direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leerlooierstraat 2, Hellendoorn
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Leerlooierstraat 2 te Hellendoorn is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemer wil de bestaande school die niet langer wordt gebruikt slopen en in plaats daarvan twaalf appartementen en zeven levensloopbestendige woningen realiseren. Deze ontwikkeling past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de ter plaatse geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden woningen niet mogelijk maken. Door het ontbreken van relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Leerlooierstraat 2 in Hellendoorn ligt in de bebouwde kom van de kern Hellendoorn. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Hellendoorn, sectie G, nummers: 3848, 4103 en deels 5582 De voornoemde percelen worden gezamenlijk herbestemd in het kader van de voorliggende ontwikkeling.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de omgeving. Het plangebied is met een rode pijl aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: Google Maps)

1.2.2 Begrenzing plangebied

De begrenzing van het plangebied is door middel van een luchtfoto opgenomen in figuur 1.2 weergegeven. Het plangebied ligt binnen de ronde lijnen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied, zoals in figuur 1.2 is weergegeven, ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Hellendoorn Dorp 2013". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn vastgesteld op 3 december 2013 en is geheel onherroepelijk in werking. Naast dit bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn de bestemmingsplannen "Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn" en "Eerste herziening paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn" vastgesteld, waarbij laatsgenoemd plan een actualisatie betreft. Voor onderhavig bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Hellendoorn Dorp 2013" met name van belang, aangezien in dit plan de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het plangebied zijn opgenomen. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Hellendoorn Dorp 2013" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals in figuur 1.3 te zien is, heeft het geldende bestemmingsplan aan het plangebied de enkelbestemming "Maatschappelijk" toegekend met een bouwvlak en de maatvoering "maximum bouwhoogte 4 m". De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Daarnaast kennen de gronden voor een klein gedeelte van het plangebied de enkelbestemming "Groen". De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen.

De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen in de vorm van woningbouw. Het plan is om de school te slopen en in plaats daarvan twaalf appartementen en zeven levensloopbestendige woningen te realiseren. Gelet op de huidige bestemming biedt het geldende bestemmingsplan daarvoor geen mogelijkheden. Door het ontbreken van relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden is een herziening van het bestemminsplan noodzakelijk om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet een juiste juridisch-planologisch vastlegging van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gronden binnen het plangebied, waarmee woningbouw mogelijk wordt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan "Leerlooierstraat 2, Hellendoorn" bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan voor wat betreft de hierna komende hoofdstukken kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie van het plangebied is een voormalige school aanwezig. Hier zat voorheen de P.C. Basisschool "De Blenke". Doordat de leerlingen van deze school naar de basisschool "De Es" aan de Noord Esweg zijn verhuisd, is het schoolgebouw leeg te komen te staan.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Leerlooierstraat. Dit betreft een wijkontsluiting. Via deze straat en de straten erboven is het mogelijk om eenvoudig en snel de Koetshuisstraat te bereiken die in verbinding is met belangrijke ontsluitingswegen in de kern Hellendoorn, zoals de Reggeweg en Ninaberlaan.

De voormalige school had geen eigen parkeervoorzieningen. Parkeren werd gedaan in de openbare ruimte.

In de omgeving van de voormalige school liggen in overwegende mate woonfuncties, en enkele maatschappelijke functies zoals het verzorgingstehuis "ZorgAccent De Blenke" en het wijkcentrum "Wijk De Blenke".

In figuur 2.1 is een zijaanzicht vanaf de Leerlooierstraat ten oosten van het plangebied opgenomen. Daarmee is de huidige situatie van het plangebied goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie plangebied (bron: Google Maps, Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is van plan de voormalige school te slopen en in plaats daarvan twaalf appartementen en zeven levensloopbestendige woningen te realiseren. De woningen en het appartementengebouw zullen in een groene omgeving worden ingepast met in het midden (tussen de woningen en het appartementengebouw) een water opvangvoorziening. De gebouwen worden aangesloten op het bestaande stedenbouwkundige structuur.

De woningen betreffen tussen- en hoekwoningen en zullen bestaan uit twee lagen, een voor- en achtertuin en uit een berging. Op de daken van de woningen zullen zonnepanelen worden gerealiseerd, waarmee wordt beoogd om de woningen in ieder geval bijna energieneutraal (BENG) te realiseren.

Het appartementengebouw zal bestaan uit drie verdiepingen met wederom zonnepanelen op de daken. De appartementen krijgen een woonoppervlakte van circa 60 m2. Aan de straatzijde van de woningen en appartementengebouw worden parkeerplaatsen gerealiseerd.

In figuur 2.3 is een situatietekening opgenomen van de toekomstige situatie en in figuur 2.4 en 2.5 zijn impressies opgenomen van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0005.png"

Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie plangebied (bron: IAA Architecten, d.d. 14 oktober 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0006.png"

Figuur 2.4: Impressie van de beoogde ontwikkeling met zicht op de voorgevels van de beoogde woningen (bron: IAA Architecten, d.d. 14 oktober 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0007.png"

Figuur 2.5: Impressie van de beoogde ontwikkeling met zicht op de voorgevel van het beoogde appartementengebouw en enkele woningen (bron: IAA Architecten, d.d. 14 oktober 2022)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een prettige leefomgeving met voldoende voorzieningen om bij te dragen aan klimaatadaptatie, zonder dat dit ten koste gaat van die van de toekomstige generaties, omdat een bestaand bebouwd gebied wordt herontwikkeld. Het plan is daarmee gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte en past gezien de meerdere bijdrage aan de prioriteiten binnen de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Inleiding

De zgn. laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:

"bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.1.2.2 Het plan

Voorliggend plan heeft betrekking op de sloop van de voormalige school aan de Leerlooierstraat 2 in Hellendoorn en op de realisatie van twaalf appartementen en zeven levensloopbestendige woningen die op de plek van de school komen. Gelet op vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Algemene Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) en de uitspraak van de ABRvS op 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:953), wordt woningbouw aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer er meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Aangezien voorliggend bestemmingsplan in totaal negentien woningen mogelijk zal maken, kan worden geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Dit betekent dat een toetsing aan de ladder noodzakelijk is.

3.1.2.3 Toetsing van de ontwikkeling aan de ladder

Ruimtelijk verzorgingsgebied

Het ruimtelijk verzorgingsgebied zal met name overeenkomen met de kern Hellendoorn en wellicht voor een kleiner deel met de kern Nijverdal en rest van de gemeente Hellendoorn. Dit omdat de gemeente graag eerst haar eigen inwoners gehuisvest wil zien krijgen.

Kwantitatieve behoefte

Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte wordt de "Woonvisie 2020-2025" van de gemeente Hellendoorn gebruikt. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de inhoud van deze visie. Volgens de woningmarktanalyse is er in de kern Hellendoorn nog enkel behoefte aan meer appartementen en nultredenwoningen, zowel in het koop als (midden)huursegment. Er is in de komende jaren (2021 - 2028) behoefte aan gemiddeld 85 appartementen per jaar, waarvan gemiddeld 50 sociale huur appartementen, twintig appartementen in de vrije huursector en circa vijftien koopappartementen.

Voorliggend plan voorziet in zeven levensloopbestendige woningen en twaalf appartementen. Daarmee kan een deel van het benodigde aantal appartementen en woningen worden voorzien. De kwantitatieve behoefte wordt dus voorzien middels voorliggend plan.

Kwalitatieve behoefte

De "Woonvisie 2020-2025" wordt tevens gebruikt om de kwalitatieve behoefte te bepalen. Kwalitatief gezien dient er rekening gehouden te worden met de vraag naar diversiteit in woningtypen en moet er worden aangesloten bij huidige en toekomstige woonwensen en - eisen. Wanneer gekozen wordt voor appartementen en/of nultredenwoningen, dan wordt geacht dat er invulling gegeven wordt aan de kwalitatieve behoefte. Volgens de woningmarktanalyse is er in de kern Hellendoorn nog enkel behoefte aan meer appartementen en nultredenwoningen, zowel in het koop als (midden)huursegment.

Voorliggend plan voorziet in zeven levensloopbestendige woningen en twaalf appartementen. De woningen betreffen nultredenwoningen, aangezien alle functies van de woning op de begane grond gerealiseerd zullen worden (woonkamer, keuken, slaapkamer, douche, wc). Dit is gunstig voor mensen die door lichamelijke beperkingen de trap niet op kunnen lopen. De woonvisie geeft aan dat wanneer gekozen wordt om appartementen en/of nultredenwoningen te realiseren, dan wordt geacht dat er invulling wordt gegeven aan de kwalitatieve behoefte. De kwalitatieve behoefte wordt dus voorzien middels voorliggend plan.

Behoefte wordt geheel binnen bestaand stedelijk gebied ontwikkeld

Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Een voormalige school wordt afgebroken en daarvoor in de plaats komen de woningen. Daarmee wordt voldaan aan de principe inbreiding voor uitbreiding. Daarnaast wordt rekening gehouden met het realiseren van voldoende groen om de woningen/appartementen heen en er wordt een vijver in het midden van het plangebied gerealiseerd. Het realiseren van groenvoorzieningen en vijver is gunstig voor de waterhuishouding, klimaatadaptatie en de biodiversiteit in de omgeving.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of "rode draden" bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag "hoe" een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:

Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2 is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering ook uitgegaan van woningbouw voor de lokale behoefte. Voorliggend voornemen voorziet hierin. De ontwikkeling wordt gerealiseerd in de bestaande bebouwde kom van Hellendoorn. Hiermee is voldaan aan het principe van concentratie. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt eerst gesloopt om plek vrij te maken voor de geplande nieuwbouw. Het gaat hier om herontwikkeling van stedelijk gebied. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het principe zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik als bedoeld in artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het appartementengebouw waar de appartementen komen en de grondgebonden woningen zullen op de plek van het leegstaande schoolgebouw komen en zullen worden aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Verder zullen de woningen en het appartementengebouw in een groene setting worden ingepast, waarmee een gunstige klimaatadaptatie wordt gecreëerd. Gelet op de huidige situatie en het vorenstaande wordt geacht dat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving in de toekomstige situatie hoger zal zijn. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De gemeente Hellendoorn heeft in de Woonvisie 2020-2025 aangegeven dat woningbouwontwikkelingen moeten voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, alvorens vanuit de gemeente medewerking wordt gegeven aan het plan. In paragraaf 3.3.2 wordt daar nader op ingegaan en onderbouwd dat voorliggend plan aan de Woonvisie 2020-2025 voldoet. Geacht wordt daarmee dat de ontwikkeling aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel voldoet.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang, omdat het plangebied binnen bestaand bebouwd stedelijk gebied is gelegen. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0009.png"

Figuur 3.2: Omgevingsvisie Overijssel, fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, de locatie is gemarkeerd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken". Binnen dit ontwikkelingsperspectief mag er altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt een appartementengebouw met 12 appartementen en zeven levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt ten behoeve van de lokale behoefte aan wonen. Dit wordt gedaan door het bestaande leegstaande schoolgebouw op het plangebied te slopen (herstructurering/transformatie). Met het plan wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie, biodiversiteit en voldoende waterbergingsvoorzieningen. Verder is er voldoende ruimte aanwezig, bijvoorbeeld op de daken van de geplande nieuwbouw, voor het realiseren van zonnepanelen om duurzame energie op te wekken. Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan past binnen het ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken".

Gebiedskenmerken

Op voorhand kan geconcludeerd worden dat de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap binnen het plangebied niet zichtbaar zijn. Dit omdat de gronden binnen het plangebied reeds bewerkt zijn waardoor beide lagen verdwenen zijn. De natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden door de ligging in stedelijk gebied dan ook niet aanwezig geacht en zullen verder niet worden behandeld.

Voor wat betreft de stedelijke laag is het plangebied gelegen binnen het gebiedskenmerk "Woonwijken 1955 - nu" en "informele trage netwerk". Zie figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0010.png"

Figuur 3.3: Omgevingsvisie Overijssel, stedelijke laag, plangebied gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen centra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Informele trage netwerken is het "langzame" netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de ambities van de stedelijke laag, omdat de geplande nieuwbouw qua maat, schaal en vorm goed past in de omgeving tussen de andere aanwezige bebouwing. Verder wordt het plangebied goed in het groen ingepast. Daarnaast wordt er geen afbreuk gedaan aan het bestaande padennetwerk. Gelet hierop wordt geacht dat voorliggend plan voldoet aan de ambities van de stedelijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie "Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk"

De Omgevingsvisie 'Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk', vastgesteld op 12 februari 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn, bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie.

• Identiteit: gericht op versterken en kwaliteit van een gebied: deze geeft deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

• Context: gericht op de functionele opgave: Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken natuur en verkeer.

• Kernvisie: in de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/wisselwerking de focus ligt.

3.3.1.1 Identiteitsgebied "Sterke kernen"

De gemeente Hellendoorn is onderverdeeld in zes identiteitsgebieden. Het plangebied is gelegen binnen het identiteitsgebied ‘Sterke kernen’. De leefbaarheid van de dorpen (Nijverdal en Hellendoorn), de kernen (Daarle, Daarlerveen, Hulsen en Haarle) en de buurtschappen (Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate) is goed. De lichte daling van het aantal inwoners, ontgroening en vergrijzing zullen ook in de gemeente Hellendoorn hun impact hebben op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie.

Ondanks de demografische veranderingen zet de gemeente Hellendoorn zich in om in alle dorpen, kleine kernen en buurtschappen een duurzaam samengestelde samenleving in stand te houden, met een voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormen daarbij het uitgangspunt. Dit komt erop neer dat de gemeente Hellendoorn de voorkeur heeft voor vraaggerichte nieuwbouw voor speciale doelgroepen met nadruk op combinaties van wonen, welzijn en zorg. Creatieve initiatieven van alle mogelijke marktpartijen en particulieren op dit gebied worden nadrukkelijk gefaciliteerd. Daarbij gaat inbreiding voor uitbreiding.

3.3.1.2 Context "Woongebied - te beheren"

In dit onderdeel wordt een beschrijving gegeven en geschetst wat de verwachte ontwikkelingen zijn op ruimtelijk, economisch en maatschappelijk vlak. De indeling is gebaseerd op de leidraad van de provincie Overijssel voor structuurvisies (april 2010). In dit geval is het thema ‘woningbouw’ van belang.

Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). In onderhavig geval is het plangebied gelegen in een gebied dat op basis van de context-laag is aangemerkt als ‘woongebied – te beheren’. Deze bestaande woongebieden functioneren in algemene zin goed. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

3.3.1.3 Kernvisie

Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.

Toets en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de beleidsdoelen zoals verwoord in de 'Structuurvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'. Het initiatief draagt bij aan de identiteit ‘sterke kernen’. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse. Vanuit 'sterke kernen' wordt gezegd dat 'inbreiding voor uitbreiding' gaat. Dat is hier de situatie. Daarnaast sluiten de woningen zowel kwalitatief als kwantitatief goed aan op de hedendaagse woningbouwbehoefte waarop in de navolgende paragraaf wordt ingegaan. Voorts draagt de voorgenomen ontwikkeling waarbij een leegstaand schoolgebouw door woningbouw wordt vervangen bij aan de vitaliteit van de kern Hellendoorn en draagt de ontwikkeling bij aan het instandhouden van een goede ruimtelijke kwaliteit en leefomgeving.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de omgevingsvisie "Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk".

3.3.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn heeft een nieuwe woonvisie vastgesteld. De nieuwe woonvisie is een duidelijke visie op de belangrijkste thema's voor wonen in de gemeente Hellendoorn en geeft een richtinggevend kader voor de lokale woonopgaven, met als doel voldoende en passende huisvesting voor alle doelgroepen in de gemeente Hellendoorn. In de woonvisie zijn ambities uitgewerkt om te komen tot leefbare en vitale kernen. Daarnaast om de kwaliteit van de woningvoorraad te behouden en de woningvoorraad betaalbaar, aantrekkelijk en toekomstbestendig te maken en te houden.

Voor wat betreft het toevoegen van nieuwbouw woningen dient er aangetoond te worden dat er een kwalitatieve behoefte daarvoor bestaat en dienen de woningen bij voorkeur gerealiseerd te worden op plekken waar dit van meerwaarde is voor de omgeving. Daarbij gaat inbreiding voor uitbreiding en wordt transformatie en renovatie gezien als een belangrijk onderdeel om te bepalen of een plan een meerwaarde heeft.

Volgens de woningmarktanalyse in de Woonvisie is er in de kern Hellendoorn nog enkel behoefte aan meer appartementen en nultredenwoningen. Dit zowel in het koop als (midden)huursegment. Er is in de komende jaren (2021 - 2028) in Hellendoorn nog behoefte aan gemiddeld 85 appartementen per jaar, waarvan gemiddeld 50 sociale huur appartementen, 20 appartementen in de vrije huursector en circa 15 koopappartementen.

Kwalitatief gezien dient er rekening gehouden te worden met de vraag naar diversiteit in woningtypen en moet er worden aangesloten bij huidige en toekomstige woonwensen en - eisen. Wanneer gekozen wordt voor appartementen en/of nultredenwoningen, dan wordt geacht dat er invulling gegeven wordt aan de kwalitatieve behoefte.

Toets en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de sloop van het bestaande leegstaande schoolgebouw en de realisatie van een appartementengebouw met 12 appartementen en zeven levensloopbestendige woningen mogelijk. Met deze herontwikkeling krijgt het plangebied een nieuwe invulling die een meerwaarde is voor de omgeving, aangezien het leegstaande schoolgebouw afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit en kan zorgen voor hangjongeren die voor overlast kunnen zorgen. Daarnaast kan met deze herontwikkeling gezorgd worden voor meer appartementen in de kern Hellendoorn. Door o.a. de realisatie van een lift kunnen de appartementen als levensloopgeschikt worden aangemerkt, waardoor ze zowel geschikt zijn voor jongeren als ouderen.

Met de nieuwste duurzame technieken die voor het bouwen van de woningen gebruikt zullen worden, krijgen de toekomstige bewoners een woning waar ze de rest van hun leven in kunnen wonen. Om de woningen heen worden diverse groenvoorzieningen gerealiseerd en in het midden van het plangebied een water opvangvoorziening (wadi) aangelegd. Daarmee krijgen de toekomstige bewoners het gevoel dat ze midden in het natuur wonen. Dit kan bijdragen aan het welzijn van de mensen. Tot slot zullen de toekomstige appartementen en woningen naar verwachting voor een deel bewoond worden door mensen die door verhuizing een woning zullen achterlaten, wat goed is voor de woningvoorraad.

Gelet op vorenstaande wordt geacht dat voorliggend plan in overeenstemming is met de woonvisie van gemeente Hellendoorn.

3.3.3 Welstandsnota
3.3.3.1 Algemeen

Om bouwplannen op welstand te mogen toetsen zijn gemeenten sinds 1 juli 2004 verplicht een welstandsnota vast te stellen. Met het opstellen van een welstandsnota worden de procedures en de toetsing transparanter gemaakt. De gemeente Hellendoorn heeft er voor gekozen een welstandsnota op te stellen om voor specifieke gebieden in de gemeente Hellendoorn het uiterlijk van gebouwen in de omgeving tot zijn recht te laten komen. Het onderwerp van deze nota is de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Hellendoorn. Het gaat hier om gebouwen en bouwwerken die iedereen dagelijks om zich heen ziet. Bepalend daarbij zijn zowel de kwaliteit van de individuele gebouwen en bouwwerken, als de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen in hun onderlinge samenhang. Doorgaans zijn inwoners positief over die dagelijkse leefomgeving. Deze kwaliteit is door bewust en meestal zorgvuldig handelen van particulieren en overheid door de eeuwen heen ontstaan. Sinds een eeuw is deze zorg voor de architectonische kwaliteit ook nadrukkelijk een overheidstaak. Daarbij is het gemeentelijke welstandstoezicht het belangrijkste instrument geweest. De welstandsnota is opgebouwd uit verschillende deelgebieden. De ontwikkellocatie in onderhavig geval valt onder “Gebied 5 Planmatige Bebouwing” (Welstandsnota Gemeente Hellendoorn, 2019). De bij dit gebied horende criteria wordt in figuur 3.4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0011.png"

Figuur 3.4: Welstandscriteria gebied 5: Planmatige Bebouwing (Gemeente Hellendoorn, 2019)

Toets en conclusie

Omdat het beoogde bouwplan afwijkt van de hierboven weergegeven welstandcriteria, is voor voorliggend plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Zie Bijlage 1. Om de kwaliteit van de ontwikkeling te borgen, dient het ontwerp te voloen aan de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen eisen. Deze toetsing wordt bij de aanvraag om omgevingsvergunning door de gemeente Hellendoorn getoetst.

Conform de wettelijke voorschriften (artikel 12 lid 4 Woningwet) zal de gemeente Hellendoorn het beeldkwaliteitsplan tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan ter inzage leggen.

Vanuit de Welstandsnota van de gemeente Hellendoorn (2019) worden derhalve geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie

Het begrip "stedelijk ontwikkelingsproject" is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Voorliggend plan maakt de sloop van een leegstaand schoolgebouw en de realisatie van een appartementengebouw met 12 appartementen en zeven levensloopbestendige woningen mogelijk. Het leegstaande schoolgebouw heeft een oppervlakte van circa 1.000 m2. De oppervlakte van het appartementengebouw en de zeven levensloopbestendige woningen bedraagt samen in totaal circa 900 m2. Gelet op de afname van de bebouwde oppervlakte en voornoemde uitspraken, kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan niet als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt hoeft te worden. Daarbij wordt het plangebied aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur en zullen diverse groen voorzieningen en een water opvangvoorziening (wadi) op het plangebied worden gerealiseerd. Daarmee wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verhoogd. Verder krijgt het plangebied in de beoogde situatie een woonbestemming die niet milieubelastend is voor de omgeving en wordt in de navolgende paragrafen onderbouw dat er geen belemmeringen zijn vanuit diverse milieu- en omgevingsaspecten voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Een aanmeldnotitie is niet noodzakelijk en vanuit het aspect vormvrije m.e.r-beoordeling zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk/buitengebied" dan wel "gemengd gebied". In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype "rustige woonwijk", aangezien het plangebied gelegen is nabij een woonwijk en de Leerlooierstraat een rustige weg is voor bestemmingsverkeer.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Voorliggend plan maakt nieuwe woonfuncties mogelijk. Een woonfunctie is een milieugevoelige functie en kan hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies.

In de nabije omgeving van het plangebied is een zorginstelling, een begraafplaats en een buurthuis aanwezig. De onderlinge afstand tussen het plangebied en de voornoemde functies bedraagt respectievelijk circa 50, 30 en 40 meter. De grootste richtafstand voor de voornoemde functies op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" bedraagt respectievelijk 30, 30 en 10 meter. Daarbij is voor de zorginstelling uitgegaan van de richtafstanden van een verpleeghuis, aangezien een zorginstelling niet expliciet wordt benoemd in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". Geacht wordt dat een verpleeghuis het meest overeenkomt met een zorginstelling. Gelet op dat de onderlinge afstand tussen het plangebied en de richtafstanden van de genoemde functies in de omgeving telkens groter is, wordt voldaan aan de richtafstanden en wordt gesteld dat sprake is van een aanvaard woon- en leefklimaat.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Er is ook geen sprake van belemmering voor omliggende bedrijven, aangezien voor de functies in de omgeving voldaan wordt aan de geadviseerde richtafstanden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate aantast en geen belemmering vormt voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

Middels voorliggend plan worden geurgevoelige objecten gerealiseerd in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek beschreven. Voor de concrete inhoud van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 2.

Uit onderzoek is gebleken dat in het bovengrondmengmonster BM1 een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. Ook in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. Tot slot is in het grondwatermonster Pb1wm1 een lichte verhoging barium aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht, aangezien de aangetroffen verhogingen de tussenwaarden niet overschrijden. Het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan er worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Leerlooierstraat, een weg binnen bestaand bebouwd gebied met een maximumsnelheidsregime van 30 km/u. Er worden geluidsgevoelige objecten gerealiseerd die mogelijk geluidshinder kunnen ondervinden van de geluidbelasting van deze weg. Voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt is er echter geen geluidszone aanwezig waaraan getoetst moet worden.

Wel ligt het plangebied in de geluidszone van de Reggeweg, aangezien deze geluidszone gelet op bovenstaande informatie een breedte heeft van 200 meter. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve noodzakelijk om aan te tonen dat ter plaatse van het plangebied voldaan kan worden aan de voorkeurswaarde Lden = 48 dB.

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de te bouwen appartementen en woningen. Dit onderzoek als Bijlage 3 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie van het onderzoek is dat ter plaatse van de gevels van de appartementen en woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Reggeweg niet wordt overschreden. De maximale geluidbelasting ten gevolge van de Reggeweg bedraagt 41 dB, inclusief 5 dB aftrek. Hiermee wordt voldaan aan de ambitiewaarde die vanuit de gemeente Hellendoorn in het geluidbeleid wordt gesteld. Het gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de gevels van de appartementen en woningen overschrijdt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB tevens niet. De maximale geluidbelasting bedraagt 46 dB. Hiermee wordt ruim voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit. Extra geluidwerende voorzieningen zijn niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai

Er zijn geen spoorwegen in de kern Hellendoorn. De meest nabije spoorweg ligt in de kern Nijverdal, op een afstand van circa 2 km. Het plangebied ligt ver buiten de geluidszone van de spoorweg, aangezien de maximale breedte van de geluidzone bij een dergelijke spoorweg op grond van artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder maximaal 1200 meter bedraagt. Een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in een gezoneerd industrieterrein. Daarbij valt uit paragraaf 4.2 te herleiden dat er geen industriefuncties in de nabije omgeving liggen en dat er voldaan wordt aan de geadviseerde richtafstanden voor overige functies die mogelijk kunnen leiden tot geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Voorliggend plan maakt de realisatie van 12 appartementen en zeven levensloopbestendige woningen mogelijk. Gelet hierop en op de voornoemde categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Ter ondersteuning van deze conclusie is voorzichtigheidshalve een worst-case berekening uitgevoerd door middel van de NIBM-tool, waarin het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan zijn ingevoerd om te kijken of het plan niet in betekenende mate is. Daarbij kan worden opgemerkt dat er in de huidige situatie reeds een verkeersaantrekkende functie mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, en deze functie en de daarbij horende verkeersgeneratie met de realisatie van voorliggend plan wegvalt.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op afgerond 150 verkeersbewegingen per dag gesteld worden. Dit aantal is berekend op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381, waarbij worst-case is uitgegaan van dure koopappartementen en tussen/hoekwoningen. Daarnaast is uitgegaan van een weinig stedelijke stedelijkheidsgraad en van rest bebouwde kom. Er zal mogelijk sprake zijn van enig vrachtverkeer als gevolg van extra bewegingen door een vuilniswagen of pakketbezorger, waardoor het percentage vrachtverkeer worst-case op 5% gezet kan worden. Dit komt neer op afgerond 8 zware verkeersbewegingen. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 158 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0013.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart  

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl )

Toets en conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat het dichtstbijzijnde risicobron in de omgeving van het plangebied het Ben & Jerry fabriek is aan de Reggeweg 15 in Hellendoorn. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) van dit fabriek. De onderlinge afstand tussen de uiterste grens van de PR 10-6 contour en het plangebied bedraagt circa 235 meter. De afstand vanaf het plangebied tot de uiterste gevel van het Ben & Jerry fabriek zal enigszins hoger zijn.

In het kader van een ander bestemmingsplan dat onlangs is vastgesteld voor de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne aan de Kasteelstraat ong. in Hellendoorn is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Het invloedsgebied van het Ben & Jerry fabriek is in dat onderzoek opnieuw bepaald. Zie figuur 4.5. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is daarop globaal rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0015.png"

Figuur 4.5: maximum effectgebied Ben & Jerry's Hellendoorn i.r.t. het plangebied (bron: AVIV)

Zoals in bovenstaand figuur te zien is ligt het plangebied van onderhavig bestemmingsplan buiten het invloedsgebied van het Ben & Jerry fabriek. Nadere onderbouwing in het kader van externe veiligheid ten aanzien van het Ben & Jerry fabriek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Aangezien het plangebied verder zich niet bevindt binnen:

  • inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen "droge voeten" en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 26 juli 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Door beantwoording van de vragen is voorliggend plan terecht gekomen in de normale procedure. Dit houdt in dat er mogelijk waterschapsbelangen worden geraakt. Het waterschap Vechtstromen dient van het plan op de hoogte gesteld te worden, zodat het waterschap een advies kan geven voor wat betreft de waterhuishouding.

Op 26 juli 2022 is voorliggend plan gedeeld met de betrokken adviseur van het waterschap Vechtstromen. Doordat het aantal m2 aan verhard oppervlak in de nieuwe situatie minder is, zal er al een (gering) positief effect optreden. Daarbij wordt geadviseerd een voorziening te maken, waarbij al het water van het verhard oppervlak (verharding en opstallen) geïnfiltreerd zal worden in de bodem. De bodemgesteldheid leent zich in de kern Hellendoorn over het algemeen hier uitermate goed voor. Bij afvoer op (schoonwater)riool of lozing op een sloot zal het water versneld worden afgevoerd, waardoor er een verdrogend effect zal ontstaan. En juist in stedelijk gebied zal dit hittestress doen toenemen. Meer vocht in de bodem brengen betekent meer water beschikbaar voor planten en bomen, dus meer verdamping waardoor lagere temperaturen. Voor infiltratie in de bodem zou er gebruik gemaakt kunnen worden van infiltratie kratten, wadi's, zaksloot, of andere ruimte om het water te bergen en te infiltreren. Geadviseerd wordt voor het verhard oppervlak (circa 900 m2) 80 mm aan waterberging te creëren. Met de realisatie van de water opvangvoorziening (wadi) in het midden van het plangebied wordt geacht dat daaraan wordt voldaan.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Ten behoeve van het onderbouwen van het aspect ecologie is door EcoMilieu Advies een Quick Scan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Hierna worden de conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 5.

Soortbescherming Wet natuurbescherming

Uit de effectentoetsing Soortbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van de geplande ingrepen negatieve effecten mogelijk zijn op:

  • (Broed)vogels;
  • Vleermuizen;
  • Egel.

(Broed)vogels

Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan hiermee rekening gehouden worden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, globaal wordt de periode half maart tot medio juli aangehouden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat veel vogels meerdere legsels per jaar kunnen hebben. Om te voorkomen dat vogels tot broeden komen binnen het plangebied kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om het plangebied ongeschikt te maken.

Vleermuizen vaste rust- of verblijfplaatsen

Vaste rust- of verblijfplaatsfuncties van vleermuizen in het schoolgebouw kunnen op dit moment niet uitgesloten worden. Om een mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen Wet natuurbescherming te voorkomen, wordt aanbevolen conform het Vleermuisprotocol 2017 aanvullend onderzoek naar vaste rust- of verblijfplaatsfuncties van de potentieel aanwezige vleermuissoorten te laten verrichten in het plangebied.

Egel

Vaste rust- of voortplantingsplaatsen van de egel in het plangebied kunnen op dit moment niet uitgesloten worden. Om een mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen Wnb te voorkomen, wordt aanbevolen tijdens het vleermuisonderzoek met de warmtebeeldcamera aanvullend onderzoek naar vaste rust- of voortplantingsplaatsen van potentieel aanwezige egels, uit te laten voeren in het plangebied.

Zorgplicht en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Indien de planning het toelaat, kan schade aan de algemene vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden geminimaliseerd door werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode februari t/m augustus. De minst schadelijke periode is de vorstvrije periode in september t/m november.

Bescherming Gebieden en houtopstanden Wet natuurbescherming en Natuur Netwerk Nederland

Gebiedsbescherming Wet natuurbescherming

Enigszins binnen de externe invloedsfeer op een afstand van ca. 2,8 kilometer zuidoostelijk van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde N2000-gebied Wierdense Veld. Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een beschermd N2000 gebied. Gezien de lokale aard van de geplande ingrepen en afstand ten opzichte van omliggende N2000 gebieden wordt het onwaarschijnlijk geacht dat de geplande ingrepen leiden tot negatieve effecten op kwalificerende Habitattypen. De bevestiging van deze conclusie blijkt uit een eerder uitgevoerde AERIUS-berekening van de gebruiksfase die als Bijlage 6 is opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Door uitvoering van de AERIUS-berekening blijkt dat het gebruik van de woningen in de beoogde situatie niet tot nadelige effecten leidt die neerslaan op dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden.

Op grond van de Wet natuurbescherming was er een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Deze vrijstelling was van toepassing voor de bouw-, aanleg en sloopactiviteiten van projecten. Op 2 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos echter de partiële vrijstelling van tafel geveegd. Dit betekent dat bij het maken van een stikstofberekening (AERIUS) voor de gebruiksfase van projecten, tevens de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten meegenomen zullen moeten worden. Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bouwplan aan te tonen, zal na de lancering van de nieuwe AERIUS-calculator op 26 januari 2023 een AERIUS-berekening van de aanlegfase worden opgenomen. Dit wordt middels de in de regels opgenomen voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd.

Beschermde houtopstanden Wet natuurbescherming

Door de geplande ingrepen worden geen negatieve effecten op beschermde houtopstanden of een overtreding van de Wnb verwacht voor wat betreft het kappen of verwijderen van beschermde houtopstanden. Een overtreding van de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde houtopstanden is uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland beleid

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Er is geen afname van de areaal van het Natuurnetwerk Nederland en er wordt niet binnen de begrenzing van dit netwerk gewerkt. Door de geplande ingrepen kunnen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland uitgesloten worden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.9.1 Aanvullend ecologisch onderzoek

Er is aanvullend ecologisch onderzoek verricht naar vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied en naar de vaste rust- of voortplantingsplaats van de egel binnen het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Hierna wordt de conclusies besproken. Voor de concrete inhoud van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 7.

Vleermuizen

Gepland staat alle bouwwerken in het plangebied aan de Leerlooierstraat 2 te Hellendoorn te slopen en bestratingen en aanwezig groen waar nodig te verwijderen. Tijdens het aanvullend vleermuisonderzoek in het plangebied zijn geen kraam- of zomerverblijfplaatsfuncties, balts- of paarverblijfplaatsfuncties of essentiële vlieg- of foerageerroutes aangetroffen. De geplande ingrepen houden ten aanzien van vleermuizen dan ook geen overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming in. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Egel en overige beschermde soorten

Tijdens het aanvullend vleermuisonderzoek zijn geen egels of overige beschermde soorten in of rond het plangebied aangetroffen. De geplande ingrepen houden ten aanzien van egels of overige beschermde soorten dan ook geen overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming in. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Hellendoorn beschikt niet over een eigen archeologisch beleid en het plangebied kent geen archeologische dubbelbestemming. Derhalve wordt gebruik gemaakt van de archeologische verwachtingskaart van de provincie Overijssel, te raadplegen via Atlas van Overijssel. Figuur 4.5 toont een uitsnede van de provinciale archeologische verwachtingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0016.png"

Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart provincie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

Toets

Uit figuur 4.5 blijkt dat voor het plangebied niet bekend is of er archeologische waarden aanwezig zijn. Het plangebied en de omgeving eromheen is echter reeds bebouwd, waardoor de kans dat de gronden verstoord zijn zeer reëel is. Gelet hierop wordt niet geacht dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel (zie figuur 4.6) kan worden afgeleid dat het plangebied gelegen is binnen de historische dorpskern "1970". Zoals eerder beschreven in paragraaf 3.2.3 past voorliggend plan binnen de ambities van de stedelijke laag doordat de geplande nieuwbouw qua maat, schaal en aard binnen de omgeving past. Daarmee wordt geacht dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de historische dorpskern "1970".

Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied die als gevolg van de ontwikkeling aangetast zou kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHELEERLSTR2-ON01_0017.png"

Figuur 4.6: Uitsnede cultuurhistorische kaart provincie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte voor onderhavig plan wordt gebruik gemaakt van de "Nota parkeernormen, herziening uitgave 2021", vastgesteld door de gemeente Hellendoorn. De basis voor de nota zijn de parkeerkengetallen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 182. In de gemeente Hellendoorn wordt onderscheid gemaakt in matig stedelijk (centrum Nijverdal), weinig stedelijk (overig kern Nijverdal, Hellendoorn) en niet stedelijk (overig deel gemeente; Hulsen, Haarle, Daarle, Daarlerveen en landelijk gebied).

Het plangebied ligt aan de Leerlooierstraat 2 in de kern Hellendoorn. Dit gebied wordt volgens het gemeentelijke beleid aangemerkt als weinig stedelijk. Er worden zeven levensloopbestendige woningen (tussen- en hoekwoningen) en 12 appartementen gerealiseerd in het betaalbare segment. De woningen hebben een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning waarvan 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte. De appartementen hebben een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per appartement waarvan 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte. Hiervan uitgaande komt dit voor de woningen neer op 13,3 parkeerplaatsen waarvan 2,1 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en voor de appartementen op 21,6 appartementen waarvan 3,6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Onder het vigerende bestemmingsplan is het echter nog steeds mogelijk om binnen het plangebied een bassischool te realiseren. Een bassischool heeft op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeernorm van 0,8 parkeerplaatsen per leslokaal. Uitgaande van 8 leslokalen (groep 1 tot en met groep 8) komt dit neer op 6,4 parkeerplaatsen. Geacht wordt dat de huidige parkeerbehoefte van de toekomstige parkeerbehoefte afgetrokken kan worden. Daarmee komt het aantal benodigde parkeerplaatsen op 28,5 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in de realisatie van 29 parkeerplaatsen (zie figuur 2.3). Daarmee wordt voldaan aan de "Nota parkeernormen, herziening uitgave 2021" van de gemeente Hellendoorn.

Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Leerlooierstraat. Dit betreft een wijkontsluiting. Via deze straat en de straten erboven is het mogelijk om evenvoudig en snel de Koetshuisstraat te bereiken die in verbinding is met belangrijke ontsluitingswegen in de kern Hellendoorn, zoals de Reggeweg en Ninaberlaan.

In paragraaf 4.6 is reeds de maximale verkeersgeneratie als gevolg van het plan worst-case beschreven. Daarbij is uitgegaan van dure koopappartementen en tussen/hoekwoningen en van een weinig stedelijke stedelijkheidsgraad en rest bebouwde kom. Voorliggend plan gaat gepaard met in totaal afgerond 150 verkeersbewegingen onderverdeeld in:

  • 12 appartementen x 7,8 verkeersbewegingen = afgerond 94 verkeersbewegingen;
  • 7 tussen/hoekwoningen x 7,8 verkeersbewegingen = afgerond 55 verkeersbewegingen.

Gesteld wordt dat deze verkeersbewegingen eenvoudig via de huidige infrastructuur afgewikkeld kunnen worden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in de huidige situatie een leegstaand schoolgebouw aanwezig is, waar planologisch gezien weer een basisschool zich kan vestigen. Daarmee gaat een bepaalde verkeersgeneratie gepaard, die in de toekomstige situatie weg zal vallen met de herbestemming van het plangebied. Vanuit het aspect "verkeer" worden derhalve geen belemmeringen verwacht voor voorliggend plan.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Vanuit het aspect parkeren worden er eveneens geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • nadere eisen:

een binnenplans instrument voor het college van B en W om nadere eisen te kunnen stellen aan een ruimtelijk plan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid ter plaatse.

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

Wonen - 2

Wonen - 3

Bij het toekennen van de bestemmingen aan onderhavig plangebied is het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013" als uitgangspunt genomen. Daarnaast is het bestemmingsplan "Eerste herziening paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn" als uitgangspunt genomen voor wat betreft bepalingen met betrekking tot parkeren binnen het plangebied.

De enkelbestemming "Wonen - 2" is opgenomen ten behoeve van de zeven levensloopbestendige woningen. Het aantal toegestane woningen wordt op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan aangeduid. Dit zijn in totaal 7 woningen verdeeld over twee bouwblokken (4 & 3). Hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Belangrijk aandachtspunt is dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden. De berekening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen dient conform de Nota Parkeernormen van de gemeente Hellendoorn te worden uitgevoerd. Hiervan is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken. Het college van B en W heeft de bevoegdheid om een dergelijke aanvraag te beoordelen en al dan niet toe te laten. Naast deze afwijkingsbevoegdheid zijn er nog enkele andere binnenplanse afwijkingsbevoegdheden die zorgen voor enigszins flexibiliteit in het bestemmingsplan.

De enkelbestemming "Wonen - 3" is opgenomen ten behoeve van de twaalf appartementen. Het aantal toegestane appartementen wordt op de verbeelding behorende bij dit bestemminsgplan aangeduid. Dit zijn in totaal 12 appartementen. Qua bouw- en gebruiksregels en planologische mogelijkheden geldt dat appartementen en bergingen uitsluitend binnen de bouwvlakken gebouwd mogen worden. Het hoofdgebouw mag maximaal 10 meter hoog worden gebouwd. Dit is op de verbeelding aangeduid. De bouwhoogte van de bergingen mag niet meer dan drie meter bedragen. Voor wat betreft het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, geldt dat de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste zes meter mag bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken drie meter. Ook hier is belangrijk dat er voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Het aantal benodigde parkeerplaatsen dient conform de Nota Parkeernormen van de gemeente Hellendoorn te worden berekend. Hiervan kan het college van B en W met een omgevingsvergunning binnenplans afwijken.

Binnen beide woonbestemmingen is het mogelijk om de gronden te gebruiken ten behoeve van water- en groenvoorzieningen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeente Hellendoorn is eigenaar van de grond waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.

Waterschap Vechtstromen
Op 26 juli 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Door beantwoording van de vragen is voorliggend plan terecht gekomen in de normale procedure. Dit houdt in dat er mogelijk waterschapsbelangen worden geraakt. Het waterschap Vechtstromen dient van het plan op de hoogte gesteld te worden, zodat het waterschap een advies kan geven voor wat betreft de waterhuishouding.

Op 26 juli 2022 is voorliggend plan gedeeld met de betrokken adviseur van het waterschap Vechtstromen. Doordat het aantal m2 aan verhard oppervlak in de nieuwe situatie minder is, zal er al een (gering) positief effect optreden. Daarbij wordt geadviseerd een voorziening te maken, waarbij al het water van het verhard oppervlak (verharding en opstallen) geïnfiltreerd zal worden in de bodem. De bodemgesteldheid leent zich in de kern Hellendoorn over het algemeen hier uitermate goed voor. Bij afvoer op (schoonwater)riool of lozing op een sloot zal het water versneld worden afgevoerd, waardoor er een verdrogend effect zal ontstaan. En juist in stedelijk gebied zal dit hittestress doen toenemen. Meer vocht in de bodem brengen betekent meer water beschikbaar voor planten en bomen, dus meer verdamping waardoor lagere temperaturen. Voor infiltratie in de bodem zou er gebruik gemaakt kunnen worden van infiltratie kratten, wadi's, zaksloot, of andere ruimte om het water te bergen en te infiltreren. Geadviseerd wordt voor het verhard oppervlak (circa 900 m2) 80 mm aan waterberging te creëren. Hiermee is voldaan aan verplicht vooroverleg met het waterschap.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.