direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haarle 2017, herziening Kerkweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan de Kerkweg 20 te Haarle is een plan ontwikkeld. De bestaande opstallen worden op de locatie worden gesloopt. Hiervoor in de plaats worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd, bestaande uit drie aaneengebouwde woningen en een twee-onder-een kapwoning. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn twee woningen toegestaan. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is het voornemen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel Kerkweg 20 te Haarle. Het plangebied is gelegen in het hart van de kern Haarle en staat kadastraal bekend als gemeente Hellendoorn, sectie F, nummer 2845 en heeft een oppervlakte van 1.385 m2. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Haarle weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

Het plangebied betreft het perceel Kerkweg 20 te Haarle. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het woonperceel Wolterinksweg 57, aan de oostzijde door het perceel Kerkweg 18, aan de zuidzijde door de Kerkweg en aan de westzijde door de Rutgersstraat. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Haarle 2017', vastgesteld op 31 oktober 2017 en voorzien van de bestemming 'Wonen – 2' en een bouwvlak. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Haarle 2017' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen. Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen geldt dat het aantal woningen ten hoogste het bestaande aantal woningen mag bedragen, waarbij de woningen vrijstaand of aaneen gebouwd dienen te worden. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de realisatie van vijf woningen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Haarle 2017, herziening Kerkweg 20' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Haarle ligt aan de westzijde van de Sallandse Heuvelrug, in het westelijke gedeelte van de gemeente Hellendoorn. Het dorp ligt op korte afstand van de N35 (Almeloseweg); de belangrijkste verbindingen met deze weg zijn de Stationsweg en de Molenweg.

Het oorspronkelijke kerngebied van Haarle wordt gevormd door de bebouwing langs de Kerkweg en een daarop aansluitend deel van de Molenweg. Tevens zijn de Stationsweg en de Poggenbeltweg onderdeel van de oude structuur van Haarle.

De bebouwing in Haarle is ruimtelijk gesitueerd en is zeer uiteenlopend van aard. Naast woonhuizen en een kerk, vallen een aantal grote bedrijven en horecafuncties op. Analoog aan de diversiteit van functies, zijn ook diverse bouwstijlen te ontdekken. Het gebied kan worden aangeduid als dorpsbebouwing met open gedeelten. Met name het waardevolle groengebied ten zuiden van de Kerkweg, waarvan de begraafplaats deel uitmaakt, verleent aan de dorpskern een grote ruimtelijkheid.

In deze oudere straten is de bebouwing in een verspringende rooilijn geplaatst, op enige afstand van de weg. De nokrichting verschilt per gebouw, evenals de kapvorm.

Het plangebied is gelegen aan de Kerkweg 20. In het plangebied is een twee-onder-een kapwoning (Kerkweg 20 en 20b) aanwezig met bijbehorende bijgebouwen. Het bestaande hoofdgebouw (twee-onder-een kap) heeft een oppervlakte van circa 230 m2. Daarnaast zijn er verspreid in het plangebied enkele vrijstaande bijgebouwen aanwezig. De totale oppervlakte bedraagt circa 130 m2. In figuur 2.1 is een aanzicht van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie Kerkweg 20 (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen. Alle bestaande opstallen worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Aan de zijde van de Kerkweg worden drie aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Aan de zijde van de Rutgersstraat wordt een twee-onder-een kapwoning gerealiseerd.

Als gevolg van het plan worden er langs de Kerkweg en de Rutgersstraat twee langsparkeerplaatsen gerealiseerd (tezamen vier langsparkeerplaatsen). Op het hoekperceel van de Rutgersstraat en de Kerkweg wordt op eigen terrein voorzien in de mogelijkheid voor het parkeren van twee personenauto's. Voor de twee-onder-een kapwoningen en de meest rechtse woning van de drie aangebouwde woningen wordt tevens voorzien in de mogelijkheid voor het parkeren van twee auto's. Daarmee voorziet het plan in 12 parkeermogelijkheden. In figuur 2.2 is een situatietekening van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Ton Kuipers - Ontwerp)

De woningen worden gerealiseerd voor de doelgroep starters en senioren. De kavels aan de Kerkweg (driekapper) hebben een oppervlakte van respectievelijk circa 246 m2, 146 m2 en 406 m2. De kavels van de twee-onder-een kapwoningen aan de Rutgersstraat bedragen circa 257 m2 en 267 m2.

De massa van de bebouwing sluit aan bij de bestaande twee-onder-een kapwoning (twee lagen met kap). In figuur 2.3 is een voorgevelaanzicht van de twee-onder-een kapwoning weergegeven. In figuur 2.4 is een voorgevelaanzicht van de drie-onder-een kapwoning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Voorgevelaanzicht twee-onder-een kapwoning (bron: Ton Kuipers - Ontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Voorgevelaanzicht drie-onder-een kapwoning (bron: Ton Kuipers - Ontwerp)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van starterswoningen in de kern Haarle. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.2.3 en 3.3.2 wordt de realisatie van de twee-onder-een kapwoning en de drie aaneengebouwde woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Hellendoorn. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 5 nieuwe woningen mogelijk, waarbij ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 3 extra woningen aan het planologisch regime worden toegevoegd. Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, vanwege het bouwplan voor vijf woningen, niet van toepassing.

Echter, in bovengenoemde uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

In voorliggend geval is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Deze wordt middels herontwikkeling geschikt gemaakt voor de gewenste bouw van vijf woningen. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake. Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de Woonvisie beschrijft de gemeente Hellendoorn het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2020 tot 2025. De woonvisie sluit aan bij regionaal, provinciaal en landelijk woonbeleid. Er zijn enkele belangrijke uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de woonvisie van de gemeente Hellendoorn: de Regionale Woonvisie Twente, de Regionale Woonprogrammering Twente (RWP), de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Woningwet. In de Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is ruimte gecreërt voor maatwerk en initiatieven vanuit de markt. Met het oog op de toekomstige woningbehoefte zet de gemeente in op een flexibele nieuwbouwprogrammering. Daarbij creëert de gemeente voldoende planruimte om ruimte te bieden aan initiatieven waar lokaal behoefte aan is. In hoofdstuk 3.3 wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk beleid. Daarin wordt ook aangetoond dat het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De realisatie van vijf woningen voorziet in een lokale behoefte aan starters- en seniorenwoningen. Aangezien het plangebied is gelegen binnen een bestaande woonwijk doet het plan geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) is met name van belang dat het plangebied een bestaand woonperceel is en gelegen is in het stedelijk gebied en reeds bebouwd en verhard is. De toetsing aan de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is achterwege gelaten, aangezien deze gebiedskenmerken niet meer voorkomen in het plangebied. Dit geldt eveneens voor de ‘Laag van beleving’, deze laag is ter plaatse nooit van toepassing geweest.

Stedelijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0010.png"

Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden aan de Kerkweg drie aaneengebouwde woningen gerealiseerd en aan de Rutgersstraat een twee-onder-een kapwoning. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend aaneengebouwde woningen (rijtjeswoning en tweekappers) aanwezig. Daarmee wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de stedelijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hellendoorn Natuurlijk avontuurlijk

De gemeente Hellendoorn heeft een omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk" (voorheen de ruimtelijke structuurvisie). De omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.

In 2012 is integraal een inventarisatiedocument voorbereid: "Hoofdlijnen van beleid in Hellendoorn. In de eerste helft van 2013 zijn op interactieve wijze workshops gehouden met onder andere organisatie, ondernemers, instanties, dorpsbelangen en tot slot met de gemeenteraad. Hierin hebben de deelnemers de prioriteiten, belangen, gezamenlijke doelen en kansen proberen te destilleren. Vervolgens is de output vertaald naar de nieuwe omgevingsvisie. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie.

  • De Identiteit, gericht op versterken en kwaliteit van een gebied: deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
  • De Context kaart geeft de functionele opgave: dit vanuit het huidige programma; wonen, werken natuur en verkeer.
  • De kernvisie: in de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/ dwarsverbanden en wisselwerking de focus ligt.

De gemeenteraad heeft de omgevingsvisie op 20 februari 2014 vastgesteld.

Sterke kernen

De leefbaarheid van de dorpen (Nijverdal en Hellendoorn), de kernen (Daarle, Daarlerveen, Hulsen en Haarle) en de buurtschappen (Egede, Elen en Raahn, Marle en Hancate) is goed. De lichte daling van het aantal inwoners, ontgroening en vergrijzing zullen ook in de gemeente Hellendoorn hun impact hebben op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie. Ondanks deze demografische veranderingen spant de gemeente Hellendoorn zich in om in alle dorpen, kleine kernen en buurtschappen een duurzaam samengestelde samenleving in stand te houden, met een voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormen daarbij het uitgangspunt. Dat betekent dat Hellendoorn kiest voor vraaggerichte nieuwbouw voor speciale doelgroepen met de nadruk op combinaties van wonen, welzijn en zorg. Het gaat erom mensen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en zelfredzaam te blijven. Creatieve initiatieven van alle mogelijke marktpartijen en particulieren op dit gebied zullen we nadrukkelijk faciliteren. Daarbij wordt bij voorkeur gekozen voor inbreiding in plaats van uitbreiding.

Woningbouw

Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). In de in ontwikkeling zijnde gebieden loopt de realisatie vanwege de economische recessie en demografische ontwikkeling minder snel dan voorzien. In de komende jaren zal, afhankelijk van de (woning)marktontwikkeling/ demografische ontwikkelingen/behoefte, bepaald worden of deze gebieden (binnen de contouren van woongebied-in ontwikkeling) doorontwikkeld worden of dat er tot een afronding wordt overgegaan. Naast deze gebieden, zijn er enkele zoekgebieden aangewezen. Deze zoekgebieden komen pas in beeld indien:

  • er geen inbreidingslocaties in een betreffende kern beschikbaar zijn/in aanmerking komen en/of
  • het inbreiding voor uitbreiding principe in de bredere context geen oplossing kan bieden danwel geen maatwerkoplossing kan leveren,

Buiten deze zoekgebieden om zijn er geen andere nieuwe uitleggebieden.

Toets

Haarle is een esdorp aan de westzijde van de heuvelrug. Deze kern heeft zich na de Tweede Wereldoorlog verder ontwikkeld met niet-agrarische bebouwing. In het dorp komen enkele karakteristieke open ruimtes voor. Op grond van de Omgevingsvisie Hellendoorn geldt voor het plangebied de functionele opgave (context) 'woongebied - te beheren'. De bestaande woongebieden functioneren in algemene zin goed. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

Het plangebied is gelegen aan de Kerkweg en de Rutgersstraat en bevindt zich aan de rand van een karakteristieke open ruimte. als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing (twee-onder-een kapwoning) gesloopt en vervangen door drie aaneengebouwde woningen aan de Kerkweg en een twee-onder-een kapwoning aan de Rutgersstraat. Daarmee wordt voldaan aan het principe van inbreiding.

De bebouwing sluit aan bij de omgeving die gedomineerd wordt door veelal aaneengebouwde woningen. De nieuwe woningen zijn gericht op starters en senioren op de woningmarkt en voorziet daarmee in een specifiek voordoende behoefte. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van de gemeente Hellendoorn.

3.3.2 Woonvisie

In de Woonvisie beschrijft de gemeente Hellendoorn het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2020 tot 2025.

De woonvisie vormt de basis voor de ontwikkeling van woningbouwprojecten en voor samenwerkingsafspraken op het gebied van wonen, zoals de prestatieafspraken met o.a. Woningstichting Reggewoon. De woonvisie gaat over de kwaliteit van wonen in onze gemeente. De gemeente Hellendoorn kent een hoge kwaliteit van de leefomgeving. Dit maakt het aantrekkelijk om in de gemeente Hellendoorn te wonen. Om die kwaliteit te behouden en te versterken staan er grote uitdagingen op stapel. De omslag naar een duurzame woningvoorraad, de transitie in de zorg en demografische veranderingen in onze bevolking zijn lange termijn opgaven. Het zijn ontwikkelingen die de komende decennia een grote inspanning vragen.

Hieronder worden de belangrijke uitgangspunten die centraal staan in de woonvisie beschreven:

  • De ontwikkeling van de huishoudens: als gemeente groeit Hellendoorn op korte en middellange termijn door, maar er is sprake van een veranderende samenstelling van de bevolking: Hellendoorn vergrijst en ontgroent.
  • De bestaande woningvoorraad wordt als vertrekpunt genomen: we realiseren ons dat verreweg het grootste deel van de bestaande woningen er over 10, 20 en 30 jaar nog steeds staat. Samen met alle woningeigenaren en -gebruikers staan we voor een goede en duurzame kwaliteit van deze bestaande voorraad.
  • Nieuwbouw wordt ingezet als aanvulling op de bestaande woningvoorraad: de gemeente Hellendoorn vindt het belangrijk om de gemeente vitaal te houden en biedt daarom ruim baan aan initiatieven die mede voorzien in een behoefte op de middel - lange termijn. Er wordt gezocht naar nieuwbouw die aansluit bij de kwalitatieve behoefte van alle inwoners en naar initiatieven die een aanvulling zijn op de bestaande woningen.
  • Hellendoorn vindt het belangrijk dat met de programmering wordt voorkomen dat Hellendoorn in de toekomst een overschot aan woningen krijgt, zowel kwantitatief (aantallen) als kwalitatief (woningtypen).
  • Het levensloopbestendig maken en verduurzamen van de bestaande woningen speelt een belangrijke rol.

Voorop staat dat de bestaande woningvoorraad in de gemeente het uitgangspunt van de woonvisie is: het grootste deel van de woningvoorraad die over tien jaar gebruikt zal worden, staat namelijk nu al in de gemeente. Ten aanzien van de doelgroepen, betaalbaarheid en de beschikbaarheid streeft Hellendoorn naar het behoud van de aantrekkelijkheid, juist onder de veranderende (kwalitatieve) woningbehoefte in de komende jaren. De gemeente wil daarbij aandacht geven aan alle huishoudens in de gemeente. Twee doelgroepen verdienen daarbij speciale aandacht: (jonge) startende huishoudens en ouderen. Er wordt namelijk opgemerkt dat voldoende aanbod van goedkope woningen (betaalbaar) voor starters een knelpunt is op korte termijn. Daarnaast wordt opgemerkt dat op middellange termijn de beschikbaarheid van levensloopbestendige woningen voor ouderen onvoldoende zal zijn. Deze doelgroepen worden bediend door de ontwikkeling van nieuwe betaalbare woningen voor jong en oud en door meer doorstroommogelijkheden aan te bieden, om zo de goedkopere woningen 'vrij te spelen'.

De gemeente Hellendoorn vindt het belangrijk dat starters op korte termijn in een woning terecht kunnen, maar ook om in de gaten te houden dat er op middellange termijn veel ruimte vrijkomt in de bestaande voorraad voor hen. Door toevoegen van meer ruime gezinswoningen ontstaan op middellange termijn overschotten van dit woningtype. Dit heeft ook effect op de lange termijn, zeker omdat de kwantitatieve ruimte voor het toevoegen van woningbouw beperkt is. Bouwen van meer gezinswoningen gaat (zonder sloop van minder courante woningen) ten koste van de ruimte die er is voor toevoeging van seniorenwoningen, die op termijn steeds vaker nodig zijn om te voorzien in de behoefte van een toenemend aandeel oudere huishoudens.

Volgens de huidige afspraken mag de gemeente Hellendoorn 340 tot 420 woningen bouwen, in de periode 2017-2027. Na deze periode vlakt de huishoudensgroei langzaam af, onder andere door de aankomende vergrijzing. Dit speelt niet alleen in Hellendoorn, maar in de hele regio. Dit zorgt ervoor dat oog voor de kwalitatieve invulling van nieuwbouw belangrijker wordt. Woningen die nu gebouwd worden, staan er over 40 of 50 jaar nog. Ze moeten daarom kunnen voorzien in de behoefte voor deze langere termijn.

De gemeente Hellendoorn heeft de woonvisie op de verschillende kernen verder uitgewerkt. Voor de Kern Haarle geldt dat betaalbaarheid een randvoorwaarde is om starters te behouden. De kern Haarle heeft circa 820 huishoudens. Vanuit de kern kwamen een aantal starters naar de inloopavond, om aan te geven dat de behoefte van starters vooral te maken heeft met betaalbaarheid:

  • In Haarle staat de betaalbaarheid voor starters onder druk. Zelfs voor starters die € 250.000 tot € 300.000 budget hebben is er eigenlijk geen geschikt aanbod. Daar komt bij dat de verbouwingskosten niet (helemaal) meegefinancierd kunnen worden. Veel jongeren zijn daarom naar nieuwbouw in Raalte-Noord vertrokken (woning voor € 240.000).
  • Er zijn in Haarle ook weinig mogelijkheden voor inbreiding. Oplossingen kunnen daarom ook gezocht worden in de bestaande voorraad: bijvoorbeeld oudere huishoudens een goede huurwoning aanbieden, zodat hun grotere gezinswoning of boerderij opgesplitst kan worden, zodat hier meerdere jonge of kleine huishoudens in kunnen wonen.
  • Een andere mogelijkheid is flexibeler bouwen, bijvoorbeeld met compartimenten die toegevoegd of verwijderd kunnen worden. Starters geven aan dat zij niet veel eisen hebben, maar dat zij niet te lang thuis willen blijven wonen.
  • Vanuit Haarle is wel interesse in CPO-projecten, mits het betaalbaar is voor starters, of mogelijk voor ouderen. Ze verwachten wel dat ze hierover met de gemeente om tafel kunnen en dat ze ondersteund worden in de uitwerking van dergelijke projecten.


Woonwensen Haarle, uitkomsten enquête januari-februari 2020

In de periode januari-februari 2020 is door Plaatselijk Belang Haarle een woonwensenenquête uitgevoerd. Plaatselijk Belang Haarle heeft in 2020 zowel online als offline een enquête verspreid onder alle inwoners. De enquête werd door 680 inwoners ingevuld, waarbij wordt opgemerkt dat met name jongeren tot 30 jaar en ouder wordende inwoners vanaf 50 jaar de enquête hebben ingevuld. De resultaten van de enquête zijn door KAW verwerkt in de rapportage Woonwense Haarle (d.d. 27 mei 2020). Op basis van de enquête wordt door KAW in de rapportage aangegeven dat er weldegelijk behoefte is aan nieuwbouw in Haarle. In aantallen is er behoefte aan een groei van ongeveer 30 woningen in de komende 5 jaar.

Het is gebleken dat bepaalde woningtypen gewenst zijn, maar nu niet (voldoende) aanwezig zijn. Dit zijn levensloopbestendige woningen zowel de koop als, in mindere mate, in de huursector. Daarnaast is er behoefte aan woningen voor jongeren. Voor de starters zijn daarbij klassieke startersproducten voor de hand liggend: rijwoningen. Ook heef teen deel van de jongeren de wens en het budget voor een grotere woning, zoals een twee-onder-een kapwoning. Een mix van deze producten kan hen helpen om een plek in Haarle te vinden. Derhalve wordt door KAW aangeraden om nieuwbouw te focussen op het aanbieden van een echt startersproduct: rijwoningen in de koopsector. Daarbij kunnen in kleinere aantallen levensloopbestendige woningen worden aangeboden voor ouderen in koop en huur. Aan de grotere producten zoals tweekappers, vrijstaande woningen of kavels kan beperkt ruimte worden gegevens, mits er door doorstroming niet voldoende woningen van dit type vrijkomen.

Toets

Het woningbouwplan richt zich met name op starters op de woningmarkt. Aangezien de betaalbaarheid voor starters in Haarle onder druk staat zijn veel jongeren naar nieuwbouw in Raalte-Noord vertrokken. Derhalve is in de woonvisie opgenomen dat er manieren gevonden moeten worden om de bestaande woningen beter bereikbaar te maken voor starters. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is beperkt toevoegen van enkele starterswoningen mogelijk, maar er moet wel gevarieerd worden ten opzichte van de grote gezinswoningen (in prijsklasse en grootte).

Als gevolg van het plan wordt een twee-onder-een kapwoning gesloopt en worden drie aaneengebouwde woningen en twee twee-onder-een kapwoningen gerealiseerd. Vanwege de beperkte kavelgrootte zijn de woningen zeer geschikt om betaalbaar te maken en te houden voor starters. Daarnaast voldoen de woningen aan het advies van KAW om betaalbare starterswoningen (rijenwoningen) te realiseren.

Vanwege het ontbreken van betaalbare starterswoningen voorziet het plan in een actuele behoefte. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden er drie woningcontingenten ingezet/toegevoegd om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Aangezien de gemeente Hellendoorn op grond van de woningbouwafspraken in de periode 2017-2027 nog ruimte heeft voor de realisatie van 420 nieuwe woningen, kan geconcludeerd worden dat dit plan in overeenstemming is met de woonvisie. Het plan voorziet in een concrete behoefte aan starterswoningen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

De Afdeling heeft in deze uitspraak bepaald dat het feit dat het gebruik van het perceel door de realisering van het project (vestiging evenementenhal op een bedrijventerrein) verandert, niet betekent dat de wijziging van het gebruik aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is van belang dat de functiewijziging niet gepaard gaat met een uitbreiding van bebouwing op het perceel, dat de dat het niet aannemelijk is dat de wijziging van het gebruik een dusdanig andere verkeersaantrekkende werking heeft dat daarmee milieugevolgen gepaard gaan die ertoe moeten leiden dat de ontwikkeling aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij heeft de Afdeling tevens in aanmerking genomen dat het project is gelegen aan de rand van een bedrijventerrein in een gebied met een gemengd karakter en waar op grond van het bestemmingsplan al bedrijvigheid was toegestaan.

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een bestaande twee-onder-een kapwoning met bijgebouwen gesloopt en vervangen door drie aaneengebouwde woningen en een twee-onder-een kapwoning. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn reeds twee woningen mogelijk. Daarmee voorziet het plan in een toevoeging van drie extra woningen aan het plangebied.

Het bestaande hoofdgebouw (twee-onder-een kap) heeft een oppervlakte van circa 230 m2. Daarnaast zijn er verspreid in het plangebied enkele vrijstaande bijgebouwen aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van 130 m2. De totale bebouwde oppervlakte van het perceel bedraagt derhalve 360 m2. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de bebouwde oppervlakte 480 m2. Daarmee voorziet het bouwplan in een toename van de bebouwde oppervlakte van 120 m2.

Zoals uit voorgaande jurisprudentie is gebleken zijn met name de aspecten bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling bepalend of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Nu is gebleken dat de bebouwde oppervlakte toeneemt met 120 m2 betekent dit niet dat er sprake per definitie sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. De bestaande twee-onder-een kapwoning heeft een oppervlakte van 230 m2. De drie aaneengebouwde woningen hebben een oppervlakte van circa 280 m2 en neemt derhalve gering toe. Ter plaatse van de Rutgersstraat wordt op de locatie van de bijgebouwen een twee-onder-een kapwoningen gerealiseerd met een oppervlakte van circa 200 m2. Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft de op de toevoeging van een twee-onder-een kapwoning op tuingrond achter de bestaande woningen, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Tot slot neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling gering toe (zie paragraaf 4.10). In de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 blijkt tevens dat de overige milieuaspecten geen nadelige milieueffecten heeft. Op basis hiervan geldt dat het plan geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject betreft en derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Haarle. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen aanwezig en enkele gemengde functies (dienstverlening). Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

Naast het plangebied bevindt zich aan de Kerkweg 18b een Gemengde bestemming. Binnen deze bestemming zijn dienstverlening met hoofdzakelijk een baliefunctie, kantoren en horeca tot en met categorie 1 toegestaan. Hoewel deze functies zijn toegestaan wordt het pand aan de Kerkweg 18b gebruikt als woning. Dit betreft geen milieubelastend object. Echter, aangezien de functies dienstverlening met baliefunctie, kantoren en horeca wel zijn toegestaan dient beoordeelt te worden of dit negatieve effecten heeft voor het woon- en leefklimaat.

Ten aanzien van de toegestane functies binnen de bestemming Gemengd wordt opgemerkt dat deze functies goed verenigbaar zijn met een woonfunctie. De toegestane functies behoren op grond van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering tot milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter, gemeten vanaf de grens van de milieubelastende bestemming tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woning. In de huidige situatie is er reeds sprake van een woning binnen de richtafstand van 10 meter. Hoewel één van de nieuwe woningen binnen de richtafstand van 10 meter gerealiseerd wordt leidt dit niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat aangezien de toelaatbare functies veelal voorkomen in woongebieden en/of centrumgebieden en inpandig plaatsvinden. De bedrijfsactiviteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Daarnaast bevindt zich aan de Kerkweg 18 hotel/restaurant 'De Haarlerberg' (horeca tot en met categorie 1) waarvoor milieucategorie 1 van toepassing is. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand van de nieuwe woningen tot aan de grens van de bestemming Horeca van hotel/restaurant 'De Haarlerberg' bedraagt ten minste 46 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Om te onderzoeken of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de geplande nieuwbouw van de woningen is door Kruse Milieu een verkennend (asbest)onderzoek uitgevoerd (projectcode 21008616, d.d. 30 maart 2021). De bodem is onderzocht op een terrein ter grootte van circa 1370 m2 aan de Kerkweg 20 te Haarle. De onderzoekslocatie is deels bebouwd met te slopen rijtjeshuizen met bijgebouwen. Een deel van het terrein is verhard met klinkers en tegels. Het verkennend (asbest)bodemonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 8 inspectiegaten gegraven, waarvan één is doorgezet tot 3.2 meter diepte, welke is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig grof zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (sporen baksteen, glas en puin). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.70 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met lood;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 bevat geen asbest;
  • het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 02 bevat geen asbest.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG) en het grondwater (PB) zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 in Bijlage 2. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen in een zone waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. Een weg met een maximumsnelheid van 30 km per uur kent geen geluidszone en wordt derhalve niet beoordeeld in het kader van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel een aanvaardbare akoestische kwaliteit worden bereikt. Er dient derhalve een akoestische afweging plaats te vinden.

Het plangebied wordt via de Kerkweg ontsloten op de Molenweg en de Raalterweg. Via de Raalterweg en de Molenweg wordt de kern Haarle ontsloten op de provinciale weg N35 (Almeloseweg). De Kerkweg betreft ter plaatse van het plangebied een asfaltweg en heeft een breedte van circa 5 meter en heeft een verblijfsfunctie voor langzaam en gemotoriseerd verkeer. Op de rijbaan is aan weerszijden een fietsstrook aangelegd. Langs de Kerkweg zijn tevens langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Gelet op de kenmerken van de Kerkweg kan gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de nieuwe woningen. Aangezien het nieuwbouwwoningen betreft dient voldaan te worden aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Daarmee wordt voldoende geborgd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat aangezien voldaan moet worden aan het binnenniveau van 33 dB.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

Vanwege het ontbreken van een spoorlijn en een geluidgezoneerd industrieterrein vormen de aspecte 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In paragraaf 4.10 is de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan beschreven. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt afgerond 40 verkeersbewegingen per dag. Dit betreft de maximale verkeersgeneratie op grond van de CROW-normen voor verkeersgeneratie. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 40 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 40 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0012.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Tevens kan de realisatie van nieuwe woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 790 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 790 meter bevindt zich een buisleiding (aardgasleiding NEN 3650-leiding). Gelet op de onderlinge afstand van het plangebied en de buisleiding geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Wateraspecten

4.7.1 Algemeen

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.7.1.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

  • waterbesparende maatregelen in de woning;
  • het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;
  • herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits "vasthouden, bergen en afvoeren" houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd. Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het er om dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

In het waterbeheerplan 2016-2021 zijn de volgende doelen beschreven:

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.
4.7.1.2 Gemeentelijk beleid

Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken.

De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem.

In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:

  • aansluiten op de riolering met regels over de aansluitingen op de riolering;
  • lozen van afvalwater met regels over de lozingsroute, zuiveringsvoorzieningen en bij dit laatste regels voor aan te leveren gegevens en bescheiden;
  • bedrijfsafvalwater in het buitengebied met regels om zorg te dragen dat alleen huishoudelijk wordt geloosd en aanvullende regels in geval van lozing van bedrijfsafvalwater;
  • vloerpeilen en maximaal percentage verharding met regels om zorg te dragen dat zo weinig mogelijk hemelwater via het riool wordt afgevoerd;
  • waterberging inclusief afkoopregeling met regels om hemelwater langer op het eigen terrein kunnen vasthouden en indien nodig vertraagd afvoeren. Ook bevat deze regels voor particulieren over het aanleggen van een waterberging met voorwaarden. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de waterbergingseis;
  • afkoppelen en infiltreren in aangewezen afkoppelgebieden om daarmee het hemelwater vast te houden in de gebieden;
  • bodemenergiesystemen in intrekgebieden dienen zorg te dragen dat de drinkwaterwinning wordt veiliggesteld.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

Grondwaterzorgplicht

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

4.7.2 Watertoets

De watertoets is het proces van vroegtijdig beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. De watertoets wordt via een waterparagraaf opgenomen in het bestemmingsplan. Doel van de watertoets is “te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding”.

4.7.3 Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie en de wijzigingen die optreden en hoe hiermee wordt omgegaan. De toetsing van de waterparagraaf ligt bij het Waterschap. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:

  • Veiligheid, waarborgen veiligheidsniveau;
  • Wateroverlast, voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem;
  • Verwerking hemelwater, vasthouden, bergen, afvoeren en schoon houden;
  • Riolering, voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rioolwaterzuivering;
  • Watervoorziening, afstemmen op de toegekende functie;
  • Volksgezondheid, minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen;
  • Bodemdaling (veengebieden),tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid;
  • Grondwateroverlast, voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast;
  • Oppervlaktewaterkwaliteit, behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW;
  • Grondwaterkwaliteit, behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur;
  • Verdroging, bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden;
  • Natte natuur, ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.

De huidige situatie wordt daarbij vergeleken met de nieuwe situatie aan de hand van de

volgende punten:

  • Verdeling verhard oppervlak;
  • Bodemopbouw: mate van doorlatendheid/infiltratie gebied;
  • Grondwatersituatie: kwel/infiltratiegebied. Bepalen specifieke gebiedsafvoer (l/sec/ ha) door het waterschap;
  • Oppervlaktewatersituatie;
  • Inzameling en afvoer van afvalwater;
  • Inzameling en afvoer van hemelwater;
  • Beheersing grondwaterstanden in relatie tot de functie van het gebied;
  • Uitgangspunten stedelijk water vastleggen. In de concept-waterparagraaf worden principiële keuzes gemaakt voor de duurzame omgang met water, ophoging terrein versus ontwatering, type rioolsysteem, omvang van aan te leggen oppervlaktewater, etc.
4.7.4 Watertoetsproces

Op 19 februari 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. In de navolgende paragraaf zal nog nader ingegaan worden op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

4.7.5 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het project heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding van het plan. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. Als gevolg van de sloop en de nieuwbouw van het plan neemt de verharde oppervlakte in het plangebied zeer beperkt toe. In het gebied is geen sprake van grondwateroverlast.

In de nieuwe situatie dient 30 mm van het verhard- en dakoppervlak te worden geïnfiltreerd op eigen terrein. Dit wordt opgevangen door in de kruipruimte van de woningen infiltratiekratten aan te leggen. De grootste woningen (twee-onder-een-kapwoningen) hebben een dakoppervlak van 90 m2. Dit betekent dat er een wateropslag van 2700 liter gerealiseerd moet worden (90 m2 * 30 liter water per m2) ten behoeve van de twee-onder-een kapwoningen. Een infiltratiekrat met een grootte van 1200*600*420 bergt 300 liter water. Derhalve dienen er onder de twee-onder-eenkapwoningen 9 infiltratiekratten geplaatst te worden.

De drie aaneengebouwde woningen hebben een dakoppervlak van respectievelijk 75 m2, 75 m2 en 140 m2. Het totale dakoppervlak bedraagt 290 m2. Dit betekent dat er een wateropslag van 8700 liter (290 m2 * 30 liter water per m2) gerealiseerd moet worden ten behoeve van de drie aaneengebouwde woningen. Derhalve dienen er 29 infiltratiekratten geplaatst te worden. De waterhuishoudingsopgave wordt in de omgevingsvergunning concreet uitgewerkt, waarbij exact wordt aangegeven op welke wijze deze 30 mm waterberging op eigen terrein gerealiseerd wordt. Huishoudelijk afvalwater wordt geloosd via het gemeentelijke riool.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 320 meter afstand van het plangebied. In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0014.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 620 meter afstand (Sallandse Heuvelrug). In figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0015.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Atlas van Overijssel)

Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Beoordeling stikstofdepositie op Natura 2000-gebied

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.

Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Het rekeninstrument is na de uitspraak van de Raad van State op 16 september 2019 geactualiseerd in de AERIUS Calculator 2019. Deze is op 14 januari 2020 vervolgens door het RIVM geactualiseerd in de AERIUS Calculator 2019A. Op 15 oktober 2020 heeft de jaarlijkse actualisatie plaatsgevonden. De AERIUS Calculator 2020 vervangt de Calculator 2019A.

Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2020 berekent de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof.

Door Ad Fontem is een AERIUS-berekening uitgevoerd (projectnummer 21AF032, d.d. 3 maart 2021). De AERIUS-berekening is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2021. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.

Aanlegfase

De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling door de inzet van werkvoertuigen en bouwverkeer naar en van het plangebied bedraagt in totaal 12,82 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Gebruiksfase

De totale emissie NOx als gevolg van bewoning van de nieuwe woningen bedraagt 4,20 kg per jaar. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000- gebieden, als gevolg van de gebruiksfase van de voorgenomen activiteit, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Conclusie

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de nieuwe woningen aan de Kerkweg 20 in Haarle komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000- gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

Om te onderzoeken of de voorgenomen activiteiten kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies.

In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het plangebied op 23 februari 2021 tijdens de daglichtperiode (middag) bezocht. Het onderzoeksgebied is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht. De quickscan natuurwaarden is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden', en het opzettelijk 'verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels en bezetten vleermuizen er een vaste rust- en voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de beplanting te rooien buiten de voortplantingsperiode.

Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober).

Voor de amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Nader onderzoek vleermuizen

In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11 Wet natuurbescherming) moet voorafgaand aan een ingreep, welke mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde diersoorten, een effectbeoordeling plaats vinden. Omdat met een eenmalige visuele inspectie, de functie en betekenis van de aanwezige bebouwing voor vleermuizen niet vastgesteld kan worden, is gericht vervolgonderzoek noodzakelijk.

Vleermuizen en hun verblijfplaatsen zijn strikt beschermd en mogen ze alleen negatief beïnvloed worden indien een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verkregen. Derhalve is door Natuurbank Overijssel een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2021 om de functie van de te slopen bebouwing aan de Kerkweg voor vleermuizen vast te kunnen stellen. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Het onderzoek is in de periode juni - september 2021 uitgevoerd waarbij het plangebied meermaals bezocht is:

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0016.png"

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in de bebouwing in het plangebied.

Tijdens het veldwerk werd meermaals een gewone dwergvleermuis waargenomen welke langs het plangebied vloog in noord-zuid en zuid-noord-richting. Per bezoek werden niet meer dan 2-3 langsvliegende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Deze vleermuizen vlogen vermoedelijk langs het plangebied, op weg van verblijfplaats naar foerageergebied ten zuiden van het onderzoeksgebied, of vlogen van foerageergebied richting verblijfplaats, ergens ten noorden van het onderzoeksgebied. Er is geen sprake van een 'vliegroute'.

Ook werden enkele foeragerende laatvliegers opgemerkt langs de laanbomen en de weide ten zuiden van de laanbomen ten zuiden van het onderzoeksgebied.

Uit het onderzoek is gebleken dat vleermuizen geen verblijfplaats bezetten in het onderzoekgebied. Als gevolg van het slopen van de bebouwing, wordt geen vleermuis en geen verblijfplaats van een vleermuis negatief beïnvloed. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht. Van de in figuur 4.3 opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat het plangebied niet gekarteerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0017.png"
Figuur 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Atlas van Overijssel)

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Voor het plangebied betreft dit een hoge archeologische verwachting. Echter, het plangebied is vanwege de bestaande bebouwing reeds geroerd. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zullen bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ter plaatse van de drie aaneengebouwde woningen ontsloten via de Kerkweg en ter plaatse van de twee-onder-een kapwoningen door de Rutgersstraat. Via de Kerkweg wordt het plangebied ontsloten op de Molenweg en de Raalterweg. Via de Raalterweg en de Molenweg wordt de kern Haarle ontsloten op de provinciale weg N35 (Almeloseweg). De Kerkweg betreft ter plaatse van het plangebied een asfaltweg en heeft een breedte van circa 5 meter en heeft een verblijfsfunctie voor langzaam en gemotoriseerd verkeer. Op de rijbaan is aan weerszijden een fietsstrook aangelegd. Voor de Kerkweg geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur.

De Rutgersstraat betreft een aftakking van de Kerkweg. De Rutgersstraat staat daarnaast in verbinding met de Wolterinksweg en de Pastoor Langedijkstraat en is tevens gelegen binnen de zone waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen wordt gebruik gemaakt van de CROW-normen voor verkeersgeneratie. Conform de Nota Parkeernormen van de gemeente Hellendoorn geldt voor de verstedelijkingsgraad van de kern Haarle dat deze behoort tot 'niet stedelijk' en aangemerkt kan worden als rest bebouwde kom.

Voor een twee-onder-een kapwoning (koop) geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per woning per dag. De totale verkeersgeneratie van de twee-onder-een kapwoningen bedraagt derhalve afgerond 16 verkeersbewegingen per dag (7,8 * 2 = 15,6). Voor een tussen/hoekwoning (aaneengebouwd, koop) geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 verkeersbewegingen per woning per dag. De totale verkeersgeneratie van de aaneengebouwde woningen bedraagt (7,4 * 3 = 22,2) afgerond 23 verkeersbewegingen per dag. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt derhalve 39 verkeersbewegingen.

Echter, in de huidige situatie is reeds een twee-onder-een kapwoning toegestaan. Derhalve bedraagt de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan 23 verkeersbewegingen per dag, aangezien er ten opzichte van de bestaande situatie drie aaneengebouwde woningen worden toegevoegd. Gelet op de kenmerken van de Rutgersstraat en de Kerkweg kan deze toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig via de bestaande infrastructuur worden afgewikkeld.

Parkeren

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 12 juni 2018 het 'Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn' vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan voorziet onder andere in één uniforme regeling voor het parkeren binnen de gemeente Hellendoorn.

In het paraplubestemmingsplan is de "Nota Parkeernormen' van de gemeente Hellendoorn opgenomen. Deze parkeernota is po 11 december 2012 vastgesteld. De Nota Parkeernormen is het kader voor het bepalen van de parkeer opgave bij nieuwe fysieke ontwikkelingen op alle niveau's. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeer opgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor het (her)ontwikkelen van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte" dan wel laad- of celruimte in de op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. Ten slotte is het ook het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruik. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze regeling bepaald.

Op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Hellendoorn geldt voor de kern Haarle en 'weinig stedelijke' verstedelijkingsgraad. De kern Haarle behoort qua gebiedstype tot 'rest bebouwde kom'. De parkeernormen voor woningen zijn ingedeeld naar grootte/type van de woning. De parkeernormen zijn inclusief de parkeerruimte voor bezoekers. Uit onderzoek blijkt dat de maximale parkeerbehoefte voor bezoekers uit 0,5 parkeerplaats per woning bestaat. Daarom moet minimaal 0,5 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte worden gerealiseerd.

Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Er zijn situaties waarvoor een uitzondering kan worden gemaakt:

  • Door de locatie van de (nieuw)bouw zijn parkeerplaatsen op eigen terrein niet wenselijk. Hierbij kan worden gedacht aan een locatie binnen het voetgangersgebied. Parkeren op eigen terrein betekent dan immers extra rijdende voertuigen van en naar de desbetreffende locatie via het voetgangersgebied;
  • Het is fysiek niet mogelijk om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Voor het parkeren geldt voor de twee-onder-een kapwoningen een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning en voor de aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen) een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning. Totaal bedraagt de parkeerbehoefte van het plan afgerond 10 parkeerplaatsen (2 * 2,1 + 3 * 1,90 = 9,9).

De parkeerplaatsen worden deels op eigen terrein en deels in de openbare ruimte gerealiseerd. Langs de Kerkweg en de Rutgersstraat wordt voorzien in twee langsparkeerplaatsen (tezamen vier langsparkeerplaatsen). Op het perceel van de twee-onder-een kapwoningen wordt voorzien in twee parkeermogelijkheden per perceel. Daarnaast wordt zowel op het linker- als het rechterperceel van de aaneengebouwde rijtjeswoningen voorzien in twee parkeermogelijkheden per perceel. Daarmee voorziet het plan totaal in 12 parkeerplaatsen. In figuur 4.4 is een situatietekening van het parkeren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHAARLEHZKERKWG20-VG01_0018.png"

Figuur 4.4: Situatietekening parkeren (bron: Ton Kuipers - Ontwerp)

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Verkeer - Verblijf (artikel 3)

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - Verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat- zonder ingrijpende procedures - ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

Wonen - 2 (artikel 4)

Conform het vigerende bestemmingsplan geldt voor de nieuwe woningen de bestemming 'Wonen - 2'. De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen. Onder een aan huis verbonden beroep wordt verstaan: een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

In de bestemming 'Wonen - 2' zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en de dakhelling in de regels opgenomen. Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in deze bestemming ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen.

Ten aanzien van bijgebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden. De gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2 met dien verstande dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen binnen het bouwvlak en het in lid e van artikel 4.2.1 van de regels genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte en de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 19 februari 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 2 oktober 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.