloopt en herbouwd als normale woning + één nieuwe woning)

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Richtafstanden aanwezige bedrijven in de omgeving van de locaties

Op basis van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de bedrijven in de omgeving van de nieuw te bouwen woningen geïnventariseerd. Indien er nieuwe woningen in de nabijheid van agrarische bedrijven worden gerealiseerd, of agrarische bedrijfswoningen een woonbestemming krijgen, moet er altijd worden bepaald of de omliggende agrarische bedrijven niet door deze ontwikkelingen worden beperkt.

Er dient onderzocht te worden of er binnen de 'contour' van het veehouderijbedrijf wordt gebouwd. Hiervoor wordt voor de ligging van de emissiepunten de rand van het bouwblok genomen.

Dit uitgangspunt is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft overal binnen het bouwblok te bouwen. Bij ruimtelijke ordening dien je rekening te houden met gevestigde belangen, een bouwblok kan niet zomaar verkleind worden. Hierna is per locatie aangegeven welke bedrijven beoordeelt zijn en hoe groot de afstand is tussen deze bedrijven en de nieuwe woningen:

Locatie   Relevant bedrijf   Richtafstand   Werkelijke afstand  
Rotersweg 23   Agrarisch bedrijf aan de Rotersweg 32
Agrarisch bedrijf aan de Rotersweg 20  
50 meter

200 meter  
>200 meter

130 meter  

Conclusie

Het agrarisch bedrijf aan de Rotersweg 20 vormt geen knelpunt voor de woningen aan de Rotersweg 23. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4.2 Bodem

In het kader van ontwikkeling aan de Rotersweg 23 te Hengelo is een bodemtoets uitgevoerd. Het ontwikkelgebied (geel gemarkeerd in onderstaande afbeelding) is onderdeel van het kadastrale percelen H1373, H1374, H1529 en H1658 ged.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0124-0301_0014.png"

Voor het plangebied is een inventarisatie gedaan naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Hiervoor is gebruik gemaakt van de historische bodemgegevens. Het ontwikkelgebied betreft een woonperceel met hierop twee bouwblokken. Op basis van historisch bodembestand en een beschikbaar bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Rotersweg 23 te Beckum; Terra Agribusiness; 2017-091; 18 aug 2017) worden geen bodemverontreinigingen verwacht welke de gebruikswijziging in de weg staan.

Op basis van de bekende gegevens worden geen bodemverontreinigingen verwacht welke de ontwikkeling van het gebied kunnen belemmeren. Om basis van beschikbare informatie is er geen aanleiding om milieuhygiënisch bodemonderzoek te verrichten. Bij een eventuele omgevingsvergunningsaanvraag onderdeel bouwen kan nog gebruik worden gemaakt van het bovengenoemde recente bodemonderzoek. Wel wordt opgemerkt dat bij dit bodemonderzoek alleen de percelen H1373, H1374 en een gedeelte van H1529 zijn onderzocht

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn o.a.:

- woningen

- scholen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven

- ziekenhuizen en verpleeghuizen

- andere gezondheidszorggebouwen

- geluidsgevoelige terreinen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009 (en herzien in 2015). In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

- wonen;

- binnenstad en winkelgebieden;

- industrie en bedrijven;

- verkeerszones;

- buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron (bv. stil asfalt) terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn (verder van de (spoor)weg bouwen, geluidsschermen plaatsen e.d.). Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

4.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor tweebaanswegen buiten de bebouwde kom een zone van 250 meter. Aangezien het bestemmingsplan de voorgenomen bouw van de nieuwe woningen niet toestaat, dient volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidbelasting, die door de woningen binnen de zone vanwege een weg, ondervonden gaat worden, zonder de invloed van extra maatregelen die de geluidsoverdracht verder beperken en naar de doeltreffendheid van in aanmerking komende maatregelen. De nieuw te realiseren woningen liggen binnen de zone van de Rotersweg.

De geluidsbelasting mag bij voorkeur niet meer bedragen dan 48 dB. Indien maatregelen om het geluidsniveau te verlagen niet mogelijk zijn kan worden overwogen om een hogere grenswaarde vast te stellen. De grenswaarde voor nieuwe woningen langs bestaande buitenstedelijke wegen bedraagt 53 dB. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan een hogere waarde worden vastgesteld mits wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in de nota geluid. De te realiseren woningen liggen in het gebiedstype buitengebied en stadsparken. Bij dit gebiedstype hoort een ambitiewaarde van 43 dB en een plafondwaarde van 53 dB.

Om inzage te verkrijgen over de hoogte van de geluidbelasting zijn geluidberekeningen uitgevoerd met standaard rekenmethode 1 volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma SRM1, versie V2.00. Volgens de Wet geluidhinder wordt de geluidsbelasting beoordeeld per weg. In het model is rekening gehouden met de wegverharding, dag-, avond- en nachtuurverdeling, snelheid, weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten en voertuigverdeling.

De geluidsbelasting is bepaald door het berekende geluidsniveau te verminderen met 5 dB in verband met de aftrek voor het in de toekomst stiller worden van het wegverkeer. Indien de rijsnelheid minder is dan 70 km/uur bedraagt de aftrek 5 dB. Boven deze snelheid geldt een aftrek van 2 dB.

De wegverkeersgegevens zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Weg   Intensiteit 20230   Voertuigver-deling
(l-mz-zw))  
Verdeling (dag-avond-nacht)   Max snelheid   Wegdek
type  
Aftrek  
Rotersweg   1000   98/1/1   7,0/2,6/0,7   60   Fijn asfalt   5dB  

 

Resultaten

Weg   Afstand tot 43dB contour   Afstand tot 48dB contour  
Rotersweg   40m   18m  

De berekende afstanden betreft de afstand vanaf het hart van de weg tot aan de woningen.

Alle berekende geluidbelastingen zijn inclusief de aftrek conform artikel 3.6 van het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'.

Rotersweg

De afstand waarop de woningen gerealiseerd worden is minimaal 19 meter vanaf de rand van de weg. Op deze afstand wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde maar niet aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype buitengebied.

Door de woning te bouwen op een afstand van minimaal 18 meter vanuit het hart van de weg, kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege de overschrijding van de ambitiewaarde dient getoetst te worden aan het hoofdcriterium uit het geluidbeleid, maar een hogere waardebesluit is niet nodig.

Aangezien slechts één woning wordt toegevoegd, de bestaande woning wordt herbouwd en de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde ligt, zijn maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting in de vorm van stil wegdek en/of afscherming financieel niet doelmatig. Geluidafschermende voorzieningen worden in het buitengebied bovendien als zeer storend ervaren en zijn stedebouwkundig ongewenst. Verder betreft het een initiatief van de toekomstige bewoner en heeft de woning een geluidluwe zijde. De overschrijding van de ambitiewaarde is daarom acceptabel.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen knelpunt.

4.4.3.2 Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. De locatie ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.3 Railverkeerslawaai

De wetgeving ten aanzien van geluidhinder m.b.t. spoorwegen is vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. De locatie ligt niet binnen de zone van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.4 Luchtvaartlawaai

De locatie valt niet binnen de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Het bevoegd gezag dient bij bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

  • a. Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ad a) het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden

Als de effecten van een project niet leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitsnormen opgenomen voor een aantal stoffen die de luchtkwaliteit bepalen. In Nederland zijn van deze stoffen alleen stikstofdioxide en fijn stof relevant. Van de overige in de Wet genoemde stoffen worden de grenswaarden niet meer overschreden. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

stof   Type norm   Grenswaarde (ug/m3)  
Stikstofdioxide   Jaargemiddelde concentratie   40  
Stikstofdioxide   Uurgemiddelde concentratie   200a  
Fijn stof (Pm10)   Jaargemiddelde concentratie   40  
Fijn stof (Pm10)   Daggemiddelde concentratie   50b  
Fijn stof (Pm2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25  

a) mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden, b) mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden.

Ad b) het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op locaties waar de luchtkwaliteit de grenswaarden overschrijdt kunnen de ontwikkelingen toch doorgaan. Een verslechtering van de grenswaarden is wel toegestaan. Wanneer de luchtkwaliteit door een project wel verslechterd op locaties waar de grenswaarden worden overschreden mag onder voorwaarden de saldobenadering worden toegepast (Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Dit maakt het in beperkte gevallen mogelijk plaatselijk een verslechtering van de luchtkwaliteit boven de grenswaarden toe te staan als de luchtkwaliteit voor het gehele plangebied per saldo verbetert.

Ad c) het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In het besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate'(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 ug/m3 toeneemt. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, zijn voor een aantal categorieën van projecten (bv woningbouwprojecten van max 3000 woningen en twee ontsluitingswegen) de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is.

Ad d) het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het is een samenwerkingsprogramma van het Rijk en de decentrale overheden. Het NSL bevat alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit beïnvloeden en stelt hier maatregelen tegenover die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is te voldoen aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor projecten die zijn opgenomen in het NSL hoeft niet meer aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

De plannen betreffen de realisatie van enkele woningen in het buitengebied. Het totaal aantal te realiseren woningen ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen.

Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van de nieuw te bouwen woningen zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over deze woningen. Het aspect externe veiligheid mbt risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De nieuwe woningen liggen niet binnen het invloedsgebied van wegen die zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect vervoer gevaarlijke stoffen is daarom niet van belang.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Op een afstand van circa 180 meter van het plangebied ligt een hoge druk aardgastransportleiding. De nieuw te bouwen woning ligt echter buiten het invloedsgebied van de gasleiding. Het aspect buisleidingen voor gevaarlijke stoffen is daarom niet relevant.

Hoogspanningsleidingen

Nabij de locaties zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig die van invloed zijn.

4.4.6 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt niet binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid. Dit aspect is daarom niet relevant voor de beoordeling.

4.4.7 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van de plangebieden. De woning aan de Rotersweg ligt op een afstand van ruim 10,0 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Vanwege deze afstand en de toename van slechts een enkele woning zal stikstofdepositie op dit gebied niet toenemen.

4.4.8 Vormvrije MER-beoordeling

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit Milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Wettelijk kader

Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject" (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapportage (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn worden betrokken.

De realisatie van een enkele woning ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer, waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Om te kunnen beoordelen of een milieueffectrapport nodig is, moet op grond van artikel 7.16 Wet milieubeheer degene die een activiteit wil ondernemen, rekening houdend met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn, een beschrijving verstrekken van:

* de fysieke kenmerken van de activiteit;

* de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;

* de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, met specifieke aandacht, voor zover van toepassing, voor de gevolgen van emissies en productie van afvalstoffen en voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

* de eventuele maatregelen die zijn getroffen om nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.


Kenmerken van de activiteit

De ontwikkeling betreft de bouw van een extra woning aan de Rotersweg. Deze locatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hengelo. Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het huidige bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt.

Er zijn geen bronnen aanwezig die veel geluid produceren of relevante emissies naar de lucht veroorzaken. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling is niet zodanig dat grote hoeveelheden verkeer worden aangetrokken. In deze milieuaspectenstudie is onderbouwd dat het aspect externe veiligheid geen knelpunt vormt. Ook is er geen sprake van belangrijke nadelige effecten vanwege cumulatie met andere projecten. Het betreft een project van beperkte omvang, dat geen onevenredig gebruik van hulpbronnen of een onevenredige hoeveelheid afvalstoffen met zich mee zal brengen. Voor de beoordeling of een MER noodzakelijk is, is nadere informatie over deze aspecten niet nodig.

Locatie van het gebied

Het plangebied ligt in het buitengebied en heeft een oppervlak van circa 3000 m2. Het gebied kent geen bijzondere natuurwaarden of natuurlijke hulpbronnen en ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

Het gebied ligt op grote afstand (> 10 kilometer) van Natura 2000 gebieden. Gezien de afstand tot deze gebieden in relatie met de omvang van activiteiten behoeft hiermee geen rekening te worden gehouden.

Soort en kenmerken van de potentiële effecten

Gelet op de beperkte omvang is de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de (milieu)effecten beperkt. Vooral de bewoners die rondom het project wonen, kunnen enig effect ondervinden. Met name tijdens de bouwfase. Er zijn geen significante effecten die ver reiken. Er zijn geen relevante geluidbronnen waar specifiek rekening mee gehouden moet worden. De locatie draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit en is niet relevant voor het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Gelet op de kenmerken en de locatie van het project zoals in het voorgaande beschreven en gelet op onze integrale beoordeling van de effecten waarbij wij de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn hebben betrokken, zijn wij van oordeel dat de nadelige gevolgen voor het milieu die het project kan hebben beperkt van omvang is.
Nu belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet optreden, besluiten wij dat in de voorbereiding van het project Rotersweg 23 geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een Rood voor Rood overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hengelo vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.2.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.2.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.2.2.1 Wonen

Het perceel Rotersweg 23 en het naastgelegen perceel waar de Rood voor Rood woning gepland is zijn voorzien van de bestemming Wonen Op het perceel waar de Rood voor Rood woning gerealiseerd mag worden is het bouwvlak voorzien van de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - rood voor rood".

5.2.2.2 Waarde - Archeologie bufferzone

Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie bufferzone zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.2.2.3 Waarde - Archeologie middel

Op de gronden met de dubbelbestemmingWaarde - Archeologie middel zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.2.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

5.2.3.3 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenome omtrent parkeren, laden en lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.2.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.2.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.3 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.4.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, is er vooroverleg gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. Uitsluitend de provincie heeft een reactie gestuurd. De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan past in hun ruimtelijk beleid.

5.4.2 Verder verloop van de procedure

De volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders;
  • 2. 1e ter inzage legging: het ontwerpbestemmingsplan komt gedurende 6 weken ter inzage te liggen, zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad;
  • 3. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 4. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.