direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Hellendoorn
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Wierdensestraat, tussen nummer 10 en 12, is een braakliggend perceel aanwezig. Het voornemen is om op deze locatie één woning te bouwen en daarmee het lint aan de Wierdensestraat af te ronden. Daarnaast wordt aan de achterzijde nieuwe natuur ontwikkeld. Ten behoeve van deze ontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Locatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het bestaande lint aan de Wierdensestraat, in de bebouwde kom van Nijverdal. De locatie bevindt zich ten zuiden van de N35 en de spoorlijn. Aan de noordkant wordt het perceel begrenst door de Wierdensestraat. Aan de zuidkant van het perceel stroomt de Midden Regge. Door de ligging nabij de Midden Regge, betreft het een bijzondere locatie, waar woongebied en natuur met elkaar zijn verweven. In de omgeving bevinden zich ook enkele bedrijfslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (wit omcirkeld) in de omgeving

Het plangebied heeft betrekking op het perceel met de woning aan de Wierdensestraat 10 en het bijbehorende naastgelegen terrein (voorheen een paardenbak). Officieel bestaat het plangebied uit drie verschillende kadastrale percelen, welke bekend staan als gemeente Hellendoorn, sectie 1, percelen 8389, 4120 en 7437.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto van het plangebied

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Nijverdal Oost 2016' en kent de enkelbestemming 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming zijn enkel het bestaande aantal woningen toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling van één woning te realiseren, is het daarom noodzakelijk om het vigerende bestemmingsplan te wijzigen. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede van vigerend bestemmingsplan 'Nijverdal Oost 2016' ter plaatse van het plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van de toekomstige situatie.

2.1 Huidige situatie

Het te ontwikkelen perceel is gelegen midden in het bestaande lint aan de Wierdensestraat en bestond voorheen uit een omheinde paardenbak met achterliggend weiland. De paardenbak is inmiddels verwijderd. Het perceel hoort oorspronkelijk bij de woning aan de Wierdensestraat 10. Op dat perceel zijn enkele kleine schuren aanwezig, waaronder ook een kleine schuur met paardenstallen. Aan de zuidzijde grenzen de percelen aan de gronden van waterschap Vechtstromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0004.png"

Figuur 4: Vooraanzicht te ontwikkelen perceel met rechts de woning aan de Wierdensestraat 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0005.png"

Figuur 5: Bovenaanzicht perceel Wierdensestraat 10 met links de (imiddels verwijderde) paardenbak

2.2 Toekomstige situatie

Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het perceel aan de Wierdensestraat 10 tot twee afzonderlijke woonpercelen met een achterliggend natuurterrein.

Nieuwe woning naast Wierdensestraat 10

Op het terrein van de voormalige paardenbak, naast de woning aan de Wierdensestraat 10, wordt een nieuwe woning ontwikkeld. De bestaande woning aan de Wierdensestraat 10 blijft behouden. De nieuwe woning wordt op de rooilijn van de naastgelegen woningen geplaatst, waardoor deze het bestaande lint aan de Wierdensestraat compleet maakt. Met het toevoegen van de woning wordt een kwaliteitswinst geboekt, ten opzichte van het huidige braakliggende perceel. De voormalige paardenbak was daarnaast niet passend in een woonomgeving zoals aan de Wierdensestraat, onder andere vanwege overlast door stofvorming. De nieuwe woning wordt energieneutraal en levensloopbestendig gebouwd, waarbij zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van natuurlijke en/of hernieuwbare materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0006.png"

Figuur 7: Impressie mogelijke voorgevels te realiseren woning naast huisnummer 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0007.png"

Figuur 8: Impressie ligging toekomstige woning in het lint aan de Wierdensestraat

Ontwikkeling van nieuwe natuur

Tot slot wordt op het achterliggende terrein van beide percelen, voorheen in gebruik als weiland, nieuwe natuur ontwikkeld (zie ook Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan). Door de ligging van de locatie bij de Midden Regge zijn er mogelijkheden om de aansluiting van de percelen op het Reggedal te verbeteren. Zodoende wordt het maaiveld op het achterliggende terrein verlaagd, waardoor een natuurlijk verloop ontstaat richting het Reggedal. Hierdoor wordt de waterbergende capaciteit van de Regge tijdens piekafvoeren licht verhoogd en ontstaat een nieuwe plas-dras functie die aantrekkelijk is voor verschillende flora- en faunasoorten. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0008.png"

Figuur 8: Ontwikkeling van natuur op achtergelegen terrein richting het Reggedal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • project Mainportontwikkeling;
  • Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN'). Vervolgens is in 2020 een wijziging doorgevoerd waarbij (onder andere) voorkeurstracés voor buiskeidingen zijn aangegeven. Dit betreft tracés voor buisleidingen van nationaal belang voor het transport van aardgas.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en over programmering dient te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Beoordeling (kwalitatief/kwantitatief) of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, waarin nog niet elders is voorzien.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld. Dit is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij toetsing aan artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro blijkt het volgende. In de voorgenomen ontwikkeling wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Om te bepalen of een ontwikkeling aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro, wordt gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat een ontwikkeling van elf nieuwe woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (bron: ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De voorgenomen ontwikkeling van één nieuwe woning naast de Wierdensestraat 10 wordt daarmee dan ook niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. 

 

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

 

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan betreft een kleinschalige ontwikkeling die geen negatieve effecten heeft op nationale belangen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de doelen in de NOVI ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie, door de woning energieneutraal te bouwen danwel verbouwen en een plas-dras systeem te realiseren. De ontwikkeling is, mede door de inbreiding in een bestaand lint, te kenmerken als een duurzame ontwikkeling die past bij de identiteit van het gebied. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan een toekomstbestendige woningvoorraad in Nijverdal. Tot slot krijgt de ontwikkeling een landschappelijke inpassing die aansluit bij de kenmerken van de omgeving. Hiermee is het voorliggende plan in overeenstemming met de NOVI.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijdigheden met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in diverse van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.1 Omgevingsvisie- en verordening 2017

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. De laatste (ontwerp) actualisatie is van 6 juni 2023. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet om de belangrijke thema's uit de Omgevingsvisie juridisch te borgen.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of).
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar).
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Een aantal beleidskeuzes geldt nagenoeg voor alle ontwikkelingen op alle locaties in Overijssel:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bovenstaande beleidskeuzes geven invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee wordt een nadere invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro (art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) gegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Hierna is de ontwikkeling per relevant artikel van de Omgevingsverordening getoetst:

art. 4.4 Principe van concentratie

In lid 1 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. In gebieden die deel uitmaken van een stedelijk netwerk kan het omgevingsplan voorzien in een bovenregionale behoefte aan ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen. De voorliggende ontwikkeling past binnen de lokale en regionale woningbehoefte en betreft een inbreiding, waardoor er sprake is van een concentratie van woningen. Daarnaast voorziet het plan in de ontwikkeling van extra natuur. Doordat de woning levensloopbestendig wordt gebouwd, is de woning ook geschikt voor ouderen of mensen met een fysieke beperking.

art. 4.5 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In lid 1 is opgenomen dat bestemmingsplannen alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk mogen maken, aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:

  • er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  • de ruimte binnen het bestaand bebouwde gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
  • mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Voorliggend plan heeft betrekking op het bouwen van één woning binnen de bestaande lintbebouwing aan de Wierdensestraat te Nijverdal. Daarmee is er geen sprake van extra ruimtebeslag in de groene omgeving of woningbouw aan de rand van het bebouwd gebied. De ontwikkeling is dan ook volledig in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

art. 4.6 Toekomstbestendigheid

Een initiatief mag de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, moet bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. Daarnast moeten dergelijke ontwikkelingen ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben. Met de beoogde ontwikkeling aan de Wierdensestraat wordt voorzien in het toevoegen van één toekomstbestendige, levensloopbestendige, energieneutrale woning, waardoor de ontwikkeling kan worden gezien als duurzaam en toekomstbestendig. Daarnaast vindt er ook ontwikkelling van nieuwe natuur plaats.

Art. 4.8 Ruimtelijke kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In voorliggend plan worden de bestaande schuren achter de woning aan de Wierdensestraat 10 verwijderd. Daarnaast wordt de naastgelegen paardenbak verwijderd, welke niet passend is in de huidige bebouwde omgeving. Op deze plaats wordt daarom één woning gebouwd, die beter passend is in het lint van de Wierdensestraat. De ruimtelijke kwaliteit van het lint gaat daarmee aanzienlijk vooruit. Daarnaast wordt het geheel landschappelijk ingepast en wordt achter de woning nieuwe natuur ontwikkeld in de vorm van een plas-dras gebied, welke een verbinding vormt met de Regge.

Art 4.14 lid 1 Woningbouw

Bestemmingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten. Voorliggend plan heeft betrekking op de bouw van één energieneutrale en levensloopbestendige woning in het bestaande lint aan de Wierdensestraat. De woning voorziet in de lokale behoefte, zoals wordt geschetst in de woonvisie van de gemeente Hellendoorn (zie paragraaf 3.4.2 van deze toelichting).

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Voor het te herontwikkelen perceel gelden gebiedsspecifieke beleidskeuzes. In figuur 10 zijn de gebiedsspecifieke kenmerken in de omgeving van het perceel weergegeven. In de figuur is te zien dat het perceel gelegen is nabij gronden die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Regge wordt daarnaast aangemerkt als essentiële waterloop en primair watergebied. Het perceel aan de Wierdensestraat is gelegen buiten het NNN en buiten de gebiedsbegrenzingen voor essentiële waterlopen en primaire watergebieden. De ontwikkeling biedt daarnaast, door de ontwikkeling van nieuwe natuur achter de nieuw te bouwen woning, mogelijkheden voor een betere natuurlijke verbinding met de Regge en omliggende NNN gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0010.png"

Figuur 10: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel ten aanzien van de gebiedsspecifieke beleidskeuzes

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in de Omgevingsverordening.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het te herontwikkelen perceel is gelegen in de ontwikkelingsperspectieven 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het NNN'. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Daarnaast moeten deze ontwikkelingen kansen bieden om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie. Ook is het van belang de ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. rondom het NNN zijn er daarnaast veel mogelijkheden om de bestaande kwaliteit van natuur, landschap en water te versterken bij de ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies. In de zone 'Ondernemen met Natuur en Water buiten het NNN' zet de provincie dan ook in op de versterking van landschap, natuur en water door initiaitieven te verbinden aan deze kwaliteiten.

Voorliggend plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven omdat het inspeelt op de locale kwalitatieve en kwantitatieve woningvraag, inspeelt op klimaat en energie door middel van een energieneutrale woning en de aanleg van een pas-drassysteem en met de landschappelijke inpassing en het plas-dras syteem ook wordt aangesloten op de bestaande kwaliteiten van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel ten aanzien van de ontwikkelingsperspectieven

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is eveneens vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water en wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling vindt plaats nabij de oevers van de Midden Regge. De ruimtelijke structuren van het landschap zijn sturend in de beoogde ontwikkeling. In het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan) wordt beschreven hoe de ontwikkeling past binnen het bestaande landschap en deze waar mogelijk versterkt. Achter het nieuwe erf wordt natuur ontwikkeld. het erf wordt onderdeel van het rivierenlandschap en krijgt middels een meanderende laage (plas-dras) een natuurlijk verloop naar de Midden Regge. Daarnaast zorgt deze laagte voor diversiteit van vegetatie. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing wordt daarnaast inheemse beplanting (zoals Els, Wilg, Lijsterbes en Meidoorn) gebruikt, die kenmerkend is voor het rivierenlandschap. De laagte die als gevolg van het plas-dras systeem ontstaat, dient tevens als waterberging voor het erf. Het hemelwater wordt namelijk eerst opgevangen in de plas-drag laagte, alvorens deze wordt afgevoerd. Daarmee draagt de ontwikkeling ter plaatse bij aan de versterking van de specifieke kenmerken van de natuurlijke laag 'Beekdalen en natte laagtes'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

Maten en flierenlandschap

Langs de beken, in de natuurlijke laagten, heeft zich een laaggelegen kleinschalig landschap ontwikkeld: het maten en flierenlandschap. Langs de ontwateringssloten, haaks op de beek, werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende eveneens als perceelsafscheiding. Rond de beek ontstond dan ook een lineair landschap met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Dit betreft een kleinschalig landschap langs de beken met veel variatie in de ruimtelijke opbouw. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken. De norm is dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. De maten, flieren en beken dienen daarbij te worden beschermd. Het uitgangspunt is voldoende ruimte voor het water en het lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen. Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten en flierenlandschap dan dragen deze bij aan de versterking van het historische lineaire landschap en met open kamers en coulissen, de accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van het water.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het lint aan de Wierdensestraat kenmerkt zich door de langerekte percelen die, vanaf de Wierdensestraat, haaks richting de Midden Regge lopen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de kenmerken van het landschap, door het ontwikkelen van een natte laagte (plas-dras systeem). Daarmee wordt er niet alleen meer ruimte gegeven aan het water in piekperiodes en het vasthouden van hemelwater, maar wordt de overgang van hoge naar lage gronden ook extra geaccentueerd. Daarnaast worden hiermee ook ontwikkelkansen geboden aan inheemse en landschapseigen flora en faunasoorten.

Stedelijke laag

De stedelijke laag bevat de steden, dorpen, verspreide bebouwing en infrastructuur. In deze laag is de dynamiek van belang: tussen grote steden en infrastructuur, maar ook de rust van dorpen en landelijke wegen en paden. De ligging en bereikbaarheid van een stad of dorp spelen een belangrijke rol in het functioneren van een plek. Steden en dorpen hebben hun eigen ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten, waarbij cultuurhistorische gebouwen en structuren vaak bepalend zijn voor de stedelijke identiteit en belevingswaarde.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk bestaat uit het samenhangende netwerk van de wandelpaden, fietspaden, ruiterroutes, etc. die het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en beleefbaar maken. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. De oude zandwegen en paden vormen hierbij de hoofdsstructuur. Door veranderingen als ruilverkaveling, opwaardering van wegen en oprukkende bebouwing zijn delen van dit netwerk verloren gegaan.

Woonwijken 1955 - nu

Nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de naoorlogse wijken, dienen zich qua aard, maat en karakter te voegen naar het grotere geheel, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar te zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot het opheffen van (cultuurhistorisch waardevolle) paden of wegen en doet daarmee geen afbreuk aan de kwaliteit van het informele trage netwerk. Door middel van de landschappelijke inpassing worden de verbindingen tussen het landschap en het te herontwikkelen erf versterkt. Zo wordt de ontwikkeling zodanig ingepast dat er een sterkere verbinding met de achtergelegen Midden Regge ontstaat. De realisatie van de woning in het lint past hier qua aard, maat en karakter. Het voorliggende plan zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie- en verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk', de Woonvisie 2020-2025 en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.

3.4.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Identiteit vormt hierbij voornaamste uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het behouden en versterken van de identiteit van Hellendoorn zal bijdragen aan de aantrekkelijkheid op het gebied van wonen, recreëren en ondernemen. De gemeente gaat hierbij voor kwaliteit boven kwantiteit. De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt hiervoor onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede identiteitsgebieden structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk

Sterke kernen

De leefbaarheid in de dorpen van de gemeente Hellendoorn is goed. Demografische trends, waaronder de vergrijzing, hebben ook in de gemeente Hellendorn een impact op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormt daarom het uitgangspunt. Daarom kiest de gemeente Hellendoorn voor vraaggerichte nieuwbouw. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat mensen zo lang mogelijk zelfstanig kunnen blijven wonen en zelfredzaam blijven. De voorkeur bij nieuwe ontwikkelingen ligt op inbreiding in plaats van uitbreiding. Specifiek in de kern Nijverdal wil de gemeente Hellendoorn de aanwezige groene enclaves en parken versterken en de bestaande groenstructuren met elkaar verbinden.

Beleef de Regge

Het gebied langs de Regge wordt gezien als een overgangsgebied, waar ontwikkelingen worden gestimuleerd als daarbij de identiteit van dit gebied 'de Regge' wordt geïntegreerd De rivier vormt nameljik de identiteitsdrager van het gebied. Bij nieuwe projecten kan de meandering van de regge nog meer worden versterkt of beleefbaar worden gemaakt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling speelt in op de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Hellendoorn. De komende jaren is er vraag naar nieuwe woningen, met name woningen die levensloopbestendig zijn. Voorliggend plan voorziet in een dergelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt de woning energieneutraal. Door de verbinding te zoeken met de Midden-Regge, met de aanleg van nieuwe natuur in de vorm van een plas-dras systeem, draagt het plan ook bij aan de versterking en verbinding met de bestaande groenstructuren (in dit geval met name NNN) in de gemeente Hellendoorn.

3.4.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeente Hellendoorn wil onnodig ruimtebeslag tegengaan met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Eerst wordt door de gemeente gekeken of er met toepassing van deze principes een oplossing gevonden kan worden voor nieuw ruimtegebruik. De woonvisie sluit aan bij de Ladder van Duurzame Verstedelijking van de provincie Overijssel.

In de Woonvisie 2020-2025 geeft de gemeente Hellendoorn de richting aan voor het woonbeleid. De woonafspraken tussen de regio Twente en de provincie Overijssel liggen hieraan ten grondslag. Op basis van een Primos huishoudensprognose is bepaald wat de woningbehoefte per gemeente is en daarmede het aantal toegestaan te bouwen woningen. Afhankelijk van veranderingen in de vraag, mag de gemeente Hellendoorn de bouw van 340 tot 420 woningen toewijzen. De intentie is om hier zorgvuldig mee om te gaan. De gemeente geeft ruimte aan ontwikkelingen die een significante kwaliteitsimpuls beduiden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisaite van één nieuwe woning, die een kwalitatieve afronding vormt van het bestaande bebouwingslint aan de Wierdensestraat. Daarmee is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van de betreffende percelen, waarbij enkele schuren worden opgeruimd en ontwikkeling van nieuwe natuur plaatsvindt. Daarnaast is er in de gemeente Hellendoorn de komende jaren nog een vraag naar nieuwe woningen. Daarmee speelt de ontwikkeling ook in op de actuele woningvraag.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkeling is passend in het bestaande gemeentelijke beleid zoals geschetst in de Omgevingsvisie en Woonvisie van de gemeente Hellendoorn. Daarmee wordt het plan op basis van het gemeentelijke beleid uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is in Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden. Ten behoeve van voorliggend plan is een Ecologische QuickScan uitgevoerd (zie Bijlage 2 Quickscan Wet natuurbescherming), waarvan de resultaten onderstaand worden beschreven.


Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Niet stikstof-gerelateerde effecten

Het plangebied aan de Wierdensestraat ligt niet in, of in de directe nabijheid van, een Natura 2000-gebied. In de ruime omgeving van het plangebied liggen wel diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 1,5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Wierdenseveld (AERIUS, 2023). De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Stikstof-gerelateerde effecten

Van een significante stikstofdepositie als gevolg van de bouw- en gebruiksfase van de nieuwe woning en schuur is redelijkerwijs geen sprake. Het betreft een kleine ontwikkeling op grote afstand (>1,5km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gelet op de grote afstand tot natura 2000 én gezien het plan zich beperkt tot één woning, is er geen aeriusberekening uitgevoerd.

Soortenbescherming

In de strook tussen de zuidzijde van de onderzoekslocatie en de Midden Regge is geschikt foerageer- en voort-plantingshabitat aanwezig van de grote gele kwikstaart. Omdat de werkzaamheden in het zuiden van de on-derzoekslocatie volledig buiten het broedseizoen worden uitgevoerd en het planvoornemen zich beperkt tot de onderzoekslocatie, die op meer dan 10 meter van de oever van de Midden Regge is gelegen, zijn negatieve gevolgen voor deze soort uit te sluiten. Ten aanzien van overige broedvogels zijn negatieve gevolgen eveneens uit te sluiten, zolang opgaande vegetatie buiten het broedseizoen wordt verwijderd.


Ten aanzien van vleermuizen is overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand uit te sluiten omdat de bomen aan de zuidzijde behouden blijven en in het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie geen verlichting wordt toegepast.


In de zuidelijke te slopen schuur is een vaste rust- en voortplantingsplaats van steenmarter aanwezig. Sloop van deze schuur betekent overtreding van de Wet natuurbescherming. Het uitvoeren van aanvullend veldonderzoek op deze locatie is niet noodzakelijk. Wel zal er een activiteitenplan opgesteld moeten worden die als onder-bouwing dient voor een ontheffingsaanvraag.


In het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie, dat omgevormd wordt tot natuur, een potentiële overwinte-ringsplaats of voortplantingsplaats van ringslang aanwezig in een voormalige mestkuil die opgevuld is met organisch materiaal. Met de voorgenomen ingreep blijft deze plek behouden, waarmee negatieve gevolgen voor deze soort op voorhand uit te sluiten zijn.


Aan de noordzijde van de onderzoekslocatie is pioniervegetatie met teunisbloem aanwezig. De aanwezigheid van overwinterende poppen kan uitgesloten worden vanwege het ontbreken van een strooisellaag. Echter dient voorafgaand aan de ingreep door een deskundig ecoloog een inspectie uitgevoerd te worden om uit te kunnen sluiten dat er teunisbloempijlstaart aanwezig is op de onderzoekslocatie op het moment van ingrijpen.

Acitiviteitenplan steenmarter

Voor voorliggend plan is een activiteitenplan opgesteld vanwege de aanwezigheid van de steenmarter in de te slopen schuur op het perceel van de Wierdensestraat 10 (Bijlage 3). Binnen het plangebied is een vaste rust- en voorplantingsplaats van de steenmarter aanwezig. De steenmarter komt in de omgeving van Nijverdal echter veelvuldig voor. De staat van instandhouding van de soort is gunstig en komt niet in het geding. Vanwege het slopen van de schuur waarin de steenmarter aanwezig is, zal de vaste rust- en voortplantingsplaats verdwijnen. Het slopen van de schuren achter de woning aan de Wierdensestraat 10 is echter wenselijk, omdat deze asbest bevatten, deels vervallen zijn en daardoor rommelig ogen in het bestaande lint. Om zoveel mogelijk rekening te houden met de aanwezige steenmarter worden verschillende maatregelen genomen. Allereerst wordt buiten de voortplantingsperiodes gewerkt en wordt de locatie voorafgaand aan de sloop ongeschikt gemaakt voor de steenmarter. Daarnaast worden er twee alternatieve plaatsen geboden. Omdat er één vaste rust - of verblijfsplaats van de steenmarter aanwezig is, worden er binnen 200 meter van het plangebied twee nestkasten voor de steenmarter geplaatst.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

In het activiteitenplan is beschreven hoe middels verschillende maatregelen en alternatieve verblijfsplaatsen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de steenmarter.Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een ecoloog het plangebied daarnaast te controleren op de aanwezigheid van de teunisbloempijlstaart.

Indien de algehele zorgplicht in acht wordt genomen en de werkzaamheden aan opgaande vegetatie buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, zijn er geen belemmeringen vanuit het natuurbeleid. Het plan wordt ten aanzien van het aspect 'ecologie' uitvoerbaar geacht.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen middels archeologisch onderzoek aantonen of archeologische waarden worden bedreigd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De gemeente Hellendoorn kent geen archeologische verwachtings- en beleidskaart en heeft haar archeologische waarden enkel beschermd middels een archeologische dubbelbestemming in de bestemmingsplannen. Conform het vigerende bestemmingsplan 'Nijverdal Oost 2016' geldt ter plaatse van het plangebied geen archeologische dubbelbestemming en is daarmee geen sprake van archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het plangebied worden de bestaande bijgebouwen bij huisnummer 10 gesloopt. Deze zijn niet van cultuurhistorische waarde. Het plangebied zelf kent, op basis van de erfgoedkaart van de Atlas van de Leefomgeving, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische of cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid op Europees- en Rijksniveau

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Daarnaast zijn de Keur en de Legger leidinggevend bij nieuwe ontwikkelingen, aangezien deze richting geven aan ontwikkelingen en/of activiteiten nabij oppervlaktewaterlichamen. De Keur is de algemene verordening van het waterschap waarin staat aangegven welke activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen zijn toegestaan. In de Legger is te vinden waar de regionale- en overige oppervlaktewateren, waterkeringen en bijbehorende beschermingszones gelegen zijn.

Uitsnede legger waterschap Vechtstromen

In de legger voor oppervlaktelichamen van waterschap Vechtsromen is de ligging van de Midden Regge te zien. In onderstaande figuur is het plangebied aangegeven binnen de grijze onderbroken lijnen. Het onderhoud van deze watergang valt geheel onder het gezag van waterschap Vechtstromen zelf. De grond direct aangrenzend aan de Midden Regge, gelegen aangrenzend aan het plangebied, is in eigendom van waterschap Vechtstromen. Daarnaast is er een onderhoudspad aanwezig aan de overzijde van de Midden Regge. Zodoende heeft het plan geen negatieve invloed op de onderhoudsmogelijkheden aan de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0013.png"

Figuur 13: Ligging van de Midden-Regge in de legger van waterschap Vechtstromen

Watertoets en waterparagraaf

Op 15 juni is waterschap Vechtstromen middels de Digitale Watertoets geïnformeerd over het plan. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 4 Watertoets. Op basis van de watertoets wordt gesteld dat de normale procedure van toepassing is. Onderstaand wordt het plan verder toegelicht voor wat betreft het aspect water, waaronder de conclusies uit de afstemming met waterschap Vechtstromen.

Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn

Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken. De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem. In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:

  • aansluiten op de riolering met regels over de aansluitingen op de riolering;
  • lozen van afvalwater met regels over de lozingsroute, zuiveringsvoorzieningen en bij dit laatste regels voor aan te leveren gegevens en bescheiden;
  • bedrijfsafvalwater in het buitengebied met regels om zorg te dragen dat alleen huishoudelijk wordt geloosd en aanvullende regels in geval van lozing van bedrijfsafvalwater;
  • vloerpeilen en maximaal percentage verharding met regels om zorg te dragen dat zo weinig mogelijk hemelwater via het riool wordt afgevoerd;
  • waterberging inclusief afkoopregeling met regels om hemelwater langer op het eigen terrein kunnen vasthouden en indien nodig vertraagd afvoeren. Ook bevat deze regels voor particulieren over het aanleggen van een waterberging met voorwaarden. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de waterbergingseis;
  • afkoppelen en infiltreren in aangewezen afkoppelgebieden om daarmee het hemelwater vast te houden in de gebieden;
  • bodemenergiesystemen in intrekgebieden dienen zorg te dragen dat de drinkwaterwinning wordt veiliggesteld.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

Grondwaterzorgplicht

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

Invloed op de waterhuishouding 

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plangebied worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plan zorgt voor een afname aan verharding, door onder andere het slopen van enkele schuren. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap en de gemeente hebben de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Hier wordt in voorliggend plan dan ook invulling aan gegeven. Het hemelwater van beide woningen (zowel de bestaande als nieuwe woning) wordt afgevoerd naar de natuurlijke laagte achter de woonpercelen en wordt daar opgevangen en/of geïnfiltreerd in het plas-dras systeem.

Conclusie

Het voorliggende plan is uitvoerbaar op het gebied van het aspect 'water .

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden onderstaand beschreven.

Ter plaatse van het tot woonperceel te ontwikkelen perceel (huidige locatie van de paardenbak), zijn sterk verhoogde gehalten aan koper in de bovengrond gemeten. De verontreiniging is te wijten aan het gebruik van bakstabilisatie in de vorm van restanten van kabelisolatie. Het betreft de bovenste circa 10 centimeter van de godem alwaar de bakbodem nog aanwezig is. De omgeving van de verontreiniging bedraagt circa 200m2, waarbij naar verwachting circa 45m3 verontreinigd materiaal vrijkomt. In het kader van de ontwikkeling van het perceel en bouw van de woning zal de verontreiniging moeten worden gesaneerd.

Verder zijn in de bovengrond van het tot woonlocatie te ontwikkelen perceel maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond van enkele zware metalen, PAK, PCB's en minerale olie. In de kleiige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.In het grondwater is alleen barium van nature in een licht verhoogd gehalte aanwezig. Voor wat betreft de gemeten licht verhoogde gehalten zullen geen milieuhygiënische risico’s optreden. Het plangebied is hier reeds geschikt voor het beoogde gebruik als woonperceel.

Het tot natuur te ontwikkelen kadastrale perceel N7437 (zuidelijk deel Wierdensestraat 10) kan als een onverdachte locatie worden beschouwd ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging.

Conclusie

Nadat de verontreinig met koper ter plaatse van de paardenbak is gesaneerd, vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om te bepalen of de geluidsbelasting op de nieuwe woning aanvaardbaar is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 Geluidsrapportage). De toekomstige woning is gelgen binnen de wettelijke geluidszone van de N35 (80km/u) en de Wierdensestraat (50km/u). In het akoestisch onderzoek is de ontwikkeling getoetst aan de Wet geluidshinder (Wgh) en het gemeentelijke geluidsbeleid. Uit het onderzoek komt dat de geluidsbelasting vanaf de N35 50dB bedraagt. Dit betekent dat de voorkeursgrenswaarde met 2dB wordt overschreden, maar dat de geluidsbelasting wel onder de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 53dB valt. De geluidsbelasting ten gevolge van de Wierdensestraat bedraagt circa 58dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde met 10dB overschreden. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting in binnenstedelijke gebieden wordt echter niet overschreden, deze bedraagt namelijk 63dB. Uit het onderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen voor het wegverkeerslawaai niet het gewenste effect zullen hebben, of stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële bezwaren. Zodoende wordt aangeraden om bij de gemeente Hellendoorn een verzoek in te dienen voor het verlenen van hogere waarden.

Conclusie

De gemeente Hellendoorn wordt verzocht om ter plaatse van de ontwikkeling een hogere waarde vast te stellen. Het aspect geluid vormt dan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Wierdensestraat wordt één nieuwe woning toegevoegd. De woning draagt volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Externe veiligheid rondom het plangebied

Om in beeld te brengen of er in het plangebied in de nabijheid van het plangebied aan de Wierdensestraat risicobronnen aanwezig zijn, is de risicokaart van Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDWIERDENSESTR10-VG01_0014.png"

Figuur 14: Ligging plangebied aan de Wierdensestraat nr 10 (rode cirkel) op de risicokaart

Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risico's aanwezig zijn. Pas op circa 640 meter bevindt zich een buisleiding waarvoor een brandaandachtsgebied van toepassing is (paarse lijnen). Dit aandachtsgebied is echter gelegen direct aan weerszijden van de buisleiding, waardoor deze geen veiligheidsrisico's voor het plangebied teweeg brengt.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de omgeving van het plangebied zijn enkele detailhandelsbedrijven (op minimaal 40 meter), kantoren (circa 130 meter) en (industrie)bedrijven tot categorie 3.1 aanwezig (op minimaal 240 meter). Voor detailhandel en kantoren geldt een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Voor bedrijven tot categorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter. Aan alle richtafstanden wordt ruimschoots voldaan. Ter plaatse van de nieuw te realiseren woning zal redelijkerwijs sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Tevens beperkt de voorgenomen ontwikkeling geen omliggende bedrijven.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Besluit milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2017 een (standaard) beoordelingskader voor de kwalificatie van stedelijke ontwikkelingsprojecten gegeven (ECLI:NL:RVS:2017:694). Hierin stelt de Afdeling voorop dat het begrip “stedelijk ontwikkelingsproject” ruimte voor interpretatie laat. Het is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Blijkens jurisprudentie worden deze concrete omstandigheden van het geval beoordeeld aan de hand van verschillende aspecten. Concreet gaat het onder andere om aspecten zoals:

  • de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen (functie)wijziging, en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één woning in een bestaand bebouwingslint in de bebouwde kom van Nijverdal. Er is geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Geconcludeerd wordt dan ook dat in voorliggend plan, gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, geen sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Gemeente Hellendoorn kent de Nota Parkeeernormen (herziene uitgave 2021). Hierin is opgenomen dat een vrijstaande koopwoning een norm kent van 2,2 parkeerplaats per woning. Het verkeer van en naar de nieuwe woning kan eenvoudig worden afgewikkeld via het bestaande wegennet. Het parkeren vindt plaats op het erf zelf, waarbij ruimte is voor het parkeren van minimaal 2 woningen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

5.9 Conclusie milieutoets

De verschillende aspecten van de milieutoets, zoals besproken in dit hoofdstuk, duiden niet op nadelige milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er kan geconcludeerd worden dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Nijverdal Oost 2016 van de gemeente Hellendoorn.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw te ontwikkelen 'Natuur' aan de achterzijde van het perceel. Gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bedoeld voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijk waardevolle bosgebieden, groenvoorzieningen, waterlopen, en de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone.

Artikel 4 Wonen - 1

Het reeds bestaande woonperceel, waarop de woning op huisnummer 10 staat, behoudt de bestemming 'Wonen - 1'. Op het naastgelegen terrein wordt een nieuwe woning ontwikkeld. Dit nieuw te vormen perceel krijgt eveneens de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, een aan huis verbonden beroep en water. Voor deze gronden gelden specifieke bouw- en gebruiksregels, zoals opgenomen in Artikel 4

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel zijn afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen en hemelwaterafhandeling opgenomen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 10 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is  Artikel 11 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het plan is eveneens middels de watertoets afgestemd met waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets. Uit de watertoets bleek dat de normale procedure van toepassing is.

Omwonenden

Het plan is in een vroeg stadium afgestemd met de buurt. De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om de directe buren actief te betrekken bij de planontwikkeling. Gezien in het plan dan ook rekening is gehouden met de wensen van de directe buren, staan zij positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend tegen het plan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.