Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPNDRW35SP-VG01

Toelichting

 

 

 

Gemeente Hellendoorn

 

 

Bestemmingsplan

 

 

Rijksweg 35 en het spoor Nijverdal

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Beknopt historisch verloop planvorming

1.3 Verplaatsing NS-station

1.4 Tuinen van Nijverdal

1.5 Bestemmingsregeling

1.6 Voorgaande bestemmingsplannen

1.7 Aard van het plan

1.8 Opzet van de toelichting

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

2.1 Cultuurhistorisch ontwikkeling

HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke beschrijving

3.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied

HOOFDSTUK 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.2 Provinciaal Beleid

4.3 Gemeentelijk Beleid

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet verbeelding

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Inleidende regels

5.3.2 Bestemmingsregels

5.3.3 Algemene regels

5.3.4 Overgangs- en slotregels

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Ruimtelijke en functionele opzet

6.2 Bestemmingen

6.2.2 Natuur

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Externe Veiligheid

7.2 Bodemkwaliteit

7.3 Water

7.4 Ecologie

7.5 Luchtkwaliteit

7.6 Wet geluidhinder

7.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

7.8 Bedrijven en milieuzonering

7.9 Archeologie

7.10 Sociale veiligheid

7.11 Inpassing in stad en land

7.12 Overige aspecten

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

8.2 Planschade

8.3 Geen exploitatieplan noodzakelijk

HOOFDSTUK 9 Vooroverleg

9.1 Inleiding

9.2 Overleg met instanties

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en het spoor gemeente Hellendoorn" (het Combiplan) is op 21 juni 2005 (onder nummer 2005.5182), gewijzigd - ten opzichte van het ter visie gelegde ontwerpbestemmingsplan - door de raad van Hellendoorn vastgesteld, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 29 november 2005, nummer RWB/2005/2394 en onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraaak van de Raad van State op 13 februari 2007, nummer 200600042/1/R2.

 

In artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is bepaald dat de bestemming van gronden binnen een periode van 10 jaar na de datum van vaststelling door de raad, telkens opnieuw moet worden vastgesteld.

 

Het vorenstaande zou betekenen dat er uiterlijk op 21 juni 2015 een nieuw bestemmingsplan door de raad had moeten worden vastgesteld.

 

In artikel 9.1.4 lid 1 Invoeringswet Wro is evenwel bepaald:

Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Het Combiplan wordt dus gelijkgesteld aan een Wro-bestemmingsplan maar blijft feitelijk een WRO-plan (dat wil zeggen een bestemmingsplan gebaseerd op de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) en valt daarom onder het overgangsregime van de Invoeringswet Wro.

 

In artikel 9.1.4 lid 4 Invoeringswet Wro is bepaald:

 

4. Voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat ten minste vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk is geworden en waarvoor vóór dit tijdstip geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt binnen vijf jaar na dat tijdstip een bestemmingsplan vastgesteld overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet. Voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat minder dan vijf jaar voor genoemd tijdstip onherroepelijk is geworden, wordt binnen tien jaar na de datum van het onherroepelijk worden van dat plan een nieuw bestemmingsplan vastgesteld overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet. Indien niet aan de verplichting, bedoeld in de eerste of tweede volzin, wordt voldaan is na afloop van bedoelde termijn artikel 3.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

Het komt er dus op neer, dat de raad tot 10 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan “Rijksweg 35 en spoor gemeente Hellendoorn” dus tot 10 jaar na 13 februari 2007 = 13 februari 2017, de tijd heeft om het bestemmingsplan te herzien.

 

Omdat het Combiplan inmiddels is gerealiseerd (en inmiddels in gebruik genomen voor zowel voor het spoordeel als voor het wegdeel) gaat het hier feitelijk om het vastleggen van de thans bestaande situatie in een nieuw, gedigitaliseerd bestemmingsplan conform de Wet en het Besluit ruimtelijke ordening, rekening houdend met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bestemmingsplan is uiteraard opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

 

 

1.2 Beknopt historisch verloop planvorming

De wegverbinding tussen Almelo en Zwolle (rijksweg N35) liep voorheen dwars door het centrum van Nijverdal. Deze weg voldeed qua doorstroming en verkeersveiligheid niet meer aan de eisen des tijds en veroorzaakte een grote belasting op het woon- en leefklimaat in Nijverdal.

 

Na onderzoek van diverse alternatieven, heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat op 27 december 1995 een tracébesluit genomen voor rijksweg 35, gedeelte Zwolle - Almelo. Na een afweging van belangen, heeft de Minister ten aanzien van Nijverdal uiteindelijk gekozen voor de zogenaamde "Nij-3-variant". Het ging hierbij om een zogenaamd nulplus en autowegalternatief.

 

De Nij-3variant is in de noodzakelijke milieueffectrapportage als volgt omschreven:

 

In overleg tussen de provincie Overijssel, Rijkswaterstaat Oost Nederland en de gemeente Hellendoorn is de Nij-3 variant vervolgens uitgewerkt naar het zogenaamde Combiplan: een bundeling van rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal. Voor de verlegging van Rijksweg 35 in de kern van Nijverdal is gebruik gemaakt van het tracé van de spoorlijn, waarbij de spoorlijn enigermate naar het noorden is verschoven.

Tussen Wierden en Zwolle is sprake van een enkelbaans spoorweg en dat blijft ook zo, met dien verstande dat - in verband met het elkaar kunnen passeren van de treinen in beide richtingen en het beter dan voorheen het geval was, kunnen halen van de gewenste dienstregeling - het spoortracé in Nijverdal tussen de Regge en het zwembad het Ravijn voorzien is van een dubbele spoorbaan, waarbij in het tunnelgedeelte technisch gezien al rekening is gehouden met een mogelijk toekomstige elektrificatie van de spoorbaan; ook is er technisch gezien rekening mee gehouden dat in de toekomst mogelijk dubbeldeks treinen door de tunnel voor de spoorbaan kunnen rijden.

Tussen Enschede en Wierden is het aanwezige dubbele spoor geëlektrificeerd. Het beheer van de spoorlijn tussen Zwolle en Wierden is inmiddels (per 1 december 2014) door de provincie Overijssel overgenomen van het rijk. Inmiddels hebben provinciale staten van Overijssel medio 2014 besloten om de spoorlijn Zwolle - Almelo te (laten) elektrificeren.

De provincie Overijssel streeft er naar dat de gewenste geëlektrificeerd spoorlijn in de tweede helft van 2017 in gebruik kan worden genomen.

 

1.3 Verplaatsing NS-station

Door de realisering van het Combiplan, waarbij de verlegde rijksweg 35 wordt gesitueerd op het huidige spoortracé en waarbij het spoortracé een aantal meters naar het noorden wordt verplaatst, was het sowieso noodzakelijk om een nieuw NS-station in Nijverdal te realiseren. Bij verplaatsing van het huidige NS-station over een aantal meters in noordelijke richting, zou het nieuwe NS-station gerealiseerd worden op een qua sociale veiligheid, niet ideale locatie. Voetgangers en fietsers die naar dat verplaatste NS-station toe zouden willen, zouden dat NS-station vanaf de Grotestraat te Nijverdal uitsluitend kunnen bereiken via een te realiseren relatief lange tunnel onder de verplaatste rijksweg 35 door.

 

Nadat verlenging van de tunnelbak vanaf de Meijboomstraat tot even voorbij de G. van der Muelenweg zowel financieel als planologisch gezien zeker was gesteld, paste het te verplaatsen N.S.-station fysiek gezien in de verlengde tunnelbak. Uitsluitend voor het gebruik van “het spoorse deel” van de verlengde tunnelbak als station (aanleg van perrons, trappen, liften et cetera) was een herziening van het bestemmingsplan “Rijksweg 35 en spoor” noodzakelijk. Na een planologische procedure, stelde de raad van Hellendoorn op 17 maart 2009, onder nummer 09.INT.00099 het bestemmingsplan "Partiële herziening verplaatsing station" vast.

In april 2013 is het verplaatste NS-station, gesitueerd in de tunnelbak tussen de Meijboomstraat en de G. van der Muelenweg te Nijverdal, in gebruik genomen gelijk met de hernieuwde openstelling van de doorgaande spoorverbinding.

De realisering van het Combiplan resulteerde in een afsluiting voor het snelverkeer van de voormalige spoorwegovergang Meijboomstraat/Oranjestraat te Nijverdal. Wat bleef, is louter een overgang over het gerealiseerde tunneldak voor voetgangers en fietsers.

Daarnaast besloot de gemeente om een tweetal bruggen over het verdiept gelegen spoor aan te (laten) leggen; één brug voor voetgangers en fietsers werd gerealiseerd in het verlengde van het vroegere spoortracé Hellendoorn - Neede (welke brug ook gebruikt kan worden door de veiligheidsdiensten in geval van een calamiteit). Een tweede brug voor voetgangers, met aan weerszijden van deze brug trappen en liften naar beide verdiept gelegen spoorbanen vormt de feitelijke toegang tot de beide verdiept gelegen spoorbanen.

 

 [image]

Voor de ontsluiting van het NS-station alsmede van de Wilhelminawijk en de achterliggende woonwijken van Nijverdal en Hellendoorn-dorp is een nieuwe verkeersverbinding, de "Leo ten Brinkeweg" gerealiseerd tussen de G. van der Muelenweg en de Oranjestraat te Nijverdal aan de noordzijde van het nieuwe NS-station.

 

Aan de noordzijde van het nieuwe NS-station zijn diverse voorzieningen gecreëerd, zoals als een busstation, taxistandplaatsen, parkeerplaatsen voor auto's, fietsenstallingen en voorzieningen voor waterretentie. Ter plaatse is ook ondergeschikte detailhandel en dienstverlening in de vorm van een kiosk als stationsvoorziening toegestaan.

 

Deze stationsomgeving-Noord te Nijverdal en de Leo ten Brinkeweg zijn gerealiseerd op de als industrieterrein bestemde gronden direct ten noorden van het nieuwe NS-station; daarvoor was een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijverdal, 123e herziening" noodzakelijk.

Daartoe heeft de raad van Hellendoorn op 19 april 2011, 11INT00537, het bestemmingsplan "Stationsomgeving-Noord te Nijverdal" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is naderhand weer integraal opgenomen in het op 18 mei 2013, onder nummer 13INT01640 door de raad van Hellendoorn vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijvenpark Noord te Nijverdal".

 

1.4 Tuinen van Nijverdal

Doordat er een tunnel is aangelegd, tussen De Joncheerelaan en de Meijboomstraat, biedt dat de mogelijkheid deze vierkante meters boven het maaiveldniveau nogmaals te gebruiken, behoudens een tweetal vlakken waar ventilatieopeningen zijn aangebracht.

 

Besloten is deze gronden op het tunneldak vanaf de zijde langs de Bouwmeesterstraat in te richten met een parkachtige invulling: "de tuinen van Nijverdal". Daartoe is een grondpakket aangebracht op het tunneldak, zijn wandel- en fietspaden aangebracht en diverse bomen geplant. Het project is in december 2014 opgeleverd.

Aan de overzijde van het park, waar voorheen woningen waren gesitueerd langs de Van den Steen van Ommerenstraat die zijn afgebroken om het werk aan de tunnel efficiënter te kunnen uitvoeren, zullen op termijn weer woningen worden gerealiseerd.

 

1.5 Bestemmingsregeling

De gekozen systematiek is aangepast naar aanleiding van de per 1 juli 2008 in werking getreden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en voorts naar aanleiding van het in werking treden per 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bestemmingsplan is voorts uiteraard opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

 

1.6 Voorgaande bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan voor het gebied van het Combiplan vervangt de volgende bestemmingsplannen:

 

1.7 Aard van het plan

Het plan richt zich louter en alleen op een herziening en digitalisering van het inmiddels gerealiseerde Combiplan (een verlegging en bundeling van Rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal, waarbij tevens een verplaatsing van het NS-station planologisch mogelijk is gemaakt).

 

1.8 Opzet van de toelichting

 

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  1. de cultuurhistorie;

  2. de huidige ruimtelijke karakteristiek en de aanwezige functies;

  3. het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van het rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn;

  4. een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving;

  5. de Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten" waarin, naast de reguliere milieuaspecten, nader wordt ingegaan op externe veiligheid, water, archeologie, ecologie, et cetera;

  6. ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het vooroverleg met instanties.

 

 

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

 

2.1 Cultuurhistorisch ontwikkeling

 

Historische topografie tot 1850

De gemeente Hellendoorn is rond 1811 uit het voormalige, gelijknamige schoutambt ontstaan door de textielindustrie. In het vroegere landschap ter plaatse van Nijverdal was sprake van een tweedeling. De hoge grond had de vorm van kampen. Karakteristiek daarbij zijn de brinkachtige ruimten in de vorm van kleinschalige buurtschappen met vrijstaande boerderijen. Het lagere deel, ter plaatse van de Reggevallei, kenmerkt zich door een opzet met langgerekte weide percelen die aflopen in de richting van de Regge. Vanwege het drassige milieu is daar sprake van een wegenpatroon op lage dijkjes. Over deze dijkjes werden later wegen aangelegd (Blokkendijk, Nijkerkendijk en het Hoge Dijkje ten zuiden en oosten van het huidige centrum). Deze wegen zijn in belangrijke mate bepalend geweest voor de latere structuur van Nijverdal.

In 1829 is de aanleg van de Grotestraat, als onderdeel van de route van Zwolle naar Hengelo(Ov) aanbesteed; enkele jaren later was de weg gereed.

Aan het vroegere wegenstelsel is een hiërarchie afleesbaar die bestaat uit verbindingswegen tussen de verspreid gelegen kernen met een doorgaand karakter en een patroon van veelal gebogen ontsluitingsweggetjes. In een kaartbeeld van 1906 springt de Grotestraat, de hoofdweg van Zwolle naar Almelo, in het oog als een mes dat het landschappelijke patroon doorsnijd. Op oude ansichtkaarten is de Grotestraat te zien als een authentieke straatweg met aan weerszijden lintbebouwing en bomen. Deze bebouwing verdicht zich ter hoogte van het plangebied en bezit dan nog een pré-stedelijk karakter.

In 1840 telt Nijverdal ongeveer 80 huizen. In 1945 is dit aantal circa 1690.

 

SITUATIE 1850 - 1900

In 1851 vestigt zich een stoomweverij van de Nederlandse Handels Maatschappij en Modelhandweverij aan de Regge en de Grotestraat. Voor de bereikbaarheid van de fabrieken worden diverse verbindingswegen aangelegd. Hierlangs ontstaat vervolgens bebouwing. Van grote betekenis voor de structuur zijn verder de aanleg van de spoorlijn Raalte-Almelo en de spoorlijn Hellendoorn-Neede met de Parallelweg geweest.

De Grotestraat en de Rijssensestraat, inclusief het Keizerserf, groeien uit tot winkelstraten. In deze tijd is ook de Wilhelminawijk aan de noordzijde van het spoor tot stand gekomen. In de buurt van het station vindt een ontwikkeling plaats met nieuwe gebouwen. Het kaartbeeld uit 1940 toont de hoofdopzet van het westelijk deel van het plangebied. Het oostelijk deel met de Willem Alexanderstraat en de Constantijnstraat moet dan nog ontstaan. Na de oorlog is sprake van een meer planmatige aanpak. Met het oog op het tekort aan woningen langs de Rijssensestraat en de Grotestraat wordt in 1947 een plan voor het centrum vastgesteld.

 

 

 

 

In 1852 werd de handweverij Ainsworth omgebouwd tot de Koninklijke Stoomweverij. Parallel aan de straatweg Almelo - Zwolle werd eind 1880 een spoorlijn aangelegd. Langs de Regge werd rond die tijd de Koninklijke Stoombleekerij opgericht met gebouwen ten noorden en ten zuiden van de oost-west verbinding. Een van de fabrieken werd direct oostelijk van het plangebied aan de Regge gebouwd.

 

Ten behoeve van de groeiende textielnijverheid en het benodigde personeel werden complexen van arbeiderswoningen opgericht, zoals "De Blokken" langs de Blokkendijk en "De Verdeling" langs de Grotestraat (Almelo-Zwolle). Later breidde de bebouwing van Nijverdal uit langs de Grotestraat, de Wilhelminastraat en de Rijssensestraat.

In het onderhavige plangebied bleef het gebied tot 1900 nog open, alleen nabij de fabriek en langs de wegverbinding tussen Hellendoorn en Nijverdal, de huidige De Joncheerelaan, stond rond 1900 al enige bebouwing.

 

1900 - 1950

In 1910 werd de spoorlijn Hellendoorn-Neede aangelegd. Als spoedig bleek dat de spoorlijn voor personenvervoer niet rendabel was, maar het spoor heeft nog jaren dienst gedaan voor de aanvoer van goederen naar de fabrieken. Rond 1950 waren alle grote bedrijfsgebouwen van de textielindustrie op het spoor aangesloten (onder verwijzing naar de historische kaarten van 1900 en 1950). Het tracé heeft grote invloed gehad op het stratenpatroon van Nijverdal en is op verscheidene plaatsen nog steeds herkenbaar, bijvoorbeeld in de vorm van bomenrijen die vroeger langs de spoorberm stonden en dat geldt ook voor bijvoorbeeld het vroegere tracé van de voormalige spoorlijn langs de Meester Ponsteenlaan/Oranjestraat/Meijboomstraat. In de jaren twintig zijn belangrijke uitbreidingen van fabriekscomplexen tot stand gekomen. Tot 1930 groeide de bevolking tot circa 6.500 inwoners.

 

1950 - 2000

Vooral vanaf 1945 werd de ontwikkeling van Nijverdal planmatig aangepakt. Noetsele en Nijverdal zijn aan elkaar gegroeid. De uitbreiding van Nijverdal heeft sinds 1950, na het opvullen van de vele open ruimtes, voornamelijk aan de zuidkant plaatsgevonden, ter weerszijden van de Rijssensestraat. Ook aan de zuidoostkant en aan de overzijde van de Regge hebben forse woonuitbreidingen plaatsgevonden, alsmede de inrichting van bedrijventerrein 't Lochter.

Verder heeft in deze periode een verdere uitbreiding van Nijverdal plaatsgehad in noordelijke richting. Aan de westzijde van De Joncheerelaan is de Zeeheldenbuurt tot stand gekomen.

 

 

De laatste belangrijke ontwikkeling is de Kruidenwijk: een omvangrijke nieuwbouwwijk los van de bestaande kernen, ten oosten van Hulsen. Het waardevolle binnenstedelijk gebied (groene hart) is daarbij gespaard.

HOOFDSTUK 3 Ruimtelijke beschrijving

 

 

3.1 Ruimtelijke beschrijving plangebied

 

  1. De verlegde rijksweg 35 wordt aan de westzijde van het project aangesloten op de bestaande infrastructuur. Dit gebeurt via een met verkeerslichten geregelde T-splitsing bij Hotel Dalzicht .

 

  1. Vanaf de locatie Hotel Dalzicht daalt de verlegde rijksweg 35 af en loopt vanaf zwembad Het Ravijn in een open tunnelbak tot de kruising met De Joncheerelaan.

 

  1. Tussen De Joncheerelaan en de Meijboomstraat/Oranjestraat lopen de verlegde rijksweg 35 en het spoor door een tunnel.

 

  1. Even voorbij De Meijboomstraat eindigt de tunnel en is - in een verdiept gelegen tunnelbak - het nieuwe, naar het centrum van Nijverdal verplaatste, NS-station gelegen.

 

  1. Vanaf het nieuwe NS-station lopen rijksweg 35 en het spoor in een vrijwel rechte lijn elk over een tweetal nieuwe bruggen voor de rijksweg alsmede twee bruggen voor de spoorweg over de Regge en de nevengeul van de Regge.

 

  1. De spoorlijn loopt vervolgens via een viaduct over de Baron van Sternbachlaan, terwijl de verlegde rijksweg de Baron van Sternbachlaan via een met verkeerslichten beveiligde, gelijkvloerse kruising kruist.

 

  1. Vanaf de Baron van Sternbachlaan tot ongeveer halverwege de Burgemeester. H Boersingel mondt de verlegde rijksweg 35 weer uit op het oorspronkelijk tracé.

 

 

 [image]

HOOFDSTUK 4 Beleidskaders

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene aandachtspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

 

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

 

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

 

4.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

 

In de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (juli 2009) heeft de provincie haar visie, beleidskeuzes en uitvoeringsstrategie ten aanzien van het ruimtelijk-fysieke domein verwoord. De ambitie voor Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren.

 

Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken."

 

Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus. De dynamiek die hierdoor ontstaat, ziet de provincie als kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

 

Voor de bebouwde omgeving worden in de omgevingsvisie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven aangegeven:

  1. Steden als motor: gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, trans-formatie, inbreiding en uitbreiding.

  2. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

  3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig: hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en vaarwegen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunen en de belangrijkste vervoersrelaties vlot en veilig bedienen.

 

In de provinciale Omgevingsvisie is opgenomen dat de opwaardering van de N35 kansen biedt voor de economische ontwikkeling van de beide stedelijke netwerken Zwolle en Twente. Door forse investeringen realiseert de provincie de komen jaren belangrijke verbeteringen in het wegennet in Overijssel. Voor de aanpak van knelpunten op het rijkswegennet, zet de provincie zich in om de benodigde middelen versneld bijeen te krijgen. Dit betekent in geval van de N35 en de N18 voorfinanciering danwel medefinanciering door de provincie Overijssel.

 

4.3 Gemeentelijk Beleid

Gemeentelijke omgevingsvisie Natuurlijk Avontuurlijk

De gemeenteraad heeft op 20 februari 2014 de gemeentelijke omgevingsvisie Hellendoorn “Natuurlijk Avontuurlijk” voor het gehele grondgebied van de gemeente Hellendoorn vastgesteld.

 

Met de omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijkje naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

 

De Identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:

Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

 

De Context kaart geeft de functionele opgave weer;

Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken, natuur en verkeer.

 

De kernvisie

De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

 

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.

 

In het hoofdstuk over bereikbaarheid wordt over de N35 gesteld dat deze tussen Zwolle en Wierden uit twee rijstroken bestaat. Er is een studie gaande om het deel tussen Nijverdal en Wierden op te schalen naar 2 x 2 rijstroken. Met het Combiplan wordt het spoor door Nijverdal samen met een deel van de N35 in een tunnel aangelegd. Daarmee wordt de Grotestraat, de straat dwars door het centrum van Nijverdal, ontlast van het doorgaande verkeer. Met het Combiplan ontstaan er minder files, wordt het stationsgebied veiliger en beter bereikbaar, zijn er geen gelijkvloerse spoor kruisingen meer in Nijverdal en ontstaat er een betere leefbaarheid in Nijverdal. Op het tunneldak van de "Salland-Twentetunnel" zullen de Tuinen van Nijverdal gerealiseerd worden. Doordat een deel van het verkeer straks niet meer door de Grotestraat rijdt, liggen er kansen voor vernieuwing van de Grotestraat in Nijverdal.

 

Met het Combiplan is een grote stap gezet voor verbetering van de bereikbaarheid van de gemeente en de doostroming van het verkeer door Nijverdal.

De relatie met de A1 en de A35 (snelwegen die van belang zijn voor een goede regionale bereikbaarheid van de gemeente Hellendoorn) is niet optimaal. In dit verband ziet de gemeente de opwaardering van de N35 tussen Nijverdal en Wierden tot A35 als stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur als een belangrijke ontwikkeling. Op korte termijn gaat de gemeente voor optimalisering wat betreft verkeersveiligheid op het tracé Mariënheem-Nijverdal. Voor het deel tussen Nijverdal en de A35 zijn reeds studies uitgevoerd om deze weg op te waardering tot 2x2 rijstroken.

Ook voor het treinverkeer zijn reeds plannen uitgewerkt om de route tussen Wierden en Zwolle te optimaliseren, waaronder ook het elektrificeren van dit baanvlak valt. Hierdoor ontstaat er tussen de nieuwe Hanzelijn (Zwolle-Lelystad-Almere-Amsterdam) en Twente een goede spoorverbinding.

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening. Een bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een juridisch bindende verbeelding. Bij een bestemmingsplan behoort tevens een juridisch niet-bindende toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt die informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie uit de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

 

5.2 Opzet verbeelding

 

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding "karakteristiek", welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

 

5.3 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is ingegaan op 1 januari 2010. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

 

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten).

  2. Bestemmingsregels.

  3. Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels).

  4. Overgangs- en slotregels.

 

5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

 

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  1. bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

  2. bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercen- tage et cetera) en, voor zover nodig;

  3. nadere eisen;

  4. afwijken van de bouwregels;

  5. specifieke gebruiksregels;

(n.b. een algemene gebruiksregel is reeds opgenomen in artikel 2.1 lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, luidend: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan).

  1. afwijken van de gebruiksregels;

  2. aanlegvergunning;

  3. sloopvergunning;

  4. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hierna volgende hoofdstuk 6 Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

 

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

 

6.1 Ruimtelijke en functionele opzet

 

In hoofdstuk 3 wordt het plan, in paragraaf 3.1, uitgebreid beschreven. Daarom wordt de toelichting op de juridische regeling in dit hoofdstuk kort gehouden.

 

6.2 Bestemmingen

 

6.2.1 Verkeer-Verblijf

De verlegde Rijksweg N35 en het eveneens verlegde spoor zijn op de verbeelding bestemd voor "Verkeer-Verblijf" (artikel 3 planregels). Deze bestemming heeft een globaal karakter. Naast wegen en een spoorweg, wordt ook ruimte geboden aan voet- en fietspaden, bermen, groenstroken, water- en parkeervoorzieningen. Voorzieningen voor de infrastructuur - waaronder een ondergronds 110 kV-leiding - en voor de ecologie worden hieronder begrepen.

 

In de plantoelichting behorende bij de rechtsvoorganger van dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en het spoor gemeente Hellendoorn" (het Combiplan) is uiteengezet:

citaat

"dat een belangrijk deel van het Combiplan is de aanleg van de weg en het spoor tussen De Joncheerelaan en de Meijboomstraat. Zowel de auto- als de spoortunnel zijn volledig gesloten (dus voorzien van een dak). Er zijn forse hoogteverschillen in het terrein tussen De Joncheerelaan en de Meijboomstraat. Het tunneldak zelf volgt een duidelijke lijn, maar doordat de omgeving in hoogte varieert, lijkt ook de hoogte van het tunneldak te variëren. Met name naar de oost- en de westzijde lopen de wegen en de woningen naar beneden af, waardoor het tunneldak daar wat hoger lijkt te liggen dan in het midden van de tunnel. Door dit hoogteverschil in het terrein, is het werken met peilmaten om de maximale hoogte van het tunneldak in het bestemmingsplan vast te leggen, zoals het peil in de bouwverordening is vastgelegd, lastig. Om die reden zijn op de verbeelding (de plankaart) behorende bij dat bestemmingsplan lengteprofielen opgenomen waarmee de maximaal toelaatbare hoogte (dus de bovenkant van het beton van de tunnel) gerelateerd is aan NAP (Normaal Amsterdams Peil). De hoogteligging van de woningen aan de noordzijde (zijde Bouwmeesterstraat) blijft ten opzichte van NAP gelijk. De hoogteligging van de woningen is weergegeven aan de hand van de dorpelhoogte. Op de plankaart zijn de dorpelhoogtes en de tunnelhoogte opgenomen ten opzichte van NAP. Op deze manier kan een ieder precies nagaan hoe hoog het tunneldak zou komen ten opzichte van de eigen woning".

 

Een dergelijk gedetailleerde regeling is in het thans voorliggende bestemmingsplan achterwege gelaten. De tunnel is inmiddels geheel gerealiseerd en is toekomstbestendig uitgevoerd: er ligt een dubbele spoorbaan in de tunnel; in het weggedeelte is voor elke afzonderlijke tunnelbuis rekening gehouden met twee rijstroken per tunnelbuis, dus de tunnel is voor het weggedeelte geheel berekend op een weg met vier rijstroken. Gelet op de zeer forse investeringen die met de aanleg van de tunnel zijn gemoeid en de toekomstbestendigheid van deze tunnel is het niet reëel om te veronderstellen dat in de fysieke hoogte van deze tunnel tijdens de geldigheidsduur van in beginsel tien jaren van deze planherziening enige verandering wordt aangebracht. Daarom wordt het niet nodig geacht om de maximaal toelaatbare hoogte van het tunneldak zo gedetailleerd vast te leggen met lengteprofielen zoals in het bestemmingsplan"Rijksweg 35 en spoor gemeente Hellendoorn" is gedaan.

 

Voor het wegverkeer is er voor elke rijrichting een afzonderlijke tunnelbuis. De breedte van 7,55 meter per tunnelbuis, maakt het ook mogelijk om op termijn per tunnelbuis twee rijstroken aan te brengen. Ter voorbereiding op 2 x 2 rijstroken, zijn - naast de beide tunnels voor het weggedeelte - de bruggen over de Regge en over de Nevengeul van de Regge al zodanig uitgevoerd, dat die berekend zijn op 2 x 2 rijstroken; voorts is een keerwand aangebracht ten westen van de tunnel tussen de verlegde rijksweg en het spoor.

 

In de regels is echter bepaald dat het gaat om een weg met maximaal twee rijstroken. Vóór het daadwerkelijk in gebruik kunnen nemen van het weggedeelte voor 2x2 rijstroken dient een volledige procedure tot planherziening te worden doorlopen. Vooralsnog voorziet het geldende bestemmingsplan in één rijstrook per rijrichting. Zo wordt vastgelegd dat niet meer rijstroken aangelegd mogen worden. Bij een dergelijke autoweg komt het bij kruisingen en afslagen en dergelijk wel voor dat meer rijstroken aanwezig zijn. Dit is uiteraard wel toegestaan. Voorts is in de regels aangegeven dat het spoor ten noorden van de Rijksweg N35 moet komen te liggen. Voorts is het spoortracé tussen Wierden en Zwolle enkelspoors. Dit tracé is toegestaan in dit bestemmingsplan, waarbij - ten behoeve van het passeren van de treinen - in een deel van het plangebied twee sporen toegestaan zijn. Dit gebied is aangeduid op de verbeelding. Tot slot is in de regels geregeld dat er op het traject een station aanwezig mag zijn waar dat op de verbeelding is aangeduid.

 

Binnen de gehele bestemming zijn geluidwerende voorzieningen toegestaan. Deze zijn toegestaan tot een hoogte van 1,5 meter. Alleen daar waar op de verbeelding de functieaanduiding "geluidsscherm" is weer gegeveven, mogen deze geluidwerende voorzieningen een hoogte van 4.0 meter hebben.

Deze geluidsschermen hebben voornamelijk een functie om aan de verleende hogere Grenswaarde Wet geluidhinder te kunnen voldoen, doch op een aantal plaatsen hebben zij ook een functie om "groene gebieden" te beschermen tegen ter plaatse ongewenste geluidsinvloeden op de natuur.

 

Daarbij geldt tevens, dat over de gehele lengterichting van deze aanduidingen de voorzieningen in noord-zuid richting mogen worden gebouwd. In het gebied "twee sporen toegestaan" is dit ingeperkt tot maximaal 10 m.

 

6.2.2 Natuur

 

Deze gronden, deel uit makend van de Ecologische Hoofdstructuur, zijn bestemd voor bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos, natuurgebieden en watergangen, voorzieningen ten behoeve van faunapassages, bescherming van natuurwaarden van aangrenzende, voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, behoud van aanwezige zandwegen, agrarisch medegebruik en bij een en ander behorende parkeer en andere voorzieningen.

 

Bouwregels

Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2m.

 

Uitsluiting toepassing artikel 2.12 lid 2 Algemene wet omgevingsrecht

Op gronden met de bestemming "Natuur" is de toepasselijkheid van artikel 2.12 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor een bepaalde tijd) uitgesloten.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

In de regels is een verbodsbepaling opgenomen om zonder verleende omgevingsvergunning in de regels opgesomde werken of werkzaamheden of werkzaamheden uit te voeren, met een aantal uitzonderingen.

 

 

6.2.3 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

Dit is een (dubbel) bestemming ten behoeve van een ondergrondse aardgastransportleiding: de voor "leiding - gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) tevens bedoeld voor een aardgastransportleiding en de daarbij behorende voorzieningen.

6.2.4 Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

Dit is een (dubbel)bestemming ten behoeve van een ondergrondse hoofdspanningsleiding: de voor "leiding - hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhaoud van een hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een belmmerde strook.

 

De genoemde hoofspanningsleiding ligt voor een klein deel bovengronds in dit bestemmingsplan. De hoogspanningsleiding is inmiddels verlegd en ondergronds aangebracht via een tracé dat globaal als volgt loopt: langs de Piet Heinweg, Trompweg, Van Limburgstirumstraat, Koersendijk, Sportpark Gagelman, de G. van der Muelenweg, Bedrijvepark Noord te Nijverdal, Vildersveenweg, Hondsdrag waar de hoogspanningsleiding bovengronds verder gaat via het Wierdense Veld.

 

6.2.5 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebieed

Een deel van het plangebied is tevens een grondwaterbeschermingsgebied dat door middel van een gebiedsaanduiding in het plan is opgenomen. Vastgelegd wordt dat die gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) tevens bestemd zijn voor de bescherming en de veiligstelling van de kwaliteit van het grondwaterde regeling vestig met name de aadacht op het grondwatergebied en legt geen grootschalige beperkingen op.

 

6.2.6 milieu-zone-waterintrekgebied

Een deel van het langebied is tevens een waterintrekgebied dat door middel van een gebiedsaanduiding in het plan is opgenomen. Vastgelegd wordt dat die gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) tevens bestemd zijn voor de bescherming en de veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater.

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

 

7.1 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  2. de Regeling externe veiligheid (Revi)

  3. het Registratiebesluit externe veiligheid;

  4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  5. het Vuurwerkbesluit.

 

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

In de gemeente Hellendoorn is alleen de Burgemeester Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. De route gaat via de Burgemeester Boersingel, Wierdensestraat richting Wierden en sluit aan op de aangewezen routes van de naburige gemeenten Rijssen-Holten en Wierden. De betreffende route ligt buiten het plangebied en heeft geen gevolgen voor de woningbouwlocatie.

 

Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het externe veiligheidsbeleid gemeente Hellendoorn is vastgesteld op 11 december 2012, nummer 12int02213 door de raad. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Voor de wegtunnel behorende bij het Combiplan is de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (hierna Warvw) van belang,

 

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

Voor heel het wegvlak van Rijksweg 35 is veiligheid belangrijk en met name bij de tunnel is dat extra belangrijk. Het gaat om een zogenaamde categorie C tunnel, wat inhoudt dat brandbare gassen zoals LPG niet in bulk door de tunnel vervoerd mogen worden. De rijrichtingen zijn gescheiden door een middenwand. De toeritten zijn gelegen in een verdiepte ligging.

 

Ook de spoorlijn is onderzocht. Over deze lijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook toekomstig transport van deze stoffen wordt door Railned Capaciteitsplanning zeer onwaarschijnlijk geacht. Voor de toekomst wordt er dan ook van uitgegaan dat ook dan geen transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn zal plaatsvinden.

 

7.2 Bodemkwaliteit

Algemeen:

Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.

Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald.

 

Onderzoek.

Dit bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter aangezien bestaande bebouwing en functies in dit bestemmmingsplan vastgelegd worden. Nieuwe ontwikkelingen zijn daarbij niet aan de orde. In dit kader is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd.

 

 

7.3 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

7.3.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten van overheidsinstanties wordt in het navolgende kort besproken.

 

7.3.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

7.3.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

7.3.4 Beleid Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Regge en Dinkel (inmiddels gefuseerd met het Waterschap Velt en Vecht tot het Waterschap Vechtstromen) heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiënische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

 

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

WATERDOCUMENT RIJSSEN-HOLTEN EN HELLENDOORN

In het Waterdocument Rijssen-Holten en Hellendoorn (2004) heeft het Waterschap Regge en Dinkel de volgende uitgangspunten/randvoorwaarden geformuleerd.

  1. Reggedalgebied ter hoogte van Nijverdal is aangewezen als ecologische verbindingszone in het kader van het provinciale natuurbeleid.

  2. Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijk functionerende nevengeul langs de Regge.

  3. Afkoppelen verhard oppervlak Nijverdal-Noord.

 

7.3.5 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (GRP4).

In het GRP4 is aangegeven op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat. Navolgende uitsnede geeft de essentie aan van het beleid voor de drie wettelijke zorgplichten.

 

Afvalwaterzorgplicht.

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert

 

Hemelwaterzorgplicht.

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid

 

Grondwaterzorgplicht.

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

In het GRP4 is de navolgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen opgenomen.

 

Voorkeursvolgorde:

  1. Het ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken.

  2. Verontreiniging van water voorkomen of beperken.

  3. Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft.

  4. Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI.

  5. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken.

  6. Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen

 

WATERTOETS

 

HUIDIG WATERSYSTEEM

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem Vechtstromen. De Regge is aangemerkt als een hoofdwatergang.

 

Thans kent het grootste deel van Nijverdal een gemengd rioolsysteem. In het oostelijke deel komt een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel voor.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem.

 

Resultaat van de feitelijke Watertoets

Voor het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over deze plan herziening. Uit de beantwoording van de vragen van deze toets Code 20160210-63-12407 volgt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelangen zijn gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op het oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

 

 

7.4 Ecologie

De natuur wetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soorten bescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitat kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik.

 

 

Andere natuur doelen uit het streekplan zijn:

 

SOORTEN BESCHERMING

De soorten bescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en fauna een actieve soorten bescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitat richtlijn en Vogel richtlijn geïmplementeerd.

 

Voor verschillende onderdelen van het plangebied is recentelijk ecologisch onderzoek ingesteld. In het navolgende wordt hiervan een korte weergave gegeven.

 

Het bestemmingsplan is conserverend van karakter.

Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (omgevings)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

 

Vogel- en habitat richtlijn

Met de Vogel- en Habitat richtlijn gebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogel richtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan. Hierdoor worden zowel directe als indirecte negatieve gevolgen op strikt beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet en op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur 9EHS) niet verwacht.

 

7.5 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico''s van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als ''niet in betekenende mate'' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.

Het toestaan van extra woningbouw is in dit plan niet aan de orde, daar waar dat wel aan de orde kan zijn gebeurd dat onder beleidsmatige en milieu voorwaarden, zoals de Wet luchtkwaliteit.

 

Onderzoek

Door het overwegend consoliderende karakter van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter en leidt hierdoor niet tot een wezenlijke wijziging in de verkeersaantrekkende werking.

 

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

 

7.6 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

 

Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, wordt in de Wet geluidhinder bepaald dat akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies.

 

Onderzoek.

In het kader van de Wgh is voor dit bestemmingsplan op dit moment geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht mogelijk gemaakt. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

7.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening, in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 de "Ladder voor duurzame verstedelijking" opgenomen. Deze ladder vervangt de SER-ladder die was gericht op de planning van bedrijventerreinen.

Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

 

Volgens constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een (verbindings)weg geen stedelijke ontwikkeling waarbij de Afdeling relevant acht dat de ladder mede is gericht op het tegengaan van leegstand (ABRvS 14 januari 2015, ECLI:NL:82 en ABRvS 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:448).

 

Het gaat hier bovendien louter om een conserverend bestemmingsplan: er wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

 

7.8 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een bestemmingsplan nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen geen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

 

Onderzoek

Binnen dit conserverende plan worden geen nieuwe milieuhinderlijke functies mogelijk gemaakt.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

 

7.9 Archeologie

 

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het Verdrag van Malta verplicht. Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg van kracht (Wamz) geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

 

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

 

Voor het plangebied is vóór de planrealisatie een archeologische inventarisatie verricht om te bekijken welke waarden er in de gronden aanwezig zijn. Dit onderzoek is door de firma RAAP verricht en destijds verwoord in de rapportage "Rijksweg 35 Combiplan Nijverdal: een inventariserend archeologisch onderzoek".

 

Tijdens de planrealisatie is nader archeologisch onderzoek verricht op de Eversberg,

 

 

Onderzoek.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet dus niet in nieuwe ontwikkelingen waarvoor de grond worden geroerd. Conclusie is dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

 

7.10 Sociale veiligheid

Bij sociale veiligheid gaat er erom dat de omstandigheden in de openbare buitenruimte, met name wegen, langzaam verkeersroutes, paden en groenvoorzieningen zodanig zijn dat mensen zich daar redelijk veilig voelen en dat ook zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Bij eventuele wijzigingen in het plangebied zal waar mogelijk aandacht worden besteed aan maatregelen ter handhaving en verbetering van de sociale veiligheid.

 

Onderzoek.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet dus niet in nieuwe ontwikkelingen. Conclusie is dat een onderzoek naar sociale veiligheid niet noodzakelijk is.

 

7.11 Inpassing in stad en land

Bij het ontwerp van Rijksweg 35 en het spoor is aandacht uitgegaan naar de inpassing ervan in de omgeving. Dit was van belang om negatieve effecten waar mogelijk te voorkomen en te verzachten. Deze negatieve effecten bestonden onder andere uit geluidhinder, barriërewerking en aantasting van landschapswaarden.

 

De keuze om de Rijksweg en het spoor te combineren tot één lijnelement was een belangrijk pluspunt inzake de inpassing ten opzichte van de vóór realisatie bestaande situatie. Voorheen vormden het spoor en de Grotestraat twee aparte elementen met ieder hun eigen barrière en hinder. Bij de planrealisatie is de voorheen aanwezige bovengrondse hoogspanningslijn ter hoogte van de tunnel ondergronds gebracht waardoor deze niet meer zichtbaar is. De gedeeltelijke ondertunneling van de weg en het spoor is een belangrijk winstpunt. De Grotestraat en de Wierdensestraat zijn drukke straten waarop veel verkeer aanwezig is. Dit brengt de nodige (geluids)overlast met zich. Door de realisatie van het Combiplan is een nieuwe situatie ontstaan. Dat heeft een aantal voordelen, doch de verlegde weg en het verlegde spoor blijven geluid produceren. Geluidsbelasting op woningen moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Dat gebeurt via geluidsschermen. Deze geluidsschermen zijn echter niet tot elke prijs overal geplaatst. Getracht is een balans te zoeken tussen geluidsbelasting, ruimtelijk-visuele uitstraling en de kosten van de geluidsschermen. In het akoestisch onderzoek dat vooraf is gegaan aan de planrealisatie en dat mede als onderbouwing heeft gediend van het thans nog geldende bestemmingsplan "Rijksweg 35 en spoor gemeente Hellendoorn", is hier nader op ingegaan.

 

Geluidsschermen zijn niet fraai, doch de plaatsing hiervan is noodzakelijk. Uitgangspunt hierbij is geweest dat de menselijke schaal bij geluidsschermen voorop moest staan. In de bebouwde omgeving is daarom aansluiting gezocht bij de gemiddelde goothoogte van de bebouwing zoals deze op het gehele traject aanwezig was vóór de planrealisatie. Als uiterlijke hoogte is daarom een hoogte opgenomen van 4,0 meter. Op basis van verricht akoestisch onderzoek is uitgegaan van de aanname dat de hoogste geluidsschermen die gerealiseerd zouden worden, 4,0 meter hoog zouden zijn. Op basis van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en spoor gemeente Hellendoorn" is het mogelijk om met behulp van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van 10% te komen tot een geluidsschermhoogte van 4,40 meter. Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek bleek dat op de meeste locaties kon worden volstaan met geluidsschermen lager dan 4,0 meter. Overal zijn geluidsschermen met een hoogte tot 4,0 meter toegestaan omdat het gewenst werd geacht om enige flexibiliteit in het bestemmingsplan in te bouwen. De hoogte van de geluidsschermen is dus flexibel, waarbij de via hogere grenswaarden verkregen waarden maatgevend waren.

 

Het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en het spoor gemeente Hellendoorn" staat ook geluidsschermen met een hoogte tot 4,0 meter toe ter hoogte van de mogelijk toekomstige uitbreiding van de Kruidenwijk. Dit was voor de realisering van het Combiplan niet strikt noodzakelijk. Daarnaast zijn aan de noordzijde oostelijk van de Regge geluidsschermen toegestaan. Ook deze zijn vanuit akoestisch oogpunt niet nodig om geluidgevoelige bebouwing te beschermen. Ze zijn echter mogelijk gemaakt om het groene gebied ten noorden daarvan te kunnen beschermen tegen geluid als dat in de toekomst wenselijk mocht zijn.

 

Dit bestemmingsplan staat overal geluidsschermen toe met een hoogte van maximaal 1,5 meter. Er zijn op dit moment geen plannen om ook overal deze geluidsschermen te bouwen. Mocht het evenwel in de toekomst toch gewenst zijn, dan is dat direct mogelijk. Alleen daar waar het akoestische onderzoek aangeeft waar geluidsschermen nodig zijn, zijn deze ook geplaatst. Deze plaatsing is noodzakelijk om aan de verkregen hogere grenswaarden Wet geluidhinder te kunnen voldoen. Het uiterlijk van geluidsschermen is van groot belang voor de beleving ervan. Deze uiterlijke verschijning in de vormgeving, de geleding en het materiaalgebruik wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. Het uiterlijk van de geluidsschermen is aan de buitenkant (dat is de kant die bewoners en passanten zien maar die de gebruikers van de Rijksweg 35 en het spoor niet zien) in belangrijke mate voorzien van levendig groen zijn. De binnenzijde van de schermen wordt niet met dit levendige groen bekleed. Dit groen vraagt onderhoud en dat werkt kostenverhogend. Daarnaast zijn er ook ARBO-technische redenen om hier zo min mogelijk onderhoud te verrichten.

In de bij het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en spoor gemeente Hellendoorn" behorende rapportage ‘Integrale vormgevingsvisie landschap – stedenbouw– architectuur Rijksweg 35 Combiplan Nijverdal’ is ingegaan op de inpassing van deze infrastructuur in de omgeving. De Rijksweg 35 en het spoor doorkruisen in de gemeente Hellendoorn een divers landschap. In het westen is een stuwwal gelegen met bos erop. Daarna volgt, verder oostwaarts, een dekzandgebied met ijsrandafzettingenwaarde kern Nijverdal is gelegen. Dan volgt de kruising met het Reggedal waarna even geraakt wordt aan een landgoederenzone. Tot slot loopt het tracé langs het natuurgebied het Wierdense Veld. Bij de inpassing van de Rijksweg 35 en het spoor worden de voor de verschillende gebieden karakteristieke beplantingsvormen gebruikt. Algemeen voorkomende aspecten in het ontwerp zijn de volgende: uitstraling van de weg met geluidwerende voorzieningen verzachten met beplanting aan de buitenzijde; ruimte voor beplanting en boomgroepen bij de taluds in ophoging; retentieopvang in organisch gevormde sloten; daar waar dat wenselijk is, zullen oude beplantingslinten worden hersteld; kleinwild rasters zoveel mogelijk buiten het zicht plaatsen; de weg niet ruimtelijk benadrukken maar wel een eigen identiteit geven. Bij het maken van de definitieve ontwerpen van bijvoorbeeld de geluidsschermen, heeft de technische constructie en de vormgeving haar definitief beslag gekregen. Doel was dat er een zo goed mogelijke afstemming zou worden bewerkstelligd tussen de vormgeving van de geluidsschermen, de kunstwerken (viaducten en tunnels) en het wegmeubilair. De geluidwerende voorzieningen moesten een zekere onderlinge samenhang en eenheid in het wegbeeld vertonen die geënt was op een aantal specifieke kenmerken van de weg en de omgeving, zonder dat dit tot eenvormige oplossingen hoefde te leiden. Het gemeentelijke Landschapsbeleidsplan (Bureau Nieuwland; 2000) was is bij de inrichting van de infrastructuur in Nijverdal en daarbuiten een belangrijk richtinggevend document voor de inpassing.

7.12 Overige aspecten

 

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

 

8.1 Inleiding

 

Bij het opstellen van een nieuw bestemmmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van de Wet ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een rijksweg en op een spoorweg. Het beheer van de spoorweg is bij Prorail gebleven, doch de exploitatie is per 1 december 2014 overgegaan van het rijk naar de provincie Overijssel. Dit bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter en staat geen grootschalige ontwikkelingen toe waarvoor de gemeente initiatiefnemer is c.q. financieel verantwoordelijk is.

 

De kosten voor het ontwikkelen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de verlegde rijksweg 35 en het spoor door Nijverdal komen voor rekening van de gemeente Hellendoorn.

 

8.2 Planschade

 

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een wijziging van het planologisch regime kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.

Op voorhand wordt ingeschat dat er geen sprake is van planschade omdat het planologische regime ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet veranderd.

 

Echter bij een verzoek om planschadevergoeding, zal het advies van de SAOZ en uiteindelijk de bestuursrechter en in hoogste en laatste instantie de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) definitief uitsluitsel geven.

 

De gemeente zal bij iedere aanvraag om een omgevingsvergunning bezien of planschade aan de orde is. Indien dit het geval kan zijn, zal daar waar mogelijk met belanghebbende aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

8.3 Geen exploitatieplan noodzakelijk

 

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatie vaststelt tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.

Gezien het overwegend conserverende karakter wordt een exploitatieplan niet noodzakelijk geacht. Mochten er toch ontwikkelingen zijn die tot kostenverhaal nopen, dan zal dat waar nodige worden geregeld via anterieure overeenkomsten dan wel door middel van zelfstandige planologische procedures (afzonderlijke planherzieningen). Mocht het afsluiten van een anterieure overeenkomst niet lukken, dan kan er in het uiterste geval altijd nog een exploitatieplan worden opgesteld, doch daar wordt op voorhand niet van uitgegaan.

HOOFDSTUK 9 Vooroverleg

 

9.1 Inleiding

 

Bestemmingsplannen dienen eens in de tien jaren te worden herzien. Het bestemmingsplan dient daarnaast tevens te worden gedigitaliseerd. Aangezien deze herziening louter een conserverend karakter heeft (wat wil zeggen dat de ter plaatse bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd), is wordt een inspraakprocedure niet noodzakelijk geacht omdat deze in dit geval geen enkele meerwaarde heeft.

 

9.2 Overleg met instanties

Het (concept)ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan (de juridische afdelingen van) zowel Rijkswaterstaat als aan ProRail. Beide instanties hebben verklaard te kunnen instemmen met het (concept)ontwerpbestemmingsplan.

De externe veiligheidsparagraaf is voorgelegd aan en afgestemd met de Veiligheidsregio Twente.

 

De waterparagraaf is geschreven in nauwe afstemming met het Waterschap Vechtstromen. Er is op woensdag 10 februari 2016 een digitale watertoets gedaan tezamen met een medewerker van het Waterschap Vechtstromen.

 

Het ontwerpbestemmingsplan is nader toegelicht aan de consulent ruimtelijke ordening van de provincie Overijssel tijdens het periodiek afstemmingsoverleg ruimtelijke ordening tussen gemeente en provincie op dinsdag 16 februari 2016; daarmee heeft ook de Eenheid Ruimte en Wonen van de provincie Overijssel ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan.