direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Wijziging bestemmingsplan "Buitengebied 2009", Noordelijke Hoofddijk 21
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.WPBUNRDLKEHFDDK21-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid,
  • b. niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in Artikel 1, onder 1.34, binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m langs watergangen;
  • d. instandhouding van landschapselementen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
  • f. watergangen en waterpartijen, en
  • g. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken

Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, niet zijnde rijhallen;
  • b. binnen elke bouwvlak één bedrijfswoning, met daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag.
3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens.

3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 en 3.2.2, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn of worden gebouwd;
    • 2. de de bestaande plaats, indien het een bestaande bedrijfswoning betreft;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 750 m³ bedraagt;
  • d. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten hoogste 15 m tot de bedrijfswoning, of op niet meer dan de bestaande afstand indien die meer dan 15 m bedraagt;
  • e. een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee wordt slechts verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
  • f. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   6 m   12 m  
bedrijfswoningen   3,5 m   10 m  
bouwwerken voor mestopslag en silo's   -   12 m  
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn binnen bouwvlakken   -   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen   -   1,3 m  
overige andere bouwwerken binnen bouwvlakken   -   12 m  
overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken   -   2 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1, onder b, voor zover betreft het gebruik van bestaande gebouwen, ten behoeve van het bouwen van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteitenmogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.
3.3.2 Begrenzing en omvang bouwvlakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de begrenzing en omvang van bouwvlakken, uitsluitend ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten dienste van agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd viskwekerij en glastuinbouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de noodzaak voor een doelmatig agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  • b. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak mag door de ontheffing met maximaal 25% worden vergroot, tot maximaal 3 ha;
  • c. bij ontheffingverlening dient de bepaling van de begrenzing en omvang van de oppervlaktevergroting zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.
3.3.3 Rijhallen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder a, ten behoeve van het binnen een bouwvlak bouwen van één rijhal tot een oppervlakte van 1.500 m², een goothoogte van 5 m en een bouwhoogte van 9 m, mits per geval de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, bestaande uit paardenfokkerij of, indien als zodanig aangeduid, paardenhouderij, is aangetoond.

3.3.4 Tweede bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder b, aanhef, ten behoeve van het bouwen van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. voor het betreffende bedrijf is aangetoond dat de bedrijfsvoering, bestaande uit veehouderij, de huisvesting van twee volwaardige arbeidskrachten met elk een volledige dagtaak nodig maakt;
  • b. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. op geen van de gevels van de woning, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt.
3.3.5 Mestopslag, kuilvoeropslag en andere silo's buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.2 ten behoeve van het op ten hoogste 25 m uit de grens van het bouwvlak bouwen van:

  • a. ten hoogste één bouwwerk voor mestopslag, bij elk agrarisch bedrijf, tot een inhoud van 1000 m³ en een bouwhoogte van 5 m,
  • b. kuilvoeropslag en andere silo's dan voor mestopslag, tot een gezamenlijke oppervlakte van 800 m² bij elk agrarisch bedrijf, en een bouwhoogte van 2 m,

met inachtneming van de volgende bepaling:

  • 1. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van situering buiten het bouwvlak te zijn aangetoond.
3.3.6 Schuilgelegenheden buiten bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.2, ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden buiten bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van ten minste 0,5 ha mag ten hoogste één schuilgelegenheid worden gebouwd;
  • b. de schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd nabij, op maximaal 10 m afstand van, de oorspronkelijke bosrand of van een niet doorzichtig bestaand en als zodanig bestemd groen landschapselement;
  • c. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden mag niet minder dan 25 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 12 m2, debvgoothoogte niet meer dan 2,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • e. een schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd met een kap met hellende dakvlakken.
3.3.7 Afstand tussen gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, ten behoeve van het bouwen van gebouwen op een grotere afstand, mits de noodzaak daarvan uit oogpunt van de bedrijfsvoering is aangetoond.

3.3.8 Plaats bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder b.2, ten behoeve van het bouwen van de bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast.

3.3.9 Hoogtematen

Bij een omgevingsvergunning kan wordemn afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder f, ten behoeve van het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken waarvoor in dat sublid onder f een maximale bouwhoogte van 12 m is aangegeven, tot een bouwhoogte van 16 m, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond.

3.3.10 Bouwhoogte erf- of perceelafscheidingen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, ten behoeve van het bouwen van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m, tot aan en vóór de voorgevelrooilijn, mits:

  • a. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen, en
  • b. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
3.3.11 Woningsplitsing binnen boerderij

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder b en in sublid 3.2.3, onder c, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, toestaan van:

  • 1. één woning extra, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m³ bedraagt, of
  • 2. twee woningen extra, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m³ bedraagt,

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval mag de gezamenlijke inhoud van de bestaande woning en de extra woning of woningen niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  • b. de extra woning of woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • c. de extra woning of woningen dienen duidelijk bij te dragen aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende voormalige boerderij;
  • d. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden.
3.3.12 Inhoud woonruimte in boerderij

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder c, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, mits:

  • a. een en ander duidelijk bijdraagt aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende boerderij, en
  • b. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aanvullende regels voor detailhandel als niet-agrarische nevenactiviteit

Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder b, detailhandel als bedoeld in Artikel 1 onder 1.25, betreffen, mag bovendien binnen eenzelfde bouwvlak de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer bedragen dan 1/3 van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en in ieder geval niet meer dan 100 m².

3.4.2 Aanvullende regels voor verblijfsrecreatieve voorzieningen als niet -agrarische nevenactiviteit

Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder b, verblijfsrecreatieve voorzieningen als bedoeld in Artikel 1onder 1.34, betreffen, gelden bovendien de volgende bepalingen:

  • a. de brutovloeroppervlakte van een plattelandskamer of plattelandsappartement mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • b. standplaatsen voor kampeermiddelen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan tot een afstand van 50 m uit de grens van het bouwvlak;
  • c. het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bouwvlak voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober.
3.4.3 Gebruik van teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan, mits:

  • a. het gebruik ten hoogste 20% van het open grondareaal bij het desbetreffende agrarisch bedrijf betreft;
  • b. het gebruik plaatsvindt in de periode van 1 september tot en met 30 april;
  • c. de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen, gemeten vanaf peil tot het hoogste punt van de voorziening, niet meer dan 1,2 m bedraagt.
3.4.4 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , is in ieder geval ook:

  • a. opslag van hooirollen en grasrollen en -balen buiten bouwvlakken;
  • b. permanente bewoning van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking hoogte teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in sublid 3.4.3, onder c, ten behoeve van het gebruiken voor teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van meer dan 1,2 m, mits de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijzigingsbevoegdheid verschuiven en vergroten bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied", elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  • b. de oppervlakte van een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" mag door het wijzigen tot 1,5 ha worden vergroot,

onverminderd het bepaalde onder c;

  • c. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • d. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • e. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap pp zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschapsen natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.