direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf - Afval en energie - West
Plan: Bestemmingsplan Boeldershoek 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0012-0302

Artikel 3 Bedrijf - Afval en energie - West

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor “Bedrijf - Afval en energie - West” aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor afval en energie en productie van secundaire en groene grondstoffen, alsmede voor andere bedrijfsactiviteiten, conform het bepaalde in dit lid onder b tot en met d.
  • b. Op de onder a bedoelde gronden zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 t/m 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 t/m 4.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1);
  • c. Op de onder a bedoelde gronden zijn voorts toegestaan:
    • 1. niet-zelfstandige kantoorfuncties;
    • 2. bedrijfsgebonden horeca in de vorm van een kantine of bedrijfsrestaurant;
    • 3. agrarische nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 4. winning van zout, met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen;
    • 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen alsmede wegen, straten, voet- en fietspaden, water, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen, waaronder stoom en warmteleidingen, en daarbij behorende bouwwerken, zoals straatmeubilair.
              • a. Binnen de bestemming zijn uitgesloten:
    • 6. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 7. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 8. activiteiten waarvoor geen m.e.r. is vastgesteld danwel geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
    • 9. activiteiten indien en voor zover deze activiteiten een passende beoordeling nodig is als bedoeld in artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor 'Bedrijf - Afval en energie - West' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1;
  • b. Op de voor 'Bedrijf - Afval en energie - West' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bestaande bedrijfsgebouwen;
    • 2. bestaande gebouwen ten behoeve van de winning van zout;
  • c. Geen bebouwing mag worden opgericht binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens.

3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. nieuwe gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten en masten mag maximaal 15 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en bouwhoogte van een bouwwerk binnen het bouwvlak (niet zijnde masten), teneinde te waarborgen dat een bouwwerk, door middel van een stortheuvel, een schermwal en/of beplanting aan het zicht onttrokken zal zijn van een waarnemer op het tracé Hofdijk, Grote Veldweg en Elkemanweg, voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied.

3.4 Afwijking van de bouwregels

Bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2, onder a, voor het bouwen van gebouwen met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangeduid, met uitzondering van:
      • maximaal 5 m voor gebouwen voor agrarische nevenactiviteiten;
      • maximaal 3 m voor gebouwen voor de winning van zout en voor nutsvoorzieningen;
    • 2. het maximale bebouwingspercentage zoals aangeduid mag niet worden overschreden;
    • 3. de oppervlakte van een gebouw voor de winning van zout dan wel een nutsgebouw mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
    • 4. de gebouwen dienen binnen het 'bouwvlak' te worden gebouwd;
  • b. lid 3.2.1, onder c, voor het oprichten van bebouwing binnen een afstand van 3,5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen zijdelingse perceelsgrens en binnen een afstand van 5 meter van een niet langs een openbare weg of openbaar groen gelegen achterste perceelsgrens mits het oprichten van bebouwing uit het oogpunt van rampenbestrijding geen gevaar oplevert, waarbij het bepaalde onder a van overeenkomstige toepassing is;
  • c. afwijking als bedoeld in lid 3.4 onder a en b kan uitsluitend worden verleend:
    • 1. indien het Staatstoezicht op de Mijnen heeft geadviseerd over de te verwachten veiligheidsrisico's als gevolg van bodeminstabiliteit in relatie tot de perceelslocatie en verwachte levensduur van het gebouw;
    • 2. indien er geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden optreedt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming worden gerekend:

  • a. afvaldepots die niet door middel van een bouwwerk, een stortheuvel, een schermwal en/of beplanting aan het zicht zijn onttrokken van een waarnemer op het trace Hofdijk, Grote , voor zover dat tracé parallel loopt aan de grens van het plangebied;
  • b. stortheuvels met een hoogte van meer dan 40 m.

3.6 Afwijking van de gebruiksregels
  • a. Bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 3.1, onder a tot en met c, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf en/of wijziging of aanpassing van een bestaande bedrijfsactiviteit, ten behoeve van afvalverwerking, productie van secundaire en groene grondstoffen en energiegerelateerde bedrijvigheid, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld aan de bedrijven genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1, met dien verstande dat het bepaalde als bedoeld in lid 3.1 onder d van overeenkomstige toepassing blijft.
    • 2. lid 3.5, onder a mits een goede landschappelijke inpassing (op andere wijze) kan worden verzekerd;
  • b. De afwijkingen, zoals genoemd onder a. worden uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • c. De afwijking, zoals genoemd in sub a onder 1, wordt slechts toegestaan als aannemelijk wordt gemaakt dat het te vestigen bedrijf de verzorgingsstructuur binnen en/of buiten het plangebied vanuit distributie-planologisch opzicht niet onevenredig zal aantasten en dat door de vestiging van het bedrijf de verkeersbelasting en/of de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig zal toenemen;
  • d. De afwijking, zoals genoemd in sub a onder 1, wordt slechts toegestaan als blijkt dat de bedrijfsmatige activiteiten vanuit het oogpunt van externe veiligheid en ramp- en –brandbestrijding verantwoord zijn te achten.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse (buis)leidingen voor transport van stoffen voor algemene nutsdoeleinden;
    • 2. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
    • 3. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • b. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud of beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
    • 3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub a, onder 1, 2 en 3, zijn slechts toelaatbaar:
    • 1. indien en voor zover het Staatstoezicht op de Mijnen heeft geadviseerd over de te verwachten veiligheidsrisico's als gevolg van bodeminstabiliteit in relatie tot de perceelslocatie en verwachte levensduur van het werk.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 Wro de bestemming te wijzigen betreffende de aanduidingen met betrekking tot milieuzonering en/of externe veiligheid, indien en voor zover hiervoor aanleiding bestaat vanwege de resultaten van geactualiseerd onderzoek, vanwege het treffen van milieumaatregelen, dan wel vanwege de feitelijke milieusituatie binnen of buiten het plangebied.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 Wro de bestemming te wijzigen en de bedrijfsactiviteiten toe te staan zoals aangegeven in de Staat van bedrijfsactiviteiten - wijzigingsbevoegdheid in Bijlage 2, met dien verstande dat van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik mag worden gemaakt indien door middel van een passende beoordeling in het kader van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet is aangetoond dat geen significante effecten optreden op in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.