direct naar inhoud van 5.4 Milieu
Plan: Zwavertsweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0028-0301

5.4 Milieu

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering
5.4.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0014.png"

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

5.4.1.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het kader van het bestemmingsplan Naoorlogse wijken is een milieuaspectenstudie uitgevoerd. In dat onderzoek komen de voor dat plan relevante milieuaspecten aan de orde. Gelet op het feit dat er sprake is een actuele milieuaspectenstudie kan voor een aantal omgevingsaspecten worden verwezen naar deze studie.

Tennispark Groot Driene

Specifiek voor het voorliggende bestemmingsplan is de ligging van het plangebied te opzichte van Tennispark Groot Driene, Zwavertsweg 100 van belang. Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 wordt op basis van het aspect 'geluid' een minimale afstand van 50 meter geadviseerd. Deze afstand wordt in dit geval niet gehaald. In verband daarmee heeft Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering uit Oldenzaal een akoestisch onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 3.

Akoestische aspecten

Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT

Toetsing van de streefwaarde in het kader van een goede ruimtelijke ordening is maatgevend. De streefwaarde van 45 dBA (etmaalwaarde) voor de geluidbelasting LAr,LT voor de gevels van woningen wordt onder de genoemde uitgangspunten niet overschreden.

Indien het impulsgeluid door het slaan van ballen bij de woningen waarneembaar is, moet voor de waarneembare tijdsduur een toeslag van 5 dBA worden toegepast. Wanneer in de dagperiode deze toeslag volledig (uitgaande dat continu het impulsgeluid waarneembaar is) wordt toegepast, wordt nog ruimschoots aan de streefwaarde voldaan.

Wanneer in de avondperiode deze toeslag volledig (uitgaande dat continu het impulsgeluid waarneembaar is) wordt toegepast vind in beide punten een overschrijding plaats van de streefwaarden. De plafondwaarde uit het geluidbeleid wordt echter niet overschreden.

De correctie vindt plaats omdat waarneembaar impulsgeluid hinderlijker is dan continu geluid (bijv ventilator, rijden voertuigen enz). In dit geval vindt bij toepassing van een correctie over de volledige tijdsduur een overschrijding plaats van 4 á 5 dBA op verdiepingshoogte.

Feitelijk kan de eventuele geluidhinder alleen op 4.5 m hoogte worden ondervonden in de verblijfsruimten van de geplande woningen en niet voor de gevel. Een normale gevel met een natuurlijke toevoer heeft een geluidisolatie van 20 dBA. Dat betekent dat in de verblijfsruimten aan de achtergevel een binnenniveau t.g.v. de tennisbanen LAr,LT heerst van maximaal (45 – 20=) 25 dBA incl. de impulscorrectie. Een niveau van 25 dBA ligt ruimschoots onder de algemene norm van 30 dBA in de avondperiode.

Het tenniscomplex wordt door de geplande woningen niet beperkt in haar bedrijfsvoering, de bestaande woningen zijn al maatgevend voor de beoordeling.

Maximale geluidniveaus LAmax

De maximale grenswaarden (70 dBA in de dag- en 65 dBA in de avondperiode) worden niet overschreden.

Lichthinder

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.

Ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht uitgeschakeld:

  • a. tussen 23.00 uur en 07.00 uur; en
  • b. indien er geen sport beoefend wordt noch onderhoud plaatsvindt.

Gelet op

  • de afstand van de geprojecteerde woningen tot de dichtstbijzijnde lichtmasten op het tennispark van ruim 40 meter;
  • het feit dat de lichtmasten niet direct zijn gericht op de woningen;
  • het feit dat het een stedelijk gebied betreft

zal er van een situatie van onevenredige lichthinder geen sprake zijn.

Op grond van het vorenstaande kan worden gesteld dat er, ondanks het feit dat de geadviseerde afstand van 50 meter niet wordt gehaald, sprake is een verantwoorde situatie. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Kruse Milieu B.V. uit Geesteren heeft ter plaatse een bodemonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 4. Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 5 inspectiegaten gegraven en 12 boringen verricht waarvan één boring tot 4.2 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.45 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond BG I is niet verontreinigd;
  • de bovengrond BG II is zeer licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond BG II en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. De bovengrond BG I en de ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.4.3 Geluid

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg/spoorweg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg/spoorweg gesitueerd is.

5.4.3.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0015.png"

De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Zwavertsweg. De overige dichtbij gelegen wegen liggen buiten het onderzoeksgebied of hebben geen geluidszone (30 km/uur). In verband daarmee heeft Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering uit Oldenzaal een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.

Verkeerscijfers

Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens voor een weekdag in de toekomstige situatie over minimaal 10 jaar (2020). De weg- en verkeersgegevens zijn afkomstig van de gemeente Hengelo zoals in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0016.png"

Beoordeling berekende geluidbelasting

Berekend is de invallende geluidbelasting LDEN bij de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd met 5 dB (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.

Rekenmodel en resultaten

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. In tabel II is de geluidbelasting LDEN opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0017.png"

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij alle woningen overschreden. De ambitiewaarde van 58 dB voor het gebiedstype “verkeerszones” volgens het gemeentelijk geluidbeleid wordt met 1 dB overschreden, er moet worden getoetst aan criteria uit het geluidbeleid. Volgens het geluidbeleid is een hogere waarde besluit nodig. In de motivering van dit besluit moet de toetsing aan het geluidbeleid worden vastgelegd. Omdat de ambitiewaarde wordt overschreden moet worden onderzocht of maatregelen mogelijk zijn de geluidbelasting te reduceren.

Maatregelen reductie geluidbelasting

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren worden onderzocht in de volgorde bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen.

Bronmaatregelen

Het geluid door een voertuig wordt veroorzaakt door motor- en bandengeluid. In de loop der jaren zijn voertuigen, met name vrachtwagens veel stiller geworden, daar is in de rekenmethode al rekening mee gehouden. De verwachting is dat voertuigen in de toekomst nog stiller worden. Door toepassing van de zgn tijdelijke aftrek wordt daar rekening mee gehouden. De initiatiefnemer van het bouwplan ten behoeve waarvan dit akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig.

Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. Naarmate de snelheid groter is kan de reductie door stiller asfalt toenemen. Bij toepassing van zeer stil asfalt neemt de belasting met ca 3 dB af t.o.v. asfalt. De kosten van het toepassen van stille wegdekken bedragen bij een richtprijs van € 100,-/m2 excl. BTW en een wegvaklengte van ca 65 m x 7 m breedte = € 45.000,- excl. BTW. Deze kosten zijn hoog omdat het om relatief klein wegvak gaat. De wegbeheerder zal over het algemeen niet instemmen voor de aanpak van een klein wegdeel omdat dit onderhoudstechnisch en bij de gladheidbestrijding tot problemen leidt.

Overdrachtsmaatregelen

Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen) langs de weg(en) zijn niet reëel. Enerzijds vanwege de geringe afstand tussen de weg en de woningen, anderzijds omdat de hooggelegen bouwlaag niet af te schermen zijn. Bovendien is een scherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en zijn de kosten onevenredig hoog.

Maatregelen aan de gevels

Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk. De vereiste geluidwering GA;k bedraagt 30 tot 31 dB zoals in tabel II aangegeven.

De kosten van de maatregelen zijn sterk afhankelijk van de keuze voor het ventilatiesysteem. Wanneer wordt gekozen voor een natuurlijke toevoer via openingen in de geluidbelaste gevel zijn suskasten noodzakelijk. De suskasten voor de verblijfsruimten komen dan i.p.v. normale roosters. De meerkosten voor de suskasten bedragen ca € 1.000,- excl. BTW in 3 woningen er van uitgaande dat zo veel mogelijk via de minder belaste gevels wordt geventileerd.

Tot een geluidwering van 27-28 dBA kan met normale dubbele HR++ beglazing in de belaste gevels worden volstaan. Voor de voorgevels moet rekening worden gehouden met geluidwerende beglazing en een verbeterde kierdichting, de meerkosten bedragen maximaal € 2000, voor 3 woningen. De totale meerkosten van gevelmaatregelen bedragen daarmee € 3000,- voor de 3 woningen.

Conclusie maatregelen

De maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De ontheffingsgrond is :

- door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen.

Aan de voorwaarde uit het geluidbeleid van een geluidluwe gevel (achtergevel) wordt voor de 3 woningen voldaan. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woningen zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.

Na dat het definitieve ontwerp gereed is, kunnen de noodzakelijke geluidwerende maatregelen worden vastgesteld t.b.v. toetsing aan het Bouwbesluit. Daarbij moet rekening worden gehouden met cumulatie van weg- en spoorweglawaai indien de voorkeursgrenswaarde van de onderscheiden bronnen wordt overschreden.

5.4.3.2 Railverkeerslawaai

De woningen liggen op een afstand van minimaal 107 m uit de rand van de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal (traject 180) binnen de 300 m geluidszone daarvan. In verband daarmee heeft Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering uit Oldenzaal ook een akoestisch onderzoek naar het railverkeerslawaai verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2.

Uitgangspunten

De intensiteiten op het baanvak Hengelo-Oldenzaal (traject 180) zijn afgeleid uit het akoestisch spoorboekje met een prognose voor het maatgevende jaar. De berekening is gemaakt voor de prognose 2015, dat is volgens de gemeente Hengelo een “worse case” benadering.

Rekenmodel

De invallende geluidbelasting LDEN t.g.v. de spoorlijn is bij de gevels bepaald met behulp van een rekenmodel (DGMR-Geomilieu V1.31) afkomstig van de gemeente Hengelo met daar aan toegevoegd :

  • de 3 woningen en de gebouwen, objecten en verharde bodemgebieden,
  • 13 waarneempunten met een waarneemhoogte van 1.5 m boven de vloer op een hoogte van 1.5 en 4.5 m boven het locale maaiveld.

Resultaten en toetsing

Berekend is de geluidbelasting LDEN, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond

en nachtperiode.

In onderstaande tabel is per woning de hoogste geluidbelasting LDEN opgenomen zoals opgegeven door de gemeente Hengelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0018.png"

De wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt met maximaal 2 dB overschreden. De ambitiewaarde van 62 dB voor het gebiedstype “verkeerszones” volgens het gemeentelijk geluidbeleid wordt niet overschreden. Volgens het geluidbeleid is dan wel een hogere waarde besluit nodig maar is geen motivering noodzakelijk.

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen beperkingen voor de toevoeging van een drietal woningen op het perceel aan de Zwavertsweg mits een hogere waarde wordt vastgesteld.

5.4.4 Externe veiligheid
5.4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen) zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijven is dit geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is dit geregeld in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting, infrastructuur of buisleiding.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Bij het groepsrisico is de oriënterende waarde van belang. Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden moet (evenals bij een toename van het groepsrisico) een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.

5.4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en transport via buisleidingen. Hieronder is een uitsnede van de risicokaart Overijssel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0028-0301_0019.png"

Figuur 5.4. Uitsnede risicokaart Overijssel

In de nabijheid zijn geen bedrijven gelegen die vallen onder het BEVI en een invloedsgebied hebben dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Ook vindt in de nabijheid van het plangebied geen opslag van vuurwerk plaats.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van hoogspanningsleidingen of buisleidingen.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van enkele transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarom is getoetst aan de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De transportassen betreffen:

De Zwavertsweg

Deze weg is niet aangewezen als route waarover routeplichtige stoffen mogen worden vervoerd. Evenmin vormt deze weg een aanvoerroute van bedrijven waar substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden verwerkt of geproduceerd, met als uitzondering een tankstation aan de Zwavertsweg (naar dit bedrijf wordt benzine en diesel aangevoerd). Gelet op het geringe aantal vervoersbewegingen kan zonder berekeningen worden gesteld dat er geen sprake zal zijn van plaatsgebonden risicocontour en dat het groepsrisico zeer gering zal zijn.

Spoorlijn Hengelo – Oldenzaal

Over dit spoor vindt doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Daarom is de externe veiligheidssituatie nader beschouwd. Er is berekend dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (10-6 contour) zowel nu als in de toekomst niet buiten het spoor ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen beperking.

Ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied neemt het aantal aanwezigen toe. De toename van het aantal aanwezigen is zo gering dat uit de berekeningen blijkt dat dit geen waarneembare invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft zowel in de huidige als toekomstige situatie ruimschoots onder de oriënterende waarde en vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. Omdat het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van het spoor wel toeneemt, is het groepsrisico toch verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico is samen met de berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico opgenomen in de bijlage 8 Externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen aan de Zwavertsweg.

5.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.