Bestemmingsplannen Gemeente Hellendoorn
 

Toelichting

 

 

 

Gegevens bestemmingsplan De Branderij

Fase

Datum

Inspraak

17-12-11 t/m 27-1-12

 

 

Inzagetermijn ontwerp

28-07-12 t/m 07-09-2012

 

 

Vaststelling

05-11-2012

 [image]

 

 

Gemeente Hellendoorn

Postbus 7447 AE Nijverdal

0548-630000

www.hellendoorn.nl

Vastgesteld

Plan-idn

NL.IMRO.0163.BPNDBRANDERIJ-VG01

Datum

05-11-2012

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding 5

1.1 Aanleiding 5

1.2 Begrenzing van het plangebied 5

1.3 Geldend bestemmingsplan 6

1.4 Leeswijzer 6

HOOFDSTUK 2 Beleidskader 7

2.1 Inleiding 7

2.2 Provinciaal beleid 7

2.3 Gemeentelijk beleid 10

2.4 Conclusies van het beleid 11

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie 13

3.1 Inleiding 13

3.2 Historie 13

3.3 Ruimtelijke beschijving 13

HOOFDSTUK 4 Toekomstige situatie 15

4.1 Inleiding 15

4.2 Beeldkwaliteit 15

HOOFDSTUK 5 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten 17

5.1 Inleiding 17

5.2 Bodemkwaliteit 17

5.3 Water 17

5.4 Archeologie 19

5.5 Flora & fauna 20

5.6 Geluid 20

5.7 Geur 20

5.8 Luchtkwaliteit 22

5.9 Externe veiligheid 22

5.10 Bedrijven en milieuzonering 23

5.11 Verkeer 24

HOOFDSTUK 6 Planopzet 25

6.1 Inleiding 25

6.2 Opzet van de regels 25

6.3 Verantwoording van de regels 26

6.4 Handhaving 27

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid 29

7.1 Resultaten vooroverleg en inspraak 29

7.2 Economische uitvoerbaarheid 29

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

In het binnenstedelijke gebied tussen Nijverdal en de Kruidenwijk spelen een aantal

uiteenlopende ontwikkelingen. Zo wordt het Reggedal ingericht als ecologische verbindingszone (de Groene Mal), de hoofdinfrastructuur wordt aangepakt in het Combiplan (N 35 en spoorweg) en de

Noordzuidverbinding (de Baron van Sternbachlaan is inmiddels gereed).

Het realiseren van de Noordzuidverbinding heeft gevolgen voor het het binnenstedelijke gebied. Zo zijn er op op diverse plaatsen gronden en opstallen aangekocht om de Noordzuidverbinding te kunnen realiseren. Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in de invulling van het terrein van voormalige boerderij, die is verdwenen ten gunste van de Noordzuidverbinding. Er is getracht om door middel van deze woningbouw, na realisatie van de Noordzuidverbinding en het gereedkomen van de Groene Mal, een ruimtelijke kwalitatief goed overgang te verkrijgen tussen de stedelijke Kruidenwijk en de groene omgeving van het Reggedal. Tevens fungeert de beoogde herontwikkeling van dit plangebied als financiele drager voor de aanleg van de Noordzuidverbinding.

 

Voor het gebied tussen de Noordzuidverbinding, de Eversbergweg en de

Helmkruidlaan is daarom door de gemeente in het verleden een stedenbouwkundige visieschets opgesteld.

Deze schets geeft op hoofdlijnen aan in welke richting het gebied zich gaat ontwikkelen. Het gaat (naast de aanleg van de Noordzuidverbinding) om het aanleggen van een ventweg om de bestaande woningen te ontsluiten en het bouwen van een aantal woningen. Het grootste deel van de gronden is in eigendom van de gemeente, een kleiner deel is in eigendom van particulieren.

1.2 Begrenzing van het plangebied

In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven. De locatie is gelegen tussen de Baron van Sternbachlaan en de Kruidenwijk.

 

 [image]

 

figuur 1.1 - de ligging van het plangebied

 

 

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen twee bestemmingsplannen. Het grootste gedeelte valt binnen bestemmingsplan Duivecate-Reggedal (ten noorden van de Eversbergweg) en het overige gedeelte valt binnen het bestemmingsplan Kruidenwijk I. Hierin heeft de locatie verschillende bestemmingen, zoals wonen, agrarisch met waarde, tuin, verkeer en openbaar groen.

 

 

 [image]

figuur 1.2 - fragment van het geldend bestemmingsplan

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het geldend beleid van de verschillende overheden dat ter plaatse van toepassing is op de bestaande situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 5 vindt een toetsing aan de diverse planologische en milieutechnische randvoorwaarden plaats. Hoofdstuk 6 bevat een korte toelichting op de juridische opzet van de herziening. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel (2009)
In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De provincie geeft aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe deze doelstellingen gerealiseerd moeten worden. De Omgevingsvisie Overijssel is een integrale ruimtelijke visie en heeft onder meer de status van structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.

 

De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De centrale opgave luidt: een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn bij de provinciale opgave centrale begrippen.

 

In de Omgevingsvisie wordt afgebakend wat van provinciaal belang geacht wordt en welke rol de provincie daarbinnen voor zichzelf ziet. Eén van de provinciale belangen is de woningmarkt. De provincie vindt dat er op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te houden. De aanwezigheid van aantrekkelijke woonmilieus voor diverse woonbehoeften is daarom van provinciaal belang.

 

Wat betreft de woonomgeving is de doelstelling aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, te creëren die voorzien in woonvraag. De woonmilieus moeten nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar. In Overijssel is tot 2030 nog vraag naar circa 60.000 woningen bovenop de bestaande voorraad van 2005 (circa 40.000 in West-Overijssel en 20.000 in Twente). Van deze 60.000 woningen zijn er sinds 2005 al 10.000 gebouwd. De harde plancapaciteit (volgens opgaven van gemeenten) voorziet met 28.300 woningen voldoende in het restant van de behoefte tot 2015 (20.400).

 

Bij het realiseren van de woningbouwopgave moet de ruimte zuinig en zorgvuldig benut worden. Hiervoor wordt de zogeheten SER-ladder gehanteerd. Dit houdt in dat de woningbouw- opgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en dekwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.

 

Eén van de ontwikkelingsperspectieven bij het stedelijke gebied is dat dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus moeten worden versterkt. De eigenheid kan versterkt worden door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken. Gesteld wordt dat de actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die "overal" zouden kunnen liggen) verschuift. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Zoals uit de figuren bij dit hoofdstuk blijkt, is onderhavig plan aangeduid als bestaande woonwijk. Dit betekent dat het plangebied reeds bekend staat als bestaand bebouwd gebied (woonwijk).

 

 [image]

figuur 2.1 - Ontwikkelingsperspectief Omgevingsvisie Overijssel

 

Het plangebied valt binnen ontwikkelingsperspectief 'bestaande bebouwing - woonwijk'. In deze stedelijke omgeving is het de uitdaging de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. Daarnaast er ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

 

De provincie beoogt ruimtelijke kwaliteit niet alleen te bereiken door bescherming, maar vooral door in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de "Catalogus Gebiedskenmerken", die als bijlage bij de omgevingsvisie is gevoegd, wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en -kenmerken beschreven en worden hieraan een ambitie en sturing toegevoegd. Hieronder volgt een

globale toetsing van onderhavig plan aan de voor dit plangebied relevante gebiedskenmerken.

 

Natuurlijke laag: het plangebied valt binnen de categorie dekzandvlakte. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

 

toetsing

Het ontwerpplan "Op den Erven - Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit" is basis voor de inrichting van het plangebied. In de richtlijnen voor de erfinrichting is opgenomen aan welke kwaliteit de inrichting zou moeten voldoen. De indeling van het plan benadrukt het kleinschalig landschap ter plaatse. Het gebruik van inheemse soorten is voorgeschreven en elementen zoals hekwerken en afrasteringsplanen hebben een landelijk karakter en worden uitgevoerd in ruw eikenhout. Karakteristieke bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd.

 

 

 

Laag van agrarisch cultuurlandschap: Het plangebied is valt binnen de typeering 'Oude hoevenlandschap'. Dit is landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen

met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een

landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke

ondergrond. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

 

 

 [image]

figuur 2.2 - Gebiedskenmerkenkaart, laag van het agrarisch cultuurlandschap

 

toetsing

in het ontwerpplan "Op den Erven - Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit" is aangegeven dat de kampen (eenmansessen) werden omgeven door singels en houtwallen waardoor het landschap fijnmazig is. De verkavelingsstructuur is onregelmatig. In de nabijheid liggen de hooi- en weilanden rondom de Regge. Door de woningen als ensembles op erven vorm te geven, wordt op een vernieuwende wijze aansluiting gezocht bij het kampenlandschap.

 

Stedelijke laag. Het plangebied maakt onderdeel uit van stedelijke bebouwing van Hulsen/de Kruidenwijk. Gesteld wordt dat dorpsuitbreidingen vaak andere gedaante hebben gekregen dan de oorspronkelijke dorpen (intern gerichte structuur, grote mate van gelijkvormigheid). Onderhavig plangebied ligt bij een uitbreidingswijk en nabij een toekomstig Natuurgebied (de Groene Mal). In dit overgangsgebied is het gewenst dat het karakter aansluit op meer landelijke bebouwing.

 

 

 

toetsing

Bij het opstellen van het inrichtingsplan zijn de kenmerken van het kampenlandschap leidend

geweest. De karakteristiek van de erven met de geclusterde gebouwen zijn als thema opgepakt om de

woningen in hun omgeving te verankeren. Op deze wijze ontstaat een uniek woonmilieu met een

bijzondere uitstraling wat een landelijk karakter heeft.

 

 

 [image]

figuur 2.3 - Gebiedskenmerkenkaart, stedelijke laag

 

2.3 Gemeentelijk beleid

Ruimte voor de mensen van morgen

In de structuurvisie "Ruimte voor de mensen van morgen" vormt de natuur de drager voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het spanningsveld dat daarbij optreedt, is dat de zogenaamde "kroonjuwelen" (landschap en cultuurhistorie) enerzijds het wervende woonmilieu en recreatieve potenties bepalen en anderzijds beperkingen stellen aan de verdere ontwikkeling op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Door te kiezen voor kwalitatieve groei (beheerst en duurzaam) wordt getracht dit dilemma te ondervangen. De gemeente gaat daarbij uit van organische ontwikkeling die voortbouwt op het bestaande, de reeds aanwezige infrastructuur optimaal benut en eventuele tekortkomingen

corrigeert. De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaaleconomisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren.

Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

 

 

 

Prestatieafspraken

De provincie Overijssel maakt met elke gemeente specifieke prestatieafspraken ten aanzien van het wonen en geeft hiermee samen met de gemeenten invulling en uitvoering aan het woonbeleid in Overijssel. Met de afspraken tussen de provincie en gemeenten werken provincie en gemeenten

samen aan de hoofddoelstelling van het Overijssels woonbeleid: Voldoende woningen voor iedereen in de juiste kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Er worden in ieder geval afspraken gemaakt over de (kwalitatieve) woningbouwopgave voor de periode 2010-2015. Uitgangspunten voor de prestatieafspraken vinden hun basis in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

De provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn hebben inmiddels een akkoord gesloten over prestatieafspraken wonen voor de periode 2010-2015. Het akkoord legt op diverse onderdelen vast wat voor prestaties de provincie en gemeente willen leveren in de periode tot 2015 op het gebied van onder meer duurzaamheid en woonkwaliteit, woonservicegebieden, ruimtelijke kwaliteit en woningbouw. De gemeente heeft op basis van een eigen onderzoek naar woningbehoefte aangetoond

dat de behoefte aan woningen groter is dan de provincie in eerste instantie had berekend voor de periode 2010-2015 (op basis van Primos cijfers).

 

In de prestatieafspraken is als gevolg daarvan en na overleg tussen provincie en gemeente opgenomen dat er in de gemeente Hellendoorn 405 woningen mogen worden toegevoegd voor lokale woonbehoefte in de periode 2010-2015. Dit is exclusief het aantal woningen voor bijzondere doelgroepen (definitie: Daar waar het geen zelfstandige wooneenheid conform CBS betreft, kan het bijzondere doelgroepen betreffen.) en 125 vervangende nieuwbouwwoningen. Door de provincie zal jaarlijks worden nagegaan of de nieuwbouw daadwerkelijk met de lokale woonbehoefte wordt ingevuld. Wanneer daartoe aanleiding bestaat kan vanuit de provincie bijstelling van de aantallen

plaatsvinden. Dit kan zowel een opwaartse als een neerwaartse bijstelling zijn. Gesteld kan worden dat onderhavig bestemmingsplanplan met 7 nieuwe woningen, 1 bestaande woning en 2 vervangende woningen is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning.

2.4 Conclusies van het beleid

Geconcludeerd wordt dat het onderhavig bestemmingsplan niet in strijd is met de Omgevingsvisie Overijssel en dat de uitgangspunten zoals genoemd in de Catalogus Gebiedkenmerken in acht zijn genomen.

 

Het bestemmingsplan past ook goed binnen het gemeentelijk beleid. Het betreft een organisch vormgegeven uitbreiding op de bestaande structuren (van zowel bebouwing als infrastrucuur). De ontwikkeling past binnen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het de herontwikkeling van een voormallig bebouwde erf betreft. De te realiseren bebouwing sluit ruimtelijke goed aan bij de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en is een past als ensemble in de overgang van het stedelijke Kruidenwijk richting naar het meer landelijke Reggedal.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de huidige ruimtelijke structuur als de historie van het gebied.

3.2 Historie

In het gebied ten oosten van Regge nabij het plangebied was omstreeks 1650 havezathe de Eversberg opvallende bebouwing. Het gebied tussen de Eversberg en Wierden bestond destijds grotendeels uit 'moerige venen' (onontgonnnen gebied). In de loop van de eeuwen is er gelijdelijk aan meer terrein ontgonnen en tevens meer bebouwing ontstaan. Her en der ontstonden om de havezathe heen meer boerderijen. Een van die boerderijen stond in het onderhavige plangebied en luisterde naar de naam "het brandershuis". Aan deze naam is de nieuwe straatnaam van het onderhavige plangebied ontleend.

"De Branderij wordt de nieuwe naam voor het deel van de Kappertsweg ten noorden van de Baron van Sternbachlaan, inclusief de nog te bouwen woningen in het plan ‘Op de Erven’. Deze naam refereert aan de boerderij met erf “’t Brandershuis” dat hier vroeger heeft gestaan."

3.3 Ruimtelijke beschijving

Het plangebied bestaat op dit moment deels uit braakliggend terrein, weidegrond en een te verwijderen paardenbak. Het wordt ontsloten aan de Schaapskooiweg. Grote bomen bepalen het beeld in de omgeving van het plangebied. Daarnaast is de aanwezigheid van de Baron van Sternbachlaan te merken. Tussen deze laan en het plangebied bevindt zich nog een vrijliggend fietspad. Een van de vervangende woningen in het plangebied is reeds gebouwd (via een projectbesluit in 2010).

 

Hieronder volgen een aantal foto's die een impressie vormen van het plangebied.

 

 [image]

figuur 3.1 - impressie plangebied

 

HOOFDSTUK 4 Toekomstige situatie

 

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van acht nieuwe woningen mogelijk. Daarnaast is er één bestaande woning gelegen binnen het plangebied. Hieronder is een schets opgenomen van het plan met alle woningen, waarbij de nieuwe woningen zijn aangegeven met een rode stip, de vervangende woningen (van elders) met een gele stip en de bestaande woning met een groene stip.

 

 [image]

figuur 4.1 - opzet voor het bestemmingsplan

 

4.2 Beeldkwaliteit

Algemeen

Voor het plangebied is het beeldkwaliteitsplan "Op de erven" d.d. 13 maart 2008 (zie bijlage 1) opgesteld waarin randvoorwaarden/richtlijnen voor de bebouwing en erfinrichting zijn opgenomen. Deze randvoorwaarden/richtlijnen wijken af van het vigerende (welstands)beleid in het buitengebied en zijn voorgeschreven om het bijzondere karakter van het plangebied duidelijk vast te leggen. Bouw- en inrichtingsplannen worden ook getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

 

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De volgende aspecten komen hierbij aan bod:

  • bodemkwaliteit

  • water

  • archeologie

  • flora&fauna

  • geluid

  • luchtkwaliteit

  • externe veiligheid

  • bedrijven en milieuzonering

  • verkeer

5.2 Bodemkwaliteit

In 2001 is er voor het plangebied een grootschalig onderzoek gehouden. Deze resultaten zijn bij de gemeente bekend. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen dat de locatie grootschalig onverdacht is, met uitzondering van het gedeelte nabij de woning Schaapskooiweg 23. Dit gedeelte is nog niet onderzocht. Hier komt een woning bij na de sloop van de bestaande schuur. Voor dit gedeelte worden overigens geen belemmeringen verwacht. Deze bouwlokatie zal moeten worden onderzocht (NEN 5725 (historisch onderzoek) en een NEN 5740 (veldwerk-grond en

grondwater monstername-analyses onderzoek), waarbij de onderzoeksstrategie gebaseerd moet worden op de resultaten van het NEN 5725 onderzoek.

Omdat de onderzoeken enigzins gedateerd zijn en omdat er diverse (grond en sloop)werkzaamheden in het gebied hebben plaatsgevonden, is het noodzakelijk om voorafgaand aan de feitelijke bouw (bij verlening van de omgevingsvergunning, onderdeel bouwen) van de woning in kwestie, per kavel een een aanvullend bodemonderzoek (actualisatie bodemgegevens) te leveren.

5.3 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer 21e eeuw moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-

bergen-afvoeren” staat hierbij centraal.

 

Waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+

In het waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+ wordt algemeen erkend dat, meer dan in het verleden, bij activiteiten rekening gehouden moet worden met het water. Water moet een meer sturende rol vervullen. Dit is des te meer van belang in het licht van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. In het algemeen is het nodigwatersystemen te herstellen, kwalitatief en kwantitatief, zowel internationaal, nationaal, regionaal als lokaal.

Bij de locatiekeuze van nieuwe functies/activiteiten en bij het herinrichten van bestaande gebieden moet het water nadrukkelijk betrokken worden. Aanvullende inrichtingsmaatregelen zullen aan de orde zijn om eventuele negatieve gevolgen te voorkomen en positieve effecten te bewerkstelligen. Vergroting van de wateroppervlakte en het langer vasthouden van water zijn daarbij van belang. In de groene omgeving gaat het vooral om ruimte creëren voor het watersysteem. Daarnaast gaat het zowel

in de bebouwde omgeving, als in de groene ruimte om het terugdringen van de belasting van het watersysteem met schadelijke stoffen. Meer rekening houden met de eigenschappen van het watersysteem levert een bijdrage aan het voorkomen van problemen zoals wateroverlast, geeft minder nadelige milieueffecten en bespaart kosten.

 

Waterbeheerplan Regge en Dinkel

Het creëren van ruimte voor water staat centraal in het beleid van Waterschap Regge en Dinkel. Daarnaast streeft ze naar een betere water(bodem)kwaliteit en een optimale afstemming binnen de waterketen. Men tracht verschillende vormen van retentie (waterberging) zoveel mogelijk in combinatie met de functies natuur, landbouw, wonen en recreëren te ontwikkelen. Leidraad is dat het schone water direct weer ten goede komt aan het watersysteem en een verbeterde werking van de rioolwaterzuiveringen wordt bereikt.

 

Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De locatie valt binnen het gebied van het waterschap Regge en Dinkel. Op 22 juni 2011 is een digitale watertoets doorlopen, waarbij het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid, dat de normale procedure van de watertoets moet worden toegepast. Het bestemmingsplan wordt dan ook ingezonden naar het waterschap.De bestemming en de grootte van het plan hebben geringe invloed op de waterhuishouding.

De waterparagraaf en een samenvatting van de watertoets zijn als bijlage toegevoegd. Onderstaand staan de belangrijke uitkomsten van de watertoets met betrekking tot het plangebied vermeld.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. Wel is een waterloop aanwezig binnen het plangebied (waterloop 2-0-0-30 die op de legger van het waterschap staat). Hierover heeft er reeds afstemming plaatsgevonden met de gemeente en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft van ons dan ook een watervergunning gekregen voor het aanbrengen en hebben van een gronddam met betonduiker met een lengte van 50 meter in de waterloop 2-0-0-30 om voor het achterliggende perceel een toegang te creëren. Daarnaast heeft het waterschap Regge en Dinkel van de initiatiefnemer de ondergrond van de waterloop (incl. een onderhoudsstrook) ten noorden en ten zuiden van de Eversbergweg aangekocht.

 

Afvoer water

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt zoveel mogelijk geinfiltreerd en afvalwater wordt via het riool afgevoerd.

 

Aanleghoogte bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

 

Samengevat zijn de onderstaande uitgangspunten zijn gehandteerd:

 

- maaiveld om wadi +9.00 NAP

- bodem wadi op +8.50 NAP

- talud wadi 1:5

- slokop +8.80 NAP

 

- IT-riool b.o.k. +7.85 NAP

- Hoogste grondwaterstand +7.87

 

Ontwerpbui: 40 mm

5.4 Archeologie

Algemeen

In geval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hier middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta toe verplicht. Van de hieronder opgenomen Kaart archeologische waarden is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet gekarteerd is. Op advies van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek dient de meest dichtbijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied een lage trefkans. In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd c.q verstoord omdat dit het voormalig boerenerf van de familie Beunk was. Hier heeft ondermeer een ligboxenstal en andere bedrijfsbebouwing gestaan. Tevens was er een paardenbak aanwezig. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd) zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf

eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

Conclusie

Een inventariserend archeologisch onderzoek is niet benodigd.

 

 [image]

figuur 5.1 - archeologische verwachtingswaardenkaart

 

 

 

 

5.5 Flora & fauna

Ten behoeve van dit bestemmingsplan en de beoogde bouw van de woningen is door Eelerwoude BV een quickscan Flora en Fauna gehouden. De resultaten van deze quickscan zijn verwoord in de rapportage d.d. 1 mei 2012, die is opgenomen in bijlage 4. De conclusie uit het rapport is dat er ten aanzien van flora- en fauna geen belemmeringen zijn om dit bestemmingsplan vast te stellen.

5.6 Geluid

wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai

Voor de ligging van het plangebied is zowel het wegverkeerslawaai veroorzaakt door de reeds aanwezige Baron van Sternbachlaan als het industrielawaai ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Nijverdal Noord en Zuid in Nijverdal van invloed.

Gezien het feit dat het plan buiten de wettelijk vastgestelde zone van 100 meter vanaf de spoorlijn Zwolle – Almelo is gelegen, is deze niet van invloed.

 

In bijlage 3 is een akoestisch onderzoek opgenomen ten aanzien van het wegverkeerslawaai. Dit rapport is opgesteld door het adviesbureau Alcedo en is bekend onder het nummer 20113334.R01.V03 d.d. 27 juni 2011.

 

Conclusie van dit rapport is dat voor 1 woning een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder verleend moet worden alvorens het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Hellendoorn kan worden vastgesteld.

 

In bijlage 2 is een akoestisch onderzoek opgenomen aangaande het industrielawaai. Dit rapport is opgesteld door het team Vergunningen van de gemeente Hellendoorn en is bekend onder het nummer 11-Hel-02 d.d. 24 juni 2011. In dit onderzoek zijn de akoestische gevolgen van de op het gezoneerde industrieterrein gelegen bedrijven (o.a. de vestigingen van Ten Cate, bouwbedrijf Hegeman en de RWZI Nijverdal) in beeld gebracht.

 

De conclusie is dat er voor zeven woningen een hogere grenswaarde ten aanzien van deze geluidsbron verleend dienen te worden.

5.7 Geur

Als algemeen uitgangspunt van het geurbeleid wordt thans gehanteerd het voorkomen van (nieuwe) hinder. Als er geen hinder is, zijn maatregelen om emissies te voorkomen niet nodig. Als er wel sprake is van hinder, geldt dat de uitstoot van geur dient te worden voorkomen, dan wel zoveel als mogelijk te worden beperkt. De mate van hinder die acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd bestuursorgaan.

 

Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, zowel nieuwvestiging als uitbreiding van milieubelastende dan wel milieugevoelige activiteiten, geldt eveneens het uitgangspunt dat nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Uitgangspunt is dan ook dat gevoelige bestemming (zoals woonlocaties), op een zodanige afstand wordt gepland van stankbronnen - en andersom - dat geen of hooguit een acceptabele mate van hinder te verwachten is.

 

Voor het plangebied is met name de vestiging van Ten Cate op het industrieterrein Nijverdal Noord van belang. Ook de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Nijverdal heeft enige invloed op het aspect geur. De huidige geursituatie is in onderstaande afbeelding weergegeven.

 

 
[image]

figuur 5.2 - huidige individuele en cumulatieve geurcontouren (1 ge/m3 als 98-percentiel) Nijverdal Noord (afkomstig uit het geuronderzoek t.b.v. het bestemmingsplan voor het industrieterrein Nijverdal Noord, opgesteld door het bureau Witteveen+Bos, projectcode NV57-6 uit 2006)

 

De geurcontour van de RWZI Nijverdal is afkomstig uit de van kracht zijnde milieuvergunning (tegenwoordig omgevingsvergunning voor de activiteit milieu geheten) van de RWZI met een capaciteit van 97.000 i.e. (vergunningen van 16 januari 1996 en 4 november 2004)

 

Het geuraspect voor de vestigingen van Ten Cate is in de door de provincie Overijssel verleende milieuvergunning (omgevingsvergunning) van 25 februari 2009 beoordeelt en er zijn daarin contouren vastgesteld voor de toekomstige situatie (concentratie van Ten Cate vestigingen op het industrieterrein Nijverdal Noord).

 

 

 [image]

Figuur 5.3 - Geurcontouren van 1 ge/m3 als 98-percentiel voor KtC in de toekomstige situatie na fase I (paarse lijn) en fase II (groene lijn)

 

De contour voor fase II blijft ruim binnen de cumulatieve contour voor Nijverdal Noord in de afbeelding voor de huidige situatie. Er wordt daarom geen uitbreiding van de hinder verwacht ten gevolge van de eventuele wijzigingen op Nijverdal Noord.

 

Het onderhavige plan, welke buiten de huidige geurcontour is gelegen, wordt daardoor niet belemmerd ten aanzien van het aspect geur.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

 

Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

 

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

5.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

 

het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • de Regeling externe veiligheid (Revi)

  • de Registratiebesluit externe veiligheid;

  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)

  • het Vuurwerkbesluit.

 

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

 

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

 

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Binnen de 10-6 / jr contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen dan geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. In het Bevi en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

 

Op basis van de Risicokaart is gebleken dat er geen risicobronnen zijn welke PR of GR contouren hebben welke van invloed zijn op het plangebied.

Het project is daardoor in overeenstemming met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.10 Bedrijven en milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

 

ad 1.

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de woningen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen de realisatie van een aantal nieuwe woningen inhoudt. Een woonfunctie is niet hindergevend voor de omgeving.

 

ad 2.

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die hinder veroorzaken. Verderaf is wel het bedrijf Koninklijke Ten Cate en de RWZI Nijverdal gevestigd. De aspecten industrielawaai en geur zijn behandeld in de paragrafen 5.6 en 5.7 en geven geen beperking voor de planontwikkeling.

5.11 Verkeer

Verkeer

Het plangebied zal worden aangesloten op en worden ontsloten via de voormalige Eversbergweg. Dit gedeelte van de Eversbergweg heeft recentelijk een andere naam gekregen: Schaapskooiweg. Deze weg wordt op zijn beurt ontsloten op de Helmkruidlaan. Het hele plan betreft de realisatie van 7 nieuwe woningen. Dit leidt tot (uitgaande van 6 verkeersbewegingen per woning per dat) een toename van de verkeersdruk van ca. 42 verkeersbeweigen per etmaal. Deze extra verkeersdruk is goed in te passen binnen het huidige verkeersbeeld van de Schaapkooiweg en Helmkruidlaan.

 

Parkeren

Voor wat betreft het parkeren geldt in dit plan dat er geparkeerd moet worden op het eigen erf. Daartoe is ook vol ruimte. Daarnaast kan aan de Branderij zelf geparkeerd worden door eventuele bezoekers. Er is niet gekozen voor het creeren van parkeerplaatsen vanwege het landelijke karakter en de ruimtelijke kwaliteit dat wordt nagestreefd. De keuze daarvoor wordt in dit geval mogelijk geacht omdat de parkeerdruk ter plaatse zeer laag wordt verwacht.

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

 

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

 

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

 

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

 

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

  4. Overgangs- en slotregels.

 

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

 

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

 

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

 

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

 

Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;

Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);

Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

 

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

 

  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene aanduidingregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied, daar waar de gebiedsaanduiding geluidszone-industrie van toepassing is..

 

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 19)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

 

  • Algemene procedureregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de procedureregels voor het besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

 

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

 

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

 

 

 

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

 

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;

géén stilzwijgend gedogen;

gewenste maar illegale ontwikkelingen zo snel mogelijk legaliseren;

gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

 

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid

 

7.1 Resultaten vooroverleg en inspraak

Op 15 maart 2011 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel besloten dat, voor plannen voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen in bestaand stedelijk/gebouwd gebied, het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening achterwege kan blijven. Voorwaarde is wel dat de woningbouw in overeenstemming is met de prestatieafspraken die gemaakt zijn met de provincie. In hoofdstuk 2.3 is aangegeven dat de woningbouw in overeenstemming is met de prestatieafspraken.

 

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar het waterschap Regge en Dinkel. In een brief d.d 20 januari 2012 heeft het waterschap een reactie gegeven. Zij vraagt in deze brief de geur en het geluid van de rioolwaterzuiveringsinstallatie Nijverdal in beeld te brengen omdat de beoogde woningbouw mogelijk binnen de invloedsfeer van de rioolwaterzuiveringsinstallatie ligt.Naar aanleiding van de brief is de toelichting op de aspecten geluid en geur aangevuld. De conclusie is dat er geen conflict ontstaat.

 

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 december 2011 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen bij het loket Bouwen, milieu en openbare ruimte in het Huis voor Cultuur en Bestuur aan de Willem-Alexanderstraat 7 in Nijverdal. Tevens was het voorontwerpbestemmingsplan te raadplegen via internet. Gedurende de inzagetermijn is de gelegenheid geboden voor een ieder om een inspraakreactie kenbaar te maken bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn. Dit is bekend gemaakt in het Hellendoorn Journaal en op de internetsite van de gemeente. Van de mogelijkheid om een inspraakreactie kenbaar te maken is geen gebruik gemaakt.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. In het voorliggende geval zijn de kosten anderszins verzekerd middels gesloten overeenkomsten en de verkoop van bouwkavels door de gemeente Hellendoorn. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.