Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDWESTNOETSELE-VG01

Toelichting

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

2.1 Cultuurhistorie

2.2 Bevolking en woningvoorraad

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

3.2 Functies

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.2.2 Vierde Nota waterhuishouding

4.3 Provinciaal beleid

4.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet van de verbeelding

5.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Ontwikkelingen

6.2 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Wegverkeerslawaai

7.2 Bedrijven

7.3 Overige functies

7.4 Externe veiligheid

7.5 Bodemkwaliteit

7.6 Water

7.7 Archeologie

7.8 Ecologie

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

7.10 Luchtkwaliteit

7.11 Overige aspecten

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

De verouderde bestemmingsplannen in de gemeente Hellendoorn zijn inmiddels geactualiseerd. Dit bestemmingsplan voor de bebouwde kom en omvattende het gebied ten westen van de Rijssensestraat/Smidsweg en ten zuiden van het Combiplan, is vastgesteld in 2004 en dient geactualiseerd te worden.

 

STANDAARD BESTEMMINGSREGELING

Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen zijn in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woonbestemmingen.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

 

VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan voor het gebied Nijverdal West/Noetsele vervangt:

- Nijverdal West Noetsele;

- Erve Broekmate;

- Nijverdal West/Noetsele, partiële herziening Kozakkenveld.

 

AARD VAN HET PLAN

Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.

 

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat naast de reguliere milieuaspecten de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.

 

HOOFDSTUK 2 Nijverdal: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische ontwikkeling van Nijverdal wordt in deze paragraaf omschreven aan de hand van de topografische kaartenreeks van circa 1850, 1900, 1950 en 2000.

 

SITUATIE TOT 1850

Nijverdal is rond 1831 ontstaan op de kruising van de straatweg Zwolle-Almelo met de toen nog redelijk bevaarbare rivier de Regge.

In die tijd werd bij veel boerenbedrijven en in woningen het weven van textiel als nevenactiviteit beoefend. Voor het opslaan, verzenden en verpakken van de thuis vervaardigde producten werd op deze kruising een magazijn gebouwd. Door de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) werd de handweverij 'etablissement Ainsworth' opgericht welke later de naam Nijverdal kreeg. De eerste woningen van Nijverdal (wevershuisjes) werden gebouwd langs de Hoge Dijk.

Voor de ontwikkeling van Nijverdal is het esdorp Noetsele in hoge mate bepalend geweest. Voor 1830, toen Nijerdal nog niet bestond, was Noetsele een nederzetting van betekenis. Noetsele bestond in die tijd uit 30 boerderijen, verbonden met zandwegen en paden. Het oude esdorp Noetsele is met haar authentieke structuren en bebouwing nog goed herkenbaar en waardevol. Met name de westelijke rand van het dorp met de overgang naar de Noetseler Esch is nog gaaf.

 

In het Reggedal lagen de gemeenschappelijke weidegronden en hooilanden. Om vanuit Noetsele de hooilanden te bereiken, werden oost-westlopende dijkjes en wegen aangelegd, zoals de Blokkendijk, de Nijkerkerdijk en de Hoge Dijk. Dit wegenpartroon is nog duidelijk herkenbaar in het zuidelijke dorpsdeel.

Op de kaart van 1850 en 1900 is goed te zien dat het landschap tussen de esgronden (bouwlanden) van Noetsele bestond uit smalle graslandpercelen begrensd door houtsingels. Deze structuren zijn als gevolg van nieuwe bebouwingen grotendeels verloren gegaan.

 

1850-1900

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo-Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-westverbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

 
Circa 1850 Circa 1900

[image] 

Circa 1950 Circa 2000

 

Historische ontwikkeling Nijverdal

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals 'De Blokken' langs de Blokkendijk en 'De Verdeling' langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied, tussen Noetsele en Nijverdal, bleef het gebied tot 1900 nog open en bestond uit smalle oost-west gerichte graslandpercelen gescheiden door houtsingels, die een functie hadden als veekering en voor de levering van geriefhout. Tussen Hellendoorn en Nijverdal waren de percelen in het beekdal van de Regge onregelmatig verkaveld, maar ook hier was de kleinschaligheid van de graslandpercelen en de beslotenheid ten gevolge van een grillig patroon van houtsingels opvallend.

 

1900-1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Al spoedig bleek dat de lijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (zie de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden. In de twintiger jaren zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

Met uitzondering van de nederzetting Noetsele heeft nagenoeg langs alle wegen een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Het essenpatroon westelijk van Nijverdal is in 1950 over de gehele lengte nog goed herkenbaar. Tot 1950 waren tussen de verschillende straten nog veel open ruimtes aanwezig. Ten oosten van de Rijssensestraat waren dit hoofdzakelijk graslandjes, ten westen van de Rijssensestraat overwegend akkertjes. De houtsingels waren rond 1950 al grotendeels verdwenen.

 

1950-2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van het bedrijventerrein 't Lochter.

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

2.2 Bevolking en woningvoorraad

BEVOLKING

Tussen 1998 en begin 2012 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 35.796 inwoners (minimale stijging van 0,7%).

 

Begin 2012 bedroeg het bevolkingsaantal van Nijverdal 24.925 inwoners (inclusief de Kruidenwijk), tegen 23.559 inwoners in 1998. In de afgelopen tien jaren is de bevolking van Nijverdal dus toegenomen met 1366 inwoners, ofwel een groei van bijna 6%.

Het aantal inwoners van Nijverdal West/Noetsele bedroeg per 1 januari 2012 in totaal 3.492 oftewel 9,7%.

 

De leeftijdsopbouw in dit gebied wijkt niet in grote mate af van het gemeentelijke gemiddelde.

Het percentage 0 - 19 jarigen is 20,9% ten opzichte van 24,3% in de gemeente. De groep tussen de 20 en 40 jaar is ca. 4% lager dan het gemeentelijk gemiddelde en de groep tussen de 40 en de 60 is ruim 1% lager. Het percentage ouderen tussen de 60 - 80 ligt hier wat hoger met 26,3% ten opzichte van de 20,4%, het gemeentelijk gemiddelde. Het aantal inwoners boven de 80 is bijna 3% meer dan het gemiddelde.

 

WONINGVOORRAAD

Op 1 januari 2000 was de woningvoorraad 13.219 in de gemeente. Het aantal steeg tot 14.022 op 1 januari 2010. Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 80 woningen.

Op 1 januari 2006 was het aantal woningen in Nijverdal West/Noetsele 1418. Dat waren er 1463 op 1 januari 2013.

 

 

WONINGBEZETTING

In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,70 personen per woning in 2000 tot 2,57 personen per woning in 2010.

In Nijverdal West/Noetsele ligt het gemiddelde op 2,4 personen per woning.

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

INLEIDING

In deze paragraaf wordt, na een korte karakteristiek van geheel Nijverdal, ingegaan op de huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied Nijverdal West/Noetsele.

 

ALGEMENE TYPERING NIJVERDAL

In Nijverdal zijn nog duidelijk elementen uit de oorspronkelijke structuur herkenbaar. Een aantal van deze elementen bepalen de huidige ruimtelijke hoofdstructuur, te weten:

- de scherpe oost-weststructuur in het zuidelijke gedeelte van Nijverdal, gevormd door de Almeloseweg-Grotestraat-Wierdensestraat en de parallel daaraan gelegen spoorweg;

- het beloop van de Regge en De Joncheerelaan-Smidsweg-Rijssensestraat in de noord-zuidrichting;

- de restanten van de oude nederzetting Noetsele;

- het overwegende oost-westbeloop van de straten in het gebied tussen de Smidsweg/Rijssensestraat en de Regge;

- de nog volledig aanwezige fabriekscomplexen van de textielindustrie in de omgeving van de Regge;

- de restanten van de voormalige buitenplaatsen Boomcate, Evershoeve en Duivecate;

- het nog duidelijk herkenbare tracé van de voormalige spoorlijn Hellendoorn-Neede; dit tracé functioneert nu als een verzamelstraat voor het aanliggende woongebied en vormt zowel vanuit de noordzijde als vanuit de zuidzijde een directe verbinding met het centrum van Nijverdal.

 

Voor de externe ontsluiting van het dorp zijn naast de rijksweg (Almelosestraat-Grotestraat-Wierdensestraat), de Smidsweg-Rijssensestraat, De Joncheerelaan, de noord-zuidroute door het 'groene hart' en de Burgemeester H. Boersingel van belang.

 

PLANGEBIED

De deelgebieden Nijverdal-West en Noetsele I liggen aan de westzijde van de Smidsweg-Rijssensestraat en strekken zich vanaf de spoorlijn in zuidelijke richting uit tot de Noetselerweg. In dit gebied was vanouds al enige bebouwing aanwezig en is vanaf de eerste helft van de vorige eeuw verder ontwikkeld, waarbij gebruik is gemaakt van het aanwezige patroon van wegen. Ook hier zijn dus nog veel restanten van de vroegere situatie herkenbaar, zowel wat betreft het stratenpatroon als de geïntegreerde boerderijtjes en andere woningen. Het onderscheidt zich van het dorpsdeel aan de oostzijde van de Rijssensestraat door de hogere ligging op de Noetseler es, het grilliger stratenpatroon en de lossere bebouwingsstructuur.

Het gebied bestaat nagenoeg geheel uit woonbebouwing, met uitzondering van een aantal maatschappelijke voorzieningen, de locatie waar de sporthal stond en enige bedrijvigheid langs de Smidsweg-Rijssensestraat. Aan enkele straten staan rijenwoningen, het overgrote deel van de woonbuurt is echter opgebouwd uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Samen met de meer geconcentreerde bebouwing (appartementen) langs de Grotestraat, de Smidsweg en Rijssensestraat, is er sprake van een grote verscheidenheid aan woningsoorten. In de architectuur zijn voorts de verschillende bouwperioden en daarmee samenhangende bouwstijlen herkenbaar.

Een aantal fraaie voorbeelden van het interbellum zijn, naast de voormalige boerderijtjes, als karakteristiek aangemerkt, onder andere de meest westelijke bebouwing aan de Grotestraat.

Aan de es-/bosrand staat de ouderenvoorziening "De Hoge Es", een opvallend grootschalig element. Vooral vanaf de es manifesteert het gebouw zich overheersend in het ruimtelijke beeld.

 

Het gebied is aantrekkelijk door zijn ruimtelijke opbouw, de ligging aan de rand van de Noetseler es, respectievelijk de beboste Noetseler berg. Behalve de bos- en esrand, de relatief grote, open achtertuinen en de beplanting langs de straten, is er relatief weinig groen (en daardoor weinig speelmogelijkheden) in de deelgebied. De Spijkerweg en de H. Limbeekstraat bieden uitzicht op de beboste voet van de Nijverdalse berg. Vanuit de noord-zuid lopende straten is er uitzicht op de es. Deze ruimtelijke relaties met de omgeving zijn van groot belang voor de kwaliteit van de woonomgeving.

 

De deelgebieden Noetsele II en III, ten zuiden van de Noetselerweg, onderscheiden zich van de noordelijker gelegen bebouwing op de es door een ruimere verkaveling, groene ruimtes, bospercelen, wonen in het bos en vooral de nog goed herkenbare integratie van de nederzetting Noetsele in het nieuwe woongebied. Het aantrekkelijke woongebied bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande villa's aan de zuidzijde en vrijstaande en halfvrijstaande woningen in het gebied grenzend aan de Noetselerweg.

 

Centraal in het gebied staat een van de vestigingen van de scholengemeenschap "Reggesteyn", aangrenzend ligt een sportveld. Het voormalige NKC-terrein is inmiddels ingevuld met woningbouw, waarbij het uitgangspunt was het behoud van het groene karakter.

Wat noordelijker stond sporthal Noetsele. Het Ravijn heeft de functie van deze sporthal overgenomen en daarom is deze gesloopt met de bedoeling daar woningbouw te laten plaatsvinden. Omdat er nog geen concrete invulling is voor deze locatie, is deze buiten het plan gelaten.

 

De zuidwestelijke rand wordt zeer fraai gevormd door de gehandhaafde bebouwing van de nederzetting Noetsele, respectievelijk door een bosperceel langs de Bergleidingweg: fraaie, waardevolle overgangen naar respectievelijk de es en de beboste Noetselerberg. De voormalige boerderijen in Noetsele zijn als karakteristiek aan te merken.

Vooral ter plaatse van de Noetselerweg en de Noetselerbergweg zijn er fraaie doorzichten naar de es.

 

Van grote betekenis, zowel vanuit cultuurhistorisch als vanuit ruimtelijk oogpunt, is de groenstructuur in het gebied. Het gaat onder andere om:

- de beplanting langs straten;

- de in het zuidelijke gedeelte van het woongebied aanwezige bosrestanten. Een zeer waardevol bosrestant ligt aan de noordzijde van de Noetselerbergweg tussen Holterweg en Ericaweg;

- de open, groene omgeving van de nederzetting Noetsele (erfbeplanting, met dagrecreatieve functie aan de zuidwest zijde in het plangebied.

Voorts zijn de veelal diepe achtertuinen met vele grote bomen, mede bepalend voor het open, groene karakter van de wijk.

 

 

3.2 Functies

INLEIDING

Deze paragraaf geeft een beknopte indruk van de functionele structuur van Nijverdal als geheel, gevolgd door een uiteenzetting van de in het plangebied voorkomende functies.

 

ALGEMEEN

De stedelijke structuur van Nijverdal is duidelijk af te lezen van de functionele opbouw. Veel meer dan in het dorp Hellendoorn is er sprake van een concentratie van de verschillende functies.

Winkels, horecabedrijven en kantoren zijn hoofdzakelijk geconcentreerd in het centrumgebied. Het centrum wordt omsloten door de spoorlijn, de Smidsweg, de Molenweg en de Constantijnstraat. Uitlopers van het centrum zijn er langs de Grotestraat en de Rijssensestraat.

 

Bovenwijkse voorzieningen, zoals het gemeentehuis, de bibliotheek, het theater (Huis voor Cultuur en Bestuur), kerken et cetera staan in het dorpscentrum of in de directe nabijheid daarvan. In de oudere woonbuurten komen verspreid scholen, sportgebouwen, buurthuizen medisch-sociale voorzieningen en dergelijke voor. De scholengemeenschap Reggesteyn heeft twee vestigingen, aan de Willem de Clercqstraat (noord) en aan de Noetselerbergweg (zuid).

 

De textielindustrie is onlosmakelijk met Nijverdal verbonden. Deze oudste vorm van bedrijvigheid in Nijverdal heeft drie vestigingen. Al deze vestigingen liggen in de directe omgeving van de Regge, juist buiten de begrenzing van het plangebied. In de nabije toekomst wordt de gehele textielindustrie geconcentreerd op de locatie G. van der Meulenweg. Niet alleen de fabrieken van Koninklijke ten Cate bieden werkgelegenheid, het dorp beschikt ook over een vrij groot bedrijventerrein 't Lochter. Een uitbreiding van het bedrijventerrein in oostelijke richting is in uitvoering.

Verspreid in de oudere dorpsdelen is kleinschalige bedrijvigheid aanwezig, vooral langs de invalswegen en de Wilhelminastraat. Een deel van de bedrijfjes is qua schaal inpasbaar in de dorpsbebouwing. Voor enkele bedrijven zijn echter de ontplooiingsmogelijkheden te beperkt of is de hinder voor de omgeving zodanig dat bedrijfsbeëindiging of verplaatsing naar het industrieterrein moet worden overwogen.

 

FUNCTIONELE INDELING PLANGEBIED

Langs de doorgaande routes Smidsweg/Rijssensestraat en Grotestraat is sprake van een zekere menging van functies, enkele winkels en bedrijfjes komen voor tussen de overheersende woningbouw. Het overige gebied is tamelijk eenzijdig van samenstelling. Afgezien van enkele scholen, een ouderenvoorziening, verspreide maatschappelijke voorzieningen en bedrijfjes, is hier hoofdzakelijk sprake van woningbouw. Aan de rand van het plangebied staat een horecabedrijf geheel zuidelijk in het plangebied aan de Holterweg.

 

 

WONINGEN

De bebouwing varieert van compact tot zeer ruim. De meest compacte bebouwing, onder andere in de vorm van gestapelde woningen, komt hoofdzakelijk voor langs of in de omgeving van de Grotestraat, Smidsweg en Rijssensestraat. De meest ruime bebouwing (vrijstaande villa's op grote percelen) staan in de omgeving van de voormalige nederzetting Noetsele aan de Wolterskampweg. Tot het wonen behoren ook de bedrijfswoningen bij winkels en dergelijke.

 

BEDRIJVEN

Verspreid in het gebied komt een aantal bedrijven voor, waaronder een autobedrijf, twee tankstations. Alle overige bedrijven zijn kleinschalig van aard.

 

SPORT EN RECREATIE

De scholengemeenschap "Reggesteyn" heeft een hal voor de schoolsport. Verder is er nog een gymlokaal aan de Smidsweg.

De sporthal aan de Ericaweg is inmiddels gesloopt.

 

MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN

In het woongebied zijn de volgende maatschappelijke voorzieningen geïntegreerd:

- een van de vestigingen van de scholengemeenschap Reggesteyn

- een basisschool (Pr. Marijkeschool) aan de Noetselerbergweg;

- een zorgcomplex voor ouderen "De Hoge Es".

 

WEGENSTRUCTUUR

De wegen in het gebied hebben voor een belangrijk deel de functie van zogenaamde erftoegangswegen. Binnen deze categorisering zijn er enkele wegen die tevens een functie hebben voor doorgaand verkeer. Dit geldt met name voor de noord-zuid route Smidsweg/Rijssensestraat en de oost-west route Grotestraat. Op deze straten is de rijsnelheid 50 km/uur. Een gedeelte van de Grotestraat (west) heeft een rijsnelheid van 80 km/uur. Alle andere straten in het plangebied hebben een rijsnelheid van maximaal 30 km/uur..

 

GROEN

Het gebied kent enkele groenvoorzieningen die van belang zijn voor het functioneren van het woongebied. Een aantal groene ruimtes heeft een functie als speelterrein. Het bosperceel aan de zuidzijde heeft naast een natuurlijke waarde ook een (dag)recreatieve functie.

 

DETAILHANDEL EN KANTOREN

Het aantal winkels en kantoren in het plangebied is beperkt. Deze bevinden zich aan of nabij de doorgaande wegen, Grotestraat, Smidsweg en Rijssensestraat.

 

HORECA

In het plangebied komen twee horecavoorzieningen voor: een restaurant met zalencentrum aan de Holterweg, een snackbar aan de Rijssensestraat.

 

BEGRAAFPLAATS

Tussen de spoorlijn en de Grotestraat ligt de Rooms Katholieke begraafplaats.

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

4.2.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

4.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens hen de ambities en doelstelling van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geven deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

· Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening

· Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet

· Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer

· Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer

· Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

· Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties

· Algemene bijlagen

· Catalogus Gebiedskenmerken

· Waterbijlage

· Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling

· Visie op de Ondergrond

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld

De Omgevingsverordening 2009 heeft de status van:

· Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. van de Wet ruimtelijke ordening

· Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet

· Waterverordening in de zin van de Waterwet

· Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet

 

In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities

geformuleerd, te weten:

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke Omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het Reggedal.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Nu is het zo dat bestemmingsplan Nijverdal West Noetsele een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijke ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

1 generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

 

 

 

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en ten slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de ‘waar’-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

4.4 Gemeentelijk beleid

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.

Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

- De identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:
Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

- De context kaart geeft de functionele opgave weer;
Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer.

- De kernvisie
De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.

 

Het plangebied is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterken kernen" binnen de Identiteitskaart.

De woongebieden zijn op de Context-kaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoekgebied". Nijverdal West Noetsele hoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de Omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

 

WONEN

De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld. Vooruitlopend daarop zijn in 2011 afspraken gemaakt met de Provincie Overijssel over het aantal woningen dat gebouwd mag worden.

 

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

 

 

WERKEN

Aangegeven wordt in de Omgevingsvisie dat het aantal bedrijfsvestigingen in de dienstverlenende sector lager is dan het landelijk gemiddelde. In de landbouw en in de nijverheid relatief gezien juist een groter aantal. Behalve op de bedrijventerreinen komen de bedrijven verspreid in dorpen en het buitengebied voor. De bedrijventerreinen zijn ook in 3 gebieden verdeeld, vergelijkbaar met de woningbouw: te beheren, in ontwikkeling en zoekgebied.

In de Bedrijventerreinenvisie 2010 - 2020 "Ruimte voor Bedrijvigheid" is de ruimtelijke visie voor bedrijventerreinen nader verwoord.

 

RECREATIE EN TOERISME

De gemeente profileert zich in toenemende mate als onderdeel van "Twente, landgoed van Nederland". De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn aangevuld landschappelijke kwaliteiten langs de Regge via de Reggeherstelprojecten. Het beekdal van de Regge en de Sallandse Heuvelrug vormen met de door agrarisch gebruik gedomineerde buitengebied, een aantrekkelijk gebied om te recreëren. Op de Sallandse Heuvelrug bevindt zich een aantal grote publiekstrekkende attracties.

De opgave ligt in dat de gemeente zich wil inzetten om de spin-off van de twee grote publiekstrekkers (ca. 400.000/jr) te vergroten, waarbij de verbinding met Nijverdal en Hellendoorn prioriteit krijgt.

Vooral op het vlak van recreatie en toerisme ziet de gemeente kansen om ontwikkelingen te stimuleren.

 

VOORZIENINGEN

De gemeente Hellendoorn streeft naar een veilige, leefbare en vitale samenleving. Daarvoor in 2011 een integrale beleidsvisie opgesteld wonen, welzijn en zorg. Het op niveau houden van voorzieningen moet in multifunctionele oplossingen worden gezocht.

Wat betreft onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente.

Voor de winkels is aangegeven waar de opgaven liggen. Een compact kernwinkelgebied is één van de belangrijke pijlers voor de toekomst van het centrum Nijverdal.

De gemeente streeft ernaar voornamelijk kleinschalige detailhandel te concentreren in de kernwinkelgebieden. Voor volumineuze detailhandel wordt ruimte geboden op de bestaande bedrijventerreinen.

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum, woningbouw).

In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

- opwaarderen van N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

- optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

- doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);

- opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal

- autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

- de Smidsweg en Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverekeer wordt geweerd;

- de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

- verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

- de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;

- voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

 

Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

- waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

- kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;

- afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.

 

Fietsverkeer

- fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

- verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

Voetgangers

- inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;

een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.

Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn in volle gang.

 

In de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" is de bestaande verkeersstructuur weergegeven en ook de gewenste verkeersstructuur. De belangrijkste opgaven voor verbetering van de verkeersstructuur zijn:

- opwaardering van de N35;

- Fly-over N35 bij de Paarse Poort;

- Ongelijkvloerse aansluitingen N35 bij aansluiting Noordzuidverbinding;

- Noordzuidverbinding.

 

PARKEREN

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd.

 

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Naar verwachting zal artikel 8.17 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening toch op enig moment in werking gaan treden. Om die reden heeft de raad besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b voor het overige gebied.

 

Deze parkeernormen worden rechtstreeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.

 

GROEN

De gemeenteraad heeft een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.

Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte

- Wonen-3, gestapelde woningen;

- Wonen-4; nieuwbouwproject;

- Wonen-Karakteristiek; karakteristieke woongebieden.

 

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, Wonen-4 zijn bouwregels over goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen; in de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven. Dit laatste geldt ook voor de meeste andere bestemmingen.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 15 m voor vrijstaande woningen.

 

De bestemming Wonen-Karakterstiek heeft betrekking op enkele karakteristieke panden in het plangebied, Voor deze onderdelen geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristieke waarden.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling is nu gewijzigd in afwijking. De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen, aangezien dit in de nieuwe Wro (artikel 7.10) is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

Bestemmingsregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. inleidende regels;

2. bestemmingsregels;

3. algemene regels

4. overgangs- en slotregels.

 

In het plan zijn circa 16 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. afwijking van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. afwijking van de gebruiksregels;

7. omgevingsvergunning voor aanleggen en/of slopen.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen, gevolgd door een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.

6.1 Ontwikkelingen

Locatie sporthal Noetsele

De locatie van de voormalige sporthal Noetsele is dit plangebied opgenomen. De functie van de sporthal is overgenomen door de sporthal bij Het Ravijn. De sporthal is inmiddels gesloopt.

Een concrete invulling van deze locatie is nog niet bekend en daarom blijft de bestemming vergelijkbaar met de bestemming uit het bestemmingsplan van 2004 voor deze locatie.

 

Uitbreiding begraafplaats Grotestraat

Aan de Grotestraat bevindt zich de rooms katholieke begraafplaats. Het bestuur van de RK parochie heeft grond van de gemeente Hellendoorn overgenomen met als doel uitbreiding van de huidige begraafplaats.

De begraafplaats bevindt zich in het grondwaterbeschermingsgebied. In de bijlage bij de toelichting is onderbouwd waarom deze uitbreiding toch verantwoord is. In paragraaf 7.8 Water is ingegaan op de eventuele gevolgen voor het grondwater.

6.2 Bestemmingen

ALGEMEEN

Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn nieuwe ontwikkelingen beperkt tot de op dit moment min of meer concrete initiatieven.

Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.

Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.

 

BEDRIJF

De verspreid voorkomende bedrijven zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven.

In het algemeen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 qua hinder (en schaal) inpasbaar in de nabijheid van woningen. Uitzondering is dit plan is het aannemersbedrijf aan de Wolterskampweg, die in categorie 3 valt. Deze is daarom specifiek op de kaart aangegeven.

 

GEMENGD

Voor winkels, dienstverlening en dergelijke geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan, alsmede dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden wonen.

De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches. De bestemming heeft betrekking op enkele winkels aan de Rijssensestraat en kleine kantoren aan het Kozakkenveld en de Rijssensestraat.

Kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep zijn geregeld in de woonbestemmingen.

 

GROEN

Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemmingen gebracht. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.

 

HORECA

In verband met mogelijke hinder zijn horecavoorzieningen in een aantal categorieën onderscheiden.

- een lichte categorie (I): restaurants, hotels, pensions, lunchrooms en dergelijke;

- een middelzware categorie (II): cafés, bars, snackbars en cafetaria's. Onder deze categorie worden ook horecabedrijven met grote zaalruimtes (feestzalen) gerekend;

- een zware categorie (III): discotheken, dancings en nachtclubs.

Het in dit plan aanwezige horecabedrijf is een cafetaria en valt dus onder categorie II.

 

MAATSCHAPPELIJK

De bestemming Maatschappelijk heeft hoofdzakelijk betrekking op educatieve voorzieningen, te weten de scholengemeenschap Reggesteyn aan de Noetselerbergweg en de Pr. Marijkeschool aan de Noetselerbergweg. De voorzieningen hebben binnen de bouwvlakken enige ruimte voor uitbreiding.

Tevens is de katholieke begraafplaats bestemd binnen "maatschappelijk".

 

RECREATIE

De bestemming Recreatie is opgenomen voor de recreatiewoningen die middenin het plangebied liggen. Deze worden overigens permanent bewoond.

 

VERKEER

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

De halfverharde en onverharde wegen zijn voorzien van een specifieke aanduiding.

 

WONEN

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in vijf bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofdstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING

De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bijgebouwen in dit plan plat kunnen worden afgedekt in tegenstelling tot het bestemmingsplan Hellendoorn.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van de soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

 

KARAKTERISTIEKE GEBIEDEN

Karakteristieke gebieden hebben een beschermende regeling gekregen, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd.

 

Een en ander is geregeld in een specifieke bestemming Wonen-Karakteristiek. Een beschrijving van de gebieden en een uiteenzetting van de regeling is vervat in een afzonderlijke notitie, die als bijlage aan het plan is toegevoegd.

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN

In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor vrijstelling worden verleend. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie met vrijstelling worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

 

GRONDWATERBESCHERMING

Een klein deel van het plangebied is tevens een grondwaterbeschermingsgebied dat door middel van een gebiedsaanduiding in het plan is opgenomen. De regeling vestigt met name de aandacht op het grondwatergebied en legt geen grootschalige beperkingen.

 

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

7.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh wellicht suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

- toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen);

- industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterrein waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen;

- wegverkeerslawaai (behalve 30 km/u-wegen);

- spoorweglawaai.

- geluidsbelastingkaarten en actieplannen.

 

Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, wordt in de Wet geluidhinder bepaalt dat akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.

In het kader van de Wet geluidhinder is voor dit bestemmingsplan op dit moment geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies bij recht mogelijk maakt. Dergelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk via afzonderlijke planherzieningen waarbij in voorkomende gevallen aan de Wet geluidhinder moet worden getoetst.

 

7.2 Bedrijven

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen, de afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn), maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2007) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen.

 

 

 

BEDRIJVEN IN HET PLANGEBIED

In het plangebied komen bedrijven voor die als zodanig zijn bestemd, te weten een bedrijf in duikspullen aan de Bonteweg, een autogaragebedrijf aan de Smidsweg, een tankstation aan de Smidsweg, een tankstation aan de Rijssensestraat en een handelsbedrijf aan de Keizersweg.

Deze bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2 van de VNG-lijst. De grootste afstandsindicatie tot aangrenzende woningen bedraagt 30 m.

In het algemeen brengen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst in milieuhygiënisch opzicht geen onaanvaardbare hinder met zich mee. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd.

Aan de Wolterskampweg is een aannemersbedrijf gevestigd, een categorie 3-bedrijf (check milieu!!!). Hiervoor geldt een afstand van 50 m. Het bedrijf is al jaren gevestigd op deze locatie, tussen de woningen.

7.3 Overige functies

DIVERSE FUNCTIES

De in het gebied zijn 3 horecavoorzieningen aanwezig, een cafetaria (middelzware categorie (II)), een restaurant aan de Holterweg (horeca-categorie II) en aan de Duivenbreeweg. De vierde horecavoorziening is fysiek niet meer aanwezig.

Volgens de genoemde VNG-uitgave kunnen deze categorieën te worden gerangschikt onder categorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m.

De kantoorfuncties (onder bestemming gemengd) leveren uit oogpunt van milieu geen problemen op.

De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee. De onderhavige voorzieningen (scholen, dagopvang, werkvoorziening) vallen onder categorie 2 van de VNG-lijst, waarbij rekening moet worden gehouden met een indicatieve afstand van 30 m tot woonbebouwing. Vanzelfsprekend is geluid hier de overheersende factor.

Daarnaast zijn in het plangebied enkele functies voor sport en ontspanning, te weten een sportzaal aan de Smidsweg. Deze functie valt onder categorie 2, met een grootste afstand tot woningen van 30 m.

7.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid van het Rijk heeft reeds vaste vorm gekregen. Het beleid is inmiddels voor een belangrijk deel vertaald in harde risiconormen waarmee overheden zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening hebben te houden.

Op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen is inmiddels het Besluit externe veiligheid inrichtingen verschenen. Dit besluit geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.

 

In het plangebied komt het produceren, verwerken en opslaan van gevaarlijke stoffen, waarop het Besluit externe veiligheid van toepassing is, niet voor.

BUISLEIDINGEN

Binnen het plangebied zijn een tweetal ondergrondse hogedrukaardgastransportleidingen gelegen van de Gasunie.

Het betreft de leiding N-557-32-KR-006/007 met een diameter van 6 inch en een ontwerpdruk van 40 bar en de leiding N-557-37-KR-006/007 met een diameter van 8 inch en een ontwerpdruk van 40 bar.[image]

 

afbeelding met de ligging van beide hogedrukaardgastransportleidingen (bron: risicokaart Overijssel)

 

 

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

Op grond van dit besluit dient een bestemmingsplan getoetst te worden aan het zogeheten Plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten (woningen) bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze contour een richtwaarde waar rekening mee gehouden moet worden.

De 10-6 contour van de leiding N-557-KR-006/007 is gelegen op de leiding waardoor er geen kwetsbare objecten zijn gelegen binnen deze contour.

De leiding N-557-32-KR-007 kent wel een contour welke op maximaal 40 meter is gelegen.

Binnen deze contour is de bestaande woning Noetselerbergweg 45 gelegen.

Op grond van art. 17 van het Bevb zou de exploitant (Gasunie) er voor moeten zorgen dat binnen 3 jaar na het van kracht worden van het besluit de contour niet meer over het kwetsbare object valt.

Deze saneringssituatie is door de gemeente Hellendoorn schriftelijk gemeld bij de Gasunie (brief d.d. 18 juli 2012 met kenmerk 12uit08124).

Op grond van de bij ons bekende informatie (en gezien de door de Gasunie inspraakreactie tijdens het voorontwerp van dit plan) is deze sanering nog niet door hen uitgevoerd.

Groepsrisico

De 1% letaliteitsgrens (9,8 kW/m2 contour) van de leiding N-557-32-KR-006/007 ligt op 70 meter en de 100% letaliteitsgrens (35kW/m2 contour) ligt op 40 meter. Voor de andere leiding bedragen deze afstanden respectievelijk 100 en 50 meter.

Binnen deze contouren is sprake van geen dan wel hooguit zeer geringe toename van het groepsrisico vanwege het conserverende karakter van dit plan.

Verantwoording van het groepsrisico

Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het bevoegd gezag het groepsrisico te verantwoorden dan wel dient zij de reden/motivatie aan te geven waarom zij daarvan afziet.

Op 18 juni 2014 hebben wij contact opgenomen met de heer M. Reefhuis van de Veiligheidsregio Twente en hebben dit plan in relatie tot beide gasleidingen besproken.

De Veiligheidsregio gaf aan dat het groepsrisico vanwege het conserverende karakter van het plan nagenoeg niet zal wijzigen. Bovendien is het treffen van maatregelen in het geval van een calamiteit met hogedrukaardgasleidingen in principe niet mogelijk, waardoor het uitbrengen van een advies door de Veiligheidsregio in dit geval minder relevant is.

Op grond van het bovenstaande wordt op basis van artikel 12 van het Bevb afgezien van een verantwoording van het groepsrisico.

 

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

 

In het plangebied liggen twee gasleidingen, langs de Noetselerbergweg en de Holterweg. Op de verbeelding zijn de beide leidingen verwerkt.

 

7.5 Bodemkwaliteit

BESTAANDE BODEMVERONTREINIGINGEN

 

Locatie autobedrijf met tankstation Smidsweg 60 Nijverdal:[image]

 

Bekende bodemonderzoeken:

Onderzoekstatus

Onderzoekfase

Rapportdatum

Rapportnummer

Auteur

Toets Wbb 2006

Toets Wbb

Toets Wbb gw

Toets Bbk

Naam

Vervolgactie (anders)

Status

Orienterend bodemonderzoek

 

1-1-1991

-

Van Limborgh

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Orienterend bodemonderzoek

 

1-1-1995

-

Tauw B.V.

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Nul situatieonderzoek

 

1-2-1999

9804221

Hunneman Milieu Advies Raalte

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Verkennend onderzoek NVN 5740

 

28-2-1999

98.04.221

Hunneman Milieu- Advies

 

 

 

 

Verkennend Onderzoek 1

 

 

Nul situatieonderzoek

 

1-9-2006

2006522/lhv/sh

Hunneman Milieu Advies Raalte

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Verkennend onderzoek NVN 5740

 

15-9-2006

2006 523 Hunneman

Hunneman Milieu-Advies

 

 

 

 

Verkennend Onderzoek 2

 

 

Verkennend onderzoek NVN 5740

 

15-9-2006

2006 522 Hunneman

Hunneman Milieu-Advies

 

 

 

 

Verkennend Onderzoek 3

 

 

Versnellingsprotocol Spoedlocaties

 

17-12-2009

 

Tauw B.V.

 

 

 

 

werkdocumenten

 

 

 

Resultaten van het Nul-situatieonderzoek Hunneman 28-02-1999:

Zintuigelijke waarnemingen: lichte oliegeur bij boring 34

Bovengrond: Ter plaatse van de AO tank en de voormalige ondergrondse tank: minerale olie > I, PAK en minerale olie > S op de locatie.

Ondergrond: geen opmmerkingen

Grondwater: chroom, koper, kwik, cadmium, tolueen, trichloormethaan en minerale olie > S

Bijzonderheden: de sterke verontreiniging ter plaatse van de AO tank en de voormalige ondergrondse tank wordt niet groter verwacht dan 25 m3.

Conclusies: Omdat er in de bovengrond lichte verontreinigingen zijn aangetoond, kan deze grond niet meer multifunctioneel worden hergebruikt. Bij eventueel grondverzet dient er rekening mee gehouden te worden dat de grond niet meer zonder meer van de locatie mag worden afgevoerd.

Aanbevelingen: gelijktijdig met de renovatie aan het tankstation de aangetoonde verontreiniging met oliecomponenten ter plaatse van de AO tanks onder milieukundige begeleiding te verwijderen.

 

Resultaten van het Verkennende onderzoek Hunneman 15-09-2006:

ZINTUIGELIJK

boringen 5 en 14 oliecomponenten 0.0-0.6 en 2.0-6.0

boring 4 matig puinhoudend

boring 14 ter plaatse van pompeiland en afleverzuil sterk verontreinigd; nader onderzoek nodig.

Deze verontreinigings-spot is tijdens 5-jaarlijkse keuringen, waarna de vervanging van de pompzuil en leidingen, gesaneerd.

 

Er zijn verder geen significante (rest)verontreinigingen binnen de bedrijfslocatie.

 

 

Locatie chemische wasserij Rijssensestraat 108 Nijverdal

 

[image] 

 

Bekende bodemonderzoeken:

Onderzoekstatus

Onderzoekfase

Rapportdatum

Rapportnummer

Auteur

Toets Wbb 2006

Toets Wbb

Toets Wbb gw

Toets Bbk

Naam

Vervolgactie (anders)

Status

Indicatief onderzoek

 

30-8-1993

93.2074.01

Aveco de Bondt

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Nader onderzoek

 

28-2-1994

93.2074.04

Aveco de Bondt

 

 

 

 

1e fase NO

 

 

Orienterend bodemonderzoek

 

1-5-2001

2000.69/wo01

Hunneman

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Verkennend onderzoek NEN 5740

 

1-7-2001

2001.530

Hunneman Milieu Advies Raalte

 

 

 

 

Cristal cleaning, verkennend bodemonderzoek op een terrein aan de Rijssensestraat 108 te Nijverdal

 

 

Nader onderzoek

 

13-8-2001

2001.540

Hunneman Milieu Advies Raalte

 

 

 

 

Rapportage aanvullend grondwateronderzoek Rijssensestraat 108

 

 

Nader onderzoek

 

27-9-2001

2001.574/wo02rap

Hunneman

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Historisch onderzoek

 

5-2-2009

458021

Verhoeve Milieu bv.

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Indicatief onderzoek

 

5-2-2009

458031

Verhoeve Milieu bv.

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Bijzonder inventariserend onderzoek

 

6-11-2009

 

Tauw B.V.

 

 

 

 

werkdocumenten

 

 

 

In het pand Rijssensestraat 108 te Nijverdal is jarenlang een chemische wasserij gevestigd geweest. Uit diverse onderzoeken blijkt een grond- en grondwaterverontreiniging. De aard, zwaarte en omvang is op basis van diverse onderzoeken vastgesteld en is zodanig dat saneringsmaatregelen wel noodzakelijk zijn.

De ernst en urgentie van een sanering zijn nog niet vastgesteld door het bevoegde gezag, Provincie Overijssel.

 

Locatie tankstation Rijssensestraat 146 te Nijverdal[image]

 

 

Bekende bodemonderzoeken:

Onderzoekstatus

Onderzoekfase

Rapportdatum

Rapportnummer

Auteur

Toets Wbb 2006

Toets Wbb

Toets Wbb gw

Toets Bbk

Naam

Vervolgactie (anders)

Status

Orienterend bodemonderzoek

 

30-6-1996

006842

Hunneman Milieu- Advies

 

 

 

 

Orienterend Onderzoek 1

 

 

 

Omdat in de vaste bodem geen gehalten boven de interventiewaarden zijn aangetoond en het volume grondwater met verhoogde gehalten kleiner is dan 100 m3 (saneringscirterium) betreft het geen geval van ernstige verontreiniging.

Derhalve geldt geen saneringsplicht voor deze locatie. Op een natuurlijk moment (bij bouw of renovatie van het tankstation) dienen de verontreinigingen te worden gesaneerd.

 

Locatie tankstation Smidsweg 100a te Nijverdal

 

[image] 

Bekende bodemonderzoeken:

Onderzoekstatus

Onderzoekfase

Rapportdatum

Rapportnummer

Auteur

Toets Wbb 2006

Toets Wbb

Toets Wbb gw

Toets Bbk

Naam

Vervolgactie (anders)

Status

Sanerings onderzoek

 

6-1-1984

138-83-11-1

Overig

 

 

 

 

SO benzineverontreiniging Smidsweg (Haitema&Zn.)

 

 

Sanerings onderzoek

 

1-10-1988

66/1015/GV/ab

Tauw B.V.

 

 

 

 

Onderzoek grondwatersanering Smidsweg Nijverdal

 

 

Saneringsplan

 

1-2-1989

75/1229/yl

Tauw B.V.

 

 

 

 

Defintief ontwerp en bestek grondwaterzuivering

 

 

Indicatief onderzoek

 

1-4-1991

91-3500-2

Van Limborgh

 

 

 

 

IO naar bodemver. bij BP-tankstation Rijnsburger

 

 

Orienterend bodemonderzoek

 

1-5-1992

R3008215.&01/HWG

Tauw B.V.

 

 

 

 

Grondwateronderzoek en Evaluatie Grondwatersanerin

 

 

Nader onderzoek

 

1-11-1992

R3228304.J01/RLO

Tauw B.V.

 

 

 

 

NO bodemverontreiniging Smidsweg 100a

 

 

Nader onderzoek

 

1-6-1993

R3290017.J01/RLO

Tauw B.V.

 

 

 

 

NO Fase 2 Smidsweg 100a

 

 

Nader onderzoek

 

1-10-1993

R3284182.J01/RLO

Tauw B.V.

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Nader onderzoek

 

1-2-1995

R3379744.N01/RLO

Tauw B.V.

 

 

 

 

Aanvullend Nader Onderzoek Fase 4

 

 

Sanerings onderzoek

 

1-3-1995

R3313875.T02/FRV

Tauw B.V.

 

 

 

 

Saneringsonderzoek Smidsweg 100a

 

 

Sanerings onderzoek

 

1-10-1995

R3430006.T03/FRV

Tauw B.V.

 

 

 

 

Infiltratievariant Smidsweg 100a

 

 

Saneringsplan

 

1-3-1996

R3430006.T01/FRV

Tauw B.V.

 

 

 

 

Naam niet gedefinieerd.

 

 

Nader onderzoek

 

19-1-1998

B3630080.D01/EJS/d

Tauw B.V.

 

 

 

 

Actualiserend grondwateronderzoek Smidsweg 100a

 

 

Saneringsplan

 

2-6-1998

B3621553.D16/EJS/d

Tauw B.V.

 

 

 

 

Aanpassingen saneringssysteem Smidsweg 100a

 

 

Sanerings evaluatie

 

19-4-2000

R001-3739635GJI-D02D

Tauw B.V.

 

 

 

 

Evaluatierapportage aanleg in-situ systeem

 

 

Sanerings evaluatie

 

16-10-2000

R002-3809935GJI-C01-D

Tauw B.V.

 

 

 

 

Aanbrengen zuivering, Nulsituatie en Tussenevaluat

 

 

Sanerings evaluatie

 

17-1-2002

R001-3906566MUD-D01-D

Tauw B.V.

 

 

 

 

Tussenevaluatie sanering juli2000-nov2001

 

 

Sanerings evaluatie

 

29-1-2003

R001-3993388ECL-D01-D

Tauw B.V.

 

 

 

 

Tussenevaluatie sanering Smidsweg a100A jaar 2002

 

 

Saneringsplan

 

9-5-2005

R001-4335989EAJ-pla-V01-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Tussenevaluatie in-situ bodemsanering Smidsweg 100a te Nijverdal, periode ja. 2003-april 2005

 

 

Sanerings evaluatie

 

25-2-2009

Kenmerk R001-4440268ECL-sbk-V01-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Eindevaluatie in situ-sanering Smidsweg 100A te Nijverdal

 

 

Nazorgplan

 

21-4-2009

Kenmerk R002-4440268RRS-baw-VO2-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Nazorgplan restverontreiniging Smidsweg 100A te Nijverdal

 

 

Monitoringsrapportage

 

6-9-2010

L001-4684181JAO-ges-V01-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Nazorg Smidsweg Nijverdal 2009-2016

 

 

Monitoringsrapportage

 

25-10-2010

L002-4684181JAO-ges-V01-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Nazorg Smidsweg Nijverdal 2009-2016

 

 

Monitoringsrapportage

 

24-2-2011

L003-4684181JAO-ges-V01-NL

Tauw B.V.

 

 

 

 

Nazorg Smidsweg Nijverdal 2009-2016

 

 

Monitoringsrapportage

 

9-7-2012

Loo404684181JAO-cmn-V01-NL

Tauw B.V.TAUW Milieu

 

 

 

 

Smidsweg 100A

 

 

 

De locatie Smidsweg 100a te Nijverdal is vanaf 1984 in beeld en in uitvoering voor diverse wijzen van saneringen. De in-situ-sanering is eind 2008 afgerond waarbij, in verband met rest-verontreinigingen, wel een nazorg-regiem met monitoringsprotocol is gehandhaafd.

In de brief van Tauw Milieu-advies, namens de provincie Overijssel, van 17 januari 2014 (ons kenmerk 14INK06929) wordt een samenvatting gegeven van de actuele stand van zaken. Daaruit blijkt dat in het algemeen de concentraties van gehalten zijn toegenomen.

Aanbevolen wordt om de volgende monitoringsronde op kortere termijn uit te voeren. Op grond daarvan kunnen eventuele vervolgstappen worden bepaald.

 

7.6 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

7.6.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

RIJKSBELEID

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

- waterbesparende maatregelen in de woning;

- het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

- het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

- herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

PROVINCIAAL BELEID

In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

BELEID WATERSCHAP

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd en heet Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiënische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

- afkoppelen dient plaats te vinden in combinatie met een voorziening passend in de trits vasthouden, bergen en afvoeren en die bijdraagt aan compensatie van de verdrogende werking van het bebouwde gebied;

- bronmaatregelen gericht op verbetering van de kwaliteit van het afstromende hemelwater hebben prioriteit;

- hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een voorziening;

- bij uitbreiding en inbreiding dient 100% van het schone verharde oppervlak te worden afgekoppeld;

- bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak.

 

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

WATERDOCUMENT RIJSSEN-HOLTEN EN HELLENDOORN

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

- Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.

- Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.

- Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.

 

GEMEENTELIJK BELEID

 

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015

Vanuit het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan geldt dat bij alle woninguitbreidingen en herinchtingsgebieden in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet, waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.

Dit zijn de inrichtingseisen riolering en waterhuishouding:

- Het afvalwater wordt via het gemeentelijk riool afgevoerd naar de RWZI onder vrij verval of via een gemaal en persleiding.

- Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem waarbij dit geen verontreiniging van water, bodem en lucht veroorzaakt.

- Hierbij vindt geen afwenteling plaats en wordt afstromend hemelwater geborgen (en geïnfiltreerd) in een voorziening.

- Deze voorzieningen liggen op voldoende afstand van perceelsgrenzen en bebouwing.

- Afstromend hemelwater van licht vervuilde oppervlakken mag niet direct worden geloosd op het oppervlaktewater (dus via bodempassage).

- Infiltratie van hemelwater via graspassage is de beste optie. Hiermee wordt gezuiverd, wordt retentie gerealiseerd en wordt het grondwater aangevuld.

- Grondwaterneutraal bouwenl

- Voor ontwatering op de bouwlocaties wordt het perceel opgehoogd. Het grondwater wordt niet permanent verlaagd.

- Te hoge grondwaterstand in natte perioden beteugelen met drainage. De drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden.

- Drainage voert af naar een wadi of oppervlaktewater, niet naar een RWZI.

- Op bouwplaatsen kan vochtoverlast (door grondwater) worden gemeden door te bouwen zonder kruipruimten en/of kelders en vloerplaten waterdicht te maken.

 

Waterplan Hellendoorn

In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.

Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.

Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geïnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project).

7.6.2 Watertoets

HUIDIG WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem van de Regge. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem. Voor het afzonderlijke bestemmingsplan Van Buren is een en ander geregeld in het kader van dat plan. Op kleine schaal zijn ontwikkelingen echter mogelijk via wijzigingen ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). In het navolgende zijn de uitgangspunten voor een duurzaam waterbeheer uiteengezet.

 

DUURZAAM WATERBEHEER

Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.

Met betrekking tot de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.

 

COMPENSERENDE MAATREGELEN

Zoals hiervoor is vermeld, dient voor de berging van water in nieuwbouwlocaties 10% van het verharde oppervlak (wegen, paden, daken, tuinen et cetera) uit water te bestaan. Dit kan enerzijds geschieden door bestaande watergangen te verbreden en anderzijds door in of aansluitend op de locaties waterpartijen te realiseren, bijvoorbeeld in groengebieden.

Op nieuwbouwlocaties, waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt, is compensatie niet vereist.

 

De kosten voor waterhuishoudkundige ingrepen worden meegenomen in de exploitatieopzet.

 

REGEN- EN AFVALWATERSYSTEEM

In ontwikkelingslocaties dient een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Schone verharde oppervlakken zullen voor 100% worden afgekoppeld. Het vuile water zal rechtstreeks worden afgevoerd op de vuilwaterriolering. Het toepassen van een gescheiden stelsel vraagt wel een bepaalde opstelling van de beheerder. Voorlichting aan gebruikers over de werking van het rioolstelsel is noodzakelijk. Bijvoorbeeld wat de gevolgen kunnen zijn van verkeerde aansluitingen en het lozen van afval via straatkolken.

 

GEVOLGEN WATERSYSTEEM

Bij de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouwlocaties wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.

 

De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.

 

Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.

 

 

7.6.3 Grondwaterbeschermingsgebied

De grens van het grondwaterbeschermingsgebied binnen het plangebied loopt vanaf de westzijde van de rijweg De Joncheerelaan, de zuidzijde van de rijweg Piet Heinweg, over de wegas van de Piet Heinweg tussen het gedeelte Sportschool en zwembad, een gedeelte van de bestaande parkeerplaatsen en verder langs de voet van de helling langs de noordzijde van het terrein en de ligweide van het zwembad.

Het sportcomplex Het Ravijn ligt dus binnen het grondwaterbeschermingsgebied Nijverdal. Het betreffende gebied behoort tot de 25-jaarszone. Het primaat ligt bij de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Bij nieuwe functies moet te allen tijde worden voorkomen dat de situatie verslechterd.

 

 

METHODIEK GEBIEDSGERICHTE GRONDWATERBESCHERMING IN OVERIJSSEL

Op 15 maart 2006 heeft de provincie Overijssel voor de grondwaterbescherming een nieuw beleidsplan vastgesteld waarin wordt uitgegaan van een meer gebiedsgerichte bescherming via meer sturing van de ruimtelijke ordening. Ten behoeve van deze gebiedsgerichte aanpak zijn de volgende doelen gesteld:

- het uitwerken van een gebiedsdossier (grondwaterbeschermingsatlas);

- het toepassen van deze atlas in het ruimtelijke spoor en het koppelen met het ruimtelijke instrumentarium (watertoets en bestemmingsplan);

- ontwikkelen van een afwegingsmethodiek of werkwijze voor het beoordelen van nieuwe activiteiten binnen intrekgebieden van drinkwaterwinningen.

Het opstellen van de atlassen zal per grondwaterbeschermingsgebied worden uitgevoerd. Voor het gebied Nijverdal is een atlas opgesteld (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5-1-2010). In het gebiedsdossier worden de aanwezige verontreinigingen vertaald naar risico's voor de drinkwaterwinning en het halen van de doelstellingen voor de openbare drinkvoorziening. Daarna zijn er maatregelen bedacht en uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daaruit zijn inmiddels een paar projecten opgestart.

In het gebiedsdossier wordt aangegeven om de planologische bescherming goed te regelen. Het grondwaterbeschermingsgebied is wel goed geregeld, maar het intrekgebied nog niet. In dit bestemmingsplan wordt het intrekgebied ook beschermd.

 

De methodiek is als beslissingsondersteunend instrument inmiddels ontwikkeld en door adviesbureau Tauw opgesteld. Het rapport Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming in Overijssel is bekend als verantwoordingsdocument met projectnummer 4447282, d.d. 21 januari 2008.

De methodiek is primair bedoeld voor de beoordeling van nieuwe functies onder meer in het kader van bestemmingsplanwijzigingen. Met de toepassing ervan wordt voldaan aan het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid. Tevens is de methodiek een onderbouwing voor besluitvorming.

Het beleid gaat niet meer uit van generieke regels maar van een beoordeling op basis van feitelijke risico's. Aan de hand van het type grondgebruik worden de nieuwe functies onderscheiden in:

 

Risicovol

Nieuwe functies die in principe worden uitgesloten (grootschalige woningbouw, bedrijventerrein en intensieve landbouw).

 

Harmoniërend

Nieuwe functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning (nieuwe landgoederen en biologische landbouw).

 

Niet risicovol

Nieuwe functies die niet als risicovol of harmoniërend zijn aangemerkt (in alle gevallen 'stand still'-principe).

 

Middels een saldobenadering voor het gehele intrekgebied kan invulling worden gegeven aan de 'stand still'- en 'stap vooruit'-beginselen. Lokaal kan dus een verslechtering optreden wanneer dit per saldo, maar voor het gehele gebied een verbetering betekent. Uitwerking kan onder meer via het opstellen van een ruimtelijke gebiedsvisie voor het gehele intrekgebied.

 

 

In opdracht van de provincie Overijssel is de handreiking "Aan de slag met de methodiek Gebiedsgerichte Grondwaterbescherming" opgesteld door Tauw Infra (projectnr. 4563493, 11 augustus 2009).

 

Uitbreiding begraafplaats

Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan is er de mogelijkheid voor uitbreiding van de RK-begraafplaats binnen het grondwaterbeschermingsgebied.

Er is geen alternatief voor de uitbreiding van de RK-begraafplaats buiten het grondwaterbeschermingsgebied. De uitbreiding van de begraafplaats is van maatschappelijk belang voor alleen de RK-kerkgemeenschap. Omdat het een bijzondere begraafplaats voor uitsluitend deze kerkgemeenschap is en aansluit op de bestaande begraafplaats (in het grondwaterbeschermingsgebied).

 

NADERE UITWERKING VOLGENS DE METHODIEK

Voor de toepassing van de methodiek moeten acht stappen volgens het bijgaande stappenplan worden gevolgd. Daarbij moeten stap 1 (activiteit), stappen 2 en 3 (RO-toetsing) en stap 4 (detaillering) worden uitgewerkt waarna stap 5 (categorie-indeling) kan plaatsvinden. Vervolgens moeten via stap 6 (uitwerkingen van de risico's, maatregelen en activiteiten) de stappen 7 (beoordeling) en 8 (besluitvorming) worden vertaald.

 

Stap 1 activiteit

Het begraven van lijken in een lijkkist welke in een periode van meerdere jaren zullen vergaan. Daarbij kunnen stoffen vrijkomen die een risico kunnen vormen voor de winning van drinkwater

  

Stap 2 functiegroep

Vanwege de ligging op een niveau van meer dan 15 meter boven heersend grondwater is geen sprake van directe beïnvloeding van het grondwater. Daarnaast verloopt het vrijkomen van stoffen in een jarenlange periode in een zeer lang traject. Daardoor is de mate van invloed verwaarloosbaar.

De activiteit wordt daarom als niet-risicovol aangemerkt

  

Stap 3 randvoorwaarden

De uitbreiding van de begraafplaats is van maatschappelijk belang met name voor de RK-kerkgemeenschap. Omdat het een bijzondere begraafplaats voor uitsluitend de RK-gemeenschap betreft is er geen alternatief beschikbaar in Nijverdal.

  

Stap 4 detaillering

de activiteit bestaat niet uit verschillende onderdelen waardoor een stapeling / samenloop van activiteiten is uitgesloten.  

  

Stap 5 categorie indeling

Om de categorie-indeling uit te voeren moeten vooraf risico's worden ingeschat.

Onder C: Ja, mits onder spcifieke voorwaarden. In tabel 3.5.is onder 2. opgenomen dat voor het op of in de bodem brengen van stoffen (bouwstoffen, diepinfiltratie, lozing, lijken etc.) maatregelen via het RO-spoor en/of milieuspoor moeten worden voorzien.

   

Stap 6 uitwerking

RO-spoor : zonering of compensatie

De begraafplaats zal een vaste begrenzing blijven houden en zal als bijzondere begraafplaats instand worden gehouden. Voor de uitbreiding zal geen bos of markante bomen worden gekapt. Er is daarom geen compensatie nodig. Wel zal de begraafplaats worden begrensd door middel van een dichte haag en zullen diverse inrichtingselementen (zoals bomen e.d. onderdeel uitmaken van de uitbreiding.

Milieu-spoor : voorzieningen

Via het milieu-spoor kan worden opgenomen dat uitsluitend houten lijkkisten mogen worden gebruikt. Verder zal via duurzaam materiaalgebruik het risico worden verminderd. Daarbij moet worden gedacth aan het niet toepassen van uitlogende materialen en/of chemische onkruidbestrijding.

  

Stap 7 stand-still of stap vooruit

Op basis van de voorgaande stappen kan worden geconcludeerd dat sprake is van stand-still principe voor de bedoelde uitbreiding van de begraafplaats.

  

Stap 8 besluitvorming

Gezien de uitwerkingen kan het bevoegd gezag (provincie Overijssel) akkoord gaan met de voorgenomen activiteit onder de aanvullende voorwaarden zoals genoemd bij stap 6. Milieu-spoor (duurzaammateriaal en geen chemische onkruidbestrijding)

 

7.7 Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

 

Van de in dit hoofdstuk opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd. Een klein gedeelte heeft een hoge verwachtingswaarde.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

[image] 

archeologische verwachtingskaart

7.8 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;

- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;

- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;

- verminderen van versnippering en verstoring.

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

 

Reeds eerder is gewezen op het conserverende karakter van onderhavig bestemmingsplan. Er zijn echter enkele 'ontwikkelingslocaties', te weten:

- De mogelijke herinvulling van de locatie sporthal Noetsele, waar middels een wijzigingsbevoegdheid woningbouw mogelijk is. Mede vanwege het feit dat natuur continu in beweging is en op dit moment nog niet duidelijk is wanneer woningbouw zal plaatsvinden, wordt het uitvoeren van een ecologisch onderzoek gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid.

 

Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (bouw)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

7.10 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan worden slechts vijf woningen toegevoegd. Tevens zullen de activiteiten van het huidige garagebedrijf verdwijnen en zal één woning worden vervangen.

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.

7.11 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI's, AVI's en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Er zijn echter ook enkele nieuwe ontwikkelingen.

 

 

PLANSCHADEOVEREENKOMST

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

 

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg

De resultaten van de inspraak en het wettelijk vooroverleg zijn vastgelegd in het Eindverslag inspraakreacties en reacties vooroverleg (art. 3.3.1 Bro) Voorontwerpbestemmingsplan Nijverdal - West Noetsele 2014.