direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brandweerkazerne Hellendoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor Brandweer Twente locatie Hellendoorn is de gemeente Hellendoorn op zoek gegaan naar een passende locatie om een nieuwe brandweerkazerne te realiseren. De huidige locatie aan de Ninaberlaan in Hellendoorn voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd.

Voor de locatie Kasteelweg in Hellendoorn is een plan ontwikkeld voor een passend onderkomen voor een brandweerkazerne inclusief bijbehorende ontsluiting. De brandweerkazerne wordt gebouwd naast Cool Nature, de natuurspeelplaats aan de rand van de bebouwde kom van het dorp. De ingang van de kazerne ontsluit direct op de Haersingel zodat in noodsituaties snel kan worden gereageerd. 

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen tussen de Kasteelstraat en de Haersingel binnen de bebouwde kom van Hellendoorn. Het plangebied is kadastraal bekend onder gemeente Hellendoorn, Sectie H, nummer 7267(gedeeltelijk) en heeft een oppervlakte van 8.938 m² waarvan ca. 2200 m² wordt gebruikt voor de ontwikkeling van de brandweerkazerne. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0001.png"

 Figuur 1.1: Ligging van het plangebied in Hellendoorn (bron: PDOK Viewer).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied gelegen tussen Kasteelstraat en de Haerweg wordt ook begrensd door de sportvelden van VV Hellendoorn, de natuurspeelplaats Cool Nature en agrarische percelen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied ten opzichte van de directe omgeving (bron: PDOK Viewer).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het perceel gelegen aan de Kasteelstraat in Hellendoorn geldt het bestemmingsplan 'Hellendoorn Dorp 2013'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Hellendoorn op 3 december 2013 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Hellendoorn Dorp 2013' (bron: Ruimtelijke plannen).

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrische met waarden' toegekend met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor agrarische bedrijvigheid.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de ontwikkeling van een brandweerkazerne. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Brandweerkazerne Hellendoorn' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Kasteelstraat in Hellendoorn sprake van een natuurspeelplaats aan de rand van de bebouwde kom van het dorp. Cool Nature, waar deze speelplaats onderdeel van uitmaakt, staat voor grote natuurspeelterreinen dichtbij bewoonde kernen. Afgelopen jaren zijn tussen Hulsen/Kruidenwijk en het dorp Hellendoorn een aantal prachtige Reggeherstelprojecten uitgevoerd. Natuurontwikkeling, herstel van de veerkracht van het watersysteem en landschap gingen daarbij samen met allerlei voorzieningen voor recreatief medegebruik voor het aanliggende bewoonde gebied. De aanleg van een nieuwe randweg (Haersingel) aan de rand van het dorp Hellendoorn was de directe aanleiding voor de ontwikkeling van dit Cool Nature terrein. Via twee grote speel- en survival duikers onder de weg door kom je in het andere deel. Het terrein sluit dan ook aan op het prachtige natuurlijk ingerichte Reggedalgebied. Het terrein ligt ook direct naast het sportcomplex van VV Hellendoorn. Het sportcomplex heeft een eigen parkeerterrein. Langs de speelplaats, gelegen op een heuveltje, loopt aan de noordkant een fietsverbinding tussen de Kasteelstraat, over de Haersingel naar het natuurgebied gelegen langs de rivier de Regge. Ter hoogte van het parkeerterrein van VV Hellendoorn is de weg afgesloten voor doorgaand (vracht)autoverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie Kasteelstraat/Haersingel (bron: Cyclomedia).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0005.png" Figuur 2.2: Straatweergave van het plangebied gezien vanaf de Kasteelstraat (bron: Cyclomedia).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Straatweergave van het plangebied gezien vanaf de Haersingel (bron: Cyclomedia).

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Hellendoorn is voornemens om een deel van het perceel aan de Kasteelstraat te ontwikkelen tot een locatie voor de realisatie van de nieuwe brandweerkazerne met de daarbij behorende ontsluitingsweg. In figuur 2.4 is de toekomstige indeling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0007.png" Figuur 2.4: Toekomstige indeling van het plangebied (bron: Madmax Diesajn).

De nieuwe brandweerkazerne zal tegen de heuvel van de bestaande speelplaats van Cool Nature geplaatst worden. De bestaande fietsroute aan de noordkant van het plangebied blijft in gebruik als fietspad maar zal ook verbreed worden en dienen als ontsluitingsroute van de brandweervoertuigen. Aan de zuidzijde van het terrein zal een ontsluitingroute toegevoegd worden die zal dienen bij calamiteiten. Omdat de meeste medewerkers van de brandweerkazerne met de fiets komen, is deze route daarnaast geschikt als fietsroute voor medewerkers en bezoekers die vanaf de kern Hellendoorn komen. Verder voorziet het plan in eigen parkeervoorziening en er is genoeg ruimte om de brandweervoertuigen binnen te stallen.

Voor wat betreft de speeltuin van Cool Nature geldt op grond van het huidige bestemmingsplan een agrarische bestemming waardoor een speeltuin in principe niet toegestaan is. In de toekomstige wordt de speeltuin van Cool Nature voorzien van een passende bestemming.

Het ontwerp van de brandweerkazerne sluit goed aan bij zijn omgeving. Het hoge dak is bekleed met zonnepanelen en zorgt voor een duurzame uitstraling, het lage dak is bedekt met een Sedum dakbedekking met zaadmengsels uit de omgeving en sluit hierdoor goed aan bij de heuvel waartegen het gebouw geplaatst wordt. Dit zorgt voor een natuurlijk overgang van de bebouwing naar de speelplaats waar het overgrote deel natuur is. De verharding op het terrein is minimaal en het deel dat verhard is wordt ingericht met grastegels, waardoor het water goed weg kan stromen. Het terrein wordt afgeschermd met gaashekwerk dat begroeid wordt door Hedera en daardoor ook een groene uitstraling heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0008.png" Figuur 2.5: Impressie van de brandweerkazerne (bron: Madmax Diesajn).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets en conclusie

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling in het stedelijk gebied van een brandweerkazerne met een oppervlakte van circa 375 m2. De bouw van een nieuwe brandweerkazerne is ten behoeve van de oude brandweerkazerne die niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Gezien de specifieke eisen voor een brandweerkazerne is de keuze voor nieuwbouw op een een nieuwe locatie passend.

Het plan voorziet in de ontwikkeling van bedrijvigheid met toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 540 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen. Deze ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat o.b.v. jurisprudentie de uitbreiding van bedrijvigheid/kantoor onder de grens van 540m² blijft (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319). Geconcludeerd kan worden dat de in dit besproken ontwikkeling niet ladder plichtig is.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende paragrafen wordt daar nader op ingegaan. Op voorhand wordt gesteld dat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in het geding staat.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Het plangebied is gelegen binnen de kern Hellendoorn, waardoor gesproken kan worden van een binnenstedelijke ontwikkeling. Binnenstedelijke ontwikkelingen voldoen aan het principe van ‘Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’, omdat eerst ruimte binnen de kern Hellendoorn wordt gebruikt voordat er beslag wordt gelegd op de Groene Omgeving (buitengebied). Daarnaast voorziet onderhavige ontwikkeling in twee maatschappelijke functies die met elkaar worden gekoppeld. De speelplaats, toegankelijk voor voornamelijk kinderen en de brandweerkazerne. Derhalve wordt geacht dat in het voorliggende bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Dit onderdeel is toegelicht in de navolgende koppen waarbij toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Daarnaast wordt het ontwikkelingsperspectief gemotiveerd die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Verder kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat door het toevoegen van een nieuwe brandweerkazerne aan de Kasteelstraat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een impuls krijgt. Dit omdat het gebouw in zijn aard, maat en karakter goed past in de omgeving, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld van de Kasteelstraat.

Geacht wordt daarmee dat in het voorliggend bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5. uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang zijn, aangezien het plangebied binnen de kern Hellendoorn is gelegen. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0010.png"

Figuur 3.2: Uitsnede van het ontwikkelingsperspectief, plangebied rood gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Aan de rand van de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Ontwikkelingen in deze randzone bieden de kans om een goede overgang van stedelijk gebied naar het buitengebied waar te maken en deze twee gebieden ook met elkaar te verbinden.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

In het verleden is de speelplaats Cool Nature ontwikkeld op deze locatie en destijds betrokken bij het stedelijk gebied. De ontwikkeling van de brandweerkazerne bevindt zich tussen de speelplaats Cool Nature en de omliggende woningbouw in. De verbinding van de nieuwe brandweerkazerne met deze speelplaats, maakt dat de overgang en de verbinding met de natuurlijke elementen aanwezig is.

De ontwikkeling van een nieuwe brandweerkazerne doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan klimaatsopgave en wordt gezorgd dat de speelplaats Cool Nature in het voorliggende bestemmingsplan planologisch goed bestemd wordt. Daarmee wordt geacht dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overenstemming is met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch -cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Stedelijke laag” en 'Laag van de beleving' kan in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet voorkomen in het plangebied.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, plangebied rood gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het ­water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een brandweerkazerne mogelijk gemaakt die in zijn aard, maat en karakter past binnen de omgeving. Bij de realisatie wordt rekening gehouden met de ambities van de natuurlijke laag door verharding aan te leggen in de vorm van grastegels waardoor het water goed kan wegstromen. Daarmee wordt geacht dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met de ambities vanuit de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Maten- en Flierenlandschap ' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, plangebied rood gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.

Geacht wordt dat de bouw van de brandweerkazerne geen afbreuk doet aan de ambities van de laag van het agrarische cultuurlandschap.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hellendoorn Natuurlijk avontuurlijk

De gemeente Hellendoorn heeft een omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk" (voorheen de ruimtelijke structuurvisie). De omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.

In 2012 is integraal een inventarisatiedocument voorbereid: "Hoofdlijnen van beleid in Hellendoorn. In de eerste helft van 2013 zijn op interactieve wijze workshops gehouden met onder andere organisatie, ondernemers, instanties, dorpsbelangen en tot slot met de gemeenteraad. Hierin hebben de deelnemers de prioriteiten, belangen, gezamenlijke doelen en kansen proberen te destilleren. Vervolgens is de output vertaald naar de nieuwe omgevingsvisie. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie.

  • De Identiteit, gericht op versterken en kwaliteit van een gebied: deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
  • De Context kaart geeft de functionele opgave: dit vanuit het huidige programma; wonen, werken natuur en verkeer.
  • De kernvisie: in de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/ dwarsverbanden en wisselwerking de focus ligt.

De gemeenteraad heeft de omgevingsvisie op 20 februari 2014 vastgesteld.

De Identiteit - Beleef de Regge

Het beekdalgebied van de Regge scheidt twee werelden: het gebied ten westen van de rivier waar de natuur domineert tegenover het gebied ten oosten van de rivier waar de agrarische functie domineert. Het gebied langs de Regge is een overgangsgebied, waar ontwikkelingen worden gestimuleerd als daarbij de identiteit van dit gebied ‘de Regge’ wordt geïntegreerd. De rivier vormt de identiteitsdrager van dit gebied. De Regge was in de loop der jaren voor een groot deel genormaliseerd (rechtgetrokken) en gekanaliseerd (rechthoekig profiel). Hierdoor heeft het Reggedal een groot deel van zijn natuurlijke veerkracht verloren. Samen met het waterschap, Landschap Overijssel en de provincie werkt de gemeente aan projecten waarin voor delen van het Reggedal op basis van een blauw-groene (water en natuurontwikkeling) inrichtingsvisie het oude meanderen wordt teruggebracht. Ook bij nieuwe ontwikkelingen kan deze meadering nog meer worden versterkt of beleefbaar worden gemaakt.

Toets

Onderhavig plan wordt geïntegreerd in de speelplaats onderdeel van Cool Nature gelegen op een heuvel als onderdeel van een Reggeherstelproject. Natuurontwikkeling, herstel van de veerkracht van het watersysteem en landschap gingen daarbij samen met allerlei voorzieningen voor recreatief medegebruik voor het aanliggende bewoonde gebied. De aanleg van een nieuwe randweg (Haersingel) aan de rand van het dorp Hellendoorn was de directe aanleiding voor de ontwikkeling van het Cool Nature terrein. Het natuurspeelterrein ligt aan weerszijden van de Haersingel.

De brandweerkazerne wordt geïntegreerd in de heuvel van de speelplaats. Deze combinatie van functies zorgt voor een mooie overgang van het stedelijk gebied, naar het landelijke gebied, het Reggedal en zorgt ook voor een intergratie van de bestaande identiteit in de nieuwe functie die in het gebied wordt toegevoegd.

De Kernvisie - Hellendoorn

Hellendoorn vormt een belangrijke schakel tussen de Sallandse Heuvelrug en de Regge. Via het dorp lopen verschillende fiets- en wandelroutes. Om deze schakel te versterken zullen de cultuurhistorische waarden behouden moeten blijven, zichtbaar moeten zijn en zal de (openbare) inrichting en bebouwing op de karakteristieken afgestemd moeten worden. De kwaliteit van het kerngebied van Hellendoorn dorp is de historische uitstraling en belevingswaarde die in sterke mate wordt bepaald door de samenhang en de context van de historische gebouwen op zich, maar ook in samenhang! Juist deze factoren bepalen in belangrijke mate het woon-, werk- en leefkwaliteit van het kerngebied. Maar ook de daardoor aanwezige belevingswaarde bepaalt het waardevolle karakter van de voor het dorp Hellendoorn belangrijke toeristische en recreatieve attractiviteit.

Toets

Door de benodigde faciliteiten, zoals een brandweerkazerne, te koppelen met de activiteiten die verbonden zijn aan de Regge, zoals het de speelplaats van Cool Nature, staat Hellendoorn nog meer in verbinding met de Regge. Bestaande wandel- en fietsroutes blijven intact.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met zowel de Omgevings- als kernvisie van de gemeente Hellendoorn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan de realisatie van een brandweerkazerne mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch - met Waarden.

De bouw van een brandweerkazerne wordt niet expliciet benoemd in de D-lijst van het Besluit millieueffectrapportage, maar er kan een logische aansluiting gemaakt worden bij 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Er bestaat een m.e.r.-plicht bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In hoofdstuk 1 en 2 van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is de plaats en locatie van de beoogde ontwikkeling reeds besproken. In de navolgende paragrafen wordt de ontwikkeling getoetst aan de verschillende milieuaspecten. Daarmee wordt geacht voldaan te zijn aan de vereiste voor het maken van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie

Een brandweerkazerne wordt op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geschaald onder bedrijven met milieucategorie 3.1. Daarbij geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid tot gevoelige objecten.

De afstand van het plangebied (gemeten vanaf de grens van het toekomstig bedrijfsperceel tot aan de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelig object (woning)) bedraagt circa 65 meter. Aangezien de onderlinge afstand tussen het plangebied en de gevel van het dichtstbijzijnde gevoelig object meer bedraagt dan de geadviseerde richtafstand opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kan worden geconcludeerd dat de realisatie van de brandweerkazerne geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige objecten.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets en conclusie

De Wgv vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Er is immers geen sprake van een agrarisch bedrijf. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [210135/dh/sh] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als ['gehanteerde beschouwing']. In totaal zijn er in het plangebied 20 boringen verricht. Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden aangenomen.

Toets, conclusies en aanbevelingen

In de bodem/fundatielaag is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, milieutechnisch gezien, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

Geadviseerd wordt om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

Aanvullend bodemonderzoek

Daarnaast is gebruik gemaakt van een aanvullend bodemonderzoek [220234/lvh01]. Het doel van dit onderzoek is het bepalen of binnen de onderzoekslocatie voor bodemverontreiniging verdachte deellocaties aanwezig zijn (geweest). Het bodemonderzoek is als bijlage 6 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets en conclusie

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De brandweerkazerne wordt volgens de Wgh niet bestemd als een geluidsgevoelig object. De geluidszonering voor wegverkeerslawaai is derhalve niet van toepassing, waardoor een toetsing aan artikel 74 Wgh achterwege kan blijven.

Industrielawaai

Voor een brandweerkazerne wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 50 meter geadviseerd i.v.m. geluid tot gevoelige objecten. Zoals in paragraaf 4.2 aangegeven bedraagt de afstand van de grens van het toekomstig bedrijfsperceel tot aan de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelig object (woning) circa 65 meter. Daarmee wordt geacht dat voldaan wordt aan de geadviseerde richtafstand en dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet wordt aangetast.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne mogelijk gemaakt. Een brandweerkazerne wordt niet expliciet benoemd in de regeling NIBM, het kan echter toch zo zijn dat de bijdrage aan de luchtverontreiniging NIBM is. Dit is het geval indien de bijdrage aan NO2 en PM10 minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Om dit na te gaan wordt gebruik gemaakt van de NIBM-Tool. Wanneer in de NIBM-tool de verwachte aantal verkeersbewegingen wordt ingevuld, dan maakt de tool een berekening waaruit blijkt of de ingevulde gegevens leidt tot wel of geen NIBM.

Voor wat betreft de verkeersbewegingen wordt uitgegaan van hetzelfde aantal verkeersbewegingen die in de AERIUS berekening zijn opgenomen welke als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen, te weten 35 verkeersbewegingen per dag. Er zal dagelijks sprake zijn van enig vrachtverkeer, waardoor redelijkerwijs gezien het percentage vrachtverkeer op 10% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0014.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Info Mill).

Uit de berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0015.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart Nederland (bron: Risicokaart Nederlandl).

Toets en conclusie

Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobron ten zuiden van het plangebied ligt. Deze bron betreft het fabriek van Ben & Jerry's in Hellendoorn. Ter plaatse is een ammoniak installatie aanwezig. In het attributenrapport van deze risicobron (te raadplegen via Risicokaart Nederland ) staat specifieke informatie met betrekking tot de installatie. De installatie valt onder de categorie 'overige gevaarlijke gassen' en ter plaatse is een stikstoftank aanwezig met een waterinhoud reservoir van 60300 liter (60,3 m3). Op basis van het Activiteitenbesluit dient er rekening gehouden te worden met externe veiligheidsafstanden. De stikstoftank heeft een risicocontour (PR 10-6) met een diameter van circa 100 meter. Het plangebied ligt op circa 185 meter afstand van de stikstoftank. Daarmee ligt het plangebied buiten het risicocontour en buiten de externe veiligheidsafstand die minimaal gehouden dient te worden voor (beperkt) kwetsbare objecten.

Op basis van het onderzoek naar externe veiligheid dat opgenomen is als Bijlage 2 bij het voorliggende bestemmingsplan blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied (dat is berekend met Safeti-NL-6.54) van Ben & Jerry's Hellendoorn (voorheen Ola) ligt. Hierdoor is een groepsrisicoberekening noodzakelijk alsmede een verantwoording van dat groepsrisico. Figuur 4.4 toont het invloedsgebied van het Ben & Jerry fabriek en de relatie met het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0016.png"

Figuur 4.4: Maximum effectgebied Ben & Jerry's Hellendoorn (bron: Aviv).

Uit figuur 4.4 blijkt dat het plangebied ruim buiten het invloedsgebied ligt, waardoor het plangebied geen bijdrage heeft aan het groepsrisico en hoeft dus niet te worden berekend en verantwoord.

Verder bevindt het plangebied zich niet binnen:

  • Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 3 mei 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de normale procedure moet worden toegepast. Bij het doorlopen van de normale procedure dient er advies te worden gevraagd van het waterschap.

Er is advies gevraagd bij het waterschap. Het waterschap heeft tot op heden nog geen advies uitgebracht.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets en conclusie

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden EM200610, zie ook bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt niet binnen de Overijsselse NNN begrenzing. Het dichtstbijzijnde NNN is gelegen op een afstand van circa 100 meter ten oosten van het plangebied. Er is geen afname van NNN areaal en er wordt niet binnen de NNN begrenzing gewerkt. Door de geplande ingrepen kunnen negatieve effecten op het NNN uitgesloten worden. Bovendien heeft het NNN in Nederland geen externe werking. Vervolgstappen in het kader van het NNN beleid zijn dan ook niet aan de orde.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Wierdense Veld, ligt op circa 3 km van het plangebied. Gezien de locale aard van de geplande ingrepen en afstand ten opzichte van omliggende N2000 gebieden wordt het onwaarschijnlijk geacht dat de geplande ingrepen leiden tot negatieve effecten op kwalificerende Habitattypen. Vervolgstappen in het kader van de Gebiedsbescherming Wet natuurbescherming zijn dan ook niet aan de orde.

Beschermde houtopstanden Wnb

Door de geplande ingrepen worden geen negatieve effecten op beschermde houtopstanden of een overtreding van de Wnb verwacht voor wat betreft beschermde houtopstanden. Een overtreding van de Wnb voor wat beschermde houtopstanden is uitgesloten.

Soortenbescherming

Uit de effectentoetsing Soortbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van de geplande ingrepen negatieve effecten mogelijk zijn op:

  • broedvogels;
  • wezel.

Er worden door de geplande ingrepen geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde ontheffingsplichtige soorten of aanwezige functies.

Broedvogels

Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan hiermee rekening gehouden worden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, globaal wordt de periode half maart tot medio juli aangehouden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat veel vogels meerdere legsels per jaar kunnen hebben. Om te voorkomen dat vogels tot broeden komen binnen het plangebied kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om het plangebied ongeschikt te maken en kan het plangebied vooraf aan de aanvang werkzaamheden gecontroleerd worden door een ter zake kundige ecoloog.

Wezel

Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan hiermee rekening gehouden worden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, globaal wordt de periode half maart tot medio juli aangehouden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat veel vogels meerdere legsels per jaar kunnen hebben. Om te voorkomen dat vogels tot broeden komen binnen het plangebied kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om hetplangebied ongeschikt te maken en kan het plangebied vooraf aan de aanvang werkzaamheden gecontroleerd worden door een ter zake kundige ecoloog.

Zorgplicht en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Indien de planning het toelaat, kan schade aan de algemene vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden geminimaliseerd door werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode februari t/m augustus. De minst schadelijke periode is de vorstvrije periode in september t/m november.

Resumerend kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Een aanbeveling is om natuurinclusieve inpassingsmaatregelen te nemen (voor voorbeelden zie paragraaf 7.3 van het onderzoek), deze zijn echter niet wettelijk verplicht.

4.9.1 Stikstof

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Om de effecten van deze emissie op kwetsbare Natuur 2000 gebied te onderzoeken, is er op 10 mei 2021 een AERIUS berekening uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2021. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. De AERIUS berekening is als bijlage 4 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Als gevolg van de realisatie van de brandweerkazerne komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanlegfase als in de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanlegfase en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Op en in deze gronden mogen enkel bouwwerken gebouwd worden die ten behoeve van de aanwezige bestemming noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere bestemmingen mag alleen gebouwd worden, indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,3 m onder peil en met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², tenzij met een archeologisch onderzoek wordt aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige archeologische waarden door het bouwen van nieuwe bebouwing niet worden geschaad.

Toets en conclusie

Middels het voorliggende bestemmingsplan vinden er bodemingrepen plaats binnen het plangebied. De bodemingrepen gaan volgens de bouwtekening circa 0,85 m beneden het maaiveld. De bodemingrepen hebben echter betrekking op een gebied kleiner dat kleiner is dan 2.500 m². Een archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakeljik geacht.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen zijn voor onderhavig bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets en conclusie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van provincie Overijssel blijkt dat er bij het plangebied geen cultuurhistorische waarden te vinden zijn. Ook zijn er geen monumenten binnen het plangebied of in de omgeving. In figuur 4.5 is een uitsnede opgenomen van de cultuurhistorische waardenkaart, het plangebied is met een rode ster globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEBRAKAZERNE-VG01_0017.png" Figuur 4.5: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Overijssel).

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Kasteelstraat. Dit betreft een weg gelegen binnen stedelijk gebied waar maximaal 30 km/u gereden mag worden. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie worden de 381e CROW uitgave en StatLine 'Kerncijfers wijken en buurten 2020' geraadpleegd.

Toets en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype rest bebouwde kom en wordt aangemerkt als weinig stedelijk (500-1000 adressen per km²). Een brandweerkazerne wordt niet expliciet benoemd in de 381e CROW uitgave. Een logische aansluiting kan worden gemaakt bij kantoor (zonder baliefunctie). De verkeersgeneratie bedraagt dan per 100 m² bvo afgerond gemiddeld 8,8 verkeersbewegingen (minimaal 7,9 en maximaal 9,6) per dag. De brandweerkazerne wordt circa 400 m² groot. Dit komt neer op 35 verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeernorm wordt wederom gebruik gemaakt van de 381e CROW uitgave en van Statline 'Kerncijfers wijken en buurten 2020'. Daarbij kan er gebruik worden gemaakt van dezelfde uitgangspunten als hierboven, te weten: weinig stedelijk (500-1000 adressen per km², rest bebouwde kom en kantoor (zonder baliefunctie). De parkeernorm bedraagt dan afgerond gemiddeld 2,6 parkeerplaatsen (minimaal 2,3 en maximaal 2,8) per 100 m² bvo. Voor een brandweerkazerne met een oppervlakte van circa 400 m² geldt derhalve dat er afgerond 10 parkeerplaatsen nodig zijn. Het plan voorziet in de realisatie van 15 parkeerplaatsen. Daarmee wordt de parkeernorm ruimschoots behaald.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Maatschappelijk

Deze bestemming is opgenomen om de beoogde brandweerkazerne mogelijk te maken. Voor de bepalingen is aansluiting gezocht bij de bepalingen voor de enkelbestemming 'Maatschappelijk' die krachtens het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013' gelden.

Groen

Deze bestemming is opgenomen om de speelplaats van Cool Nature positief te bestemmen. Voor de bepalingen is aansluiting gezocht bij de bepalingen voor de enkelbestemming 'Groen' die krachtens het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013' gelden.

Dubbelbestemming

Waarde - archeologische verwachtingswaarde

Deze bestemming is opgenomen om de naar verwachting archeologische waarde binnen het plangebied te beschermen. Voor de bepalingen is aansluiting gezocht bij de bepalingen voor de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde' die krachtens het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013' gelden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie heeft op 10 november 2021 aangegeven dat de ontwikkeling past in provinciaal beleid. De provincie ziet dan ook geen belemmeringen wanneer dit plan in deze vorm in procedure gebracht wordt.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 mei 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies dient te geven. Tot op heden is er nog geen advies verkregen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 mei 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen. Wel zijn er ambtshalve aanpassingen verricht. Deze aanpassingen hebben betrekking op enkele onvolkomendheden in het ontwerpbestemmingsplan die in het voorliggende bestemmingsplan zijn aangepakt. In de nota ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan 'Brandweerkazerne Hellendoorn' opgenomen als Bijlage 7 bij het voorliggende bestemmingsplan zijn de onvolkomendheden nader beschreven.