Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

HOOFDSTUK 5 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

 

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De volgende aspecten komen hierbij aan bod:

  • bodemkwaliteit

  • water

  • archeologie

  • flora&fauna

  • geluid

  • luchtkwaliteit

  • externe veiligheid

  • bedrijven en milieuzonering

  • verkeer

5.2 Bodemkwaliteit

In 2001 is er voor het plangebied een grootschalig onderzoek gehouden. Deze resultaten zijn bij de gemeente bekend. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen dat de locatie grootschalig onverdacht is, met uitzondering van het gedeelte nabij de woning Schaapskooiweg 23. Dit gedeelte is nog niet onderzocht. Hier komt een woning bij na de sloop van de bestaande schuur. Voor dit gedeelte worden overigens geen belemmeringen verwacht. Deze bouwlokatie zal moeten worden onderzocht (NEN 5725 (historisch onderzoek) en een NEN 5740 (veldwerk-grond en

grondwater monstername-analyses onderzoek), waarbij de onderzoeksstrategie gebaseerd moet worden op de resultaten van het NEN 5725 onderzoek.

Omdat de onderzoeken enigzins gedateerd zijn en omdat er diverse (grond en sloop)werkzaamheden in het gebied hebben plaatsgevonden, is het noodzakelijk om voorafgaand aan de feitelijke bouw (bij verlening van de omgevingsvergunning, onderdeel bouwen) van de woning in kwestie, per kavel een een aanvullend bodemonderzoek (actualisatie bodemgegevens) te leveren.

5.3 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer 21e eeuw moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-

bergen-afvoeren” staat hierbij centraal.

 

Waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+

In het waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+ wordt algemeen erkend dat, meer dan in het verleden, bij activiteiten rekening gehouden moet worden met het water. Water moet een meer sturende rol vervullen. Dit is des te meer van belang in het licht van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. In het algemeen is het nodigwatersystemen te herstellen, kwalitatief en kwantitatief, zowel internationaal, nationaal, regionaal als lokaal.

Bij de locatiekeuze van nieuwe functies/activiteiten en bij het herinrichten van bestaande gebieden moet het water nadrukkelijk betrokken worden. Aanvullende inrichtingsmaatregelen zullen aan de orde zijn om eventuele negatieve gevolgen te voorkomen en positieve effecten te bewerkstelligen. Vergroting van de wateroppervlakte en het langer vasthouden van water zijn daarbij van belang. In de groene omgeving gaat het vooral om ruimte creëren voor het watersysteem. Daarnaast gaat het zowel

in de bebouwde omgeving, als in de groene ruimte om het terugdringen van de belasting van het watersysteem met schadelijke stoffen. Meer rekening houden met de eigenschappen van het watersysteem levert een bijdrage aan het voorkomen van problemen zoals wateroverlast, geeft minder nadelige milieueffecten en bespaart kosten.

 

Waterbeheerplan Regge en Dinkel

Het creëren van ruimte voor water staat centraal in het beleid van Waterschap Regge en Dinkel. Daarnaast streeft ze naar een betere water(bodem)kwaliteit en een optimale afstemming binnen de waterketen. Men tracht verschillende vormen van retentie (waterberging) zoveel mogelijk in combinatie met de functies natuur, landbouw, wonen en recreëren te ontwikkelen. Leidraad is dat het schone water direct weer ten goede komt aan het watersysteem en een verbeterde werking van de rioolwaterzuiveringen wordt bereikt.

 

Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De locatie valt binnen het gebied van het waterschap Regge en Dinkel. Op 22 juni 2011 is een digitale watertoets doorlopen, waarbij het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid, dat de normale procedure van de watertoets moet worden toegepast. Het bestemmingsplan wordt dan ook ingezonden naar het waterschap.De bestemming en de grootte van het plan hebben geringe invloed op de waterhuishouding.

De waterparagraaf en een samenvatting van de watertoets zijn als bijlage toegevoegd. Onderstaand staan de belangrijke uitkomsten van de watertoets met betrekking tot het plangebied vermeld.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. Wel is een waterloop aanwezig binnen het plangebied (waterloop 2-0-0-30 die op de legger van het waterschap staat). Hierover heeft er reeds afstemming plaatsgevonden met de gemeente en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft van ons dan ook een watervergunning gekregen voor het aanbrengen en hebben van een gronddam met betonduiker met een lengte van 50 meter in de waterloop 2-0-0-30 om voor het achterliggende perceel een toegang te creëren. Daarnaast heeft het waterschap Regge en Dinkel van de initiatiefnemer de ondergrond van de waterloop (incl. een onderhoudsstrook) ten noorden en ten zuiden van de Eversbergweg aangekocht.

 

Afvoer water

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt zoveel mogelijk geinfiltreerd en afvalwater wordt via het riool afgevoerd.

 

Aanleghoogte bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

 

Samengevat zijn de onderstaande uitgangspunten zijn gehandteerd:

 

- maaiveld om wadi +9.00 NAP

- bodem wadi op +8.50 NAP

- talud wadi 1:5

- slokop +8.80 NAP

 

- IT-riool b.o.k. +7.85 NAP

- Hoogste grondwaterstand +7.87

 

Ontwerpbui: 40 mm

5.4 Archeologie

Algemeen

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hier middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta toe verplicht. Van de hieronder opgenomen Kaart archeologische waarden is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet gekarteerd is. Op advies van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek dient de meest dichtbijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied een lage trefkans. In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd c.q verstoord omdat dit het voormalig boerenerf van de familie Beunk was. Hier heeft ondermeer een ligboxenstal en andere bedrijfsbebouwing gestaan. Tevens was er een paardenbak aanwezig. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd) zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf

eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

Conclusie

Een inventariserend archeologisch onderzoek is niet benodigd.

 

 [image]

figuur 5.1 - archeologische verwachtingswaardenkaart

 

 

 

 

5.5 Flora & fauna

Ten behoeve van dit bestemmingsplan en de beoogde bouw van de woningen is door Eelerwoude BV een quickscan Flora en Fauna gehouden. De resultaten van deze quickscan zijn verwoord in de rapportage d.d. 1 mei 2012, die is opgenomen in bijlage 4. De conclusie uit het rapport is dat er ten aanzien van flora- en fauna geen belemmeringen zijn om dit bestemmingsplan vast te stellen.

5.6 Geluid

wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai

Voor de ligging van het plangebied is zowel het wegverkeerslawaai veroorzaakt door de reeds aanwezige Baron van Sternbachlaan als het industrielawaai ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Nijverdal Noord en Zuid in Nijverdal van invloed.

Gezien het feit dat het plan buiten de wettelijk vastgestelde zone van 100 meter vanaf de spoorlijn Zwolle – Almelo is gelegen, is deze niet van invloed.

 

In bijlage 3 is een akoestisch onderzoek opgenomen ten aanzien van het wegverkeerslawaai. Dit rapport is opgesteld door het adviesbureau Alcedo en is bekend onder het nummer 20113334.R01.V03 d.d. 27 juni 2011.

 

Conclusie van dit rapport is dat voor 1 woning een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder verleend moet worden alvorens het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Hellendoorn kan worden vastgesteld.

 

In bijlage 2 is een akoestisch onderzoek opgenomen aangaande het industrielawaai. Dit rapport is opgesteld door het team Vergunningen van de gemeente Hellendoorn en is bekend onder het nummer 11-Hel-02 d.d. 24 juni 2011. In dit onderzoek zijn de akoestische gevolgen van de op het gezoneerde industrieterrein gelegen bedrijven (o.a. de vestigingen van Ten Cate, bouwbedrijf Hegeman en de RWZI Nijverdal) in beeld gebracht.

 

De conclusie is dat er voor zeven woningen een hogere grenswaarde ten aanzien van deze geluidsbron verleend dienen te worden.

5.7 Geur

Als algemeen uitgangspunt van het geurbeleid wordt thans gehanteerd het voorkomen van (nieuwe) hinder. Als er geen hinder is, zijn maatregelen om emissies te voorkomen niet nodig. Als er wel sprake is van hinder, geldt dat de uitstoot van geur dient te worden voorkomen, dan wel zoveel als mogelijk te worden beperkt. De mate van hinder die acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd bestuursorgaan.

 

Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, zowel nieuwvestiging als uitbreiding van milieubelastende dan wel milieugevoelige activiteiten, geldt eveneens het uitgangspunt dat nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Uitgangspunt is dan ook dat gevoelige bestemming (zoals woonlocaties), op een zodanige afstand wordt gepland van stankbronnen - en andersom - dat geen of hooguit een acceptabele mate van hinder te verwachten is.

 

Voor het plangebied is met name de vestiging van Ten Cate op het industrieterrein Nijverdal Noord van belang. Ook de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Nijverdal heeft enige invloed op het aspect geur. De huidige geursituatie is in onderstaande afbeelding weergegeven.

 

 
[image]

figuur 5.2 - huidige individuele en cumulatieve geurcontouren (1 ge/m3 als 98-percentiel) Nijverdal Noord (afkomstig uit het geuronderzoek t.b.v. het bestemmingsplan voor het industrieterrein Nijverdal Noord, opgesteld door het bureau Witteveen+Bos, projectcode NV57-6 uit 2006)

 

De geurcontour van de RWZI Nijverdal is afkomstig uit de van kracht zijnde milieuvergunning (tegenwoordig omgevingsvergunning voor de activiteit milieu geheten) van de RWZI met een capaciteit van 97.000 i.e. (vergunningen van 16 januari 1996 en 4 november 2004)

 

Het geuraspect voor de vestigingen van Ten Cate is in de door de provincie Overijssel verleende milieuvergunning (omgevingsvergunning) van 25 februari 2009 beoordeelt en er zijn daarin contouren vastgesteld voor de toekomstige situatie (concentratie van Ten Cate vestigingen op het industrieterrein Nijverdal Noord).

 

 

 [image]

Figuur 5.3 - Geurcontouren van 1 ge/m3 als 98-percentiel voor KtC in de toekomstige situatie na fase I (paarse lijn) en fase II (groene lijn)

 

De contour voor fase II blijft ruim binnen de cumulatieve contour voor Nijverdal Noord in de afbeelding voor de huidige situatie. Er wordt daarom geen uitbreiding van de hinder verwacht ten gevolge van de eventuele wijzigingen op Nijverdal Noord.

 

Het onderhavige plan, welke buiten de huidige geurcontour is gelegen, wordt daardoor niet belemmerd ten aanzien van het aspect geur.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

 

Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

 

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

5.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

 

het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • de Regeling externe veiligheid (Revi)

  • de Registratiebesluit externe veiligheid;

  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  • het Vuurwerkbesluit.

 

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

 

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

 

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Binnen de 10-6 / jr contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen dan geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. In het Bevi en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

 

Op basis van de Risicokaart is gebleken dat er geen risicobronnen zijn welke PR of GR contouren hebben welke van invloed zijn op het plangebied.

Het project is daardoor in overeenstemming met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

 

ad 1.

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de woningen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen de realisatie van een aantal nieuwe woningen inhoudt. Een woonfunctie is niet hindergevend voor de omgeving.

 

ad 2.

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die hinder veroorzaken. Verderaf is wel het bedrijf Koninklijke Ten Cate en de RWZI Nijverdal gevestigd. De aspecten industrielawaai en geur zijn behandeld in de paragrafen 5.6 en 5.7 en geven geen beperking voor de planontwikkeling.

5.11 Verkeer

Verkeer

Het plangebied zal worden aangesloten op en worden ontsloten via de voormalige Eversbergweg. Dit gedeelte van de Eversbergweg heeft recentelijk een andere naam gekregen: Schaapskooiweg. Deze weg wordt op zijn beurt ontsloten op de Helmkruidlaan. Het hele plan betreft de realisatie van 7 nieuwe woningen. Dit leidt tot (uitgaande van 6 verkeersbewegingen per woning per dat) een toename van de verkeersdruk van ca. 42 verkeersbeweigen per etmaal. Deze extra verkeersdruk is goed in te passen binnen het huidige verkeersbeeld van de Schaapkooiweg en Helmkruidlaan.

 

Parkeren

Voor wat betreft het parkeren geldt in dit plan dat er geparkeerd moet worden op het eigen erf. Daartoe is ook vol ruimte. Daarnaast kan aan de Branderij zelf geparkeerd worden door eventuele bezoekers. Er is niet gekozen voor het creeren van parkeerplaatsen vanwege het landelijke karakter en de ruimtelijke kwaliteit dat wordt nagestreefd. De keuze daarvoor wordt in dit geval mogelijk geacht omdat de parkeerdruk ter plaatse zeer laag wordt verwacht.