direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eversbergweg 108 en omgeving, Nijverdal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Eversbergweg 116 te Nijverdal ligt achter het erf Eversbergweg 118 (zie afbeelding 1). Op dit erf aan de Eversbergweg 116 staat een woning met bijgebouw. Het huidige erf is klein, niet functioneel ingericht en staat in het zicht van de dichtbij gelegen woningen aan de Eversbergweg 118 en 112.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging huidige erf Eversbergweg 116 ten opzichte van de omgeving.

Het plan is nu om de woning aan de Eversbergweg 116 te verplaatsen naar het perceel gelegen bij Eversbergweg 108. Deze locatie ligt in de directe omgeving. Met dit plan wordt een ruimtelijk ongewenste situatie op een goede manier opgelost, wat ook ten goede komt aan het woongenot van de omliggende woningen. Daarnaast worden schuren gesloopt, wordt asbest gesaneerd, wordt nieuw bos aangelegd en wordt de weide ten zuiden van het plangebied bestemd als natuur. Ook worden diverse kleine maatregelen getroffen om de flora & fauna te versterken.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

Met deze bestemmingsplanherziening wordt gelijk een plan van een buurerf meegenomen, Eversbergweg 102. Hier wordt het bestaande bouwblok vergroot en glijkwaardig gemaakt met bouwblokken zoals deze elders aan de Eversbergweg liggen (qua lengte en diepte). Het huidige gebruik wordt hiermee gereguleerd en er is daarmee enige ruimte voor toekomstige ontwikkeling. Het bouwblok wordt vergroot naar ca. 1000 m2, en een strook grond met de bestemming 'agrarisch' wordt omgezet naar de bestemmingen 'tuin' en 'natuur'. 

1.2 Locatie

De projectlocatie ligt tussen de kernen Hellendoorn en Hulsen, direct ten zuiden van de kern Hulsen. Aan de oostzijde van de Everbergweg zijn veel burgerwoningen gesitueerd, in een bosrijke omgeving. De westzijde bestaat voornamelijk uit bos (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave te verplaatsen woning op luchtfoto.

1.3 Huidig planologisch regime

De projectlocatie bestaat uit twee deelgebieden. Het eerste deelgebied betreft de erven aan de Eversbergweg 116 en 118. Hier worden schuren gesloopt (en asbest gesaneerd) en wordt een bestaande woning in gebruik genomen als bijgebouw. Het woningbouwrecht wordt verplaatst naar deelgebied 2, gelegen ten zuidoosten van deelgebied 1 (deze deelgebieden zijn middels rode lijnen aangegeven in afbeelding 3). Beide deelgebieden maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal'. Dit plan is op 5 juli 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Hellendoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Duivecate-Reggedal, met rode lijnen is het plangebied aangegeven.

Het projectgebied heeft in het bestemmingsplan verschillende enkelbestemmingen. Deelgebied 1 (noordelijke deel) betreft de erven aan de Eversbergweg 116 en 118. Hier geldt de enkelbestemming 'Wonen - 2' (geel gekleurd) en liggen twee bouwvlakken (de dikke zwarte lijnen) voor burgerwoningen. Aan de wegzijde ligt de enkelbestemming 'Tuin' (groen gekleurd) en de gebiedsaanduiding ' geluidzone - industrie' (oranje lijn). Tot slot geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'

Binnen deelgebied 2 (zuidelijke deel) gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' (lichtgroen gekleurd) en 'Tuin' (groene kleur). Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' (de plusjes) van toepassing op het gehele projectgebied. De te verplaatsen burgerwoning wordt gesitueerd op gronden met de enkelbestemming 'Tuin'. De realisatie van een burgerwoning past niet binnen deze geldende bestemming. Tevens dient het bestaande bouwvlak aan de Eversbergweg 116 opgeheven te worden (ter compensatie) en wordt de zuidzijde (agrarisch gebied) ingericht als natuur en bos (zuidoostzijde). Ten behoeve van deze ontwikkeling is daarom een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Met deze bestemmingsplanherziening wordt gelijk een plan van een buurerf meegenomen, Eversbergweg 102. Hier wordt (ook het zuidelijke deelgebied, deelgebied 2) het bestaande bouwblok vergroot en glijkwaardig gemaakt met bouwblokken zoals deze elders aan de Eversbergweg liggen (qua lengte en diepte). Het huidige gebruik wordt hiermee gereguleerd en er is daarmee enige ruimte voor toekomstige ontwikkeling. Het bouwblok wordt vergroot naar ca. 1000 m2, en een strook grond met de bestemming 'agrarisch' wordt omgezet naar de bestemmingen 'tuin' en 'natuur'.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Eversbergweg 108 en omgeving, Nijverdal' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108.VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het projectgebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Deelgebied 1 (noordelijke deel)

Het erf aan de Eversbergweg 116 te Nijverdal ligt achter het erf Eversbergweg 118 (zie afbeelding 1). Op dit erf aan de Eversbergweg 116 staat een woning met bijgebouw. Het huidige erf is klein, niet functioneel ingericht en staat in het zicht van de dichtbij gelegen woningen aan de Eversbergweg 118 en 112. De woning nr. 116 staat zelfs zo dicht op de erfgrens, dat de ramen van de woning binnen twee meter van de erfscheiding met nummer 112 gelegen zijn. Deze situatie wordt momenteel gedoogd door de buren, maar draagt, evenals de situering van de woning, niet bij aan hun woongenot.

Deelgebied 2 (zuidelijke deel)

Deelgebied 2 bestaat uit grasland, bos en agrarisch gebied (zie afbeelding 2).

Daarnaast bestaat dit deelgebied uit het erf aan de Eversberweg 102 met omliggende gronden.

2.2 Toekomstige situatie

De woning aan de Eversbergweg 116 wordt verplaatst naar het perceel gelegen bij Eversbergweg 108. Met dit plan wordt een ruimtelijk ongewenste situatie op een goede manier opgelost, wat ook ten goede komt aan het woongenot van de omliggende woningen. Daarnaast worden schuren gesloopt, wordt asbest gesaneerd, wordt nieuw bos aangelegd en wordt de weide te zuiden van het plangebied bestemd als natuur. Tot slot worden diverse kleine maatregelen getroffen om de flora & fauna te versterken. Voor het project is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 van de regels). Hierin wordt het voorgenomen plan uitgebreid toegelicht. Deze voorliggende paragraaf bevat een beknopte toelichting van het voorgenomen plan.

Deelgebied 1

Deelgebied 1 bestaat uit twee erven. Dit betreffen de erven Eversbergweg 116 en Eversbergweg 118. Op afbeelding 3 zijn alle huidige gebouwen weergegeven. De gebouwen met de nummers 1 en 7 betreffen de bestaande woningen. Met het voorgenomen plan wordt bij alle gebouwen asbest gesaneerd en de gebouwen met de nummers 5 en 8 worden gesloopt. Gebouw nummer 7 wordt in gebruik genomen als bijgebouw. In totaal blijft er daarmee 101 m2 aan bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Gebouwen op de erven Eversbergweg 116 en Eversbergweg 118.

Deelgebied 2

In deelgebied 2 (gelegen bij de Eversbergweg 108) wordt de te verplaatsen woning (met bijgebouw) gerealiseerd. De inrichtingstekening is weergegeven in afbeelding 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Inrichtingstekening nieuwe erf en omliggende gronden

Op de inrichtingstekening (afbeelding 5) zijn verschillende elementen genummerd. Per element volgt hierna een een korte toelichting. Voor het beplantingsplan wordt verwezen naar het inrichtingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

1. Weide: De weide vormt de entree richting de woning en het uitzicht vanuit de woonkeuken en woonkamer. De weide zal een natuurlijke uitstraling krijgen en wordt (extensief) beheerd door (Drentse heide) schapen.

2. Tuin: De woning heeft verschillende (zicht) zijden. De noordzijde zal gebruikt worden als “functionele” tuin. Te denken valt aan gazon, speeltoestellen, moestuin, kippenhok en dergelijke.

3. Bos: Het bos sluit aan op de omgeving en dient als verbinding voor fauna. Daarnaast onttrekt het bos het zicht op de achtergelegen weg en woonwijk. Inheemse soorten als grove den, berk en eik worden aangeplant.

4. Oprit: De oprit loopt door het weiland. De oprit zal in grasbetonstenen (met de vlakke kant boven ivm geluid) of een soortgelijk materiaal worden uitgevoerd om een zo “onopvallende” uitstraling te geven.

5. Parkeren: Om de erfverharding niet te groot te maken worden de parkeerplaatsen in het gras gesitueerd. Om toch stabiliteit te hebben wordt gebruik gemaakt van grasbetonstenen of een soortgelijk materiaal. De grasbetonstenen worden daarbij op de kop neergelegd, om zodoende geluidsoverlast te voorkomen en er goed op te kunnen fietsen.

6. Erfverharding: De erfverharding loopt door onder de kap van de woning en wordt in één soort materiaal worden uitgevoerd. Uitgangspunt is infiltratie verharding.

7. Fruitbomen: De fruitbomen versterken de structuur van de kavel en geven naast het nodige fruit voor consumptie ook voor voedsel voor diverse fauna.

8. Ruigte rand: Een mooi zicht op een bloemrijke rand voegt een element toe aan de groene ruimte. Daarnaast zal de rand de nodige insecten als vlinders en bijen aantrekken. Dit komt te gunste van de steenuilbiotoop.

9. Singel (westzijde): De singel is functioneel als erfafscheiding met de buren. Door gebruik te maken van inheemse soorten en daarbij enkele fruitbomen te plaatsen zorgt deze rand voor extra biodiversiteit. Dit komt ten gunste van de steenuilbiotoop.

10. Singel (noordzijde): De huidige afscheiding (coniferen met enkele eiken) zal worden omgevormd naar een natuurlijke singel. De singel is functioneel als erfafscheiding met de buren. De eiken zullen worden behouden en de coniferen worden verwijderd. Er wordt gebruik gemaakt van inheemse struiken en heester (met een maximale hoogte van circa 6m ivm wens van de buren). Daarbij worden enkele fruitbomen geplaatst. Gezamenlijk zorgt dit met elkaar ervoor dat ook deze rand voor extra biodiversiteit zorgt. Dit komt tevens te gunste van de steenuilbiotoop.

11. Hagen: De haag langs de weide heeft naast het versterken van diversiteit en de lengte richting van de weide ook een praktisch effect om het spreidlicht van de koplampen te voorkomen richting de buren.

12. Haha: Om vanaf de woning (woonkamer/woonkeuken) optimaal zicht en gevoel te hebben met de omgeving wordt op deze rand geen raster geplaats. Om te voorkomen de schapen de tuin in komen wordt een Haha in het klein gemaakt. De Haha wordt subtiel aangebracht en zorgt voor een hoogte van ca 50/60 cm. Eventueel wordt een dun stroomdraadje op de rand toegevoegd om de barrière goed te laten werken.

13. Raster: De weide zal afgezet worden met een (deels bestaand) schapen raster.

14. Veeroosters + klaphek: De twee veeroosters maken het mogelijk om gemakkelijk door de weide naar het erf te komen. De roosters zullen dusdanig worden uitgevoerd dat tevens hulpdiensten het erf kunnen bereiken. Om het rooster ook te voet toegankelijk te maken zal aan beide zijde een klaphek geplaats worden.

15. Bijgebouw: Het bijgebouw is in het verlengde van de woning gesitueerd. Een heeft de zelfde simpele vorm van het hoofdgebouw. Door de breedte en de hoogte gelijk te houden sluit het bijgebouw aan bij het hoofdgebouw. De houten planken komen weer terug als materialisatie in het hoofdgebouw. Het zal o.a. dienstdoen als stalling voor de trekker, aanhangwagen en caravan.

16. Bijzonder element: Vanuit de lange oprit door de weide ontstaat een zichtpunt. Dit punt wordt versterkt door een “bijzonder” element aan het einde van de zichtlijn te plaatsen. Te denken valt aan een (vormgegeven) schuilhut voor de schapen. Deze biedt ook beschutting voor ander fauna. Doormiddel van het opstapelen van hout aan de achterzijde kunnen vleermuizen hierachter overwinteren.

Ontwikkeling met 'gesloten beurs'

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats met 'gesloten beurs'. De waardevermeerdering van de te verplaatsen woning wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit (o.a. dus het slopen van schuren, asbestsanering, het aanleggen van nieuw bos en het afwaarderen van agrarische gronden naar natuur. De financiële onderbouwing is opgenomen in het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan).

Eversbergweg 102

Met deze bestemmingsplanherziening wordt gelijk een plan van een buurerf meegenomen, Eversbergweg 102. Hier wordt het bestaande bouwblok vergroot en glijkwaardig gemaakt met bouwblokken zoals deze elders aan de Eversbergweg liggen (qua lengte en diepte). Het huidige gebruik wordt hiermee gereguleerd en er is daarmee enige ruimte voor toekomstige ontwikkeling. Het bouwblok wordt vergroot naar ca. 1000 m2, en een strook grond met de bestemming 'agrarisch' wordt omgezet naar de bestemmingen 'tuin' en 'natuur'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) ijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Het onderhavige plan, waarbij een bestaande woning wordt verplaatst, heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro en de Bro. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is daarmee niet noodzakelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR, de Barro en de Bro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisaties Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

De provincie Overijsssel heeft vanaf 29 september 2016 de nieuwe ontwerp Omgevingsvisie en –verordening 2016 ter inzage gelegd. Het voorgenomen plan past ook binnen deze ontwerpen. Op de voor dit plan relevante onderwerpen wijkt dit vernieuwde beleid en de regelgeving niet af van de geldende Omgevingsvisie- en verordening.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan welke plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied (ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' volgens de Omgevingsvisie). Hiermee is KGO niet van toepassing. Wel voldoet het voorgenomen plan aan de principes van KGO. Het plan gaat gepaard met aanmerkelijke investeringen in ruimtelijke kwaliteit en vindt plaats met 'gesloten beurs' (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting en het inrichtingsplan zoals is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan).

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het projectgebied behoort voor het grootste deel tot het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijk gebied, Woonwijk' (zie afbeelding 6). Binnen dit gebied wordt de bestaande woning aan de Eversbergweg 116 verplaatst naar de locatie nabij Eversbergweg 108. Bij deze gebieden, met het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijk gebied, Woonwijk', geldt dat er ruimte is voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stads milieus. Het verplaatsen van een woning past dan ook binnen dit ontwikkelingsperspectief.

Alleen het zuidelijke deel van het projectgebied (waar agrarisch gebied wordt omgezet in natuur) behoort tot het ontwikkelingsgebied 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, Mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief mixlandschap is sprake van verweving van functies. Hier is, naast een agrarische functie, ook ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De provincie wil hier ontwikkelingsmogelijkheden nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

In het voorliggende plan wordt binnen dit gebied natuur ontwikkeld. Deze natuur is niet beperkend voor omliggende functies, maar versterkt de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven ter hoogte van het projectgebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het projectgebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het projectgebied ligt op een dekzandvlakte (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0009.png"

Afbeelding 7: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, ter hoogte van het projectgebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan het normerende uitgangspunt. In het projectgebied is nauwelijks sprake van reliëf en deze wordt niet verstoord. Dit is opgenomen in het bijgevoegde inrichtingsplan. Het inrichtingsplan is met een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, waarmee deze is geborgd. De richtinggevende uitspraken zijn hier niet van toepassing.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het projectgebied ligt in het oude hoevenlandschap (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0011.png"

Afbeelding 8: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het projectgebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan het normerende uitgangspunt. In het projectgebied is geen sprake van essen en esjes en deze worden dan ook niet verstoord. De richtinggevende uitspraken zijn hier niet van toepassing.

Met betrekking tot de richtinggevende uitgangspunten wordt, voor zover relevant, rekening gehouden met deze uitgangspunten. Zo blijft open ruimte (de weide) behouden en het er worden kleinschalige landschapselementen aangelegd (zoals een haag, houtwal en fruitbomen).

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Het projectgebied (inlcusief de nieuwbouwlocatie) ligt voor het grootste deel in de stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu' (zie afbeelding 9) en voor een klein gedeelte in 'Agrarisch gebied' (de weide aan de zuidkant).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0013.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart gebiedskenmerken, Stedelijke laag, ter hoogte van het projectgebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Richtinggevend uitgangspunt

  • Als ontwikkelingen plaats vinden binnen de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Voor het voorliggende plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad, en komt daarmee in plaats van de Welstandsnota voor dit projectgebied. In het beeldkwaliteitsplan zijn criteria opgenomen waarmee wordt geborgd dat de te realiseren woning zich qua aard, maat en karakter voegt in de omgeving. Hier draagt ook de landschappelijke inpassing aan bij.

Lust- en leisurelaag

De laag van de lust- en leisurelandschappen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De lust- en leisure laag heeft geen rechtsreekse doorwerking op het voorliggende plan.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie ' Natuurlijk Avontuurlijk'. Daarnaast is de 'Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012' relevant.

Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDEVERSBERGWG108-VG01_0014.png"

Afbeelding 10: Uitsnede overzichtskaart omgevingsvisie. Het lichtgele gebied staat voor het deelgebied 'Rond Boeren'.

Het projectgebied ligt grotendeels binnen de Structuurvisiegebieden 'Woongebied - te beheren', 'Sterke kernen' en voor een klein gedeelte (de weide aan de zuidzijde) binnen het Structuurvisiegebied 'Beleef de Regge'. Het beleid voor het Structuurvisiegebied 'Beleef de Regge' is niet relevant voor het voorliggende plan. Voor het Structuurvisiegebied 'Woongebied - te beheren' geldt dat de bestaande woongebieden in algemene zin goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid. Voor het Structuurvisiegebied 'Sterke kernen' geldt dat sprake is van een lichte daling van het aantal inwoners, en dat dit, en ontgroening en vergrijzing, ook impact zal hebben in de gemeente Hellendoorn op wonen, zorg, werkgelegenheid. Bij veranderingen wordt ingespannen om in alle dorpen, kleine kernen en buurtschappen een duurzaam samengestelde samenleving in stand te houden, met een voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormen daarbij het uitgangspunt. Dat betekent dat gekozen is voor vraaggerichte nieuwbouw voor speciale doelgroepen met de nadruk op combinaties van wonen, welzijn en zorg. Creatieve initiatieven van alle mogelijke marktpartijen en particulieren op dit gebied worden nadrukkelijk gefaciliteerd. Daarbij kiest de gemeente bij voorkeur voor inbreiding in plaats van uitbreiding. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de identiteit en de gebiedskenmerken.

Het voorgenomen plan, waarbij een bestaande woning wordt verplaatst, past binnen het hiervoor beschreven geldende beleid. Het plan gaat gepaard met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls en er wordt rekening gehouden met de gebiedskenmerken (zie hiertoe paragraaf 3.3 van deze toelichting).

Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012

De 'Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012' is op 3 juli 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie wordt een beeld geschetst van de actuele woningmarktsituatie in de gemeente en wordt de visie op het wonen tot 2020 uiteengezet. De gemeente streeft ernaar zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

Met het voorgenomen plan wordt een bestaande woning verplaatst, binnen bestaand woongebied. Het betreft dus geen extra woning. Het huidige bouwvlak aan de Eversbergweg 116 wordt met dit bestemmingsplan opgeheven. Het voorgenomen plan past binnen de 'Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012'.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en de 'Woonvisie gemeente Hellendoorn 2012'. Het voorgenomen plan betreft het verplaatsen van een bestaande woning binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast gaat het plan gepaard met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls en wordt rekening gehouden met de gebiedskenmerken.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Flora- en faunawet. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuur Netwerk Nederland is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Vanwege de relatief kleinschalige ingreep en de ligging en de voorgenomen werkzaamheden is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden) en/of de eisen vanuit de Ecologische Hoofdstructuur niet noodzakelijk. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van beschermde gebieden.

Soortenbescherming

De Flora en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bpaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er heeft een quickscan plaatsgevonden naar mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 3. De conclusie is dat met de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna worden verwacht. De werkzaamheden dienen wel buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden, tenzij er kort voor de werkzaamheden is aangetoond dat er geen broedende vogels aanwezig zijn, dan wel verstoord worden.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen.De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In het bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal' is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. Wanneer bouwwerken een groter oppervlak hebben dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,4 m onder het peil is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dat is in het voorliggende plan niet het geval. De te bouwen woning met bijgebouw heeft een aanmerkelijk kleinere oppervlakte. Ook wordt geen diepwortelende beplanting aangebracht en worden geen gronden opgehoogd en ge-egaliseerd, over een oppervlakte groter dan 2500 m2.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 28 juli 2016 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er in het grondwater en in mengmonsters van de boven- en ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanherziening. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Conclusie

De locatie is geschikt voor het toekomstige gebruik 'Wonen/Tuin'.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie/inrichtingen in de nabije omgeving aanwezig zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Gezien de grote afstand (circa 96 meter van de nieuwe locatie voor de woning) tot aan de Eversbergweg (woonstraat), wordt een akoestisch onderzoek voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Ditzelfde geldt voor de Baron van Sternbachlaan, welke op een afstand van circa 66 meter ligt. Tussen deze weg en de nieuw te realiseren woning, zit tevens reeds een geluidswal.

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn

Het ‘Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn’, bestaande uit een Nota geluidsbeleid en een Nota hogere grenswaarden, is op 17 maart 2009 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld en op 27 maart 2009 bekend gemaakt. De projectlocatie valt onder het gebiedstype 'Woonwijk'. Voor dit gebiedstype geldt een ambitieniveau van maximaal 45 dB. Gezien de afstand tot de woonstraat Eversbergweg en gezien geen bedrijven in de nabijheid liggen, kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat aan dit ambitieniveau kan worden voldaan (voor vervangende nieuwbouw geldt overigens dat er qua geluid nog extra beleidsruimte is). Ook wordt er middels het voorliggende plan geen nieuwe geluidsbron toegevoegd. Hiermee wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan past binnen het gebiedsgerichte geluidsbeleid van de gemeente Hellendoorn.

Conclusie

Het aspect geluidshinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Geur

De aanwezigheid van dierenverblijven kan geurhinder veroorzaken. In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn daarom regels opgenomen om geurhinder tegen te gaan. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat bepaalde functies geurgevoelig zijn. Een burgerwoning is een geurgevoelig object.

De Wgv gaat uit van twee mogelijke manieren om geurhinder te beoordelen.

  • De wet kent diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens, schapen en legkippen. Voor deze dieren geldt een norm in de vorm van odour units per kubieke meter lucht.
  • Daarnaast kent de wet diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object.

Binnen de bebouwde kom geldt in de Wgv een minimum afstand van 100 meter tussen het emissiepunt en de naburige geurgevoelige objecten. Daarnaast kunnen ook niet-agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken.

De te verplaatsen burgerwoning is een geurgevoelig object. In het voorliggende plan liggen geen agrarische en niet-agrarische bedrijven in de directe omgeving van het projectgebied die geur veroorzaken. Ook ligt de projectlocatie ver buiten de geurcontour van Ten Cate.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling aan de Eversbergweg is zo kleinschalig (<1.500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Om uitspraken te kunnen doen over de extrene veiligheid is de Risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. Ter plaatse van de locatie, en in de omgeving, zijn geen risicovolle inrichtingen, infrastructuur of buisleidingen aanwezig.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de te verplaatsen woning geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

In het voorliggende plan liggen geen agrarische en niet-agrarische bedrijven in de directe omgeving van het projectgebied. Ook ligt de projectlocatie ver buiten de milieucontouren van Ten Cate.

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet beperkend voor (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bedrijven. Ook kan worden geconcludeerd dat op de projectlocatie aan de Eversbergweg een goed woon- en leefklimaat heerst.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie de verplaatsing van een burgerwoning. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieutoets.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het projectgebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren. Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal' van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur geeft aan hoe deze als Natuur bestemde gronden mogen worden gebruikt en wat er mag worden gebouwd.

Artikel 4 Tuin geeft aan hoe deze als Tuin bestemde gronden mogen worden gebruikt en wat er mag worden gebouwd.

Artikel 5 Wonen - 1 geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan van maximaal 750 m3. Bijbehorende bouwwerken zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd.

Artikel 6 Wonen - 2 geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan van maximaal 750 m3. Bijbehorende bouwwerken zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd.

Artikel 7 Wonen - 3 geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak en binnen het bouwvlak één hoofdgebouw met één woning is toegestaan. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijbehorende bouwwerken zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd.

Artikel 7 geeft aan dat dat er een archeologische verwachtingswaarde geldt, waarvoor regels zijn opgenomen.

6.4 Algemene regels

Artikel 8 en 9 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 10  Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden extra mogelijkheden geboden

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatse artikel is artikel 12 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het plan wordt afgestemd met de provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 28 januari 2017 tot en met 10 maart 2017 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.