direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 110 kV Nijverdal-Rijssen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:

  • 1. Het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
  • 2. Het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
  • 3. Het faciliteren van een efficiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.

Als gevolg van veranderingen in het landelijke 380 kV-net en het regionale 110 kV-net krijgen in de toekomst meerdere hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations in de provincie Overijssel te maken met overbelastingen. Dit betekent dat er meer elektriciteit getransporteerd moet worden dan dat nu mogelijk is. In de toekomst vormt dit een risico voor de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnet. Door het elektriciteitsnet te versterken en uit te breiden worden overbelastingen voorkomen. Het bestaande elektriciteitsnet in Overijssel wordt uitgebreid met drie nieuwe ondergrondse 110 kV kabelverbindingen. Het betreft nieuwe ondergrondse 110 kV kabelverbindingen tussen bestaande stations:

  • Nijverdal (NVD) - Rijssen (RS);
  • Almelo Mosterdpot (AMLM) - Hengelo Weideweg (HGLW);
  • Hengelo Weideweg (HGLW110) - Hengelo Oene (HGLO).

De ondergrondse 110kV kabelverbinding Nijverdal-Rijssen ligt op grond van drie gemeenten: Rijssen-Holten, Wierden en Hellendoorn. Deze verbinding kan op basis van de huidige bestemmingsplannen niet worden aangelegd. Deze bestemmingsplannen worden daarom herzien. Voorliggend bestemmingsplan omvat het deel van de ondergrondse 110kV kabelverbinding op gronden in de gemeente Hellendoorn, zie daarvoor paragraaf 1.2 en hoofdstuk 2. Figuur 1.1 geeft de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding weer.

1.2 Begrenzing plangebied en vigerende regeling

Planinstrument

Ten behoeve van een zoveel als mogelijk ongestoorde ligging van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding alsook vanwege het feit dat de ter plaatse geldende bestemmingsplannen een dergelijk gebruik van de gronden niet toestaan, is per gemeente een paraplubestemmingsplan gemaakt. Dit betreft een partiële herziening van alle bestemmingsplannen waar de verbinding doorheen loopt. De aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt in dit plan geregeld met het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' aan zowel de verbeelding als de planregels. Er wordt gebruikt gemaakt van deze bestemming omdat in vigerende plannen de bestemming leiding - Hoogspanning al is gebruikt en waarbij een andere, kleinere veiligheidstrook geldt. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht.

Op grond van artikel 3.39 lid van de Wet ruimtelijke ordening is een paraplubestemmingsplan niet mogelijk op gronden waarvoor een beheerverordening geldt. Voor die gronden zijn derhalve de geldende bestemmingen overgenomen inclusief de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2'.

Het bestemmingsplan bevat de volgende stukken:

  • Plantoelichting;
  • Planregels;
  • Verbeelding (schaal 1:2.000).

Begrenzing plangebied en vigerende regeling

In onderstaande figuur 1.1. is de ligging van de ondergrondse 110kV kabelverbinding Nijverdal (NVD) - Rijssen (RS) weergegeven.

Voor de begrenzing van het plangebied is aangesloten bij de hartlijn van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding met bijbehorende beschermingszone. De breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' bedraagt voor de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding 17 meter (twee maal een beschermingszone van 8,5 m aan weerszijden vanaf de hartlijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Overzichtskaart ondergrondse 110kV kabelverbinding Nijverdal - Rijssen

De ondergrondse 110kV kabelverbinding is, zoals aangegeven, gelegen binnen het grondgebied van drie gemeenten. In gemeente Hellendoorn zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen op het plangebied van toepassing:

  • 1. bestemmingsplan Bedrijventerrein t`Lochter 2013, vastgesteld op 1 juli 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDBEDTLOCH2013-VG01;
  • 2. bestemmingsplan Landgoed De Eversberg, vastgesteld op 6 februari 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPEVERSBERG-VG01;
  • 3. bestemmingsplan Kinderboerderij Nijverdal, vastgesteld 12 december 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDKINDRBOERDRIJ-VG01;
  • 4. bestemmingsplan Rijksweg 35 en spoor Nijverdal, vastgesteld 27 september 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDRW35SP-VG01;
  • 5. bestemmingsplan Bedrijvenpark Noord te Nijverdal, vastgesteld op 18 juni 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDBEDRPARKNRD-VG01;
  • 6. bestemmingsplan Duivecate-Reggedal, vastgesteld 5 juli 2011 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDDUIREG-VG01;
  • 7. bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 20 april 2009 met identificatienummer NL.IMRO.0163000095101-;
  • 8. bestemmingsplan kruidenwijk zuid, vastgesteld op 25 juli 2007 met identificatienummer NL.IMRO.01630000BPNDKRWZ-;
  • 9. bestemmingsplan Nijverdal Oost 2016, vastgesteld op 8 maart 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDOOST2016-VG01;
  • 10. bestemmingsplan Nijverdal Groot Lochter, vastgesteld op 18 juni 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDGROOTLOCHTER-VG01;
  • 11. paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn, vastgesteld op 12 juni 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPPARAPLUPARKEREN-VG01;
  • 12. bestemmingsplan Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012, vastgesteld op 18 september 2012 met identificatienummerNL.IMRO.0163.BPBUHERZREGELS-VG01.

Daarnaast geldt voor een deel van de gronden de beheersverordening Deprogrammering woningbouw Hellendoorn, die 12 mei 2020 is vastgesteld (identificatienummer NL.IMRO.0163.BVHENRDKRWZD-VG01).

1.3 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van het Europa, het Rijk, provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgangspunten van TenneT, de diverse omgevingsaspecten en de uitgevoerde onderzoeken ter onderbouwing van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planvorm van dit bestemmingsplan en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.

2.1 Bestaande situatie

De aan te leggen ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door drie verschillende gemeenten. In figuur 1.1 is de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding weergegeven. Het gedeelte dat binnen de gemeente Hellendoorn wordt gerealiseerd is in figuur 2.1 verbeeld. De gemeentegrenzen van gemeente Hellendoorn zijn met een oranje contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Ligging ondergrondse 110kV kabelverbinding in Nijverdal

Het beginpunt van de kabelverbinding ligt aan de oostkant van het 110 kV transformatie- en verdeelstation Nijverdal. Van daaruit loopt het langs de zuidkant van de uitbreiding van het transformatie- en verdeelstation langs de Midden Regge richting de Eversberg nabij de Eversbergsweg. Nabij de Baron van Sternbachlaan kruist het tracé de N35 om door te lopen richting van de bebouwde kom. Hier volgt het tracé de Industrieweg en vervolgens de Burgemeester H. Boersingel. Nabij Notter gaat het tracé de gemeentegrens met Wierden over.

2.2 Nieuwe situatie

Na vaststelling van het plan kan een ondergrondse 110kV kabelverbinding worden aangelegd en in stand worden gehouden. Het bestaande gebruik van de gronden verandert verder niet.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding worden onderstaande werkzaamheden uitgevoerd:

  • Het aanleggen van werkstroken en de benodigde bouwwegen naar de werkstroken t.b.v. het aanbrengen van horizontaal gestuurde boringen (verder te noemen HDD's) en de aanleg van kabels in open ontgraving.
  • Het tracé dat door de gemeente Hellendoorn loopt is circa 4,05 km lang waarvan circa 500 m door open ontgravingen zal worden aangelegd en de rest middels gestuurde boringen (HDD). Naar verwachting wordt de sleuf 8 m breed (maaiveld en onderin 4,0 m) en zal er tot een diepte van 2,1 m –mv grond worden ontgraven. Het overige gedeelte van het tracé zal worden aangelegd door middel van gestuurde boringen (HDD). In figuur 2.1 is weergegeven welk deel door open ontgraving wordt aangelegd en welk deel via boringen.
  • Uiteindelijk zal na aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding het plangebied in oorspronkelijke staat worden hersteld en krijgt het de oorspronkelijke functie terug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0003.png"

Figuur 2.2: Schematische weergave sleufdoorsnede incl. ligging/aard werkstrook (werkweg incl. grondopslag en werkpad), bron TenneT. Omdat het een schematische weergave is komen de maatvoeringen niet helemaal overeen met hetgeen hierboven is beschreven.

In figuur 2.3 is weergegeven welke delen via open ontgraving worden aangelegd en welke via een gestuurde boring.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0004.png"

Figuur 2.3: Uitsnede topografische kaart 1:25.000 met ligging plangebied. Blauwe lijn = open ontgraving. Rode lijn = gestuurde boring (HDD). Paarse lijn = gemeentegrens 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Met de onderhavige herziening wordt de aanleg en instandhouding van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk gemaakt. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wetgeving. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.

3.2 Europa

3.2.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie vanaf 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.

De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Zie ook paragraaf 4.11.

3.2.2 Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)

Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee worden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de eerste kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet, zie paragraaf 3.3.11.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.

3.2.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk).

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.4 blijkt dat voorliggend plan onder voorwaarden niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevantie bestemmingsplan

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met de SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Relevantie bestemmingsplan

Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 110kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening aan als het gaat het om:

  • 1. Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
  • 2. Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.

De inhoud van het Barro is dan ook niet relevant voor dit plan.

3.3.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

Relevantie bestemmingsplan

Het plangebied voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.4 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Relevantie bestemmingsplan

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 110kV kabelverbinding betreft.

3.3.5 Deltaprogramma

Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.

De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.

Assets van TenneT zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. In overleg met diverse partijen wordt ernaar gestreefd in 2020 afspraken te hebben gemaakt of een hoger beschermingsniveau noodzakelijk is, waar dat het geval is en hoe daartoe gekomen kan worden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het vooralsnog niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten.

De realisatie van een nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met het beleid van TenneT en het Deltaprogramma.

3.3.6 Nationaal Bestuursakkoord Water

Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.7 Nationaal Waterplan

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.8 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatsten zijn daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

Relevantie bestemmingsplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen de ondergrondse 110kV kabelverbinding en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.9 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 1 Wet natuurbescherming) en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid (zie paragraaf 3.2.3).

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.4 blijkt dat voorliggend plan onder voorwaarden niet strijdig is met de Wet natuurbescherming. .

3.3.10 Externe veiligheid

Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen toegelicht.

Plaatsgebonden Risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.

Relevantie bestemmingsplan

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel is rekening gehouden met externe veiligheid van overige partijen bij de tracering in relatie tot assets. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.3.11 Erfgoedwet

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in de Erfgoedwet is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken. De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn door de provincie vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De Omgevingsvisie Overijssel 2017 een aantal malen gewijzigd met de Omgevingsvisie Overijssel 2017, bekend kleur' tot en met de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019. Dit geldt ook voor de omgevingsverordening. Aan deze wijzigingen is in dit hoofdstuk ook getoetst.

Het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel; ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden. Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel. Voor nieuwe ontwikkelingen toetst de provincie aan een drietal aspecten: 'of', 'waar' en 'hoe' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0005.png"

Figuur 2.1: Sturingsfilosofie

Of

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding kwalificeert niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Waar

In de visie op de ruimte in Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Voor het gebied geldt voor het grootste deel het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding past hierbinnen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt deels in gronden met het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteert de provincie de zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

Ondernemen met Natuur en Water (ONW) buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Er zijn gebieden binnen de zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

Voor een deel van de gronden geldt het ontwikkelingsperspectief woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. Hiervoor geldt dat steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding ondervindt geen belemmering vanuit de ontwikkelingsperspectieven.

Hoe

Natuurlijke laag

Voor wat betreft de natuurlijke laag is het plangebied deels gelegen in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Voorliggend plan omvat een plan dat de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk maakt. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande dekzandvlakte en ruggen.

Het plangebied ligt ook op gronden aangeduid als beekdalen en natte laagtes. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Voorliggend plan heeft geen effecten op het waterpeil.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen

Voor wat betreft de laag van de agrarische cultuurlandschappen ligt het plangebied in 'Jong heide- en bervenroekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren in dit landschapstype worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Een deel van het plangebied is aangeduid als Oude hoevenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

De kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de laag van de agrarische cultuurlandschappen.

Stedelijke laag

Voor de gronden ten zuiden van de N35 is geldt vanuit de stedelijke laag de aanduiding 'Informele trage netwerk'. Voor deze gebied geldt de ambitie verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Zo kun je bij voorbeeld heel Salland doorkruisen zonder een etappe via een verharde weg. Op deze manier ontstaat er een comfortabel alternatief netwerk om met de fiets naar school, naar het dorp en naar het station te komen. Verbinden van kernen met het buitengebied, ommetjes, gericht op het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van dit netwerk aan overstapplaatsen aan de hoofd- en regionale infrastructuur. De ligging en de dichtheid van het netwerk worden ingezet om de intensiteit van het gebruik te sturen. Erfgoed langs het informele trage netwerk wordt benut om de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden te vergroten.

Daarnaast ligt de ondergrondse 110kV kabelverbinding binnen de stedelijke laag in de aanduiding Verspreide bebouwing. De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende 'gewone' burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan. De ambitie binnen deze stedelijke laag is verbinden met het landschap. Erven zijn een serieus alternatief voor wonen en werken.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is niet van toepassing op het plangebied.

De kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding ondervindt geen belemmering vanuit de gebiedskenmerken.

3.4.2 Omgevingsverordening Provincie Overijssel

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen, dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Onder het kopje Omgevingsvisie is hierboven inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit plan bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel. Daaruit wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders.

3.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Hellendoorn de structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk vastgesteld. In landschappelijk opzicht wordt de gemeente bepaald door de Sallandse Heuvelrug en de Regge. Beide zijn sterk noord-zuid georiënteerd. De dorpen Hellendoorn en Nijverdal profiteren van de ligging tussen deze twee landschappelijke eenheden. Wars daarop lopen in oost-west richting de N35 en de spoorlijn Zwolle-Almelo, een belangrijke route die Twente met Zwolle verbindt. Aan deze weg is op de kruising met de Regge “Nijverdal - Ten Cate” ontstaan. Grenzend aan de heuvelrug en de rivier ligt het gebied met verspreide landbouwbedrijven, de dorpen en de buurtschappen. Een bijzondere plek wordt ingenomen door Daarlerveen. Hier staat alle bebouwing langs de wegen en het kanaal, met daarachter het open slagenlandschap.

In de loop der jaren (eeuwen) zijn deze kenmerken steeds verder geïntensiveerd. Dit geldt ook voor het gebruik. Het verkeer wordt intensiever, er komen meer bewoners en het aantal bedrijven neemt toe. De locaties met een bovengemeentelijk belang en welke een trekker zijn voor veel bezoekers in de gemeente zijn met een ster op de kaart aangegeven. Het gaat dan om het Avonturenpark Hellendoorn, het centrum van Nijverdal en de Paarse Poort.

De betekenis van de Regge voor water en natuur is toegenomen en beleefbaarder geworden. Het levert een rijke geschiedenis op en een gevarieerde omgeving met een sterke identiteit. Deze vormt de basis voor de komende periode van geleidelijke ontwikkeling op danwel langs/nabij de heuvelrug, in het Reggedal, in de dorpen, in het agrarische landschap en bij Daarlerveen. De gemeente wil verdere intensivering zo vormgeven dat deze bijdragen aan behoud van de kwaliteiten van de gemeente en er tussen de kwaliteiten sterkere verbindingen ontstaan.

De structuurvisie geeft geen belemmeringen voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding.

3.6 Conclusie

Vanuit het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeenten zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding Nijverdal-Rijssen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3) en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. In dit hoofdstuk worden ook de traceringsuitgangspunten samengevat.

Onderzocht is of de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding belemmerd wordt door omgevingsaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

4.1 Uitgangspunten TenneT

Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet zowel op land als op zee. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net. Daartoe realiseert TenneT nieuwe assets en onderhoudt TenneT bestaande assets op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier.

Om dat te bereiken legt TenneT, evenals vele andere functies in de Nederlandse samenleving, een claim op de beperkte beschikbare vrije ruimte in Nederland. TenneT is van mening dat deze claim alleen kan worden gerechtvaardigd indien een goede afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft TenneT de wens om bestaande infrastructuur zoveel als mogelijk ongestoord te laten liggen gedurende de gehele levensfase van een asset (40-50jr). Ook geldt dat TenneT nieuwe infrastructuur zo efficiënt / effectief mogelijk wenst in te passen en te realiseren.

Aldus is het streven van TenneT samen te vatten als:

'Duurzame instandhouding en aanleg van assets op een zo efficiënt mogelijke wijze waarbij zo goed als mogelijk rekening is gehouden met alle mogelijke belemmeringen en belangen van stakeholders'.

Ten behoeve van dit streven heeft TenneT een aantal beleidsregels opgesteld die van toepassing zijn ingeval door of in opdracht van TenneT nieuwe assets worden gerealiseerd of bestaande assets worden uitgebreid c.q. grootschalig worden vervangen. Deze beleidsregels zijn in principe gedurende de gehele looptijd van projecten van toepassing.

Deze beleidsregels zijn vastgelegd in een zogenoemd 'programma van eisen' (pve). Op dit project zijn het pve voor kabels en het pve met traceringsuitgangspunten van toepassing.

Deze door TenneT gehanteerde beleidsregels zijn ook in dit project toegepast en hebben geleid tot een voorkeurstracé zoals in dit bestemmingsplan beschreven.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder beschreven.

4.2.1 Onderzoek

Archeologisch bureauonderzoek

Het gedeelte van de ondergrondse 110kV kabelverbinding dat door de gemeente Hellendoorn loopt is circa 4,05 km lang waarvan circa 500 meter door open ontgravingen zal worden aangelegd en de rest middels gestuurde boringen (HDD). De sleuven worden maximaal 8 m breed. De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door verschillende zones met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie, wat inhoudt dat voor (delen van) het plangebied archeologisch (voor)onderzoek verplicht is gesteld. Daar waar de kabeverbinding wordt aangelegd door middel van gestuurde boringen is, met uitzondering van het in- en uittredepunt, geen archeologisch onderzoek noodzakelijk (dit omdat de gestuurde boringen zeer diep komen te liggen en de verstoring minimaal is).

Voor een weergave van het plangebied wordt verwezen naar figuur 4.1. In het archeologisch bureauonderzoek dat als bijlage 1 is opgenomen is geaviseerd voor de gebieden die in open ontgraving worden aangelegd (circa 500 meter) een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede topografische kaart 1:25.000 met ligging plangebied. Blauwe lijn = open ontgraving. Rode lijn = gestuurde boring (HDD). Paarse lijn = gemeentegrens 

Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen

Conform het advies uit het archeologisch bureauonderzoek is een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek, dat als bijlage 2 is bijgevoegd, is hieronder samengevat.

In deelgebied 3 (boring 31) is een vermoedelijk intacte bodem aangetroffen die aan de top bestaat uit een compacte of gerijpte, lemige, humeuze afzetting met een rommelige overgang naar het onderliggende zand. In dit lemige pakket komen houtskoolvlekjes voor en roestvlekken. Het pakket wordt geïnterpreteerd als een oeverwalachtige afzetting. De op het gevoel lemige textuur zal in werkelijkheid bestaan uit een vermenging van zand, slib en silt, dat in perioden van hoogwater op de oevers is afgezet. Onder dit pakket ligt sterk siltig gleyhoudend zand (Cg-horizont) met een stagnatielaag op 0,9 m -mv. Deze laag gaat over in een gereduceerde ondergrond van fluvio(peri)glaciale zanden (Cr-horizont). Dezelfde lemige laag als in boring 31 is ook aanwezig in boring 32, maar in een minder intacte vorm.

In boringen 33 en 34 is de lemige toplaag (vermoedelijke oeverafzetting) niet meer aanwezig of geheel verstoord. In de ondergrond is de aanwezigheid van een verzande stroomdraad of restgeul te vermoeden, met grofzandig (bedding)afzettingen of zandbanken in boring 33 en verder in het algemeen veel plantenresten en rietresten. De van oorsprong fluvio(peri)glaciale afzettingen, die in boringen 31 en 32 nog intact zijn, lijken hier door latere rivieractiviteit te zijn omgewerkt. De grofzandige afzetting in boring 33 kan duiden op sedimentatie in een voormalige binnenbocht van de Regge. In de binnenbocht is de stroomsnelheid geringer, waardoor zand eerder de neiging krijgt op die plaats te bezinken. Dit kan leiden tot zandbanken. Dergelijke zandbanken in de stroomgeul kunnen hebben geleid tot ondiepe gedeeltes waar de rivier in het verleden relatief eenvoudig kon worden overgestoken (voorde of doorwaadbare plaats).

In de overige deelgebieden zijn geen intacte of relevante beek- rivierafzettingen of intacte dekzandkoppen aangetroffen ten aanzien van de rivier-/beekdalverwachting (deelgebied 1 en 2), noch voor intacte bodems die op mogelijke prehistorische bewoonbaarheid duiden (deelgebied 4 tot en met 7). De boringen in deelgebied 4 hebben de aanwezigheid van een voormalige laagte of vennetje aangetoond. Hoewel een vennetje aan de rand van een uitgebreid veengebied en in de nabijheid van prehistorische nederzettingen op de Eversberg een interessante depotlocatie kan zijn geweest, zijn hier gezien de staat van de bodem geen intacte resten meer te verwachten. De archeologische verwachting voor deelgebied 1 en 2 en 4 tot en met 7 kan daarmee worden bijgesteld naar laag.

De deelgebieden zijn weergegeven in figuur 4.1.

Op basis van het veldonderzoek wordt het onderstaande (selectie)advies geformuleerd:

  • Geadviseerd wordt om deelgebied 1, 2, 4, 5, 6 en 7 vrij te geven vanwege een lage tot afwezige kans op archeologische vindplaatsen.
  • Geadviseerd wordt om de archeologische verwachting van deelgebied 3 specifiek de westelijke helft van het terrein (circa 25 m van de beoogde kabelsleuf) nader vast te stellen, door middel van het uitvoeren van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden) of door middel van archeologische begeleiding (tijdens de uitvoering van de werkzaamheden). Indien de keuze op een begeleiding valt, dan is het van belang dat de archeologische verwachting relatief ondiep ligt (circa 0,5 m -mv) en dus niet zonder aangepast plan te combineren is met civieltechnische ontgraving. Voor een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding dient een door de bevoegde overheid beoordeeld en goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld.

Het archeologisch onderzoeksrapport is voorgelegd aan de adviseur van de bevoegde overheid en goedgekeurd (A. Vissinga, Het Oversticht). Revisie 00 betreft daarmee de definitieve versie. Eventuele adviezen zullen in de vergunningsprocedure worden omgezet in een selectiebesluit.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0007.png"

Figuur 4.2: Situatie met ligging van de genoemde deelgebieden. Blauw: open ontgraving, rood: HDD.

Cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische waarden zijn er volgens de vigerende plannen in grootste deel van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig en deze worden ook niet verwacht.

Uitzondering is het terrein van De Eversberg, dat van cultuurhistorische waarde is als voorbeeld van de havezateontwikkeling in Twente. De hier plaatsgevonden ontwikkeling van een eenvoudige middeleeuwse boerderij met nutsgronden, karakteristiek gelegen op de overgang van lagere naar hogere gronden, tot een imposante havezate met eenvoudige tuin- en parkaanleg in de negentiende eeuw is karakteristiek voor de regio. In dit geval is de situatie uitzonderlijk omdat de havezate aan het eind van de negentiende eeuw werd veranderd in een eenvoudige boerderij met jachtkamer, waarna de ontwikkeling tot landhuis opnieuw plaatsvond. Daarnaast is De Eversberg van cultuurhistorische betekenis voor de regio vanwege zijn vroegere functie als centrum voor de landbouw en plaats van waaruit de omliggende pachtboerderijen werden gesticht en instandgehouden. Bovendien was de havezate betrokken bij de ontginning van de naastgelegen woeste gronden. Bovenstaande waarden liggen meer in de denkbeeldige betekenis van De Eversberg en hebben nauwelijks een ruimtelijke component.

De 110kV kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de leiding ondervindt geen belemmeringen vanuit de ontwikkelingsperspectieven.

4.2.2 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Onderzoek

Milieuhygiënisch vooronderzoek

Ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3 Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke bedrijfsactiviteiten en de hieraan gerelateerde risicovolle locaties die in het verleden hebben plaatsgevonden en/of nog steeds plaatsvinden. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken.

In het milieuhygiënisch vooronderzoek wordt voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding voor zover in gemeente Hellendoorn het volgende geconcludeerd:

  • Sinds 1 maart 2019 geldt voor de gemeente Hellendoorn de Bodemkwaliteitskaart Twente. Dit beleid geldt voor alle Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen. In 2020 is een aanvulling op dit document gedaan voor wat betreft PFAS (bodemkwaliteitskaart PFAS)
  • Uit de geïnventariseerde bodemonderzoeken is binnen 50 meter van de ondergrondse 110kV kabelverbinding de locatie Campbellweg 30/32 aanwezig. Het grondwater is tot 6 m -mv sterk verontreinigd met minerale olie, BTEX, zware metalen en loog. Het grondwater is tot 20 m -mv sterk verontreinigd met chloorkoolwaterstoffen. De verontreinigingen worden gepasseerd door middel van een gestuurde boring. Bij het eventueel toepassen van bemaling dienen de effecten op de grondwaterverontreinigingen te worden beoordeeld.
  • Ter plaatse van de locatie Wierdensestraat 27-31 is sprake van een restverontreiniging. Wanneer de locatie is gelegen binnen het invloedgebied van de bemalingen dan dienen de effecten op de eventueel aanwezige verontreinigingen te worden beoordeeld.
  • Circa 70 meter ten noorden van de Blokkendijk heeft een spoorlijn gelegen, Deze wordt in open ontgraving gekruist en wordt als verdachte deellocatie beschouwd.
  • Ter hoogte van de t-splitsing Industrieweg-Burgemeester H. Boersingel is een voormalig heideven gelegen. Het betreft een verdachte deellocatie.
  • Op het zuidelijke deel van het 110 kV station Nijverdal kunnen in de bodem matig verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of PCB voorkomen wanneer er sprake is van matig tot sterke bijmengingen met slakken, sintels en/of kolengruis.

Aanbevolen is om de tracédelen die in open ontgraving worden aangelegd te onderzoeken conform de NEN 5740.

De effecten op de grondwaterverontreinigingen op de locatie Campbell 30/32 en de voormalige stortlocatie op percelen Y 166 en Y 180 dient nader te worden beschouwd, indien de verontreinigingen binnen het invloedsgebied van eventueel toe te passen bemalingen zijn gelegen.

Verkennend bodemonderzoek

Conform het advies is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig de NEN 5740 uitgevoerd, dat als bijlage 4 is bijgevoegd.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Eén boring is gestaakt op een ondoordringbare puinlaag. Er zijn verder geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
  • In zowel de boven- als ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond.
  • In het grondwater zijn in het algemeen maximaal licht verhoogde concentraties aangetoond. De matig tot sterk verhoogde metalenconcentraties hebben een natuurlijke herkomst.
  • Op basis van de CROW-publicatie 400 is voor het gehele tracé de 'basishygiëne' van toepassing.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Er zijn geen verontreinigingen van betekenis aangetoond. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor de aanleg van de 110 kV kabelverbinding.

In bijlage 4 zijn in paragraaf 5.2 aanbevelingen opgenomen voor de uitvoering van het plan.

4.3.2 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Ecologie

In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

4.4.1 Onderzoek
  • 1. Natuurtoets

De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door verschillende terreintypen. De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd indien deze niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van werkzaamheden en de effecten hierop. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets. In dit hoofdstuk is het advies gegeven dat voortkomt uit de conclusies van de uitgevoerde Natuurtoets (zie bijlage 5).

Voor de breedte van het te onderzoeken gebied is een zone van 250 meter aan weerszijde van ondergrondse 110kV kabelverbinding aangehouden. De ondergrondse 110kV kabelverbinding begint in Nijverdal in een afwisselend landschap van een overstromingsgebied van de Midden Regge, weilanden en bospercelen. Aan de oostzijde van Nijverdal loopt de ondergrondse 110kV kabelverbinding door een industrieterrein. Vervolgens loopt de ondergrondse 110kV kabelverbinding hoofdzakelijk door weilanden en akkerbouwpercelen naar het zuiden. De ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt deels door open ontgravingen en deels door horizontaal gestuurde boringen aangelegd (zie figuur 4.1.)

Soortenbescherming

In het projectgebied komen beschermde soorten voor die mogelijk negatieve effecten ondervinden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. In de nabijheid van het projectgebied zijn tevens mogelijk jaarrond beschermde vogelnesten aanwezig. Verder kunnen er verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Ook zijn mogelijk beschermde soorten uit de volgende soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig: reptielen, amfibieën, libellen, dagvlinders en vaatplanten. Onderstaand worden de conclusies per soortgroep aangegeven.

Overzicht

In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Na afronding van het terreinbezoek kan aangegeven worden of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is. In hoofdstuk 5 van de Natuurtoets staat de onderbouwing voor de gegeven conclusies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0008.png"

Deze tabel is overgenomen uit het ecologisch onderzoek en is van toepassing op het gehele project Nijverdal - Rijssen.

  • 2. Nader ecologisch onderzoek

Conform de bevindingen uit de bovengenoemde natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke aanwezigheid in het projectgebied van de rugstreeppad, poelkikker, heikikker, levendbarende hagedis, vliegroutes van vleermuizen en de vaatplanten knolspirea en rietorchis. Het nader ecologisch onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd en wordt hieronder samengevat.

Het nader onderzoek beslaat twee onderzoeksgebieden binnen het gehele tracé, waar mogelijk beschermde soorten aangetroffen kunnen worden. In de rapportage zijn deze onderzoeksgebieden 1 en 2 genoemd. In figuur 4.3 zijn ze weergegeven. Uit deze figuur volgt dat het nader onderzoek uitsluitend nodig is op gronden in gemeente Hellendoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0009.png"

Figuur 4.3: Globale ligging onderzoeksgebieden (onderzoeksgebied 1: rode kader en onderzoeksgebied 2: paarse kader) in Nijverdal. Bron achtergrond: PDOK Viewer.

Conclusies: Beschermde soorten

Binnen het onderzochte onderzoeksgebied 1 zijn geen poelkikkers, heikikkers of levend barende hagedissen gehoord of gezien. Echter het wordt zeer waarschijnlijk geacht dat deze soorten wel in de omgeving van onderzoeksgebied 1 voorkomen. Om te voorkomen dat exemplaren van de genoemde soorten tijdens de werkzaamheden het werkgebied binnen trekken wordt geadviseerd om het werkterrein af te schermen met een amfibieën/reptielenscherm. Indien deze voorzorgsmaatregelen worden genomen is wat betreft de genoemde soorten geen overtreding van de Wet natuurbescherming aan de orde en hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden en/of mitigerende maatregelen te worden genomen.

Tijdens het onderzoek naar vliegroutes van vleermuizen bij onderzoeksgebied 2 is geen vliegroute langs de bomenrij/ watergang vastgesteld. Wel is een hop-over ter plaatse van de voorgenomen werkzaamheden vastgesteld. Om de functionaliteit van deze hop-over te behouden wordt de volgende maatregel toegepast:

  • één van de twee bomen die de hop-over vormen wordt behouden;
  • na afronding van de werkzaamheden worden nieuwe bomen van vergelijkbare grootte terug geplant.

De kapvergunning voor de vier bomen die worden gekapt is inmiddels verleend. Zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0010.png"

Figuur 4.4. Tekening bij kapvergunning

Aangezien de beschreven mitigerende maatregelen worden genomen is wat betreft vleermuizen geen overtreding van de Wet natuurbescherming aan de orde en hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Van de mogelijk binnen de projectgebieden aanwezige beschermde vaatplanten (knolspirea en rietorchis) is alleen de rietorchis aangetroffen. Om te voorkomen, dat de binnen de invloedsfeer van de voorgenomen werkzaamheden aanwezige rietorchissen verloren gaan wordt voorgesteld om deze te verplanten.

In onderstaande tabel is een samenvatting van de conclusies en vervolstappen / maatregelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0011.png"

Geconcludeerd wordt dat er met het treffen van de genoemde maatregelen er voor wat betreft de soortenbescherming geen natuurbelangen worden aangetast en er geen ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

In de natuurtoets (bijlage 5) is ook ingegaan op de gebiedsbescherming.

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft het NNN is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Binnen het projectgebied zijn verschillende NNN gebieden aanwezig. De werkzaamheden zijn echter van tijdelijke aard en de huidige situatie kan na afronding van de werkzaamheden snel hersteld worden.

Aan de hand van de gegevens die tijdens het terreinbezoek zijn verkregen is beoordeeld dat de voorgenomen werkzaamheden geen blijvend negatieve effecten op de wezenlijke en kenmerkende waarden van NNN gebieden hebben. Hierdoor zijn vervolgstappen niet noodzakelijk en hoeft geen uitgebreidere toetsing te worden uitgevoerd.

Natura 2000

Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. In de omgeving van het projectgebied worden wel drie Natura 2000-gebieden aangetroffen. De dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden zijn het Wierdense Veld en de Sallandse Heuvelrug op circa 500 meter afstand. De Borkeld ligt op circa 2,5 kilometer van de projectlocaties. Op een dergelijke afstand kan een groot aantal verstoringsfactoren op voorhand uitgesloten worden, zoals oppervlakteverlies, versnippering, verstoring door geluid, verstoring door licht en verstoring door trillingen.

Alle drie de Natura 2000-gebieden die in de buurt van het projectgebied liggen hebben stikstofgevoelige habitats. Dit zijn de gebieden waar tenminste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat gevoelig is voor de gevolgen van stikstofdepositie (verzuring/vermesting).

In verband met de aard van de werkzaamheden en de inzet van machines (er is sprake van grondverzet en -transport) is sprake van een tijdelijke en beperkte emissie en depositie van stikstof. Deze externe effecten dienen te worden getoetst door middel van een AERIUS berekening om (significant) negatieve effecten uit te kunnen sluiten. Deze berekeningen zijn uitgevoerd. De resultaten worden onder ad 3 'stikstofonderzoek' beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0012.png"

  • 3. Stikstofonderzoek

Uit de natuurtoets bleek dat voor wat betreft de gebiedsbescherming er geen belemmeringen zijn, mits dat zou blijken uit een stikstofdepositieonderzoek (AERIUS 2020). Dit onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage 7.

Uit de berekening van het plan blijkt, dat het extra verkeer dat van en naar de planlocatie gaat rijden leidt tot een maximale depositie van 0,07 mol N/ha/jaar. Deze bijdrage is berekend voor het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Wierdense Veld.

Ten aanzien van projecten met een kleine, tijdelijke depositie heeft BIJ12 haar site recentelijk geüpdatet (Bron: https://www.bij12.nl/onderwerpen/stikstof-en-natura2000/veelgestelde-vragen/). Voor tijdelijke projecten met een geringe toename van de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar over een periode van twee jaar in de aanlegfase (of een equivalent daarvan), kan er tegenwoordig, vanuit onder andere de spreiding van mobiele werktuigen, beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.

De bovenstaande redeneerlijn heeft betrekking op mobiele werktuigen en ander materieel, die tijdelijk stikstofemissies veroorzaken. Dit materieel wordt, verspreid over Nederland, telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. De emissies van dit materieel vormen daardoor bestaande emissiebronnen, die al sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uitmaken van de bestaande achtergronddepositie. Dit materieel veroorzaakt, ten opzichte van de totale achtergronddepositie, een minieme deken die, voor wat betreft de ruimtelijke verdeling, vrijwel constant is. De emissie veroorzaakt door dit materieel is bovendien in de loop van de tijd steeds lager geworden door het schoner worden van motoren en het toepassen van emissie reducerende technieken.

4.4.2 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt conform de resultaten uit de natuuronderzoeken geen belemmering voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding, mits Tennet de voorgestelde maatregelen treft.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Bureauonderzoek

Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.5. zijn deze bronnen zichtbaar. Op gronden in de gemeente Hellendoorn liggen geen risicobronnen in of nabij de ondergrondse 110kV kabelverbinding , met uitzondering van Koninklijke Ten Cate Nederland BV aan de G. van der Muelenweg 2. Dit bedrijf ligt ten westen van de ondergrondse 110kV kabelverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0013.png"

Figuur 4.5: uitsnede risicokaart

4.5.2 Conclusie

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron.

Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit, dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving.

De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding . De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos.

Mogelijk is er wel een Algemeen Plaatselijke Verordeningen (APV) van toepassing op de aanlegfase. In het kader van de uitvoering zal worden gekeken op welke wijze de werkzaamheden passend binnen de normen van de APV kunnen worden uitgevoerd.

4.7 Gezondheid

Magneetvelden hoogspanningsverbindingen

De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.

Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.

Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:

Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect gezondheid aanvaardbaar.

4.8 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 110kV kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de betrokken gemeenten.

Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee geen belemmering. Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen wordt een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden. Bij conventionele aanleg (open ontgraving) kan de afstand beperkt blijven tot 0,5 à 1 meter. De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist in de gemeente Hellendoorn geen gasleidingen.

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen van TenneT. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Onderzoek

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Naar verwachting is het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer.

4.9.2 Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.10 Vooronderzoek aanwezigheid conventionele explosieven (CE)

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven (hierna CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Bij het vooronderzoek worden literatuur en historische bronnen verzameld en gestructureerd geordend. Het eindresultaat is een rapportage met een bijbehorende CE-bodembelastingkaart. Het vooronderzoek dient conform de WSCS-OCE versie 2016 te worden uitgevoerd.

4.10.1 Bureauonderzoek

Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De volgende gevechtshandelingen / CE gerelateerde handelingen hebben in en/of nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • het neerkomen van afwerpmunitie;
  • de aanleg van (luchtafweer-)stellingen;
  • de aanleg van een militair kampement met wapenopstellingen.

De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • afwerpmunitie;
  • gedumpte/achtergelaten munitie.

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart. De horizontale en verticale afbakening van de CE verdachte gebieden wordt besproken in hoofdstuk 4.5 van het bijgevoegd rapport (zie bijlage 9).

4.10.2 Conclusie

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE (verdacht gebied afwerpmunitie, verdacht gebied geschutstelling). Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op een CE-bodembelastingkaart (figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0015.png"

Figuur 4.6: Uitsnede CE-bodembelastingkaart Hellendoorn

Er kan op basis van het onderzoek direct tot opsporing van CE worden overgegaan. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan TenneT en de gemeente. Er kan ook worden gekozen om voorafgaand aan de opsporing een nadere verdiepingsslag te maken en te kijken of het verdachte gebied met behulp van informatie over naoorlogse werkzaamheden kan worden verkleind. De wijze waarop wordt omgegaan met CE wordt bij de aannemer neergelegd. Wanneer de opsporingsfase voor de relevante gebieden is afgerond is het aspect CE geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Waterhuishouding

4.11.1 Onderzoek

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen.

Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is. In het kader van de keur is een watervergunning nodig voor het kruisen van een aantal watergangen en meanderzones. Belangrijkste aspect hierbij is de diepteligging van de kabel. De benodigde watervergunning zal door TenneT worden aangevraagd.

De uitbreiding van het transformatorstation en de ondergrondse 110kV kabelverbinding leidt verder niet tot effecten op het grondwater. Het deel van de kabelverbinding dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak op maaiveld.

4.11.2 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is door de gemeenten advies gevraagd aan het Waterschap. Voor hun reactie verwijzen we naar paragraaf 7.2.

4.12 Milieu-effectrapportage

4.12.1 Besluit m.e.r.

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D
24.2  
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspannings-
leiding.  
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.   Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet.  
4.12.2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd in de vorm van een aanmeldingnotitie, die als bijlage 8 is bijgevoegd. Geconcludeerd wordt, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Dit hoofdstuk beschrijft de plansystematiek van het bestemmingsplan. Eerst wordt ingegaan op de planopzet, waarna een toelichting volgt op de planregels.

5.1 Verantwoording planvorm

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • Hoofdstuk 1: In dit hoofdstuk worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
  • Hoofdstuk 2: bevat de bestemmingsregels. Hierin worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Het betreft in dit bestemmingsplan de bestemmingen Agrarisch met Waarden, Natuur en de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 2.
  • Hoofdstuk 3: bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen. Het betreft de anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels. De algemene gebruiksregels in dit plan hebben uitsluitend betrekking op gronden met de bestemmingen Agrarisch met waarden en Natuur. Dit artikel is inhoudelijk afgestemd op de algemene gebruikregel uit de geldende beheersverordening.
  • Hoofdstuk 4: bevat de overgangs- en slotregels. Hierin is het overgangsrecht geregeld alsmede de titel.

Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden en slechts datgene geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is reeds een bestemming Leiding - Hoogspanning opgenomen voor een bestaande ondergrondse 110kV kabelverbinding. Deze bestemming blijft zo gelden. Voor de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding gaat de bestemming 'Leiding - Hoogspanning 2' gelden.

Voor een deel van de gronden waar de ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt aangelegd is een beheersverordening vastgesteld. Voor dit deel kan niet worden gewerkt met een paraplubestemmingsplan. Voor die gronden zijn derhalve de bestemmingen uit de bebeheersverordening integraal overgenomen (Artikel 3 Agrarisch met waarden en Artikel 4 Natuur). Met betrekking tot de in de beheersverordenning opgenomen vergunningplicht voor het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur is in dit plan opgenomen, waar dat mogelijk is op basis van uitgevoerd onderzoek, dat die vergunningplicht niet geldt voor de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur (zie verder paragraaf 5.2).

Het voorliggende bestemmingsplan '110 kV kabelverbinding Nijverdal-Rijssen' vervangt na vaststelling de beheersverordening Deprogrammering woningbouw Hellendoorn, vastgesteld 12 mei 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0163.BVHENRDKRWZD-VG01, voor zover het de gronden betreft die deel uitmaken van onderhavig bestemmingsplan.

5.2 Toelichting op de planregels

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen: de in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.

Artikel 2: Wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 : Agrarisch met waarden: De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijvigheid. De bestemming Natuur is inhoudelijk voor zover van toepassing op deze gronden één op één overgenomen uit de vastgestelde beheersverordening Deprogrammering Woningbouw Hellendoorn.

Artikel 4 : Natuur: De bestemming Natuur is inhoudelijk één op één overgenomen uit de vastgestelde beheersverordening Deprogrammering Woningbouw Hellendoorn. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Voor artikel 3 en 4 geldt dat de vergunningplicht die in de beheersverordening is opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde of werkzaamheden is overgenomen, waarbij een uitzondering is gemaakt voor de aanleg van een ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur. In de beheersverordening is samengevat aangegeven dat deze vergunning wordt verleend, indien door die werken of werkzaamheden de waarden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. De waarden van deze gronden zijn:

  • landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden.
  • instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en met natte en droge natuur.

Uit hoofdstuk 4 van de toelichting volgt dat deze waarden met dit plan niet worden aangetast. Een vergunningplicht is derhalve niet nodig.

Artikel 5: Leiding - Hoogspanning 2: dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 2. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 110kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

Uitgangspunt van de dubbelbestemming is een zone van 17 meter breed. Deze 17 meter is opgebouwd uit een beschermingszone van maximaal 8,5 meter aan weerszijden vanaf de hartlijn. Binnen dit gebied wordt de ondergrondse hoogspanningsverbinding aangelegd. Het toepassen van deze zone levert geen onevenredige belemmeringen op voor de overige aanwezige bestemmingen.

Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet per se noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken.

Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspannings- verbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel: deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregel wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 8: Overige regels: In dit artikel is aangegeven op welke wijze dit plan doorwerkt in relatie met de vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 9: Overgangsrecht: in deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 10: Slotregel: dit artikel haalt de naam aan van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.

De gemeente heeft met Tennet TSO een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

6.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten voor de aanleg van de een ondergrondse 110kV kabelverbinding komen uit het investeringsfonds van TenneT (CAPEX) en de kosten voor het instandhouden komen uit de aansluitkosten (OPEX). De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.3 Vestiging zakelijk recht

Voor de aanleg en instandhouding van de 110kV-hoogspanningsverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen.

Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook wil TenneT bij voorkeur een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) afsluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet.

Belemmeringenwet Privaatrecht

TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&W aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde. De grondeigendomsituatie is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Communicatie

Ter voorbereiding van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding hebben de betrokken gemeenten met TenneT TSO B.V. samengewerkt om het bestemmingsplan vorm te geven. TenneT heeft bovendien uitgebreid en zorgvuldig gecommuniceerd met de grondeigenaren waar de leiding wordt aangelegd.

7.2 Vooroverlegprocedure ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Overijssel (30 maart 2021);
  • Waterschap Vechtstromen (31 maart 2021);
  • Rijkswaterstaat (19 maart 2021);
  • Prorail (29 maart 2021);
  • Brandweer Twente (29 maart 2021);
  • GGD Twente (8 april 2021) en
  • Vitens.

Alle instanties hebben gereageerd, behalve Vitens.

Hierna wordt kort ingegaan op de strekking van deze vooroverlegreacties en eventuele consequenties voor voorliggend bestemmingsplan.

De provincie Overijssel geeft aan dat er geen sprake is van vergunningplicht op basis van het volgende. Het project heeft uitsluitend een toename in stikstofdepositie in de aanlegfase van maximaal 0,05 mol/ha over een periode van twee jaar. Er is geen sprake van een toename in stikstofdepositie in de gebruiksfase. Ook leidt het project niet tot overige effecten waardoor hier ook geen vergunningplicht geldt. Bij de uitvoering van het project wordt rekening gehouden met de berekende stikstofdepositie.

Wat betreft soortenbescherming geeft de provincie het volgende aan: er wordt beschreven dat enkele beschermde reptielen / amfibieën op een paar tracés niet kunnen worden uitgesloten. Dit zou oplosbaar zijn met een ecologisch werkprotocol. Daarnaast kun je je afvragen of je met de voorgestelde maatregelen (afscherming) wel helemaal voorkomt dat de betreffende soorten op het tracé voorkomen.

Om te voorkomen dat exemplaren van de genoemde soorten (reptielen en amfibieën  ) tijdens de werkzaamheden het werkgebied binnen trekken wordt het werkterrein afgeschermd met een amfibieën/reptielenscherm. Nu deze  voorzorgsmaatregelen worden genomen is wat betreft de genoemde soorten geen overtreding van de Wet natuurbescherming aan de orde en hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden en/of mitigerende maatregelen te worden genomen. De schermen worden geplaatst zodat geen sprake is van overtreding van de Wnb wat betreft soortenbescherming.

Het Waterschap vechtstromen heeft op dit concept ontwerpbestemmingsplan geen commentaar en bezwaar. Het Waterschap wijst er wel op dat indien werkzaamheden in, onder of nabij legger watergangen plaatsvinden er wel alsnog een watervergunning aangevraagd dient te worden. De benodigde vergunningen zijn/ worden aangevraagd door de initiatiefnemer.

Rijkswaterstaat geeft aan dat de wijze van bestemmen geen aanleiding geeft voor opmerkingen. Wat de tracering betreft geldt dit in beginsel ook. Daarbij merkt Rijkswaterstaat op dat de initiatiefnemer op grond van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken nog een vergunning van Rijkswaterstaat behoeft.

In het voortraject heeft overleg en afstemming met Rijkswaterstaat plaatsgevonden. De benodigde vergunning is / wordt aangevraagd.

Prorail geeft aan dat een risicoanalyse dient te worden uitgevoerd (EMC), voor de situatie waar kabelverbinding en hoofdspoorweginfrastructuur in elkaars nabijheid liggen. Tevens is een vergunning vereist. De initiatiefnemer is ook in overleg met Prorail om hierover af te stemmen en de juiste vergunning aan te vragen.

De Brandweer Twente geeft aan dat de ontwikkeling niet valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het is in die zin geen risicobron in het kader van externe veiligheid en geen (beperkt) kwetsbaar object. Hierdoor wordt het aspect 'externe veiligheid' niet nader beschouwd.

Afstemming met Gasunie heeft plaatsgevonden. Gasunie heeft reeds ingestemd met het aanleggen van de kabel.

Daarnaast vraagt de Brandweer Twente om op de hoogte te worden gesteld van het officiële vastgestelde tracé, de periode dat het werk wordt uitgevoerd en het moment dat het gerealiseerd is. Zodoende kan de Brandweer dit, daar waar noodzakelijk, in zijn systemen opnemen en beschikken over de laatste informatie.

De GGD Twente adviseert om in kaart te brengen hoe breed de zone rond de ondergrondse kabels en bijbehorende voorzieningen is, waarbinnen het magneetveld  gemiddeld over een jaar hoger is dan 0.4 microtesla en in kaart te brengen waarbinnen in deze zones van dit geplande tracé mogelijk kinderen langdurig verblijven (waaronder woningen). Uitgangspunt 'worst-case situatie', dat wil zeggen maximale stroombelasting in de toekomst. De initiatiefnemer geeft aan dat er geen beleid is waar aan dient te worden getoetst als het gaat om magneetvelden gekoppeld aan ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Het beleid dat geldt is van toepassing op de bovengrondse hoogspanningsverbindingen (lijnen). Dus er is geen aanleiding om onderzoek m.b.t. magneetvelden bij te voegen bij het bestemmingsplan. Om eventuele ongerustheid te voorkomen en om globaal inzicht te krijgen in de ligging van de contour van 0,4 microTesla is aan de hand van kengetallen deze contour in beeld gebracht. Door initiatiefnemer is de indicatieve maagneetveldzone bepaald/berekend.

Deze indicatieve magneetveldzone bedraagt 15 meter aan weerszijden van de hartlijn van de kabelverbinding, waarbij het uitgangspunt is dat de kabelverbinding circa 1,5 meter onder maaiveld ligt.

Deze indicatieve zone valt op de hoek van het perceel Wierdensestraat 90 net over de woonbestemming van deze woning, maar blijft buiten het bouwvlak van deze woning.

Naar aanleiding hiervan is de indicatieve magneetveldzone meer nauwkeurig in beeld gebracht in relatie tot de daadwerkelijke ligging (onder maaiveld) van de kabelverbinding. De kabel wordt hier middels een gestuurde boring aangelegd. Ter hoogte van de middenberm van de Wierdensestraat ligt de kabel op 15 meter onder maaiveld. Deze diepe ligging heeft als consequentie dat ook de (indicatieve) magneetveldzone daar onder maaiveld ligt. In onderstaande afbeelding is inzichtelijk gemaakt waar boven maaiveld sprake is van een indicatieve magneetveldzone (paarse lijn/contour), omdat de leiding daar minder diep onder het maaiveld ligt dan ter hoogte van de middenberm waar deze met een gestuurde boring wordt aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPND110KVNDRS-VG01_0016.png"

Figuur 7.1: Magneetveldzone

Hieruit blijkt dat de indicatieve magneetveldzone buiten de tuin van de woning en daarmee ook buiten de woonbestemming van Wierdensestraat 90 valt (indicatieve zone valt over de ontsluitingsweg van het perceel met de bestemming 'Verkeer-Verblijf') en binnen de magneetveldzone geen gevoelige functies zijn gelegen (zie figuur 7.1). Magneetvelden vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het concept-ontwerpbestemmingsplan. Een aantal adviezen dat is afgegeven wordt meegenomen in het kader van het verkrijgen van vergunningen en toestemmingen.

7.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 juli 2021 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijze tegen het plan ingediend.

7.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is 30 november 2021 ongewijzigd vastgesteld.