direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Grote Veenweg 14 Daarlerveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om op het erf aan de Grote Veenweg 14 in Daalerveen een nieuwbouwkavel te realiseren en maakt daarbij gebruik van de Rood voor Rood-regeling. Het erf aan de Grote Veenweg 14 is gelegen in het buitengebied van Daarlerveen, behorend bij de gemeente Hellendoorn.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is in artikel 32.9 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om na het beëindigen van een agrarisch bedrijf, de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming en een nieuwe woning toe te voegen. Deze wijzigingsbevoegdheid vindt de basis in de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. Voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. De toelichting daarop is opgenomen in hoofdstuk 3.4.2 Rood voor Rood-regeling, behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

De huidige bewoners hebben inmiddels de bedrijfsactiviteiten op het erf gestaakt. Dit heeft ertoe geleid dat de agrarische opstallen op het erf aan de Grote Veenweg leeg staan. De initiatiefnemer heeft samen met de huidige bewoners de landschapsontsierende schuren in eigendom waarmee zij willen deelnemen aan de Rood voor Rood-regeling om een bouwrecht voor een nieuwe woning te verkrijgen.

Het beleid biedt kansen

De gemeente Hellendoorn heeft Rood voor Rood-beleid vastgesteld. Het hoofddoel van de kaders van Rood voor Rood in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht.

De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur, maar deze kan ook op andere wijze worden vormgegeven.

Herrijking principeverzoek

In het plangebied is 1.333 m2 landschapsontsierende bebouwing aanwezig. Aanvankelijk was het idee om één schuur te herbouwen. Gaandeweg is het idee ontstaan om een gedeelte van de aan woning gebouwde veeschuur te laten staan voor het hobbymatig opknappen van tractoren en oldtimers en de stalling van landbouwmachines. Er blijft nog 473 m2 van de veeschuur staan. De uitstraling van de veeschuur met aangebouwde woning geeft weer hoe er medio in de jaren 60 van de vorige eeuw gebouwd werd in dit gebied als vervolg op de ruilverkaveling Vriezenveen.

De woning met veeschuur is één keer gebouwd, een op dat moment al breed gebouw met gelijmde houten spanten, een zogenaamd gezwaaid hollandse stal met naast de ruimte voor melkvee ook ruimte voor hooiopslag. Dat maakt het gebouw voor nu een gebouw met ruimtelijke kwaliteit.

Door het behoud van de aangebouwde veeschuur, wordt er netto 860 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt. Er wordt in voorliggend plan ruimschoots wordt voldaan aan de sloopeis van 850 m2. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij nieuwe groenstructuren worden aangelegd en het erf een kwalitatieve impuls krijgt.

1.2 Locatie plangebied

Het erf en de omgeving

Het erf aan de Grote Veenweg 14 ligt in het open hoogveenontginningsgebied ten zuiden van het dorp Daarlerveen, tegenover de spoorlijn Almelo-Mariënberg. Het erf bestaat uit de voormalige bedrijfswoning met een geschakelde schuur en een aantal vrijstaande schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging erf aan Grote Veenweg 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Het erf en de te slopen schuren (rood omlijnd)

1.3 Huidig planologisch regime

Het erf ligt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Het bestemmingsplan is op 20 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hellendoorn. Nadat de plankaart en regels op enkele delen zijn vernietigd, is het bestemmingsplan op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden. Het erf heeft de enkelbestemming “Bedrijf”. Deze bestemming op het erf aan de Grote Veenweg 14 is bedoeld voor reparatiebedrijf.

Naast de bedrijfsbestemming is ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' van toepassing. In afbeelding 3 is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie

Beschrijving plangebied

Het plangebied ligt in het open hoogveenontginningsgebied ten zuiden van het dorp Daarlerveen, tegenover de spoorlijn Almelo-Mariënberg. Het erf bestaat uit een woning met een geschakelde schuur en een drietal bijgebouwen. De nieuwe woning wordt ingepast binnen het bestaande bouwblok op het erf aan de Grote Veenweg. Op onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Zicht op het erf vanaf de Grote Veenweg

 afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Impressie huidige situatie van het erf

Historie van het landschap

Het plangebied ligt in een voormalig hoogveengebied ten zuiden van Daarlerveen. Op de historische kaart van 1900 (zie afbeelding 6) bestaat het erf nog niet. Het uitgestrekte gebied was bedekt met een dikke laag hoogveen dat tot na 1900 op grote schaal is verveend ten behoeve van de turfwinning. De vervening van het veenkoloniale landschap gebeurde op zeer grote schaal waardoor er een grootschalig landschap ontstaat met een rationele strokenverkaveling tussen de rechtlijnige ontginningskanalen, dijken en wijken. De agrarische erven liggen gekoppeld aan de kanalen, wijken en doorgaande wegen (ontginningsdijken). Het landschap werd na de vervening ingericht voor de grootschalige landbouw en kent vrijwel geen landschappelijke beplanting. Het landschap is de afgelopen decennia steeds grootschaliger geworden en heeft haar typerende kenmerken verloren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Historische kaart 1900

Bodemopbouw

Uit de bodemkaart (afbeelding 7) is af te leiden welke bodem en waterhuishouding voor het gebied geldt. De ondergrond in het plangebied bestaat uit madeveen. Op basis hiervan wordt de potentiële natuurlijke vegetatie (pnv) voor het gebied bepaald. Door gebruik te maken van de plantsoorten die hieruit voortvloeien is de natuurlijke ondergrond sturend voor de keuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Bodemkaart

2.2 Toekomstige situatie

De nieuwe woning dient landschappelijk te worden ingepast, maar ook de locaties van de te slopen opstallen dienen een nieuwe inpassing te krijgen. Deze maatregelen zijn beschreven in het ontwikkelplan welke als Bijlage 1 Ontwikkelplan Grote Veenweg 14 is opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten van het ontwikkelplan beschreven.

Uitgangspunten inrichtingsplan

Met de inrichting van het erf worden de volgende uitgangspunten in acht genomen.

  • Het behoud van het aanzicht van de oorspronkelijk woning met geschakeld bijgebouw en het respecteren van de rooilijn. Het erf is ruim opgezet, waarbij het voorerf een visueel gezamenlijk voorerf is. De nieuwe woning met bijgebouw is ondergeschikt aan de oorspronkelijke woning.
  • In dit gebied is het belangrijk de openheid van het landschap te behouden en te versterken. Om die reden worden de windsingels die nu rondom het perceel staan behouden.
  • Om het agrarisch karakter van het erf te versterken, worden de overige delen van het perceel ingericht als weide voor enkele stuks vee of als thuisbasis voor een schaapskudde.

Indeling van het erf

Het erf wordt op een karakteristieke manier ingericht. Een karakteristiek erf bestaat uit een verzameling van gebouwen, erfbeplanting en bestrating. Aangezien een erf -als agrarisch bedrijf- vooral functioneel moet zijn, is daarvoor een bepaalde indeling gewenst. Hieronder staan de algemene karakteristieken die gelden voor erven:

  • Verzameling van grote en kleine gebouwen met een duidelijk hiërarchie.
  • Combinatie van gebouwen en beplanting.
  • Onderverdeling in een voor- en achtererf.
  • Oude erven en het landschap zijn sterk met elkaar verweven.

De nieuwe woning wordt in de stijl van de omgeving gebouwd. Zowel qua ligging, vormgeving als materiaalgebruik. De nieuwe woning wordt ontwikkeld binnen het huidige bouwblok, op de plek waar de landschapsontsierende schuren staan. De bewoners van de huidige woning willen de woning met de geschakelde schuur behouden. Hierdoor wordt het originele aanzicht van het erf behouden. De geschakelde schuur wordt aan de achterzijde ingekort. Daarbij worden de andere twee schuren op het erf volledig gesaneerd. Deze ontwikkeling moet het erf een algehele kwaliteitsimpuls geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0008.png" Afbeelding 8: Erfinrichtingsplan Grote Veenweg 14

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling één nieuwe woning gebouwd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling één nieuwe woning gebouwd. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.

3.2.1 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat het niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor de bouw van nieuwe woningen.

Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

De gemeente Hellendoorn biedt met haar Rood voor Rood-beleidsregels ruimte voor de herontwikkeling van voormalige agrarische erven, waarbij in ruil voor de sloop één nieuwe woning gerealiseerd mag worden. Voorafgaand aan de start van het Rood voor Rood-traject heeft een lokale makelaar een inschatting gemaakt van de verkoopbaarheid van de Rood voor Rood-woning. Gezien de huidige markt én de ervaring met andere Rood voor Rood-trajecten ligt het in de lijn der verwachting dat de nieuw te bouwen woning wordt verkocht. Waarmee kan worden aangetoond dat er behoefte is aan dergelijke woningen. Daarnaast heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn via een principebesluit aangegeven dat zij positief zijn over de voorgenomen ontwikkeling. Daarmee mag men ervan uitgaan dat het realiseren van één Rood voor Rood-woning past binnen de geldende woonafspraken tussen de gemeente Hellendoorn én de provincie Overijssel.

Gelet op bovenstaande motivatie wordt gesteld dat de ontwikkeling voldoet aan de relevantie regels uit de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of)
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe)

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid, etc.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. De impact op de omgeving is relatief klein, aangezien de woning achter een bestaand groen raamwerk wordt gesitueerd. De ruimtelijke kwaliteit aan de Grote Veenweg krijgt een impuls door de sloop van de landschapsontsierende opstallen. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Grote Veenweg behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen.

Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor, en waar mogelijk in dialoog, met omwonenden. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities; zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en een continu en beleefbaar watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart ontwikkelingsperspectief ter hoogte van het erf aan de Grote Veenweg (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Initiatieven binnen de gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap" mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov-)routes.

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarnaast wordt de agrarische bestemming opgeheven, waardoor de bestaande woning wordt bestemd tot burgerwoning. Door de woningbouw langs de Grote Veenweg te situeren, blijft de achterliggende agrarische grond geschikt voor agrarisch gebruik. Hierdoor is er geen sprake van een (extra) belemmering van omliggende agrarische bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het erf aan de Grote Veenweg en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het erf aan de Grote Veenweg behoort tot het gebied met hoogveengebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Het erf aan de Grote Veenweg ligt in het hoogveengebied. De ontwikkelingen op het erf vallen binnen de normen en ambities van de natuurlijke laag. Per saldo neemt de bebouwing af, doordat meer bebouwing wordt gesloopt dan gerealiseerd op de compenserende woningbouwkavel. Bestaande landschappelijke structuren worden versterkt en openheid wordt hersteld.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het erf aan de Grote Veenweg 14 valt onder het 'Veenkoloniaal landschap' (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0011.png" Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Veenkoloniaal landschap bestaat uit grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Inmiddels heeft de melkveehouderij ook in grote delen zijn intrede gedaan. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is mede gevormd door de vestiging van ontginners en boeren uit andere regio’s. In de boerderijbouw is dit herkenbaar: typisch Groningse boerderijen staan naast Overijsselse.

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn onder meer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa’s en herenboerderijen. De ambitie is verder de landschappelijke kwaliteiten voor weidevogels in stand te houden en te versterken, waaronder de aanwezige openheid en hoog waterpeil. Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling aan de Grote Veenweg 14 wordt de openheid van het erf behouden en versterkt. Door de nieuwe woning aan de wegzijde te positioneren wordt het lint langs het kanaal versterkt en de typische ontginningsstructuur op de achterliggende gronden.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Het erf aan de Grote Veenweg behoort tot het gebied met verspreide bebouwing.

De ambitie voor deze gebieden is levende erven welke een binding hebben met het omliggende landschap. In de voorgenomen ontwikkeling worden leegstaande agrarische schuren gesloopt en in ruil hiervoor wordt een nieuwe woning gebouwd. De bestaande bedrijfswoningen worden herbestemd tot burgerwoning waardoor het gehele erf weer bewoond zal worden, hetgeen levendigheid met zich mee brengt. De achtererven zijn allen gericht op de achterliggende es, welke vroeger vanuit het erf in cultuur werd gebracht. De relatie tussen het woonerf en het achterliggende agrarische gebied wordt daarmee versterkt.

Lust- en leisurelaag

Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De lust- en leisurelaag heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorliggende plan.

3.3.1 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

3.4.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de Omgevingsvisie zijn structuurvisiegebieden aangewezen, de zogenaamde 'Identiteitsgebieden'.

De identiteit - Activiteit aan de as

De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’. Het erf aan de Grote Veenweg ligt in het identiteitsgebied ‘Activiteit aan de as’. Dit betreft een hoogveengebied De gemeente wil hier inzetten om de identitiet van het hoogveengebied te behouden. Nieuwe activiteiten moeten plaatsvinden langs ontginningsassen, bij voorkeur op vrijkomende erven, om zo de tussengelegen gebieden open te houden. Vanuit de linten werd het omliggende hoogveengebied ontgonnen. Het landschap wordt daarom ook gekenmerkt door de opstrekkende verkaveling (langgerekte rechthoekige kavels), de rechte wegen en kanalen.

Het erf is gelegen aan een as van de voormalige ontginning (Grote Veenweg). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het erf zo ingericht dat het erf en haar omgeving aansluiten bij de eigenschappen uit het hoogveengebied. Zo vinden de nieuwe activiteiten plaats op het vrijgekomen erf en wordt de landschappelijke inpassing afgestemd op de eigenschappen passend bij een hoogveengebied. Hiermee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij om de identiteit van het hoogveengebied te behouden en bij de versterking van de identiteit 'Activiteiten aan de as'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0012.png"

Afbeelding 12: Uitsnede visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie 'Natuurlijk avontuurlijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

3.4.2 Rood voor Rood-regeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning en bijgebouw in het kader van de Rood voor Rood-regeling. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is in artikel 32.9 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om na het beëindigen van een bedrijf de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming en een nieuwe woning toe te voegen.

Artikel 32.9: Wijziging naar "Wonen" na beindiging agrarisch of niet-agrarisch bedrijf, met extra woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikelen 3 (Agrarisch) en 4 (Agrarisch met waarden) of in een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in artikel 5 (Bedrijf), artikel 8 (Maatschappelijk), artikel 11 (Recreatie) en artikel 13 (Sport), geen bedrijf, voorziening of instelling meer is gevestigd, en binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak een of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, het plan als volgt te wijzigen:

  • 1. de bestemming binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak wordt gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 17 (Wonen) of
  • 2. in het bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikelen 3 (Agrarisch) en 4 (Agrarisch met waarden) of in een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in artikel 5 (Bedrijf), artikel 8(Maatschappelijk), artikel 11 (Recreatie) en artikel 13 (Sport), wordt een extra aanduiding "bedrijfswoning" aangegeven.

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bij elke wijziging als bedoeld onder 1, wordt tegelijkertijd het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak verwijderd;
  • b. binnen een (voormalig) bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet worden vergroot, doch mag voor elke 850 m² aan bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt, ten hoogste een woning of bedrijfswoning extra worden gebouwd;
  • c. indien het niet mogelijk of niet gewenst is om de woning te realiseren in het voormalig bouwvlak, respectievelijk bestemmingsvlak als genoemd onder b, is het mogelijk de woning te realiseren als bedrijfswoning als bedoeld onder 2, of als woning als onderdeel van een bestaand bebouwingscluster of direct aansluitend op een van de woonkernen binnen de gemeente;
  • d. voor elke woning, niet zijnde een extra bedrijfswoning, worden gronden met een oppervlakte van maximaal 1500 m² aangewezen voor "Wonen", zodanig dat de bestemmingsgrens aan de naar de weg gekeerde zijde van het perceel zoveel mogelijk aansluit aan de weg;
  • e. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • f. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak worden aangewezen als "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" of "Natuur" al naar gelang de eerstbedoelde gronden grotendeels grenzen aan die laatstbedoelde, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
  • g. het bepaalde in artikel 17 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, niet zijnde een extra bedrijfswoning;
  • h. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak te omvatten, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
  • i. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.

Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid

  • De bestemming binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen"
    • 1. De huidige bestemming 'Bedrijf' wordt omgezet naar de bestemming "Wonen", deze regels zijn opgenomen in hoofdstuk 2, artikel 3 van voorliggend wijzigingsplan.
  • Bij elke wijziging wordt tegelijkertijd het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak verwijderd;
    • 1. Het bedrijfsmatige bestemmingsvlak met bijbehorende bouwmogelijkheden, zoals beschreven in artikel 5.2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009", worden met voorliggend bestemmingsplan verwijderd.
  • Binnen een (voormalig) bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet worden vergroot, doch mag voor elke 850 m² aan bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt, ten hoogste één woning of bedrijfswoning extra worden gebouwd.
    • 1. In voorliggend geval wordt circa 860 m2 bedrijfsbebouwing gesloopt, in ruil hiervoor wordt één nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd.
  • Indien het niet mogelijk of niet gewenst is om de woning te realiseren in het voormalig bouwvlak, respectievelijk bestemmingsvlak, is het mogelijk de woning te realiseren als bedrijfswoning, of als woning als onderdeel van een bestaand bebouwingscluster of direct aansluitend op een van de woonkernen binnen de gemeente;
    • 1. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de ontwikkeling aan de Grote Veenweg.
  • Voor elke woning, niet zijnde een extra bedrijfswoning, worden gronden met een oppervlakte van maximaal 1500 m² aangewezen voor "Wonen", zodanig dat de bestemmingsgrens aan de naar de weg gekeerde zijde van het perceel zoveel mogelijk aansluit aan de weg;
    • 1. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning én er wordt een rood-voor-rood woning toegevoegd. De woonbestemmingen in dit bestemmingsplan hebben een oppervlak van circa 1000 m2 per woning zijn sluiten allen aan de op de Grote Veenweg
  • Op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
    • 1. Het erf is gelegen langs de Grote Veenweg, waardoor het aspect wegverkeerslawaai van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Op 29 juni 2015 is het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2009, Grote Veenweg 2" vastgesteld. Ten behoeve van deze ontwikkeling is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het erf aan de Grote Veenweg 14 ligt op ongeveer dezelfde afstanden. In overleg met de gemeente Hellendoorn is overeengekomen dat nader akoestisch onderzoek voor Grote Veenweg 14 niet noodzakelijk is.
  • De overige gronden binnen het voormalig bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak worden aangewezen als "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" of "Natuur" al naar gelang de eerstbedoelde gronden grotendeels grenzen aan die laatstbedoelde, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
    • 1. In voorliggend bestemmingsplan wordt het voormalige bestemmingsvlak "Bedrijf" omgezet naar woonbestemmingen.
  • Het bepaalde in artikel 17 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, niet zijnde een extra bedrijfswoning.
    • 1. De bouw en gebruiksregels van de woningen zijn vastgelegd in , waarin de regels conform artikel 17 Wonen van het bestemmingsplan buitengebied 2009 zijn opgenomen.
  • Elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak te omvatten, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft.
    • 1. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op alle bestaande woonruimten zoals deze in de huidige situatie aanwezig zijn binnen het bouwvlak.
  • De agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.
    • 1. In hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan is een milieu toets uitgevoerd. Uit deze toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de omliggende gronden en bebouwing.

Conclusie

Op basis van de bovenstaande toetsing wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling aan de Grote Veenweg past binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 32.9 uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien de aard en omvang van het voornemen, en vooral de locatie waar deze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in het identiteitsgebied 'Activiteiten aan de as'. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" artikel 32.9.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora- en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

In het kader van de Wet natuurbescherming is door Eelerwoude een natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Natuurtoets Grote Veenweg 14 behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn hier weergegeven.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime andere soorten. Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.

Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of deze leiden tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele voor enkele beschermde broedvogels, vleermuizen en steenmarter. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze soort(groepen) verwacht.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen (periode van 15 maart tot 15 juli) uitgevoerd mogen worden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de nabije omgeving van het plangebied komen geen Natura 2000-gebieden voor, een nadere toetsing is niet van toepassing. Daarnaast is een AERIUS-berekening uitgevoerd, deze is beschreven in hoofdstuk 5.8 Stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie ecologie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeente Hellendoorn heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" In het geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Voor het plangebied geldt geen aanwezigheid van een een dubbelbestemming.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe woning toegevoegd. De ontwikkeling is kleinschalige ontwikkeling. Doordat het gebied geen archeologische verwachtingswaarde kent wordt geconcludeerd dat er geen archeologische waarden verloren gaan met deze ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op het erf aan de Grote Veenweg staan geen karakteristieke panden. Het erf wordt volgens de algemene en streekeigen karakteristieken van een erf ingericht. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden op het erf aan de Grote Veenweg.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Watertoets

Op 19 februari 2020 is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, waaruit blijkt dat de zogenaamde normale procedure wordt doorlopen. Bij de normale procedure levert het waterschap een uitgangspunten aan gericht op de ontwikkeling aan de Grote Veenweg 14. Zie voor de resultaten van de watertoets Bijlage 3 Watertoetsresultaat

Medio februari 2019 heeft waterschap Vechtstromen per e-mail gereageerd op de resultaten uit de watertoets en hierbij de volgende opmerkingen gegeven:

"Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.

Het gaat hierbij waarschijnlijk ook om bedrijfsmatige activiteiten. Voor dit plan is het Activiteitenbesluit van toepassing. Vrij vertaald zegt het Activiteitenbesluit dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (regen)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden. Bij het inrichten van het erf wordt geadviseerd om de waterstromen van elkaar te scheiden. Water wat schoon is dient schoon te blijven."

Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt bovenstaand advies in acht genomen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2016 -2020

In het gemeentelijk rioleringsplan van Hellendoorn wordt aangegeven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Voor het buitengebied stelt de gemeente het volgende.

Bebouwing buiten de bebouwde kom

Voor afvalwater van nieuwbouw van een of enkele woningen en bestaande bebouwingen buiten de bebouwde kom geldt meestal dat deze worden aangesloten op drukriolering. Voor nieuwe aansluitingen op drukriolering wordt gewerkt met het ‘Aanvraagformulier aansluiting drukriolering’. Via dit formulier worden de aansluitkosten en de voorwaarden waaronder kan worden aangesloten, geregeld.

Hemelwater van deze woningen mag niet op drukriolering worden geloosd. Hemelwater dient lokaal te worden verwerkt. Het hemelwater van openbare verhardingen buiten de bebouwde kom (die in beheer zijn bij de gemeente) wordt eveneens lokaal verwerkt, hoofdzakelijk door het water af te voeren naar naastliggende bermen en sloten

De nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op het drukriool en het hemelwater wordt geïnfiltreerd op het eigen terrein. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de voorwaarden uit het gemeentelijk rioleringsplan en het uitgangspunt van het waterschap Vechtstromen.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. In dit geval is de toevoeging van het verhard oppervlak gering, waardoor het hemelwater kan worden geïnfiltreerd in de bodem. In het noorden van het plangebied liggen waterbassins, deze bassins blijven bestaan en bij piekbelasting wordt het hemelwater afgevoerd naar deze bassins. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt van het waterschap Vechtstromen.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • stikstofdepositie;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is door onderzoeksbureau Krüse Groep een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 4 Bodemonderzoek) uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Wet geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf is gelegen langs Grote Veenweg en het spoor, waardoor het aspect weg- en railsverkeerslawaai van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Op 29 juni 2015 is het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2009, Grote Veenweg 2" vastgesteld. Ten behoeve van deze ontwikkeling is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het erf aan de Grote Veenweg 14 ligt op ongeveer dezelfde afstanden. In overleg met de gemeente Hellendoorn is overeengekomen dat nader akoestisch onderzoek voor Grote Veenweg 14 niet noodzakelijk is.

De ambitiewaarde van het gemeentelijk geluidsbeleid wordt naar alle waarschijnlijkheid, net als bij de Grote Veenweg 2, overschreden. Het gemeentelijk geluidbeleid biedt ruimte om af te wijken van de ambitiewaarde bij toepassing van de Rood voor Rood-regeling. In afstemming met de gemeente Hellendoorn is overeengekomen dat de nieuwe woning op minimaal 40 meter van het spoor moet liggen en 15 meter vanaf de weg. In voorgenomen ontwikkeling is de nieuw te bouwen woning zo gesitueerd dat de afstanden worden gehanteerd.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarbij komt de bedrijfsfunctie te vervallen, waardoor er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen van het bedrijf. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Het plangebied is in afbeelding weergegeven met een rode cirkel. Rondom het plangebied zijn er geen externe risicobronnen aanwezig. Hiermee wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUGROTEVEENWEG14-VG01_0013.png"

Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart (risicokaartnederland.nl)

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Rondom het erf aan de Grote Veenweg liggen een aantal agrarische bedrijven. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor agrarische bedrijven de grootste richtafstand 50 meter. De nieuw te bouwen woning ligt op meer dan 50 meter afstand en voldoet daarmee ruimschoots aan de richtafstand uit de VNG. De agrarische bedrijven worden hiermee niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.

Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Grote Veenweg geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

 

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van één nieuwe woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Stikstofdepositie

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Op 29 mei 2019 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee belangrijke uitspraken over het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het PAS niet als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten die extra stikstofuitstoot veroorzaken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitbreiding van een veehouderij of de aanleg van een nieuwe weg. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo’n toestemming vooraf mag niet op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Die eist namelijk dat vooraf vast moet staan dat de geplande maatregelen daadwerkelijk resultaat hebben.

Om de hoeveelheid stikstofdepositie op de aangewezen habitattypen en leefgebieden van aangewezen soorten (de instandhoudingsdoelen) te berekenen, wordt gebruik gemaakt van AERIUS Calculator. Als de stikstofdepositie op de habitattypen en leefgebieden van soorten 0,00 mol/hectare is, is een negatief effect door stikstofuitstoot niet aan de orde en hoeft er vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, aangevraagd te worden.

Middels een wijzigingsplan wordt de ontwikkeling aan de Grote Veenweg mogelijk gemaakt. Ten behoeve van het wijzigingsplan verlangt het bevoegd gezag een stikstofberekening. Om de hoeveelheid stikstofdepositie op de aangewezen habitattypen en leefgebieden van aangewezen soorten (de instandhoudingsdoelen) te berekenen, wordt gebruikgemaakt van de AERIUS Calculator. De onderbouwing incl. berekening is opgenomen in Bijlage 5 AERIUS-Berekening, behorend bij de toelichting van dit wijzigingsplan.

Conclusie

In de omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5,5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Engbertsdijksvenen en op 5,5 km afstand, ten zuiden van het plangebied ligt het Wierdense Veld. Uit de AERIUS Calculator blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar zijn. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante stikstofdepositie is op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde.

5.9 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

Het toevoegen van één nieuwe woning heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woning worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's. Daarnaast wordt de nieuwe woning ontsloten via twee nieuwe inritten. De bestaande inrit blijft behouden.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Deze bestemming is van toepassing op de gronden welke agrarisch in gebruik blijven. De bouwmogelijkheden zijn in dit geval wel beperkt omdat er geen bouwvlak meer aanwezig is.

Artikel 4 Wonen

In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling én het omzetten van twee agrarische bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen. De voor Wonen aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woon-activiteiten. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan. De karakteristieke aanduiding voor de bestaande boerderij blijft van toepassing. De nieuw te bouwen woning krijgt, anders dan de standaard regels, een bouwvlak. De reden hiervoor is dat de gekozen locatie past binnen de voorwaarden uit de Wet geluidhinder.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is  Artikel 12 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel. Indien uit dit vooroverleg blijkt dat het plan aangepast dient te worden, worden deze wijzigingen in deze paragraaf weergegeven.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn hebben belanghebbenden de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze in deze paragraaf verwerkt.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Hellendoorn volledig verzekerd is.