direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Wielewaalstraat / Beethovenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0074-0301

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Gevoelige functies, zoals wonen, moeten bij voorkeur niet te dicht bij bronnen van milieubelasting (bedrijven en installaties) gesitueerd worden. Daarom is in beeld gebracht welke functies in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke milieuzoneringen bij deze functies horen.

Aanwezige bedrijven

Voor het bestemmingsplan Wielewaalstraat - Beethovenlaan is het nodig de bedrijvigheid rondom het plangebied op een verantwoorde wijze in te passen in de omgeving. Omgekeerd geldt dat bij gevoelige functies rekening moet worden gehouden met bedrijven. De inpassing dient zodanig plaats te vinden dat in de toekomst geen milieuoverlast ontstaat. De bestaande bedrijven zijn geïnventariseerd met behulp van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo.

Milieuzoneringen

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De richtafstanden van de belastende activiteiten worden vertaald naar milieuzones. Milieuzones geven gebieden aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk of juist ongewenst zijn.

Omgevingstypen
De richtafstanden zoals hierboven genoemd zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met een afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied.

De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied.

Richtafstanden aanwezige bedrijven in omgeving plangebied

Op basis van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de bedrijven nabij het plangebied geïnventariseerd. De bedrijven met bijbehorende richtafstanden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Voor een toetsing aan de richtafstanden van het gemengd gebied, gelden voor de in de omgeving van het plangebied aanwezige functies de in de tabel vermelde afstanden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0074-0301_0009.jpg"

Conclusie

De aanwezige bedrijven in de nabijheid van het plangebied zorgen nauwelijks voor milieuzoneringen. Slechts voor drie bedrijven geldt een richtafstand. Dit betreft:

- CV-ketel flat Mendelssohnstraat

- Siemonsma tandtechniek

- Wassalon 't Beertje

De milieuzone van deze bedrijven reikt niet tot in het plangebied.

4.4.2 Bodem

Naar aanleiding van een bestemmingsplanwijziging en toekomstige nieuwbouw is door het adviesbureau Kruse Milieu BV bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Wielewaalstraat 17.

De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd door Kruse Milieu bv:

- verkennend bodemonderzoek, kenmerk 2001/0416-PHV, d.d. april 2001 (zie bijlage 3);
- verkennend bodemonderzoek, kenmerk 12058310, d.d. januari 2013 (zie bijlage 4);
- aanvullend bodemonderzoek, kenmerk 13010212, d.d. 28 maart 2013 (zie bijlage 5).

Resultaten
In de boven- en ondergrond zijn zintuiglijk bijmengingen waargenomen met puin- en kooldelen. In vergelijking met het onderzoek uit 2001 blijkt dat de hoeveelheid bijmengingen in de bodem is toegenomen. Mogelijk is dit te verklaren door de uitgevoerde sloop van het gebouw op dit perceel.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik, EOX en PCB's. De ondergrond is licht verontreinigd met lood, zink, nikkel, PAK en minerale olie. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium gemeten.

Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn o.a.:

- woningen;
- scholen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven;
- ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- andere gezondheidszorggebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

- wonen;
- binnenstad en winkelgebieden;
- industrie en bedrijven;
- verkeerszones;
- buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron (bv. stil asfalt) terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn (verder van de (spoor)weg bouwen, geluidsschermen plaatsen e.d.). Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor tweebaanswegen binnen de bebouwde kom een zone van 200 meter. Binnen deze zone dienen bij het vaststellen van een bestemmingsplan de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Het plangebied ligt binnen de zone van de Beethovenlaan en de Bergweg.

Voor de overige wegen nabij het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hebben geen wettelijke zone. Wel is in het kader van de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening onderzocht wat de geluidbelasting is van de te bouwen woningen door het verkeer op deze 30 km wegen. Dit om te kunnen beoordelen of (extra) geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn om te waarborgen dat het wettelijke binnenniveau in de woningen niet wordt overschreden.

De te bouwen zorgappartementen langs de Beethovenlaan liggen in het gebiedstype verkeerszone. Bij dit gebiedstype hoort een ambitiewaarde van 58 dB en een plafondwaarde van 63 dB. De woningen aan de Elsmarsweg liggen in gebiedstype wonen, met een ambitiewaarde van 48 dB en een plafondwaarde van 58 dB.

Om inzage te verkrijgen over de hoogte van de geluidbelasting is door adviesbureau Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. 12.153.01 ref 4, d.d. 3 mei 2013, bijlage 1).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat tengevolge van de Bergweg de voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde voor het betreffende gebied niet wordt overschreden. De geluidbelasting door het wegverkeer vanwege de Beethovenlaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde zowel bij de zorgappartementen als bij de woningen langs de Elsmarsweg. De hoogst berekende waarde voor de zorgappartementen bedraagt 58 dB, na 5 dB aftrek zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De zorgappartementen liggen in het gebiedstype verkeerszone. Omdat de geluidbelasting de ambitiewaarde niet overschrijdt stuiten verdergaande maatregelen om alsnog aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde te voldoen op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiele aard.

De maximale geluidbelasting voor de woningen langs de Elsmarsweg bedraagt 50 dB, na 5 dB aftrek. Voor deze woningen, gelegen in gebiedstype wonen, wordt de ambitiewaarde overschreden. Als niet voldaan kan worden aan de ambitiewaarde moet worden getoetst aan de voorwaarden uit de nota geluid van de gemeente Hengelo.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde dienen de effecten van bron en/of overdrachtsmaatregelen beschouwd te worden. De Beethovenlaan is al voorzien van een dunne deklaag A. Verdere bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Het toepassen van een geluidsscherm in een binnenstedelijke situatie is stedenbouwkundig ongewenst. Bouwen op grotere afstand van de weg is, gezien de planopzet, om stedenbouwkundige redenen niet mogelijk. De Beethovenlaan maakt onderdeel uit van de hoofdinfrastructuur van de gemeente Hengelo. De gemeente heeft ervoor gekozen om de concentratie van het wegverkeer af te wikkelen via de hoofdinfrastructuur. Het is niet wenselijk om hiervan af te wijken. Vervoerskundige of verkeerskundige maatregelen zijn daarom niet mogelijk.

Op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder moeten burgemeester en wethouders de volgende hogere grenswaarden vaststellen:

  • - 9 woningen langs de Elsmarsweg, hogere waarde 50 dB;
    - 30 zorgappartementen langs de Beethovenlaan, hogere waarde 58 dB.

Ter plaatse van de woningen langs de Elsmarsweg wordt de ambitiewaarde overschreden. Deze situatie doet zich voor zolang de zorgappartementen langs de Beethovenlaan nog niet gerealiseerd zijn. Na de bouw van deze appartementen zullen zij dienen als afscherming voor de woningen langs de Elsmarsweg en zal bij deze woningen worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Zolang de zorgappartementen niet gerealiseerd zijn is er sprake van overschrijding van de ambitiewaarde bij de woningen langs de Elsmarsweg. Als de ambitiewaarde wordt overschreden moet ten minste worden voldaan aan één van de, in het geluidbeleid, genoemde ontheffingsvoorwaarden en er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Er is sprake van het opvullen van een open plaats tussen aanwezige bebouwing zodat wordt voldaan aan een ontheffingsvoorwaarde. Omdat op dit moment de positie en indeling van de woningen nog niet exact bekend is zal bij het ontwerp van de woningen aangetoond moeten welke extra maatregelen worden getroffen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

30 km wegen

De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km wegen is maximaal Lden 58 dB. Dit is niet onaanvaardbaar hoog. Bij het berekenen van de gevelisolatie zal met deze waarde rekening moeten worden gehouden.

Cumulatie van geluid

Op grond van artikel 110a zesde lid mag een hogere waarde niet worden verleend als het college van oordeel is dat er sprake is van onaanvaardbare cumulatie van geluidbelasting. Daarom is de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht. Uit de resultaten blijkt dat de hoogste geluidbelasting 63 dB bedraagt en hiermee ruimschoots onder de grenswaarde (68 dB) blijft. Er kan dan ook worden geoordeeld dat er geen sprake is van ontoelaatbare cumulatie.

Wel zal bij het beoordelen van de geluidwering van de gevels bij de toetsing van de bouwvergunningaanvraag de cumulatie in de beoordeling worden betrokken. De geluidwering moet zodanig worden uitgevoerd dat uitgaande van de gecumuleerde geluidbelasting (zonder aftrek) ook wordt voldaan aan het wettelijke binnenniveau.

Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft allen betrekking opgeluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

Railverkeerslawaai

De wetgeving ten aanzien van geluidhinder m.b.t. spoorwegen is vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Geluidproductieplafonds zijn op 1 juli 2012 ingevoerd voor hoofdspoorwegen en rijkswegen. Geluidproductieplafonds zijn de maximaal toegestane geluidniveaus op een keten van referentiepunten aan weerszijden van de (spoor)weg. De ligging van deze punten is aangegeven op de kaart. De hoogte van het geluidproductieplafond is vastgesteld op basis van het gemiddelde geluidsniveau over de jaren 2006, 2007 en 2008 vermeerderd met 1,5 dB. Deze 1,5 dB is bedoeld als werkruimte voor de wegbeheerder.

Indien binnen de geluidszone van een spoorweg een nieuwe geluidsgevoelige bestemming zoals een woning of een school wordt gerealiseerd, moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting afkomstig van die spoorweg (artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder).

In het Besluit geluidhinder zijn geluidzones gedefinieerd. De geluidzones zijn te beschouwen als aandachts- of onderzoeksgebieden. De geluidzones zijn van rechtswege aanwezig.

De wettelijke breedte van de geluidszone van een spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart en is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt (artikel 1.4a). De wettelijke zonebreedte bedraagt op deze situatie 300 meter.

Omdat de nieuwbouw is gelegen binnen 300 meter van het spoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (akoestisch rapport railverkeerslawaai bouwlocatie Wielewaalstraat – Beethovenlaan, d.d. 7 mei 2013, bijlage 2).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde (55dB) nergens wordt overschreden. Het aspect railverkeerslawaai vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied valt niet binnen de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen is nog niet wettelijke geregeld; wel is door de ministeries van V&W, Vrom, en BZ een circulaire opgesteld: de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In deze circulaire wordt een met het Bevi vergelijkbare systematiek geadviseerd. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt.  Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid mbt risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied liggen geen wegen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Hengelo - Oldenzaal. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Er is daarom getoetst aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Uit de circulaire blijkt dat het plaatsgebonden risico niet buiten de spoorlijn valt.

Het plangebied ligt op ruim 220 meter van de spoorlijn. Vanwege deze afstand is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Omdat het plangebied wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn valt is de veiligheidsregio verzocht om advies inzake aanvullende maatregelen mbt de bestrijding en beperking van rampen. Gelet op de afstand tot het spoor en de beperkte omvang van de ontwikkeling ziet de veiligheidsregio af van advies voor aanvullende maatregelen.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) en de ministeriele regeling NIBM van 30 oktober 2007 zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof. Voor bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere gaat het om woningbouwlocaties van maximaal 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Binnen het plangebied wordt een woon-/zorgcomplex en een gering aantal eengezinswoningen gerealiseerd. Het totaal aantal te realiseren woningen ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen. Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 Brandweer en fysieke veiligheid

Algemeen

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van)daadwerkelijke incidenten, ongelukken en rampen. Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele,bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen, of kan in geval van een incident zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender'). Tot slot is de brandweer betrokken bij het reguleren van het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente.

Bluswatervoorzieningen

Primaire bluswatervoorziening

Bluswatervoorziening kan onderverdeeld worden in primair, secundair en tertiair en zal in dit hoofdstuk verder beschreven en toegelicht worden. De verschillende vormen van bluswatervoorziening worden beschreven aan de hand van eisen, capaciteit, opstelplaatsen en onderhoud. Voor het begin van een blussing wordt –indien beheersbaar- uitgegaan van de primaire

bluswatervoorziening. De primaire bluswatervoorziening wordt (vooral) gevormd door ondergrondse brandkranen op het drinkwaterleidingnet.

Primaire bluswatervoorziening dient:

- binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit van bluswater te kunnen voorzien;

- na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water te leveren.

- op maximaal 40 meter afstand van de (brandweer-)toegang(en) van een gebouw te zijn

gesitueerd.

De benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 60 m3 per uur, te meten aan het einde van de vulslang. Brandkranen worden in principe geplaatst op waterleidingen met een diameter van 110 mm wat een capaciteit mogelijk maakt van 60 m3 per uur.

Voor de situering van brandkranen worden dekkingscirkels van 40 meter rond de brandkranen gehanteerd. Op deze wijze bedraagt de afstand tussen de brandkranen 80 meter. Rondom de brandkranen moet altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 meter. Brandkranen moeten tot een afstand van maximaal 15 meter benaderbaar zijn. De afstand tussen een primaire bluswatervoorziening en de brandweertoegang(en) van een gebouw is maximaal 40 meter. Wanneer in een object één of meerdere droge blusleidingen aanwezig zijn, moet er binnen 35 meter van elke voedingsaansluiting een brandkraan zijn.

Indien er meer water wordt gevraagd voor blussing, gaan we gebruik maken van secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen.

Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding Brandweerzorg zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:
1. De ontwikkeling van schade;
2. De kans op dodelijke slachtoffers; en
3. De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Een vergelijkbaar verhaal is van toepassing op hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalsbestrijding. Ook hiervoor geldt: de kortste opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Het bovenstaande samenvattend kan worden gesteld dat een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Een locatie is goed bereikbaar indien aan de volgende eisen wordt voldaan:

1. Een weg is alleen door de brandweer te gebruiken wanneer die recht doet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
2. Verkeersaders bieden aan brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang;
3. Verkeersaders en verblijfsgebieden kennen een zodanige samenhang dat een willekeurig adres binnen een gestelde tijd (gerekend vanaf het verlaten van de verkeersader) bereikbaar is;
4. Naast de route bedoeld onder de derde eis moet een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn;
5. Bij een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, dat een vloerhoogte heeft van meer dan 6 meter en dat niet voldoet aan het Bouwbesluit eerste fase, moeten ten behoeve van de redding één of meer opstelplaatsen voor een redvoertuig aanwezig zijn.

Ad 1: In de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid staan de maten en kenmerken van brandweervoertuigen in het kader van bereikbaarheid weergegeven. De belangrijkste maten worden hier weergegeven:

- Totaal gewicht: 25 ton
- Asbelasting: 10 ton
- Doorgangshoogte: 4,2 meter

Ad 2 en 3: Om te kunnen voldoen aan de opkomstnormen uit de Handleiding Brandweerzorg maakt de brandweer gebruik van een netwerk van hoofduitrukroutes en eindroutes. Hoofduitrukroutes bestaan vooral uit doorgaande (hoofd)wegen en singels. Deze routes vormen voor de brandweer de belangrijkste aanrijroutes naar de verschillende wijken in de stad. Er bestaat een overlap tussen het hoofduitrukroutenetwerk van de brandweer en de wegcategorisering op grond van Duurzaam Veilig. Het merendeel van de hoofduitrukroutes bestaat uit verkeersaders c.q. gebiedsontsluitingswegen. Om te voldoen aan de opkomstnormen is het benodigde hoofduitrukroutenetwerk echter fijnmaziger dan het netwerk van verkeersaders. Er zijn m.a.w. meer hoofduitrukroutes nodig dan dat er verkeersaders zijn. Het gaat dan vaak om de grotere wegen binnen een verblijfsgebied, die niet zijn aangewezen als verkeersader maar die wel noodzakelijk zijn als hoofduitrukroute. Met een aangepaste inrichting kunnen deze wegen toch als hoofduitrukroute worden gebruikt. Deze wegen worden aangeduid als 'hulpverleningsroutes'.

Samenvattend kan worden gesteld dat er drie categorieën routes bestaan waaraan vanuit brandweeroogpunt verschillende eisen worden gesteld aan wegbreedtes, snelheidsremmende maatregelen, etc:

1. Hoofduitrukroutes over verkeersaders (gebiedsontsluitingswegen);
2. Hulpverleningsroutes over erftoegangswegen;
3. Eindroutes.

Met het vaststellen van het Brandweerbeleidsplan in 2001 zijn tevens voor het verzorgingsgebied Hengelo de hoofduitrukroutes vastgesteld. De hoofduitrukroutes bestaan uit die wegen waarin minimale verkeersremmende maatregelen zijn opgenomen zodat de vrije doorgang van de brandweer is gewaarborgd.

Zelfredzaamheid

Na melding van een incident duurt het enige tijd voordat de hulpverlening daadwerkelijk hulp kanbieden. Gedurende die minuten zijn de mensen in het plangebied op zichzelf aangewezen. Essentieel is dat mensen zichzelf tijdig in veiligheid kunnen brengen. De zelfredzaamheid van mensen hangt af van de aard van risico's in het gebied, eventuele schuilmogelijkheden maar vooral ook de gesteldheid van de mensen zelf. De bewoners (gebruikers) van het plangebied kunnen de zelfredzaamheid vergroten door vooraf ontruimingsplannen en dergelijke op te stellen. Ook trainingen om kleine incidenten zelf aan te pakken kan een wezenlijke bijdrage leveren. Zo wordt wellicht voorkomen dat kleine incidenten kunnen uitgroeien tot grote calamiteiten.

Voor alarmering van de bevolking bij grote calamiteiten wordt gebruik gemaakt van het Wijk- Alarmering-Systeem (WAS) Dit systeem is beperkt aangezien niet bij iedere calamiteit het wenselijk is deuren en ramen te sluiten. Het WAS wordt tot 2017 door het Rijk ondersteund. Aanvullend werkt men aan nieuwe vormen voor het alarmeren van de bevolking.

Het was systeem heeft een beperkte werking. Behalve het waarschuwingsignaal is een snelle informatievoorziening gewenst als vervolg op een alarmering.