direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Sloetsweg/Bellinckhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0056-0301

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De toelaatbare afstand tussen bedrijven en milieugevoelige functies is daarbij afhankelijk van de hindercategorie waarbinnen deze bedrijven vallen.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Via het ruimtelijk beleid kunnen voorwaarden worden gesteld om voldoende afstand te houden. Door middel van de milieuvergunning (of besluiten milieubeheer) en de daarbij behorende voorschriften wordt de gewenste milieukwaliteit gerealiseerd. De basiszoneringslijst (bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009) relateert milieuhindersoorten aan een minimale afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen.

Met behulp van het bedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de inrichtingen rondom het plangebied geïnventariseerd. In de directe omgeving van het plangebied is alleen een scholengemeenschap aanwezig. Een scholengemeenschap is ingedeeld in categorie 2 met een bijbehorende zoneringsafstand van 30 meter.

De afstand tussen de school en het plangebied is groter dan 30 meter. De school vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.

Langs de Sloetsweg wordt op een aantal kavels kleinschalige bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Het betreft een combinatie van wonen en werken. In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

In de staat van inrichtingen behorend bij het bestemmingsplan zijn de categorieën aangegeven die zijn toegestaan in dit plangebied

4.4.2 Bodem

Het plangebied Sloetsweg/Bellinckhof is in de loop van de jaren voldoende milieuhygiënisch onderzocht. Vastgesteld is dat sprake is van ernstige bodemverontreiniging op circa 8 plekken. Deze zijn het gevolg van overwegend historische (bedrijfs)activiteiten ter plaatse.

Voor het gebied is een saneringsplan opgesteld (Saneringsplan Project Sloetsweg 228, 228a en 230, Heerbaartlocatie, Gemeenteplantsoen en Gammalocatie, Lycens projectnummer 2010.0021, 20 december 2010), zie bijlage 2. Aan dit plan is door het bevoegd gezag instemming verleend, vastgelegd in de beschikking WVL/420123 van 21 maart 2011, zie bijlage 3.

Uitgangspunt in het saneringsplan is het geheel verwijderen van de aanwezige ernstige verontreinigingen indien mogelijk. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, zal ten minste een leeflaag van minimaal 1,0 meter dikte worden aangebracht. Hierdoor wordt, bij een correcte uitvoering, het gehele plangebied geschikt gemaakt voor het meest kritische beoogde gebruik ('wonen met tuin').

Uit het op te stellen evaluatierapport bodemsanering, na de sanering, moet blijken of sprake is van restverontreiniging. Bij eventuele restverontreiniging kan sprake zijn van gebruiksbeperkingen. Op basis van het saneringsplan is de verwachting dat eventuele beperkingen van dien aard zijn, dat het beoogde gebruik gewoon mogelijk is.

Na bodemsanering is de bodemkwaliteit geen belemmerende factor in de voorgenomen bestemmingsplan wijziging.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is.

De Wet geluidhinder kent de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde. In beginsel moet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Onder voorwaarden kan het bevoegde gezag een hogere grenswaarde vaststellen. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk.

De restricties en voorwaarden waaronder een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat.

Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de nota geluid gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidsbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen
  • Binnenstad en winkelgebieden
  • Industrie en bedrijven
  • Buitengebied en stadsparken
  • Verkeerszones.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota zijn de gebiedstypen, ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Als dat niet mogelijk is kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

Wegverkeerslawaai

In verband met de wijziging van een bestemmingsplan, dient volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar de geluidbelasting, die door nieuwe woningen en/of geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone vanwege een weg, ondervonden gaat worden, zonder de invloed van extra maatregelen die de geluidsoverdracht verder beperken en naar de doeltreffendheid van in aanmerking komende maatregelen. Omdat het plangebied ligt binnen de zone van de Sloetsweg, Dennenbosweg en Uitslagweg is door Arcadis een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5, rapportnummer 074263487). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat voor het woonzorggebouw op de hoek van de Sloetsweg en Dennenbosweg een geluidsbelasting is berekend van 51 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde dient onderzocht te worden of bron- en/of overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen.

De Dennenbosweg/Sloetsweg is al voorzien van een stil wegdektype. Het toepassen van dunne deklagen B geeft wel een reductie van 1-1,5 dB, maar dit is onvoldoende om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het bouwen op grotere afstand tot de weg is niet mogelijk vanwege de inpassing is een bestaande stedenbouwkundige situatie. Geluidschermen zijn, binnen de bebouwde kom, stedenbouwkundig niet acceptabel. Het woonzorggebouw is gelegen in het gebiedstype verkeerszone. Voor dit gebiedstype geldt een ambitiewaarde van 58 dB en een plafondwaarde van 63 dB. Het plan voldoet aan de ambitiewaarde behorend bij het gebiedstype verkeerszone.

Omdat maatregelen vanwege stedenbouwkundige of financiële bezwaren niet mogelijk zijn en het plan voldoet aan de ambitiewaarde voor het betreffende gebied is het mogelijk om een hogere geluidwaarde vast te stellen.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van (geluid)gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is niet van belang.

Luchtvaartlawaai

Op 5 juni 1992 is voor het Vliegveld Twente, door de staatssecretaris van Defensie, een geluidzone vastgesteld. Het plangebied valt niet binnen de geluidzone van het vliegveld. Het aspect luchtvaartlawaai is niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen).

De externe veiligheidsrisico's worden bepaald door enerzijds de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen is vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de normering voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen, transportassen of buisleidingen aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid is daarom niet van belang voor dit plan. Ook zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig die van invloed zijn op dit plangebied.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet geeft grenswaarden voor concentraties in de buitenlucht van diverse stoffen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Als aan de grenswaarden van deze twee stoffen wordt voldaan vormen de andere stoffen over het algemeen geen probleem.

De Wet luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) en de ministeriële regeling NIBM van 30 oktober 2007 zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof. Voor bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere gaat het om woningbouwlocaties van maximaal 1500 woningen en één ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn beperkt (het totaal aantal te realiseren grondgebonden woningen, zorgappartementen en verpleegwoningen is circa 125). Dit aantal blijft ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate' bijdragen.

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Voor welke activiteiten een mer-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

In het bestemmingsplan Gamma- Heerbaartterrein worden geen projecten gerealiseerd met een zodanige omvang dat een verplicht MER of een beoordelings-MER noodzakelijk is.

4.4.7 Brandweer en fysieke veiligheid

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) daadwerkelijke incidenten, ongelukken en rampen. Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan in geval van een incident zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden evenals de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van de blusstof 'water'. Water is een eerste levensbehoefte van de brandweer. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen moeten van tevoren maatregelen getroffen worden.

Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Ten aanzien van de bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit onderscheid is van belang omdat de eisen ten aanzien van de parameters afstand, capaciteit en bereikbaarheid die aan de diverse bluswatervoorzieningen worden gesteld verschillend zijn:

De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;

Specifiek voor Gamma- Heerbaartterrein;

Het gebied dient te worden voorzien van een primaire bluswatervoorziening, dit om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. Afhankelijk van diverse factoren kan deze terug gebracht worden naar 30 m3/uur.

Bereikbaarheid

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer, 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Een vergelijkbaar verhaal is van toepassing op hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding. Ook hiervoor geldt: de kortste opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers.

Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft een belangrijke invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Onder een goede bereikbaarheid wordt verstaan dat gebouwen, binnen de hiervoor gestelde brandweerzorgnormen , te bereiken zijn via minstens twee onafhankelijke wegen.

De bereikbaarheid van het verzorgingsgebied wordt samengevat gekenmerkt en gewaarborgd door:

1. Het hanteren van uitrukroutes (vrije routes voor hulpverleningsdiensten)

2. Positionering van kazernes ten opzichte van de objecten en het gebruik van deze objecten

Voor het verzorgingsgebied van Hengelo worden uitrukroutes gehanteerd waarin minimale verkeersremmende maatregelen zijn opgenomen zodat de vrije doorgang van de brandweer is gewaarborgd. Deze routes worden vastgesteld en bijgesteld in het brandweerbeleidsplan.

De omvang van het verzorgingsgebied bepaalt de locatie van de kazernes. In Hengelo en Borne wordt overdag vanuit de centrumkazerne Hengelo en vanuit post Borne uitgerukt. In de avond- nacht- en weekendsituatie wordt ook vanuit post Hengelo Noord uitgerukt. Het verzorgingsgebied en de daarbij gehanteerde opkomsttijden wordt vastgelegd in het operationeel dekkingsplan van de regio Twente en is onderdeel van het brandweerbeleidsplan.

Specifiek voor het Gamma- Heerbaartterrein

De wijk dient een tweezijdige ontsluiting te hebben. Deze ontsluitingen zijn noodzakelijk als toegang voor de hulpverleningsdiensten ofwel om het plangebied te kunnen ontvluchten.

De dimensionering van de beide ontsluitingswegen dienen zodanig te zijn dat deze als een volwaardige ontsluiting voor het verkeer kan dienen ofwel geschikt is voor het brandweermaterieel. Een goede afstemming van de dimensionering van brandkranen en de bereikbaarheid zal noodzakelijk zijn.

Zelfredzaamheid

Na melding van een incident duurt het enige tijd voordat de hulpverlening daadwerkelijk hulp kan bieden. Gedurende die minuten zijn de mensen in het plangebied op zichzelf aangewezen. Essentieel is dat mensen zichzelf tijdig in veiligheid kunnen brengen. De zelfredzaamheid van mensen hangt af van de aard van risico's in het gebied, eventuele schuilmogelijkheden maar vooral ook de gesteldheid van de mensen zelf. De bewoners (gebruikers) van het plangebied kunnen de zelfredzaamheid vergroten door vooraf ontruimingsplannen en dergelijke op te stellen. Ook trainingen om kleine incidenten zelf aan te pakken kan een wezenlijke bijdrage leveren. Zo wordt wellicht voorkomen dat kleine incidenten kunnen uitgroeien tot grote calamiteiten.

Voor alarmering van de bevolking bij grote calamiteiten wordt gebruik gemaakt van het Wijk-Alarmering-Systeem (WAS) Dit systeem is beperkt aangezien niet bij iedere calamiteit het wenselijk is deuren en ramen te sluiten. Het WAS wordt tot 2017 door het Rijk ondersteund. Aanvullend werkt men aan nieuwe vormen voor het alarmeren van de bevolking.

Het WAS heeft een beperkte werking. Behalve het waarschuwingsignaal is een snelle informatievoorziening gewenst als vervolg op een alarmering. Vooral de informatievoorziening in de kantoren, scholen en woongebouwen in de nabijheid van de snelweg bij mogelijke incidenten op de snelweg behoeft extra aandacht.

Voor zelfredzaamheid wordt een tweezijdige ontsluiting verlangd.

4.4.8 (Radar) Obstakel- en verstoringsgebied

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de (voormalige) vliegbasis Twente. In verband hiermee zijn, ter voorkoming van radarverstoring, beperkingen van toepassing op de bouw van hoge gebouwen en bouwwerken. Er gelden beperkingen voor gebouwen die hoger zijn dan 45 meter boven maaiveldhoogte ter plaatse van de radarinstallatie. Deze maaiveldhoogte bedraagt voor de radarinstallatie van vliegbasis Twente 40 meter +NAP.

De lokale maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied bedraagt circa 18 meter +NAP. Dit betekent dat tot een bouwhoogte van 67 meter geen beperkingen zullen gelden ten aanzien van radarverstoring.

De maximaal mogelijke bouwhoogte binnen het bestemmingsplan ligt ruimschoots onder deze hoogte. Het aspect radarverstoring is daarom niet van belang.