direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening parkeerstrook Goudstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0085-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

De gemeenteraad heeft op 2 juli 2013 het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal" vastgesteld. Dit bestemmingsplan had als doel: het juridisch en beleidsmatig uniformeren van het bestemmingsplaninstrumentarium voor het totale plangebied binnen de huidige ruimtelijke structuur.

Tijdens de totstandkomingsprocedure van het bestemmingsplan bleek echter dat een aantal autobedrijven aan de Goudstraat over onvoldoende parkeergelegenheid beschikken. Daarom is er een verzoek ingediend om een deel van de groenstrook ten zuiden van de Goudstraat aan te mogen kopen en zodanig te herbestemmen dat er geparkeerd kan worden door klanten, bezoekers en personeel van de naastliggende bedrijven. Voorliggende bestemmingsplanherziening heeft tot doel gevolg te geven aan dit verzoek door de bestemming van het deel van de groenstrook aan te passen. Door genoemde aanpassing zal een deel van de voormalige groenstrook gerekend gaan worden tot het geluidgezoneerde industrieterrein Bedrijventerrein Twentekanaal. Hierdoor is het ook noodzakelijk om het bestemmingsplan voor een deel van de Goudstraat te herzien zodat dit deel van de weg ook gerekend gaat worden tot het geluidgezoneerde industrieterrein.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening parkeerstrook Goudstraat is op de afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door een grens op 20 meter afstand van de bestaande watergangen ten zuiden en westen van het plangebied die in eigendom zijn van Rijkswaterstaat, de gemeente Hengelo en het waterschap Vechtstromen. De overige grenzen zijn bepaald door de grenzen van het perceel dat verkocht wordt aan de bedrijven en de begrenzing van het deel van de Goudstraat dat gerekend gaat worden tot het geluidgezoneerde industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De huidige planologische situatie ter plaatse van het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Twentekanaal". Dit bestemmingsplan is op 2 juli 2013 door de raad vastgesteld. Tegen het plan zijn twee beroepen ingesteld. Op 23 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan en de beroepen deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard, waardoor het plan onherroepelijk is geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen" met de aanduidingen "zoutwinning" en "geluidzone - industrie". Door het plangebied loopt nog een dubbelbestemming "leiding - hoogspanningsverbinding". Op een groot deel van het plangebied is tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie Middel (binnen kom) gesitueerd. Over het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt de aanduiding "vrijwaringszone - weg". Een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is weergegeven in afbeelding 2.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied behoort tot het bedrijventerrein Twentekanaal. Het terrein huisvest circa 300 bedrijven met in totaal ongeveer 9.000 arbeidsplaatsen. Door de centrale ligging in het centrum van de Regio Twente is het een uitstekende vestigingslocatie voor zowel lokaal, regionaal als (inter-)nationaal opererende bedrijven. Het bedrijventerrein ligt aan de zuidzijde van Hengelo langs de A35 en is ontsloten via weg, water en rail. Het terrein beschikt over een moderne containerterminal en diverse watergerelateerde bedrijven.

De ontwikkeling van het gehele bedrijventerrein is gestart in de jaren 1930 met de uitgifte van kavels ten noorden van het Twentekanaal. Ten zuiden van het Twentekanaal begon de ontwikkeling ruwweg vanaf 1950. De ontwikkeling van de omgeving van het plangebied dateert van de laatste 15 jaar. In deze relatief lange periode van ontwikkeling heeft het bedrijventerrein Twentekanaal zich ontwikkeld tot een gemengd bedrijventerrein met hoge diversiteit aan bedrijvigheid en bedrijfsomvang. Inmiddels is het één van de grootste bedrijventerreinen in Twente en speelt een centrale rol in de regionale economie.

Het plangebied en de directe omgeving daarvan is weergegeven in afbeelding 3. Het maakt deel uit van het deelgebied Zeggershoek van het bedrijventerrein Twentekanaal. Dit gebied ligt ruwweg tussen de A35, het Twentekanaal en de Haaksbergerstraat. Door de ligging aan de A35 is een zichtlocatie ontstaan, welke vooral is benut door enkele (grote) autodealers. Er is veel aandacht besteed aan de uitstraling van de bedrijfspanden. Vrijwel alle ruimte op het bedrijventerrein is benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto van plangebied en directe omgeving ervan

Het plangebied betreft een groenstrook met de langsgelegen weg Goudstraat. Door het plangebied loopt de 110kV-hoogspanningskabelbundel Hengelo Oele-Haaksbergen. Deze leiding heeft een belemmerde strook van 3 meter aan weerszijden, gerekend vanaf de buitenste leiding. Binnen deze belemmerde strook lopen ook nog 2 datatransportkabels. Langs de rand van het gebied loopt een laagspanningskabel. Tevens wordt het plangebied doorsneden door een drukriool.

2.2 Nieuwe situatie

Het plangebied zal deels worden ingericht als parkeerplaats ten behoeve van het bedrijventerrein en deels zal er sprake zijn van het handhaven van de bestaande situatie (ter plaatse van de Goudstraat). De directe omgeving van het plangebied kent een hoge autodichtheid vanwege de automotive branche. Er is bij die bedrijven sprake van een dusdanige groei van de parkeerbehoefte dat het uitgangspunt om dit volledig te (blijven) dekken op eigen terrein niet meer haalbaar is.

De gevolgen zijn dan al snel zichtbaar op en langs de openbare wegen. Hierdoor ontstaat een rommelig wegbeeld en in combinatie met de vele uitwegen en bewegingen op deze uitwegen verslechtert de verkeersveiligheid (b.v. door het slechte uitzicht, de 'uitzichtdriehoeken'). Repressief optreden door allerlei parkeerverboden te gaan instellen is geen echte goede oplossing voor de problematiek. Een gezamenlijk initiatief van bedrijven tot de aanleg van extra maaiveldparkeerplaatsen zoals aangeven op de situatieschets op deze specifiek locatie is op zich prima, onder de voorwaarde dat de aanleg hiervan door private partijen plaatsvindt.

Het gaat om parkeerplaatsen op een perceel dat, na de start van het initiatief tot verkoop van de grond, is aangewezen tot hoofdgroenstructuur (zie ook paragraaf 3.3.3). Ondanks dat de aanwijzing heeft plaatsgevonden na de start van het initiatief tot verkoop, is hierdoor extra aandacht gerechtvaardigd voor de inpassing van de parkeerplaatsen in de groene omgeving. Gezocht is daarom naar een afweging en vorm waarin de belangen ten aanzien van de groenstructuur maximaal tot hun recht kunnen komen. Nader onderzoek heeft een integraal beeld opgeleverd voor de gehele strook grond aan de Goudstraat. Het voorstel is om 20 meter vanaf de kant sloot definitief aan te houden als 'te versterken ecologische hoofdgroenstructuur', waarbij het gearceerde gedeelte van de gronden aangewend kan worden voor toekomstige uitgifte. Dit onder de volgende voorwaarden:

  • 1. Bij iedere verkoop zal koper aan te leggen (parkeer)voorzieningen inpassen in de omgeving door het realiseren van een haag en wordt het gebruik privaatrechtelijk beperkt tot parkeren. Ook moeten de parkeerplaatsen worden aangelegd met geen andere bestrating dan grasbetonklinkers.
  • 2. Er wordt een advies opgevolgd om de hoofdgroenstructuur aan deze zijde van het bedrijventerrein te versterken. De maatregelen zijn o.a.:
    • a. Het inzaaien van de opgehoogde groenstrook met een berm/kruidenmengsel;
    • b. Aanleg extra hagen als scheiding tussen toekomstig uitgeefbaar gebied en de hoofdgroenstructuur;
    • c. Aanplant solitaire groepen struiken;
    • d. Het eventueel aanbrengen van enkele inhammen met een flauw talud naar de sloot

Met de marge van de 20 meter én de voorgestelde investering in versterking van ecologische hoofdstructuur worden voldoende waarborgen geboden om deze groenstructuur te handhaven en zichtbaar te versterken, waarmee deze ook een buffer vormt met betrekking tot het zicht vanaf de snelweg.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.

Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

3.1.3 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding heeft als belangrijkste doelstelling: het hebben en houden van een
veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige
watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Met het beleid van de Vierde Nota wordt verwacht dat een verdere verbetering van het verdere functioneren van watersystemen kan worden bereikt. In de Vierde Nota wordt een koers ingezet op het versterken van de samenhang van het waterbeleid met andere beleidsvelden zoals milieubeleid, ruimtelijke ordening en natuurbeleid en kan zowel voor het realiseren van de doelen van het waterbeleid als voor doelen van andere beleidsvelden positief uitwerken. Voor de ruimtelijke ordening zal hieraan inhoud worden gegeven door bij de opstelling of wijziging van streek- en bestemmingsplannen en bij het opstellen van de Nota Ruimte water als ordenend beginsel te hanteren.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

De systematiek van de omgevingsvisie is als volgt opgebouwd: generieke beleidskeuzes bepalen het ontwikkelingsperspectief voor een gebied. Aan de hand van gebiedskenmerken (opgebouwd uit vier lagen) worden kwaliteitsopgaven en -voorwaarden gesteld aan de wijze van inpassing en uitvoering. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0004.png"

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.2.1.2 Omgevingsvisie met betrekking tot het plangebied

Het plangebied is in de omgevingsvisie deels aangemerkt als zijnde behorende bij het ontwikkelingsperspectief 'bedrijventerrein 1955-nu' en deels als 'mixlandschap'. Het eerste ontwikkelingsperspectief is met name gelegen in het noorden van het plangebied aan de zijde van de Goudstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied maakt onderdeel uit van een bestaand bedrijventerrein. In het algemeen stelt het provinciaal beleid dat er behoefte bestaat aan diversiteit in vestigingsmilieus die bovendien een goede fysieke en virtuele bereikbaarheid kennen met een duurzaam gebruik van grond en energie. De manier waarop we omgaan met bedrijventerreinen moet veranderen. Bestaande bedrijventerreinen verouderen snel, terwijl er relatief makkelijk nieuwe terreinen worden aangelegd. Hierdoor hebben herstructurering en parkmanagement slechts beperkt succes. Om deze reden wordt een rem gezet op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en wordt ingezet op herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het beleid voor nieuwe en bestaande niet (sterk) verouderde bedrijventerreinen is erop gericht minimaal het kwaliteitsniveau te handhaven, maar liever te verhogen.

Het beleid ten aanzien van de stadsranden is gericht op het vormgeven van de overgang tussen bebouwd gebied en de groene omgeving. Deze gebieden vormen zowel de entree van de stad als de verbinding met het buitengebied. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid. Stadsranden hebben een functie als uitloopgebied en kunnen recreatieve functies, maar ook culturele functies herbergen.

De omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in een natuurlijke laag, een laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijke laag en een lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag laat voor het gehele plangebied zien dat er sprake is van een dekzandvlakte en -rug. Hiervoor geldt dat vanuit de omgevingsvisie een bestemmingsregeling wordt gevraagd gericht op het beschermen en instandhouden van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het zuidelijk deel van het plangebied valt binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Dit gebied is aangemerkt als "Oude hoevenlandschap". De sturingsfilosofie van de provincie is gericht op een beschermende bestemmingsregeling voor de aanwezige essen en esjes, gericht op de instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf. Voor het plangebied geldt dat dit in het verleden verstoord is geraakt als gevolg van de aanleg van de Rijksweg en het bedrijventerrein. De genoemde kwaliteiten zijn als zodanig niet (meer) aanwezig.

Het noordelijk deel van het plangebied valt in de stedelijke laag en is aangemerkt als "bedrijventerreinen 1955 - nu". De ambitie van de provincie richt zich op vitale werklocaties. Sleutelwoorden daarin zijn verbeteren van de interne structuur, verbeteren van de aansluiting op het landschap. verdichting en intensivering, profilering en differentiatie en het verbeteren van de kwaliteit van de buitenruimte en architectuur.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

  • De Omgevingsverordening heeft de status van:
  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. Uitgangspunt is dat bestemmingsplannen niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe bedrijventerreinen, wanneer deze geen onderdeel uitmaken van de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie en wanneer daarover geen afstemming heeft plaatsgevonden met buurgemeenten en de provincie. Het voorliggende plan betreft bestaand bedrijventerrein. De voor dit plan relevante principes staan hieronder samengevat:

  • Bestemmingsplannen voorzien niet in de nieuwe mogelijkheid voor detailhandel op bedrijventerreinen. Een uitzondering van op deze beleidsregel is de vestiging van volumineuze detailhandel (hiertoe worden de PDV branches gerekend) waarvoor in binnensteden en wijkwinkelcentra geen ruimte gevonden kan worden;
  • Bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid tot vestiging van nieuwe weidewinkels;
  • Bestemmingsplannen voorzien niet in het realiseren van nieuwe ondergrondse opslagmogelijkheden voor radioactief afval;
  • Bestemmingsplannen voorzien niet in het realiseren van nieuwe bovengrondse opslagmogelijkheden voor hoogradioactief afval;
  • De omgevingsverordening stelt een aantal voorwaarden voor de wijze waarop wordt omgegaan met externe veiligheid in bestemmingsplannen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de Structuurvisie Hengelo 2030 wordt verslag gedaan van de visie op de ontwikkeling van de stad. Als gevolg van allerlei ontwikkelingen, waaronder een afnemende groei van de bevolking is uitbreiding minder noodzakelijk geworden. De behoefte aan een hoogwaardige woon- en werkomgeving blijft onverminderd hoog. Hengelo wil daarom haar ontwikkelingen ombuigen van "Groei naar Kwaliteit". De toekomstige koers voor de gemeente is beschreven aan de hand van een vijftal kernopgaven. In relatie tot het bedrijventerrein Twentekanaal zijn een tweetal kernopgaven specifiek van belang:

  • versterking van de economische structuur;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De economische ontwikkeling zal niet langer gebaseerd zijn op oude industrieën die in Hengelo zo belangrijk waren. Nieuwe markten en producten nemen die rol over. Het faciliteren van een netwerkeconomie is de komende jaren een belangrijke opgave (versterken van de economische structuur). Deze veranderingen brengen kansen met zich mee voor de economie in Hengelo. Om deze kansen te kunnen verzilveren is kwaliteit een voorwaarde. De wensen van bedrijven veranderen als het gaat om de situering en inrichting van bedrijfslocaties. Er zal meer behoefte ontstaan aan toplocaties voor kantoren, congres- en bestuurscentra bij knooppunten van infrastructuur, kennis en economie (ruimtelijke kwaliteit).

3.3.2 Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal

Diverse oorzaken, waaronder veroudering en veranderende eisen van (en aan) bedrijven, hebben er toe bijgedragen dat er op Twentekanaal situaties zijn ontstaan die de kwaliteit van het terrein aantasten. Dit kan tot gevolg hebben dat zich negatieve ontwikkelingen gaan voordoen, zoals het vertrekken van bedrijven of het verlies van werkgelegenheid. Met de juiste maatregelen kunnen deze ontwikkelingen in positieve zin worden bijgebogen.

Een masterplan, met daaraan gekoppeld een uitvoeringsprogramma moet een bijdrage leveren aan de doelstelling dat Twentekanaal ook in de toekomst een strategische rol blijft spelen in het ruimtelijk-economisch functioneren van Hengelo. In dit kader is in 2004 het Masterplan verbetering Bedrijventerrein Twentekanaal opgesteld. In 2011 zijn het masterplan en het daarbij behorende uitvoeringsprogramma geactualiseerd.

De hoofddoelen uit het masterplan 2004 zijn:

  • Verbetering van de bedrijfsomgeving en het vestigingsklimaat;
  • Ruimte toevoegen voor bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het invullen van een duurzame economische ontwikkeling door ondermeer het opzetten van parkmanagement en criminaliteitspreventie.

Het masterplan heeft daarbij een richtinggevend karakter. Vanuit het masterplan komen een aantal hoofdthema's naar voren. De belangrijkste thema's met een relatie voor het bestemmingsplan zijn:

  • Handhaven van het huidige karakter van het terrein als regulier gemengd bedrijventerrein waar een breed scala aan bedrijven zich kan vestigen, zowel hoogwaardig als minder hoogwaardig. Twentekanaal biedt ruimte aan zowel grote, middelgrote als kleinere bedrijven. Qua milieucategorie gaat het met name om bedrijven tot en met 4. In bepaalde zones is ruimte voor zwaardere bedrijvigheid (milieucategorie 5).
  • Het stroomlijnen van de ontwikkelingen op het bedrijventerrein door gewenste en minder gewenste ontwikkelingen op hoofdlijnen te beschrijven.

Herstructurering wordt in het masterplan genoemd als een instrument om te komen tot een invulling van het bedrijventerrein die beter aansluit bij de huidige eisen. De belangrijkste structuur bepalende projecten binnen de herstructurering van Twentekanaal zijn:

  • 1. Verplaatsing van de puinbreker en de herinrichting van het gebied tot aan de containerterminal.

De verplaatsing van de puinbreker is van de baan. Het is wenselijk om de kwaliteit in dit gebied te verbeteren. Deze verbetering heeft betrekking op de inpassing van de puinbreker op de huidige locatie. Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 9 november 2011 het bestemmingsplan Boekeloseweg - Toermalijnstraat vastgesteld.

  • 2. De ontwikkeling van Boeldershoek Oost

Voor dit gebied is de Ontwikkelingsvisie Boeldershoek Oost vastgesteld (november 2008). Het deelgebied Boeldershoek Oost valt grotendeels buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan. In deze visie is voor het deel dat gelegen is binnen het plangebied bedrijvigheid vanaf 2012 voorgesteld.

  • 3. Randvoorwaarden invullen voor de (her)ontwikkeling van ruimte bij AKZO Nobel, Thales en Twence

Op enkele plaatsen, met name op de terreinen van AKZO Nobel, Thales en Twence bevinden zich vrijkomende of braakliggende bedrijfspercelen. Het ontwikkelen van een visie op het gebied is echter wel van belang.

Voor wat betreft de gronden van AKZO Nobel is de visie Boeldershoek Oost opgesteld (vastgesteld november 2012). Voor de gronden van het voormalige technology center is het bestemmingsplan Strootbeekpark (ten behoeve van bedrijvigheid) in voorbereiding.

Voor de gronden van Twence is het bestemmingsplan Boeldershoek 2009 vastgesteld (december 2011). Hierin is de ontwikkeling van de kop Boeldershoek, ten behoeve van afvalgerelateerde bedrijven opgenomen.

Het complex van Thales wordt gedeeltelijk gerenoveerd. Met de herstructurering van Thales wordt gestart in 2012. Definitieve plannen zijn nog niet bekend.

Naast de bovengenoemde herstructureringsmaatregelen zijn voor de korte en middellange termijn nog diverse maatregelen benoemd

  • Activiteitenprogramma deelgebieden;
  • Ruimtescan op bestaande kavels;
  • Onderzoeken mogelijkheid oprichting herontwikkelingsmaatschappij voor het gehele bedrijventerrein;
  • Afstemmen relatie Twentekanaal-Noord en project Hart van Zuid;
  • Windenergie;
  • Warmtenet;
  • Opstarten parkmanagement;
  • Doorontwikkelen beveiliging en criminaliteitspreventie;
  • Ontwikkelingsrichting Twentekanaal
  • Communicatie.
3.3.3 GroenPlan Hengelo 2013 (GGP)

Het plangebied grenst aan de in de gemeenteraad vastgestelde Hoofdgroenstructuur (april 2013). De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones in de stad, en groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe 'groene' partners. De hoofdgroenstructuur is zichtbaar gemaakt op de bij het Groenplan behorende kaart Hoofdgroenstructuur. Het belang van de hoofdgroenstructuur is een gemeenschappelijk belang, dat individuele belangen overstijgt. De openbare ruimte is van en voor alle inwoners samen. De gemeente zet zich er daarom voor in dat de hoofdstructuur niet versnipperd raakt, maar beheerd en onderhouden wordt met oog voor de functies die het openbaar groen vervult voor wijk en stad als geheel.

Het initiatief tot verkoop van het perceel ten behoeve van parkeren voor bedrijvigheid, dateert echter al van voor de aanwijzing tot hoofdgroenstructuur. De aangrenzende bestaande hoofdgroenstructuur zal bij de bouwwerkzaamheden van het plangebied uiteraard wel gerespecteerd moeten worden. Over de wijze waarop het plan bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

3.3.4 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen,
    vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie,
    omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen;
  • Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
    • 1. afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
    • 2. bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
    • 3. bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:

· regenwaterhergebruik op individuele schaal;

· directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen.

· Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is:

· een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers.

· De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers.

· Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf.
De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.

· Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.

· Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap Regge en Dinkel worden gezocht naar maatwerk.

3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

Een goede verkeers- en vervoersinfrastructuur is van groot belang voor het behouden en versterken van de kwaliteiten van de stad. Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van juli 2003 is ontwikkeld om bestaande en te verwachten verkeers- en vervoersknelpunten op te lossen. Voor het sociaal en economisch functioneren van Hengelo is een goede bereikbaarheid van grote waarde. Behoud en versterking van bereikbaarheid in de toekomst is zeer belangrijk om de sociale en economische motorfunctie tezamen met Enschede en Almelo, voor de eigen bewoners en voor de inwoners van de regio, te kunnen vervullen. Regionaal gezien vervult Hengelo hierin een centrale positie. Ook (flankerende) maatregelen als dynamisch verkeersmanagement, vervoersmanagement, parkeermaatregelen (sturend parkeerbeleid), locatiebeleid, stadsdistributie en tariefexperimenten openbaar vervoer spelen een belangrijke rol om de leefbaarheid en verkeersveiligheid samen met het vraagstuk bereikbaarheid te verbeteren.

Voor een toekomstige uitbreiding van de A35 is een bebouwingsvrije zone van 100 meter, gemeten uit de as van de hoofdrijbaan, gereserveerd. Bij de op- en afritten geldt een afstand van 50 meter uit de zijkant van de naastgelegen verharding. In deze zone mag geen bebouwing worden gerealiseerd, tenzij hierover overeenstemming met Rijkswaterstaat is bereikt.

De gemeente Hengelo heeft voor de lokale hoofdwegenstructuur gekozen voor een tangentensysteem (Oost- en Westtangent). Bedrijventerrein Twentekanaal is gelegen aan de Oosttangent. De Oosttangent wordt gevormd door de Verlengde Kuipersdijk, Kuipersdijk, Laan van Driene en Verlengde laan van Driene, de Diamantstraat en een verlenging van de Diamantstraat. De tangenten hebben de functie de verschillende stadsdelen met elkaar te verbinden met een wegensysteem, waarop het gemotoriseerd verkeer zich vlot kan afwikkelen.

3.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.6.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 – 2012, zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraude gevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones worden de ontheffingen gratis verstrekt. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones zullen ontheffingen worden verstrekt tegen betaling. Gekozen wordt voor vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren afgeschaft. Ook hiervoor was nagenoeg geen draagvlak.

3.3.7 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

3.3.8 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening (Monumentenwet art. 38) regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

3.3.9 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

4.1.1 Algemeen

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Het waterschap hanteert voor alle in- en/of uitbreidingen in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
4.1.2 Planspecifiek

Voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening parkeerstrook Goudstraat is een watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Naar aanleiding van deze conclusie is contact opgenomen met het waterschap. Daarbij is aangegeven dat de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen uitgevoerd worden in grasbetonstenen, waardoor het hemelwater ter plaatse kan infiltreren. Belangrijk daarbij is een goed doorlatende fundering onder de toe te voegen verharding. De verdere afvoer van de verharding vindt plaats in de richting van het oppervlaktewater waarbij de aanwezige groenstroken tussen het plangebied en het oppervlaktewater zal fungeren als filterberm. Omdat de grens van het plangebied 20 meter uit zowel de Nieuwe Oelerbeek als de watergang van Rijkswaterstaat ligt, is de bereikbaarheid van die beide watergangen ten behoeve van onderhoud geborgd.

4.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Het plangebied bestaat uit een een voor flora en fauna weinig waardevol voedselrijk grasland, voornamelijk bestaand uit Engels raaigras. De aanwezigheid van wettelijk beschermde flora- en faunasoorten lijkt hier niet waarschijnlijk. Ook geldt te allen tijde de wettelijke zorgplicht. Dit betreft een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. De zorgplicht is een soort fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen. Wanneer men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat werkzaamheden nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen hebben, dient men dit, mits redelijkerwijs mogelijk, te vermijden of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologie; beleid

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0006.png"

Afbeelding 6: Uitsnede Archeologische verwachtingskaart

4.3.3 Archeologie; het plangebied
4.3.3.1 Verwachting

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Hengelo ligt het plangebied binnen een bufferzone van 500 m rond een middeleeuws erf (rode cirkel in afbeelding 6). Het centrale deel van het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting vanwege de ligging in een laagte (geel gekleurde zone). Het zuidelijke en noordelijke deel liggen in een zone met dekzandhoogten met een hoge archeologische verwachting (bruin gekleurde zone). Eventuele archeologische resten worden afgedekt door een plaggendek. Over de lengterichting van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. De aanleg van deze leiding is in 2008/2009 archeologisch begeleid. Hierbij zijn greppels, sloten en spitsporen onder het plaggendek aangetroffen.

4.3.3.2 Onderzoek

BAAC bv heeft een archeologisch inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het plangebied Goudstraat te Hengelo (zie bijlage 1 bij voorliggend plan). Uit de tien geplaatste boringen blijkt dat de bodem grotendeels tot in de C-horizont verstoord is. Bovendien blijkt uit restanten van bodemhorizonten dat er sprake was van een van nature vochtig en laaggelegen terrein dat vermoedelijk te nat is geweest voor bewoning. Archeologische resten zijn niet aangetroffen. Op basis van de conclusies uit het rapport van BAAC is door de regio-archeoloog aan de gemeente geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en het plangebied voor wat betreft archeologische waarden vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Dat laat onverlet dat bij eventuele toevalsvondsten bij grondwerken altijd nog volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), een melding van de desbetreffende vondsten gedaan moet worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

In de verbeelding van het bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met archeologische waarden door middel van een aanduiding of medebestemming.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied

Het plangebied ligt ingeklemd in een gebied dat door ontwikkelingen in de afgelopen decennia vanuit het oorspronkelijke agrarische landschap grondig is getransformeerd (A35 en het bedrijventerrein). In het plangebied en de directe omgeving zijn geen kenmerken, objecten en structuren aanwezig met cultuurhistorische waarden. Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen.

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering
4.4.1.1 Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van gevoelige functies (zoals woonfuncties) ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). In de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden zoneringsafstanden. Dat betekent dat er van kan worden uitgegaan dat als de geadviseerde afstanden tussen bedrijven en gevoelige functies worden aangehouden in het algemeen ontoelaatbare (milieu)hinder kan worden voorkomen en dat bedrijven in redelijkheid aan de milieuregels kunnen voldoen.

4.4.1.2 Toetsing

Het betreft het realiseren van parkeergelegenheid ten behoeve van in de omgeving gelegen bedrijven. Binnen het plangebied wordt het niet mogelijk gemaakt dat er bouwwerken/bedrijven kunnen worden opgericht. De parkeergelegenheid zal behoren bij reeds bestaande bedrijven en vallen qua regelgeving onder het activiteitenbesluit. De VNG-afstand zal dan ook gaan gelden vanaf de grens van het parkeerterrein tot de dichtst bijgelegen gevoelige bestemming.

De dichtst bijgelegen woning betreft een woning in het buitengebied aan de Olde Meulenweg 7 in Hengelo op ca. 225 meter. Een weergave hiervan is in voorliggend plan opgenomen in afbeelding 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0007.png" Afbeelding 7: Ligging dichtstbijzijnde woning

Naam   Hoofd CBI   Hoofd CBI1   Categorie   Straatnaam   HUISNR  
           
Baan Twente BV.   451, 452, 454   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   2   Goudstraat   20  
           
MUNSTERHUIS HENGELO   451, 452, 454   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   2   Goudstraat   31  
           

De zittende bedrijven hebben een categorie van maximaal 2. Qua bestemmingsplan is maximaal cat. 4.2 mogelijk met een grootste afstand van 300 meter. Dit is inclusief het aspect geluid. Dit aspect is geregeld met de systematiek van de zonering industrielawaai. Daarom is dit aspect, zoals ook bij het bestemmingsplan Twentekanaal, niet meegenomen bij de milieuzonering van bedrijven. Volgens de bedrijvenlijst is de eerstvolgende grootst mogelijke afstand 300 meter voor het aspect geur. Nu het plangebied is bestemd voor parkeren, zullen er geen geur veroorzakende activiteiten worden uitgevoerd. De volgende afstand die vervolgens aan de orde komt is 200 meter als daar al sprake van zou zijn. Aan deze afstand wordt voldaan.

4.4.2 Bodem

De bestemming van de locatie aan de Goudstraat wordt gewijzigd van groen naar de bestemming bedrijventerrein/industrie. Aangezien het een wijziging betreft naar een minder gevoelig gebruik wordt een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingswijziging niet noodzakelijk geacht.

4.4.3 Geluid
4.4.3.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai (op een gezoneerd industrieterrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt binnen de wettelijke zone van de A35. In het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Ook is er geen sprake van de aanleg van wegen of spoorwegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder voor deze aspecten kan daarom achterwege blijven.

4.4.3.2 Geluidbeleid

10 februari 2009 is de Nota Geluid van de gemeente Hengelo vastgesteld. Bij ruimtelijke plannen en het opstellen van (maatwerk)voorschriften bij bedrijven dient rekening te worden gehouden met dit geluidbeleid. Omdat het plangebied onderdeel gaat uitmaken van het gezoneerde industrieterrein Twentekanaal en de zone niet wordt aangepast, is het geluidbeleid hierop niet van toepassing. De geluidbelasting zal getoetst moeten worden aan de geluidzone.

4.4.3.3 Industrielawaai

Het plangebied gaat onderdeel uitmaken van het geluidgezoneerde industrieterrein Twentekanaal. Aangezien het plangebied bij bestemming alleen de mogelijkheid biedt om te parkeren en dat parkeren bij de reeds aanwezige bedrijven zal behoren, zal de toegevoegde geluidbelasting zeer gering zijn. Bovendien zal het zwaartepunt liggen in de dagperiode en in veel mindere mate in de avondperiode.

Om te beoordelen of de geprognosticeerde geluidruimte past binnen de systematiek van de zonering industrielawaai zijn er een drietal virtuele bronnen geplaatst die een "bedrijf" in het kader van het activiteitenbesluit simuleren. Dus met een geluidbelasting van 50/45/40 dB(A) op 50 meter afstand. Dit is een zwaar overschatte aanname. In werkelijkheid zullen de parkeerbewegingen veel minder geluid produceren. Bij een terrein met overdag 1100 parkeerbewegingen, dus 550 auto's, is de geluidbelasting op 50 meter afstand ongeveer 45 dB(A) en geen 50 dB(A).

Om inzicht te krijgen in het aantal mogelijke parkeerplaatsen, is een indicatief schetsontwerp opgesteld (afbeelding 8). Op basis van het schetsontwerp kunnen in totaal ca. 133 (67+66) parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er bestaan geen kencijfers over het aantal verkeersbewegingen die gegenereerd worden op basis van het aantal parkeerplaatsen. Wel bestaan er parkeernormen en verkeersgeneratiegegevens op basis van omvang in BVO's, waardoor er na een omrekenslag een redelijk betrouwbare aanname gedaan kan worden. Het aantal parkeerplaatsen dat aangelegd wordt, kan op basis van parkeerkencijfers worden teruggerekend naar een virtueel aantal m2's BVO. Vervolgens kan op basis hiervan de verkeersgeneratie berekend worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0008.png"

Afbeelding 8: Indicatief schetsontwerp

Voor een garagebedrijf wordt conform de parkeernormering uit de Nota Autoparkeren uitgegaan van een arbeidsintensieve/ arbeidsextensieve functie. De bijbehorende parkeernorm is vastgesteld op 2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. De schets met 133 parkeerplaatsen leidt tot een virtuele omvang van 6.045 m2 BVO (133/ 2,2 *100). De verkeersgeneratie van deze functie is 9,2 motorvoertuigen per 100 m2 BVO (CROW publicatie 317). Dit leidt tot 556 motorovertuigbewegingen per etmaal.

De parkeerplaatsen worden zoals aangegeven alleen gebruikt door bezoek tijdens openingstijden. De verkeersbewegingen zullen dus hoofdzakelijk overdag plaatsvinden. Indien de bedrijven ook 's avonds open zijn, zal 95% van de verkeersbewegingen overdag plaatsvinden en slechts 5% 's avonds. Uit de zonetoets is gebleken dat voldaan kan worden aan het zonebesluit. Door de ligging van de geluidzone is de geluidbelasting bij de woningen in ieder geval altijd maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde of lager. Daarnaast is de geluidbelasting op de dichtst bijgelegen woning, Olde Meulenweg 7, bepaald. Deze woning is gelegen op ongeveer 225 meter. De geluidbelasting is daar op basis van bovenstaande aannames 38 dB(A) etmaalwaarde en de totale geluidbelasting ten gevolge alle bedrijven is kleiner dan 50 dB(A). In werkelijkheid zal de geluidbelasting echter veel lager zijn, zoals al is aangegeven. Daarnaast kan ruimschoots worden voldaan aan het maximale geluidniveau. De hoogste waarde is 58 dB(A) terwijl de richtwaarde 60 dB(A) en de norm 70 dB(A) is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0009.png"

Afbeelding 9: Etmaalwaarde in dB(A)

4.4.3.4 Indirecte hinder, verkeersaantrekkende werking

Binnen de systematiek van de zonering industrielawaai is bepaald dat het aspect verkeersaantrekkende werking niet wordt meegenomen. Bovendien is de zoneringsafstand ten opzichte van een 50 km weg 200 meter. Binnen deze afstand liggen geen woningen.

4.4.3.5 Cumulatie

Om te bepalen of er na cumulatie van wegverkeerlawaai, railverkeerlawaai en industrielawaai nog sprake is van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting bepaald op basis van de geluidkaart van Hengelo (situatie 2011). De beoordeling is uitgevoerd bij de dichtstbijgelegen woning gelegen aan de Olde Meulenweg 2, 5, 7, 10.

De gegevens: verkeerslawaai loopt uiteen van 57 tot 63 dB Lden, railverkeergeluid is niet aanwezig en industrielawaai is bij de woningen, in het geval van een opgevulde zone 50 dB(A) etmaalwaarde of minder. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai wordt niet overschreden. Hierdoor is de rekenmethode cumulatieve geluidbelasting (bijlage I hoofdstuk 2 van Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2012) niet goed toepasbaar. Wel kan de conclusie worden getrokken dat het plangebied ten opzichte van een cumulatie van wegverkeer en industrielawaai (van rechtswege) van in totaal 58 dB tot 63 dB slechts marginaal voor een toename zorgt. De totaal gecumuleerde waarde blijft 58 tot 63 dB.

4.4.4 Externe veiligheid
4.4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen is nog niet wettelijke geregeld; wel is door de ministeries van V&W, Vrom, en BZ een circulaire opgesteld: de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In deze circulaire wordt een met het Bevi vergelijkbare systematiek geadviseerd. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt.  Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

4.4.4.2 Risicovolle bedrijven en doorgaand vervoer gevaarlijke stoffen

Een parkeerterrein is geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteit. In deze zin is toetsing aan het Bevi of de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet van toepassing. Het groepsrisico als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over de A1 waarmee op grond van de Circulaire moet worden gerekend ter plaatse is laag (minder dan 0,1 x oriëntatiewaarde). Het aantal aanwezigen dat door de parkeerplaatsen aan het gebied wordt toegevoegd is zodanig gering dat dit geen waarneembare verhoging van het groepsrisico tot gevolg zal hebben. Aanvullende maatregelen ter beperking van het groepsrisico zijn dan ook niet nodig.

4.4.4.3 Buisleidingen

In het plangebied liggen geen hogedruk aardgastransportleidingen. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van enkele hogedruk aardgastransportleidingen.

Voor bedrijventerrein Twentekanaal is recent een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. In het kader van dit bestemmingsplan is de veiligheidssituatie mbt de aardgasleidingen onderzocht. Hiervoor is met behulp van het programma Carola het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bepaald.

Uit de berekening blijkt het volgende:

  • de PR-contour van de leidingen die van invloed zijn op dit plangebied ligt binnen de belemmerde strook. Het PR vormt daarom geen knelpunt;
  • het groepsrisico is kleiner dan 0,1x oriëntatiewaarde en is geen belemmering.

De aanleg van de parkeerplaats betekent niet dat het aantal personen binnen het invloedsgebied van de gasleidingen zal toenemen ook vinden geen ontwikkelingen plaats binnen de belemmerde strook. De personen zijn nu ook al aanwezig alleen worden de auto's op een andere plek geparkeerd. Er zijn geen veranderingen die er voor zorgen dat de veiligheidssituatie mbt de gasleidingen wijzigt. Het aspect buisleidingen is daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.4.4 Hoogspanningsleidingen

In het plangebied ligt een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze leiding heeft een belemmerde strook van 2x 3meter. Over de mogelijkheid om een parkeerterrein aan te leggen binnen de belemmerde strook van deze leiding heeft overleg plaatsgevonden met de leidingbeheerder Tennet. Mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden heeft Tennet geen bezwaar tegen het aanleggen van een parkeerplaats. De hoogspanningsleiding vormt daarom geen knelpunt voor dit plan.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

" er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;

" een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

" een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

" een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 ug/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 ug/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Om eenvoudig te kunnen toetsen of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een rekeninstrument ontwikkelt (de NIBM-tool). Met behulp van deze tool is berekent of de realisatie van deze parkeervoorziening 'in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de berekeningen is uitgegaan van 500 extra motorvoertuigen per etmaal. Dit is een 'worst case' situatie. In werkelijkheid zal een deel van deze motorvoertuigen nu ook al ergens op het industrieterrein worden geparkeerd.
afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0085-0301_0010.png"

Uit de berekening blijkt dat de bijdrage vanwege de nieuwe parkeerplaats voor zowel PM10 als NO2 ruimschoots onder de waarde van 1,2 ug/m3 ligt zodat sprake is van een NIBM project. Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 MER

Voor ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die volgens het besluit MER, m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, is mogelijk een plan-m.e.r. verplicht.

In het naastgelegen bestemmingsplan Twentekanaal is het mogelijk dat zich m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zich vestigen. Dus in de huidige situatie dient een dergelijk bedrijf alvorens zich te vestigen een m.e.r. beoordeling of een m.e.r. uit te voeren.

Zoals beschreven is er in dit geval sprake van het parkeren ten dienste van een aantal naastgelegen bedrijven en is een nieuwe bedrijfsvestiging in het plangebied onmogelijk. Om die reden wordt het uitvoeren van een plan – m.e.r. niet noodzakelijk geacht.

4.5 Beheer

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk. Het plangebied zal worden verkocht aan bedrijven teneinde hen de mogelijkheid te bieden om parkeergelegenheid te realiseren. De kosten welke de gemeente hiertoe moet maken, onder andere een bestemmingswijziging en een extra investering in de hoofdgroenstructuur, zijn gedekt uit de grondverkoop. De overige kosten welke gemaakt moeten worden om de ontwikkeling te realiseren, zijn voor rekening van de bedrijven. Het eindresultaat, na verkoop van alle grond die aangewezen wordt als bedrijfsgrond, is positief.

Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

Het ruimtelijk beleid in de Gemeente Hengelo moet in een dynamische omgeving kunnen omgaan met onzekerheid en zich wijzigende omstandigheden. Het moet bijtijds mogelijkheden scheppen voor gevarieerde initiatieven en inzichten. Daarbij dienen als uitgangspunten te gelden: globaliteit en flexibiliteit in planvormen, en een gedegen en herkenbaar beleid op sociaal-planologisch gebied. Doel moet zijn het goed op elkaar doen aansluiten van de gewenste maatschappelijke functies (productie, wonen, recreatie, verkeer en vervoer) en het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit.

Het bovenstaande dient tot uitdrukking te komen in de wijze waarop de bestemmingen in het plangebied worden vormgegeven. Omdat het bestemmingsplan een ontwikkeling faciliteert behorende bij bestaande bedrijven, is voor wat betreft de bestemming zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestemming van de bedrijven, namelijk Bedrijventerrein - Industrie. Voor de groenstrook langs de Goudstraat is expliciet gekozen voor de groenbestemming. Daarbinnen zijn geen ontwikkelingen voorzien. De Goudstraat zelf is bestemd tot Verkeer-verblijfsgebied, conform het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

5.3.1 Inleidende regels
5.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.2.1 Bedrijventerrein - Industrie

De gronden die op grond van de Wet geluidhinder behoren tot het gezoneerd industrieterrein Twentekanaal zijn bestemd als Bedrijventerrein - Industrie. Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein - Industrie zijn alleen parkeerplaatsen toegestaan. Voorzieningen ten behoeve van de infiltratie van water, groenvoorzieningen en dergelijke worden aangemerkt als zijnde ondergeschikt aan de bestemming.

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken geen gebouwen zijn wel toegestaan, mits het erfafscheidingen betreffen of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.

5.3.2.2 Groen

Op gronden met de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting, een speel- en verkeerstuin en een telecommunicatiemast toegestaan.

De bestemming 'Groen' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringen ten aanzien van de toegestane bouwwerken opgenomen.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken en opslag van goederen toe te staan.

5.3.2.3 Verkeer-Verblijfsgebied

Op gronden met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' zijn wegen, fiets- en voetpaden toegestaan.

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede nutsgebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken en opslag van goederen toe te staan.

5.3.2.4 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)

Op gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)' is naast hetgeen op grond van de basisbestemming is toegestaan een ondergrondse hoogspanningsleiding toegestaan.

In afwijking van het bepaalde in de basisbestemming, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en toe te staan dat wordt gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden betreft het voorafgaand aan het bij een omgevingsvergunning afwijken inwinnen van advies van de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning wordt enkel verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast.

Voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk III bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de bouwregels voor reclamemasten en antennemasten beschreven.

5.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebru ik van gronden.

5.3.3.4 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

5.3.3.5 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.3.6 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

5.3.3.7 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.

5.3.4 Overgangs- en slotregels
5.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Brandweer, Veiligheid en Leefomgeving (BVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).

De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.

De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.

De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.

De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.

De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.

De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

In het bestemmingsplangebied is geen situatie aanwezig die strijdig is met het bestemmingsplan.

5.6 Vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is echter beperkt qua omvang. Daarnaast wijzigen de gebruiksmogelijkheden ter plaatse alleen in die zin dat het reeds toegestane gebruik als parkeerplaats exclusief gemaakt kan worden door de nieuwe eigenaren. Daarmee valt het bestemmingsplan aan te merken als 'ondergeschikte wijziging' waardoor er geen uitgebreid vooroverleg noodzakelijk is.

5.6.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Bedrijventerrein Twentekanaal, herziening parkeerstrook Goudstraat op 17 juni 2014 gepubliceerd voor een inzagetermijn van 18 juni 2014 tot en met 29 juli 2014. Tegen het plan zijn 2 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn schriftelijk beantwoord (zie bijlage 2 bij de toelichting van voorliggend plan) en hebben beiden aanleiding gegeven om het plan aan te passen.

5.6.3 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.