direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0102-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

BaReTo B.V. is voornemens het terrein Isaac da Costastraat 105 (voormalige Oranje Mavo) te herontwikkelen ten behoeve van 16 grondgebonden woningen.

Het plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan Naoorlogse Wijken en dient derhalve te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat voorziet in deze herziening.

Het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat is op afbeelding 1 aangegeven.

Deze grens wordt globaal gevormd door de P.C. Hoofdstraat aan de noordzijde, de parkeerplaatsen aan de Staringstraat aan de oostzijde, de Isaac da Costastraat aan de zuidzijde en de percelen Isaac da Costastraat 95 en 97 (maatschap fysiotherapie Groot Driene) aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken van de gemeente Hengelo. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2009 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 30 juni 2009.

In het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken is het perceel Isaac da Costastraat bestemd als 'Maatschappelijke doeleinden', met een bebouwingspercentage van 50% en een maximale bouwhoogte van 7 meter. De voorgenomen ontwikkeling van woningen past niet binnen deze bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0002.png" Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Naoorlogse Wijken

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Hengelo, zwaar getroffen door bombardementen, startte met diverse plannen voor hertstel van de binnenstad en uitbreidingswijken, in eerste instantie op open gevallen locaties in de stad en direct grenzend aan de voorlogse wijken.

Bijna parallel aan de wederopbouw werden ook nieuwe wijken opgericht. Aan de rand van oude stadskernen ontstonden nieuwe stadswijken met een eigen architectuur en stedenbouwkundig plan: de zogeheten stempelwijken. In Hengelo is Klein Driene – een zogenoemde wederopbouwwijk, daar het eerste voorbeeld van.

Eind jaren zestig werden grote wijken met eengezinswoningen en eigen winkelcentra in het noordoosten van de stad gebouwd: Groot Driene en Noord ontstonden. De woningen zijn opgesteld in rijen, in het bezit van een tuin en meestal gegroepeerd rond gemeenschappelijke open ruimte; hiermee werd voldaan aan de vraag naar ruimere woningen voor gezinnen met kinderen. Aan de zuidzijde van Groot Driene ligt een brede gordel van grote alleenstaande woningen en villa’s; deze zijn omgeven door grote tuinen met inmiddels volgroeide beplanting.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

De wijk Groot Driene bestaat uit een viertal buurten (Zwafertshoek, Anninks-/Nijhofshoek, Groot Driene noord en Groot Driene zuid). De bebouwing in Groot Driene loopt qua leeftijd niet ver uiteen. Het gros van de huizen verscheen eind jaren 60 begin jaren 70. In de laatste decennium zijn nog enkele lege terreinen bebouwd.

Het plangebied is gelegen in Groot Driene zuid. In eerste instantie zouden in Groot Driene alleen woningwet- en premiewoningen gebouwd worden, maar omdat er een grote vraag ontstond naar bouwkavels om daarop zelf een huis te bouwen, werd het plan aangepast en ruimte geschapen om aan deze vraag te kunnen voldoen. De bouwkavels werden vooral uitgegeven in Groot Driene zuid (ten zuiden van de PC Hooftlaan). Deze woningen wijken sterk af van de gangbare woningen in Groot Driene vanwege de grote afwisseling en kavels en de ruime tuinen. In het noorden van deze buurt is een strook gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen. In deze strook was ook de voormalige Oranje Mavo op het perceel Isaac da Costastraat 105 gelegen.

2.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied ligt ten zuiden van de P.C. Hooftlaan, die samen met de Kuipersdijk, de Laan van Driene en de Beethovenlaan onderdeel uitmaakt van de wijkring. Belangrijke ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied zijn de P.C. Hooftlaan en de Staringstraat.

Voor de P.C. Hooftlaan en de Staringstraat geldt een regime van 50 km/uur.

Aan de oostzijde van het plangebied is een groot openbaar parkeerplein gesitueerd, ten behoeve van het winkelcentrum Groot Driene.

2.4 Wonen

De woningen in Groot Driene zijn met uitzondering van de Grundel, in de jaren zeventig gebouwd. Het gaat om koop- en huurwoningen in een groen, suburbaan woonmilieu waar veel vraag naar is.

2.5 Werken / bedrijven

Aan de P.C. Hooftlaan 135 is een benzinestation gevestigd. Bij dit benzinestation wordt geen LPG verkocht.

Op het perceel P.C. Hooftlaan 56 was voorheen het kantoor van Tebodin gevestigd. Dit pand wordt herontwikkeld ten behoeve van woningen.

2.6 Winkels en horeca

Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de P.C. Hooftlaan, is het winkelcentrum Groot Driene gelegen. Met een restaurant en een snackbar maakt ook horeca onderdeel uit van het winkelcentrum.

2.7 Voorzieningen

Het plangebied (de locatie van de voormalige Oranje Mavo) is gelegen in een strook ten zuiden van de P.C. Hooftlaan waarin voornamelijk maatschappelijke voorzieningen zijn gevestigd, waaronder onderwijs, religie en (eerstelijns) zorg.

2.8 Water

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.9 Groen

Een belangrijke kwaliteit van de wijk Groot Driene is het groene karakter. De karakteristieke ruimtelijke opbouw van de wijk wordt versterkt door het aanwezige, gevarieerde groen. De wijk herbergt een rijkdom aan boomsoorten.

De hoofdgroenstructuur, zoals beschreven in het GroenPlan Hengelo 2015 (zie 4.3.9 ) wordt gevormd door de groene structuren die de doorgaande wegen en de wijkontsluitingswegen begeleiden. Het gaat daarbij om zowel boomstructuren als bermen. Daarnaast maken waardevolle gazons en plantsoenen, die de ruimtelijke kwaliteit van de wijk mede bepalen, deel uit van de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Hoofdgroenstructuur Groot Driene (omgeving plangebied)

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

In het plangebied worden 16 grondgebonden geschakelde woningen gerealiseerd met de bijbehorende bijgebouwen. Acht woningen worden gericht op de Isaac da Costastraat en de overige acht woningen worden gericht op een nieuwe parallelweg van de P.C. Hooftlaan.

De grondgebonden geschakelde woningen worden opgericht in twee lagen met een kap. Dit sluit aan op het woongebied ten zuiden van het plangebied. De bestaande woningen aan de Isaac da Costastraat zijn tevens geschakeld en gebouwd in twee lagen met een kap. Ook het woongebied aan de overzijde van de P.C. Hooftlaan (ten oosten van het winkelcentrum Groot Driene) heeft een vergelijkbare bouwhoogte.

In de strook met maatschappelijke voorzieningen ten zuiden van de P.C. Hooftlaan vindt ook ten westen van het plangebied een transformatie naar wonen plaats, waarbij in een bestaand kantoorgebouw appartementen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0004.png"  

Afbeelding 4: Bouwplan Isaac da Costastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0005.png"

Afbeelding 5: Gevelaanzicht beoogd ontwerp Isaac da Costastraat

3.2 Verkeer en infrastructuur

Acht woningen worden gericht op de Isaac da Costastraat. Deze woningen worden ontsloten vanaf de Staringstraat en vervolgens de Isaac da Costastraat. Deze woningen krijgen een uitrit op de Isaac da Costastraat.

De overige acht woningen worden gericht op de P.C. Hooftlaan. Deze woningen worden ontsloten vanaf de Staringstraat, via de Isaac da Costastraat en over het openbare parkeerplein. Binnen het plangebied is rekening gehouden met een ontsluitingsweg die parallel loopt aan de P.C. Hooftlaan. Deze acht woningen krijgen een uitrit op deze nieuwe ontsluitingsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0006.png"  

Afbeelding 6: Infrastructuur

Voor geschakelde woningen wordt een parkeernorm gehanteerd van 1,7 auto's per woning. In het plan is rekening gehouden met het parkeren van twee auto's op eigen terrein. Het bezoekersparkeren kan plaatsvinden op het naastgelegen openbare parkeerterrein. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.

3.3 Wonen

In het plangebied worden 16 twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd met de bijbehorende bijgebouwen.

3.4 Water

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

In paragraaf 5.1 Watertoets wordt toegelicht hoe binnen het plangebied wordt omgegaan met de waterhuishouding.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De ontwikkelingen binnen het plangebied betreffen geen nationaal belang. Om deze reden vormt het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

In het Barro zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen. Het bestemmingsplan betreft geen nationaal belang. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijjking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het Bro verstaat onder een stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Volgens het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

Trede 1:

Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Op basis van de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling hebben de provincie Overijssel en de gemeenten in Twente de regionale woningbehoefte bepaald en deze vertaald in woonafspraken.

Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte.
In deze woonafspraken is voor de afzonderlijke gemeenten de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 in beeld gebracht. Voor de gemeente Hengelo is de behoefte als volgt opgebouwd.
 
De woningbehoefte voor gemeente Hengelo bestaat in de periode 2015-2025 uit 2.408 woningen (100%) en is als volgt opgebouwd:

  • Autonome woningbehoefte op basis van Primos 2013: 1.565;
  • Vervangingsbehoefte als gevolg van gesloopte of binnenkort te slopen woningen: 693;
  • Extra woningbehoefte als gevolg van de huisvestingstaakstelling voor statushouders: 150.

De woningbehoefte is afgezet tegen het aanbod aan woningbouwplannen.

Het aanbod in harde plannen bedraagt ongeveer 1.884 woningen. Dat betekent dat er beperkt ruimte is voor het toevoegen van nieuwe plannen die passen binnen het woonbeleid van de gemeente.

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie, die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op basis van de woonvisie heeft het college een woningbouwprogramma vastgesteld.

Naast het aanbod aan harde plannen zijn daaraan plannen toegevoegd die passen binnen het woonbeleid en binnen de woonafspraken met de provincie.

De 16 woningen aan de Isaac Da Costastraat zijn opgenomen in het woningbouwprogramma onder de noemer 'zachte plannen'. Dat wil zeggen dat er nog geen bestemmingsplan ligt dat de bouw van deze woningen mogelijk maakt, maar dat het toevoegen van deze woningen vanuit het woonbeleid wenselijk wordt geacht.

Trede 2:

Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De locatie I da Costastraat 105, betreft een voormalig schoolgebouw en ligt in bestaand stedelijk gebied nabij de wijkvoorzieningen en is een transformatielocatie. Met deze herontwikkeling wordt de bestemming gewijzigd van maatschappelijk (de school) naar wonen. Dit is lijn met het gemeentelijk beleid waarin we de voorkeur geven aan transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied boven uitleglocaties en verdichting van open groene plekken in het bestaand stedelijk gebied.

De kleinschalige woningbouwontwikkeling voorziet in de behoefte van onder andere wijkbewoners in Groot Driene om binnen de wijk door te stromen van een rijwoning in het koopsegment naar een twee onder een kapwoning in het koopsegment. De wijk is gebouwd in de jaren zeventig en sindsdien zijn er geen nieuwbouwwoningen in dit segment gebouwd. De ontwikkeling voorziet daarmee in de kwalitatieve woonopgave voor dit gebied.

Trede 3:

Indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Trede drie is niet aan de orde.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin is de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel weergegeven en zijn de onderwerpen benoemd die de provincie tot haar belang rekent. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie op onderdelen geactualiseerd. Op 3 juli 2013 is de actualisatie van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld, die op 1 september 2013 in werking is getreden.

4.2.1.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0007.png"

Afbeelding 6: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

4.2.1.1.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen

In artikel 2.1.1 onder j van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder h. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder f. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Er is sprake van een herontwikkeling ten behoeve van 16 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving en is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. De herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied past binnen de kaders van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

4.2.1.1.2 Toets van het initiatief aan de generieke beleidskeuzes

Behoefte woningbouw

Op basis van de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling hebben de provincie Overijssel en de gemeenten in Twente de regionale woningbehoefte bepaald en deze vertaald in woonafspraken.

Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte.
In deze woonafspraken is voor de afzonderlijke gemeenten de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 in beeld gebracht.
 
De woningbehoefte voor gemeente Hengelo bestaat in de periode 2015-2025 uit 2.408 woningen (100%) en is als volgt opgebouwd:

  • Autonome woningbehoefte op basis van Primos 2013: 1.565;
  • Vervangingsbehoefte als gevolg van gesloopte of binnenkort te slopen woningen: 693;
  • Extra woningbehoefte als gevolg van de huisvestingstaakstelling voor statushouders: 150.

De woningbehoefte is afgezet tegen het aanbod aan woningbouwplannen.

Het aanbod in harde plannen bedraagt ongeveer 1.884 woningen. Dat betekent dat er beperkt ruimte is voor het toevoegen van nieuwe plannen die passen binnen het woonbeleid van de gemeente.

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie, die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op basis van de woonvisie heeft het college een woningbouwprogramma vastgesteld.

Naast het aanbod aan harde plannen zijn daaraan plannen toegevoegd die passen binnen het woonbeleid en binnen de woonafspraken met de provincie.

De 16 woningen aan de Isaac Da Costastraat zijn opgenomen in het woningbouwprogramma onder de noemer 'zachte plannen'. Dat wil zeggen dat er nog geen bestemmingsplan ligt dat de bouw van deze woningen mogelijk maakt, maar dat het toevoegen van deze woningen vanuit het woonbeleid wenselijk wordt geacht.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het initiatief betreft de herontwikkeling van de gronden aan de Isaac da Costastraat 105 binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande maatschappelijke functie (Oranje Mavo) wordt gesloopt.

Op het terrein worden 16 geschakelde woningen gerealiseerd. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied.

4.2.1.1.3 Ontwikkelperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.1.1.4 Toets van het initiatief aan de ontwikkelperspectieven

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelperspectief: Stedelijke omgeving (dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus): woonwijk. Binnen een woonwijk is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0008.png"

Afbeelding 7: Ontwikkelperspectief Stedelijke omgeving accent dorpen en kernen als veelzijdig leefmilieu: woonwijk (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

4.2.1.1.5 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

4.2.1.1.6 Toets van het initiatief aan de gebiedskenmerken

In de stedelijke laag is het plangebied aangewezen als woonwijk 1955-nu. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende
hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Het plangebied is in de natuurlijke laag gelegen in het gebiedskenmerk dekzandvlakten en -ruggen. De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen.

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In het plangebied en in de omgeving daarvan zijn door de functionele en efficiënte inrichting geen natuurlijke kenmerken meer aanwezig. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake meer.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied. Het plangebied is aangeduid als bebouwing. Ook in de lust- en leisurelaag gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied.

Met onderhavig plan vindt op een bij de omgeving passende wijze intensivering van grondgebruik plaats. Het voorgenomen bouwplan sluit hiermee aan op het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

1. Centraal station Hengelo;

2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).

4.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.3 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen,
    vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie,
    omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen;
  • Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
    • 1. afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
    • 2. bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
    • 3. bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:
    • 1. regenwaterhergebruik op individuele schaal;
    • 2. directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen.
  • Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is:
    • 1. een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers.
  • De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers.
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
    Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf.
    De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
    In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.

Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

4.3.4 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich in de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn naw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvise. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

In 2014 is de Twentse woonvisie vastgesteld waarin de regionale woonprogrammering een belangrijke nieuwe beleidslijn is. In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering. Deze afspraken zijn vastgelegd in de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente (d.d 29-1-2016). De woonafspraken gelden voor de periode 1-1-2016 tot en met 21-12-2020.

Onderdeel van de bestuursovereenkomst is de Regionale Woon Programmering (hierna: RWP). In het RWP hebben de deelnemende partijen de plancapaciteit en behoefte vastgelegd evenals een aanpak om te komen tot een evenwichtige programmering in de regio. In het kader van de bestuursovereenkomst is vastgelegd dat gemeenten iedere twee jaar bezien hoe de balans tussen vraag en aanbod (programmeringsstrategie) tot stand komt.

Op basis van de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling hebben de provincie Overijssel en de gemeenten in Twente de regionale woningbehoefte bepaald en deze vertaald in woonafspraken.

Uitgangspunt is dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. In deze woonafspraken is voor de afzonderlijke gemeenten de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 in beeld gebracht.
 
De woningbehoefte voor gemeente Hengelo bestaat in de periode 2015-2025 uit 2.408 woningen (100%) en is als volgt opgebouwd:

  • Autonome woningbehoefte op basis van Primos 2013: 1.565;
  • Vervangingsbehoefte als gevolg van gesloopte of binnenkort te slopen woningen: 693;
  • Extra woningbehoefte als gevolg van de huisvestingstaakstelling voor statushouders: 150.

De woningbehoefte is afgezet tegen het aanbod aan woningbouwplannen.

Het aanbod in harde plannen bedraagt ongeveer 1.884 woningen. Dat betekent dat er beperkt ruimte is voor het toevoegen van nieuwe plannen die passen binnen het woonbeleid van de gemeente.

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de woonvisie, die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld. Op basis van de woonvisie heeft het college een woningbouwprogramma vastgesteld.

Naast het aanbod aan harde plannen zijn daaraan plannen toegevoegd die passen binnen het woonbeleid en binnen de woonafspraken met de provincie.

De 16 woningen aan de Isaac Da Costastraat zijn opgenomen in het woningbouwprogramma onder de noemer 'zachte plannen'. Dat wil zeggen dat er nog geen bestemmingsplan ligt dat de bouw van deze woningen mogelijk maakt, maar dat het toevoegen van deze woningen vanuit het woonbeleid wenselijk wordt geacht.

4.3.5 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.5.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.5.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

4.3.6 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;

Naast het versterken van een aantal hoofdstructuren zet de gemeente Hengelo in op een aantal kernprojecten:

  • Parelsnoer: Gericht op het realiseren van een stadscentrum voor ontmoetingen. Met activiteiten die van het centrum weer dé plek maken waar mensen van binnen en buiten Hengelo elkaar ontmoeten.
  • Vitale wijken: Gericht op duurzame en vitale wijken met een eigen karakter en een compleet aanbod aan voorzieningen en -waar acceptabel- diverse mogelijkheden voor bedrijvigheid.
  • Stadsranden, het landschap de stad in: Gericht op de groene inbedding en dooradering van de stad is een van de leidende principes op weg naar Hengelo 2030. In dit kader is het 'actief recreatielandschap Twekkelo-Driene' uitgelicht. De bebouwingsranden van Hengelo en Enschede worden hoogwaardig vormgegeven.
  • Archipunctuur:Gericht op het injecteren van de stad met hoogwaardige plekken en gebouwen.
4.3.7 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor de locatie Isaac da Costastraat is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze zal, nadat deze door de raad is vastgesteld, gebruikt worden als toetsingskader voor de bouwplannen.

4.3.8 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid. Zie ook paragraaf 5.4.3. voor de geluidsaspecten ten aanzien van het onderhavige plan.

4.3.9 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.

Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan de beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

5.1.1 Afvalwater

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

5.1.2 Hemelwater
  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluiting en bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.
  • Het hemelwater wordt aangesloten op het bestaande HWA riool van het gescheiden stelsel. De droogweerafvoer wordt aangesloten op het bestaande DWA riool van het gescheiden stelsel. Er zijn in de onmiddellijke omgeving geen meldingen bekend van grondwateroverlast.
5.1.3 Grondwater
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
  • Oppervlaktewater
  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

5.2 Flora en fauna

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wettenen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen De bescherming van soorten is verdeeld in de drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.

Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:

  • moet voorkomen;
  • moet beperken;
  • ongedaan moet maken.

Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied Isaac da Costastraat is door Adviesbureau Mertens BV te Wageningen een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde flora en fauna (d.d. januari 2016, projectnummer 2015.2096). Het rapport is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond het plangebied. Deze soorten komen in lage tot zeer lage dichtheid voor. Daarnaast komen er algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De realisatie en de uitvoering van de herontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologie; beleid

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0009.png"

Afbeelding 8: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie; het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat ligt binnen een zone met een hoge verwachtingswaarde (donkerbruin). Deze verwachtingswaarde is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzandwelvingen met plaggendekken (esdekken). Doorgaans zijn dit gronden die voor de vorming van de esdekken in de middeleeuwen en vroegere perioden altijd gunstige condities voor bewoning en eenvoudige landbouw boden en daarom ook vaak archeologische vindplaatsen bevatten.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met de regioarcheoloog. Deze heeft aan de hand van de bouwtekeningen van het te slopen schoolgebouw geconstateerd dat dit gebouwd is op een strokenfundering en dat er onder het gehele gebouw een kruipruimte aanwezig is. De bodem op het perceel is dus ter plaatse van dit gebouw over een oppervlakte van circa 1600 m2 tot minimaal een halve meter diepte afgegraven. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het perceel in een zone met dikke esdekken waarbij dan het niveau waarop archeologische sporen aangetroffen kunnen worden net onder dit humeuze dek liggen. Het is zeer waarschijnlijk dat dit humeuze dek geheel is afgegraven voor de kruipruimtes. Daarmee kan ook het archeologische niveau zijn vergraven.

De nieuwbouw behelst 16 geschakelde woningen met een totaal oppervlak van ongeveer 960 m2 die deels overlappen met het geroerde vlak van het schoolgebouw. Aangezien het hier gaat om een nieuw bestemmingsplan mag rekening worden gehouden met het nieuwe beleid waarin de vrijstellingsregels voor de vergunningplicht vanwege archeologische verwachtingswaarden zijn verruimd van 250 naar 2500 m2.  Dat betekent dat er geen archeologisch onderzoek nodig is, omdat de nieuwbouw niet leidt tot een groter verstoringsoppervlak dan 2500 m2.

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Tot in ver in de 20e eeuw lag het plangebied buiten de bebouwde kom van Hengelo. In afbeelding 9 is de situatie omstreeks het begin van de 19e eeuw aangegeven. Te zien is dat het plangebied bestond uit een groot bouwlandcomplex met een kenmerkende blokvormige structuur met verkavingelingsblokken die in lange smalle stroken zijn verkaveld. Dergelijke oude bouwlanden worden ook met de term 'es' aangeduid en zijn vaak zeer oud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0010.png"

Afbeelding 9: Situatie rond eerste kwart van de 19e eeuw

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0011.png"

Afbeelding 10: Situatie rond 1900

Tot aan de aanleg van de woonwijk in de jaren zestig van de vorige eeuw is het plangebied een landelijk gebied geweest. Met de aanleg van de woonwijk is de hele oude structuur feitelijk verdwenen.

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Waardevolle structuren en objecten

Oude structuren zijn bij de aanleg van de wijk Groot Driene nagenoeg geheel verdwenen. In de opzet en uitleg van de wijk zijn die niet terug te vinden.

Stedenbouwkundige schets en bijzondere structuren

Eind jaren zestig werden grote wijken met eengezinswoningen en eigen winkelcentra in het noordoosten van de stad gebouwd: Groot Driene en Noord ontstonden. De woningen zijn opgesteld in rijen, in het bezit van een tuin en meestal gegroepeerd rond gemeenschappelijke open ruimte; hiermee werd voldaan aan de vraag naar ruimere woningen voor gezinnen met kinderen. Voor zover bekend zijn er in en direct rond het plangebied geen bijzondere structuren en waardevolle beeldbepalende gezichten.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM) (waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink.

Binnen het plangebied Naoorlogse Wijken, Isaac da Costastraat zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Gevoelige functies, zoals wonen, moeten bij voorkeur niet te dicht bij bronnen van milieubelasting (bedrijven en installaties) worden gesitueerd. Daarom is in beeld gebracht welke functies in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke milieuzoneringen bij deze functies horen.

5.4.1.1 Milieuzoneringen

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De richtafstanden van de belastende activiteiten worden vertaald naar milieuzones. Milieuzones geven gebieden aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk of juist ongewenst zijn.

5.4.1.2 Omgevingstypen

De richtafstanden zoals hierboven genoemd zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als rustige woonwijk.

5.4.1.3 Richtafstanden aanwezige bedrijven in omgeving plangebied

Op basis van het bestemmingsplan Naoorlogse Wijken zijn de bestemmingen nabij het plangebied geïnventariseerd. De bestemmingen met de daarbinnen mogelijke functies en richtafstanden zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Bestemming   Adres   nr   SBI 2009   Cat.   Richtafstand  
Maatschappelijke doeleinden
- Sociaal-medische doeleinden
- Onderwijs ter plaatse van de aanduiding 'od'
- Sociaal-culturele doeleinden
- Speeltuinvereniging
- Levensbeschouwelijke doeleinden
- (semi-) overheidsinstellingen  
Gebied ten zuiden van de P.C. Hooftlaan   div.  
- div
- 852

- div
- 94991A
- 9491

- 84  

1
2

2
2
2

1  

10 m
30 m

30 m
30 m
30 m

10 m  
Bedrijfsdoeleinden, aanduiding categorie 1 en 2   P.C. Hooftlaan   135   div   2   30 m  
Verkeers- en verblijfsdoeleinden
- Parkeerterrein  
Isaac da Costastraat   ong.   5221   2   30 m  
Detailhandel
- Detailhandel
- Banken, verzekeringswezen  
Ten noorden van de P.C. Hooftlaan   div.  
- div
- 65, 66, 67  

1
1  

10 m
10 m  
5.4.1.4 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend bedrijven in categorieen 1 en 2 van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelegen. Bedrijven en functies in de categorieën 1 en 2 worden passend dan wel inpasbaar geacht in een woonomgeving.

Ten aanzien van het parkeren heeft een nader onderzoek plaatsgevonden, in verband met de ligging van parkeerplaatsen direct tegen het plangebied. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 5.4.3.2.

5.4.2 Bodem

In het kader van een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse van de voormalige Oranje Mavo in Hengelo is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen aan de Isaäc da Costastraat 105 te Hengelo. Het betreft het kadastrale perceel M 2686 (5.000 m2). De bestemming van de bovenvermelde perceel wordt gewijzigd van onderwijs naar een woonbestemming. Voor het plangebied is in november 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Terra Agribusiness; 2015-099; 30 nov 2015). Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de ondergrond licht verontreinigd is met lood. Het grondwater is licht verontreinigd is met barium en minerale olie. De aangetroffen verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen gebruikswijziging naar wonen. Daarnaast wordt verwacht dat de resultaten van het bodemonderzoek geen belemmering vormen voor de financiële haalbaarheid van de geplande ontwikkeling. Het onderzoek is als bijlage 3 van de toelichting opgenomen.

5.4.3 Geluid
5.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Het Akoestisch onderzoek, bouwplan Isaac da Costastraat, Hengelo (nummer 16.019, d.d. 16 maart 2016) is ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van nieuw te bouwen woningen op het perceel aan de Isaac da Costastraat 105, te Hengelo. Het voornemen is op dit perceel 16 nieuwe woningen te bouwen als vervanging van de bestaande bebouwing.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, het vaststellen van een uitwerkingsplan of vaststelling van een projectafwijkingsbesluit een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

aantal rijstroken   stedelijk gebied   buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken
3 of 4 rijstroken
5 of meer rijstroken  
200 m
350 m
350 m  
250 m
400 m
600 m  

De zone is gelegen aan weerszijden van de weg en begint naast de buitenste rijstrook. Eventuele parkeerstroken, voet- of fietspaden en vluchtstroken worden niet tot de weg gerekend en vallen binnen de zone. De zone langs een weg omvat het gebied waarbinnen extra aandacht moet worden geschonken aan het geluid afkomstig van de betrokken weg. Binnen een zone moet worden gestreefd naar een akoestisch optimale situatie. Dit betekent dat er bij nieuwe ontwikkelingen, zoals het opstellen van bestemmingsplannen, het verlenen van (individuele) bouwvergunningen en het aanleggen van infrastructurele werken, het akoestische aspect van de plannen direct in kaart moet worden gebracht. Zodoende kan in een vroeg stadium worden onderkend of plannen doorgang kunnen vinden ofwel maatregelen nodig zijn om een akoestisch gunstig klimaat te creëren.

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de PC Hooftlaan en de Staringstraat.

De wettelijke voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting Lden op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Gemeentelijke Nota Geluid (2015)' worden de ambities en de grenswaarden (dit is een maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. De geplande woning ligt binnen het gebiedstype ‘wonen’. Voor wegen binnen dit gebiedstype geldt een ambitiewaarde van 48 dB (redelijk rustig) en een plafondwaarde van 58 dB (onrustig).

De maximale geluidsbelasting Lden op de gevels ten gevolge van de PC Hooftlaan bedraagt maximaal 47 dB. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet en voldoet de geluidsbelasting tevens aan de ambitiewaarde (en de plafondwaarde) uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo.

De maximale geluidsbelasting Lden op de gevels ten gevolge van de Staringstraat bedraagt maximaal 44 dB. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet en voldoet de geluidsbelasting tevens aan de ambitiewaarde (en de plafondwaarde) uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo.

De maximale geluidsbelasting Lden op de gevels ten gevolge van de Isaac da Costastraat bedraagt maximaal 47 dB. Daarmee overschrijdt de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet en voldoet de geluidsbelasting tevens aan de ambitiewaarde (en de plafondwaarde) uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo. Voor de Isaac da Costastraat is er ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Paragraaf 5.4 van het geluidbeleid gaat in op de cumulatie van verschillende geluidbronnen. De gecumuleerde geluidbelasting moet in kaart worden gebracht indien er sprake is van meerdere geluidbronnen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Omdat in onderhavig plan de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt, is het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting niet van toepassing.

Voor het bouwplan is er ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed leef- en woonklimaat.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

5.4.3.2 Geluidhinder parkeerterrein

In het 'akoestisch onderzoek bouwplan 16 woningen Isaac da Costastraat te Hengelo' d.d. 30 mei 2016. is onderzocht welke geluidbelasting kan ontstaan op de gevels van de geplande woningen aan de Isaac da Costastraat te Hengelo door activiteiten van het nabijgelegen gebouw met parkeerplaatsen (nr 97 ten westen) en een openbaar parkeerterrein, in het kader van de procedure Wro. Het doel van dit onderzoek is na te gaan of de inrichting en het parkeerterrein geen geluidoverlast zal veroorzaken bij de geplande woningen, aan de geluidnormen kan voldoen en welke maatregelen eventueel mogelijk zijn.

Een goede ruimtelijke ordening gaat niet alleen om de woningen maar ook over het verblijf in de tuin. Het akoestisch onderzoek heeft zich beperkt tot de woningen. Om te zorgen dat er in de naast de parkeergelegenheden liggende tuinen ook een prettig geluidniveau heerst, is een scherm van 2 meter hoogte een voorwaarde. Dit om het woongenot te vergroten. Gedacht kan worden aan Cocowall, Greenwall o.i.d. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

In alle perioden kan ruimschoots aan de ambitiewaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT worden voldaan. De grenswaarden LAr,LT van het Activiteitenbesluit worden ruimschoots onderschreden. De grenswaarden voor piekgeluid ten gevolge van het sluiten van een portier en optrekken wordt overschreden op één punt als gevolg van de korte afstand van de zijgevel van de woning tot de parkeerplaats. In de andere rekenpunten wordt de norm voor piekgeluiden niet overschreden. De oplossing is de zijgevel bij het betreffende rekenpunt uit te voeren als een zogenaamde “dove gevel” (geen verblijfsruimten of geen draaiende delen in een verblijfsruimte). Een “dove gevel” is geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder en wordt derhalve niet getoetst aan de grenswaarden.

De equivalente geluidbelasting LAeq ten gevolge van het indirecte lawaai op het parkeerterrein is onder de genoemde uitgangspunten in alle rekenpunten gelijk of lager dan de voorkeursgrenswaarden. Piekgeluiden ten gevolge van het indirecte lawaai worden in principe niet getoetst maar kunnen in het kader van een goed woon- en leefklimaat worden meegewogen. De grenswaarde voor piekgeluiden wordt in de avond op de zijgevels in de punten 16 + 32 met maximaal 3 dBA overschreden als gevolg van het vertrek van voertuigen en het sluiten van een portier. Bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Voor voldoende effect is een circa 4 m hoog scherm noodzakelijk hetgeen landschappelijk niet gewenst is. Maatregelen bij de bron en in de overdracht zijn niet realistisch/wenselijk. Omdat een normale gevel een geluidwering heeft van 20 dBA wordt de norm voor het binnenniveau van 50 dBA in de avondperiode niet overschreden (68 – 20 = 48 dBA). De woningen liggen dus onder de genoemde uitgangspunten op voldoende afstand uit het parkeerterrein.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

5.4.3.3 Luchtvaartlawaai

Bij besluit van 5 juni 1992 (nr. MG92058753) van het Ministerie van Defensie is rond het vliegveld Twente een geluidszone vastgesteld. Binnen de geluidszone kunnen slechts onder stringente voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd worden. In de loop van 2017 zal de geluidzone vervallen.

De geluidzone is niet gelegen over het plangebied.

5.4.4 Externe veiligheid
5.4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen is nog niet wettelijke geregeld; wel is door de ministeries van V&W, Vrom, en BZ een circulaire opgesteld: de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In deze circulaire wordt een met het Bevi vergelijkbare systematiek geadviseerd. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

5.4.4.2 Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid met betrekking tot risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

5.4.4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied liggen geen wegen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

5.4.4.4 Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

Op een afstand van meer dan 500 meter zijn twee gasleidingen gelegen langs de Drieneresweg.

5.4.4.5 Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

5.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) en de ministeriele regeling NIBM van 30 oktober 2007 zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof. Voor bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere gaat het om woningbouwlocaties van maximaal 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Binnen het plangebied worden 16 eengezinswoningen gerealiseerd. Het totaal aantal te realiseren woningen ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen. Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

5.4.6 (Radar)obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit houdt in dat om het ongestoord functioneren van radar en communicatieapparaat te waarborgen er rond dit radarstation beperkingen gelden met betrekking tot de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een cirkel met een straal van 15 km, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte van 30 meter.

Met een maximale bouwhoogte van 12 meter vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarstation Twente.

5.4.7 Invliegfunnel

Ten oosten van Hengelo ligt het vliegveld Twente. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken. In elke baanrichting ligt een landingsvlak en een startvlak. Omdat het beginpunt van beide vlakken verschillend kan zijn (afhankelijk van de ligging van de landingsdrempel) kunnen beide vlakken verschoven ten opzichte van elkaar liggen. Dit laatste is een wijziging ten opzichte van de funnel zoals die tot nu toe werd gebruikt; daar lagen het start- en naderingsvlak op elkaar. De toegestane hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de desbetreffende landingsdrempel. Het plangebied ligt in de zone waar een maximale hoogte van 75 meter ten opzichte van N.A.P. is toegestaan.

Met een maximale bouwhoogte van 12 meter vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de invliegfunnel.

5.4.8 Inner Horizontal and Conical Surface

Het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak dat gelegen is op een hoogte van 45 meter met en straal van 4 kilometer rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 145 meter. Het IHCS wordt gemaakt voor elke landingsdrempel. De toegestane hoogten van het IHCS gelden ten opzichte van de laagste landingsdrempel van het luchtvaartterrein.

In het gebied van de funnel en het IHCS mogen geen objecten staan die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Bestaande objecten met een grotere hoogte resulteren in restricties op het vliegen. Nieuwe strijdigheden met de maximaal toelaatbare hoogte worden niet toegestaan.

Met een maximale bouwhoogte van 12 meter vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het ICHS.

5.4.9 Brandweer en fysieke veiligheid
5.4.9.1 Algemeen

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) daadwerkelijke incidenten, ongelukken en rampen. Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele,bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen, of kan in geval van een incident zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender'). Tot slot is de brandweer betrokken bij het reguleren van het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente.

Op 2 mei 2016 is Brandweer Twente gevraagd om advies uit te brengen over de voorgenomen herontwikkeling op het voormalige 'Oranje MAVO-terrein' aan de Isaac da Costastraat 105 te Hengelo.

Op basis van het huidige plan voor de wijziging van de bestemming en de ontwikkeling van woningen op de locatie Isaac da Costastraat 105 is geconcludeerd dat het plan voldoet aan de randvoorwaarden van de door Brandweer Twente beoordeelde aspecten op gebied van de fysieke veiligheid.

Brandweer Twente ziet dan ook geen reden om aanvullende voorwaarden te stellen aan het beoogde plan.

Het advies is als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen.

5.4.9.2 Bluswatervoorzieningen

Bluswatervoorziening kan onderverdeeld worden in primair, secundair en tertiair en zal in dit hoofdstuk verder beschreven en toegelicht worden. De verschillende vormen van bluswatervoorziening worden beschreven aan de hand van eisen, capaciteit, opstelplaatsen en onderhoud. Voor het begin van een blussing wordt –indien beheersbaar- uitgegaan van de primaire bluswatervoorziening. De primaire bluswatervoorziening wordt (vooral) gevormd door ondergrondse brandkranen op het drinkwaterleidingnet.

Primaire bluswatervoorziening dient:

  • binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit van bluswater te kunnen voorzien;
  • na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water te leveren.
  • op maximaal 40 meter afstand van de (brandweer-)toegang(en) van een gebouw te zijn
    gesitueerd.

De benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 60 m3 per uur, te meten aan het einde van de vulslang. Brandkranen worden in principe geplaatst op waterleidingen met een diameter van 110 mm wat een capaciteit mogelijk maakt van 60 m3 per uur.

Voor de situering van brandkranen worden dekkingscirkels van 40 meter rond de brandkranen gehanteerd. Op deze wijze bedraagt de afstand tussen de brandkranen 80 meter. Rondom de brandkranen moet altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 meter. Brandkranen moeten tot een afstand van maximaal 15 meter benaderbaar zijn. De afstand tussen een primaire bluswatervoorziening en de brandweertoegang(en) van een gebouw is maximaal 40 meter. Wanneer in een object één of meerdere droge blusleidingen aanwezig zijn, moet er binnen 35 meter van elke voedingsaansluiting een brandkraan zijn.

Indien er meer water wordt gevraagd voor blussing, gaan we gebruik maken van secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen.

5.4.9.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding Brandweerzorg zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • 1. De ontwikkeling van schade;
  • 2. De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • 3. De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Een vergelijkbaar verhaal is van toepassing op hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalsbestrijding. Ook hiervoor geldt: de kortste opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Het bovenstaande samenvattend kan worden gesteld dat een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Een locatie is goed bereikbaar indien aan de volgende eisen wordt voldaan:

  • 1. Een weg is alleen door de brandweer te gebruiken wanneer die recht doet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • 2. Verkeersaders bieden aan brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang;
  • 3. Verkeersaders en verblijfsgebieden kennen een zodanige samenhang dat een willekeurig adres binnen een gestelde tijd (gerekend vanaf het verlaten van de verkeersader) bereikbaar is;
  • 4. Naast de route bedoeld onder de derde eis moet een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn;
  • 5. Bij een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, dat een vloerhoogte heeft van meer dan 6 meter en dat niet voldoet aan het Bouwbesluit eerste fase, moeten ten behoeve van de redding één of meer opstelplaatsen voor een redvoertuig aanwezig zijn.

Ad 1: In de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid staan de maten en kenmerken van brandweervoertuigen in het kader van bereikbaarheid weergegeven. De belangrijkste maten worden hier weergegeven:

  • Totaal gewicht: 25 ton;
  • Asbelasting: 10 ton;
  • Doorgangshoogte: 4,2 meter.

Ad 2 en 3: Om te kunnen voldoen aan de opkomstnormen uit de Handleiding Brandweerzorg maakt de brandweer gebruik van een netwerk van hoofduitrukroutes en eindroutes. Hoofduitrukroutes bestaan vooral uit doorgaande (hoofd)wegen en singels. Deze routes vormen voor de brandweer de belangrijkste aanrijroutes naar de verschillende wijken in de stad. Er bestaat een overlap tussen het hoofduitrukroutenetwerk van de brandweer en de wegcategorisering op grond van Duurzaam Veilig. Het merendeel van de hoofduitrukroutes bestaat uit verkeersaders c.q. gebiedsontsluitingswegen. Om te voldoen aan de opkomstnormen is het benodigde hoofduitrukroutenetwerk echter fijnmaziger dan het netwerk van verkeersaders. Er zijn m.a.w. meer hoofduitrukroutes nodig dan dat er verkeersaders zijn. Het gaat dan vaak om de grotere wegen binnen een verblijfsgebied, die niet zijn aangewezen als verkeersader maar die wel noodzakelijk zijn als hoofduitrukroute. Met een aangepaste inrichting kunnen deze wegen toch als hoofduitrukroute worden gebruikt. Deze wegen worden aangeduid als 'hulpverleningsroutes'.

Samenvattend kan worden gesteld dat er drie categorieën routes bestaan waaraan vanuit brandweeroogpunt verschillende eisen worden gesteld aan wegbreedtes, snelheidsremmende maatregelen, etc:

  • 1. Hoofduitrukroutes over verkeersaders (gebiedsontsluitingswegen);
  • 2. Hulpverleningsroutes over erftoegangswegen;
  • 3. Eindroutes.

Met het vaststellen van het Brandweerbeleidsplan in 2001 zijn tevens voor het verzorgingsgebied Hengelo de hoofduitrukroutes vastgesteld. De hoofduitrukroutes bestaan uit die wegen waarin minimale verkeersremmende maatregelen zijn opgenomen zodat de vrije doorgang van de brandweer is gewaarborgd.

5.4.9.4 Zelfredzaamheid

Na melding van een incident duurt het enige tijd voordat de hulpverlening daadwerkelijk hulp kanbieden. Gedurende die minuten zijn de mensen in het plangebied op zichzelf aangewezen. Essentieel is dat mensen zichzelf tijdig in veiligheid kunnen brengen. De zelfredzaamheid van mensen hangt af van de aard van risico's in het gebied, eventuele schuilmogelijkheden maar vooral ook de gesteldheid van de mensen zelf. De bewoners (gebruikers) van het plangebied kunnen de zelfredzaamheid vergroten door vooraf ontruimingsplannen en dergelijke op te stellen. Ook trainingen om kleine incidenten zelf aan te pakken kan een wezenlijke bijdrage leveren. Zo wordt wellicht voorkomen dat kleine incidenten kunnen uitgroeien tot grote calamiteiten.

Voor alarmering van de bevolking bij grote calamiteiten wordt gebruik gemaakt van het Wijk- Alarmering-Systeem (WAS) Dit systeem is beperkt aangezien niet bij iedere calamiteit het wenselijk is deuren en ramen te sluiten. Het WAS wordt tot 2017 door het Rijk ondersteund. Aanvullend werkt men aan nieuwe vormen voor het alarmeren van de bevolking.

Het was systeem heeft een beperkte werking. Behalve het waarschuwingsignaal is een snelle informatievoorziening gewenst als vervolg op een alarmering.

5.4.10 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim twee kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

In het kader van de externe werking van buiten die gebieden plaatsvindende ontwikkelingen, is de stikstofdepositie van het plangebied voor haar omgeving berekend. De berekening is met behulp van het daartoe ontwikkelde rekenprogramma Aerius Calculator uitgevoerd.

Als uitgangspunt voor de berekening is het plangebied Isaac da Costastraat 105 genomen met daarin 16 twee-onder-en-kap woningen. Tevens zijn de verkeersbewegingen op de P.C. Hooftlaan en de Isaac da Costastraat als gevolg van de 16 woningen meegenomen in de berekening. Hierbij is uitgegaan van gemiddeld 5 verkeersbewegingen per woning, zijnde 80 verkeersbewegingen. Deze zijn afgerond naar 100 verkeersbewegingen (worst case).

De berekening (bijlage 7) heeft uitgewezen, dat de Kritische Depositie Waarde (KDW) van de aangewezen habitats, niet wordt overschreden als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied. Voor alle habitattypen binnen het natuurgebied Lonnekermeer geldt een depositie van 0,00 mol/ha/jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0102-0301_0012.png"  

Afbeelding 11: Stikstofdepositie mol/ha/jr voor het Lonnekermeer

5.4.11 Vormvrije m.e.r.procedure
5.4.11.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.4.11.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied is sprake van de bouw van zestien (extra) nieuwe woningen op een bestaand bebouwd perceel. In D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.”

Het toevoegen van maximaal 16 nieuwe woningen wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen een kwetsbaar, waardevol of beschermd gebied. Tevens is gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden.

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling van 16 woningen op de locatie I da Costastraat 105 in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.4.11.3 Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van van het perceel Isaac da Costastraat beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Verkeer-Verblijfsgebied

Op de gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is het toegestaan om wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, trottoirs en groen aan te leggen. Deze bestemming is veelal bedoeld voor woonstraten en woonerven. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden. De nieuwe weg heeft deze bestemming gekregen.

6.3.2.2 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om woningen op te richten.

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximale goot- en bouwhoogte en maximaal aantal woningen opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

Binnen de bestemming Wonen zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m2) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 40 m2 in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan.

Binnen de bestemming Wonen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het oprichten van geluidschermen als gevolg van de naastgelegen parkeervoorzieningen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.4 Overige regels

Hier zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen". Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.5.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, is vooroverleg gevoerd met de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen.

Een verslag van het vooroverleg is bijgevoegd als bijlage 9 bij de toelichting.

6.5.2 Verder verloop van de procedure

De volgende stappen worden ondernomen:

  • het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.