direct naar inhoud van Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling
Plan: Tunnelweg 3 Haarle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01

Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling

In dit hoofdstuk komt de historie van het plangebied aan de orde.

Ontstaan van het agrarisch cultuurlandschap Zuidwest-Twente en Salland

Lange tijd bestond het gebied ten oosten van Deventer uit nauwelijks ontsloten uitgestrekte natte heide-en broekgebieden en drogere dekzanden: het huidige Salland. Daarachter bevond zich de Sallandse Heuvelrug, een stuwwal van droog zandgebied, afgewisseld met nattere slenken, met hoogtes tot 70 m NAP. Op de gradiënten van nat-en droog ontstonden nederzettingen en esdorpen. Deventer was het handelscentrum, van waaruit met radiaalwegen het achterland was verbonden. Op de oudste topkaarten, uit 1848 en 1850 is de verbindingsweg tussen het gehucht Hellendoorn, via Haarle, met Deventer duidelijk te zien. Dit is de huidige Tunnelweg; een oude weg in een jong ontginningsgebied.

De weg liep langs de westflank van de heuvels tussen de 10 m en 12,5 m hoogtelijn. De agrarische flank rond de heuvelrug wordt nu het zoomgebied genoemd; een licht hellend dekzandgebied, doorsneden met oost-west georiënteerde dalvormen.

Vanaf de Middeleeuwen was het gebied een agrarisch evenwicht van akkerbouw, graasdieren en kleine boerenerven, het Essenlandschap. De mogelijkheid van nattere hooilanden, beekjes, drogere akkers en bossen en geriefhoutwallen, maakte bewoning aantrekkelijk. Men boerde gemeenschappelijk (Haarle, Hellendoorn) of apart.

Naarmate het gebied beter ontwaterd werd en er grotere stukken hei ontgonnen werden, konden meer mensen een `klein boerenbestaan` leiden. In deze tijd was het landschap vrij open door de heidevelden en de broeklanden, afgewisseld met een mozaïek van lage singels en houtwallen; een kleinschalig agrarisch landschap.

Halverwege de 19e eeuw was het spoor Zwolle-Almelo aangelegd, naast de oude verbindingsweg/tolweg. Deze lag op een dijklichaam en vormde een strakke, grootschalige doorsnijding van het landschap. Het is een visuele barrière in het open landschap.

Eind 19e eeuw ontstond een gebrek aan voldoende voedsel en velen gingen in de Twentse Textiel industrie werken of emigreerden naar Amerika. Een eerste schaalvergroting door de ontwikkeling van de landgoederen enerzijds en de betere ontginningsmogelijkheden (kunstmest, machines) anderzijds gaf nieuwe agrarische capaciteit aan het gebied. Dit zgn. Jonge Kampenlandschap ligt waar eerst grote heidevelden lagen. De Nederlandse Heidemij begon de grootschalige ontginningen vanaf 1888. Doel was de gronden zo efficiënt mogelijk inrichten voor landbouw (de nattere delen) en bosbouw (heuvelrug).

Kenmerkend zijn de geometrische kavels en wegenpatronen, vaak met scherpe en niet haakse hoeken. Ten opzichte van de oudere ontginningen is het maaiveld relatief vlak. Ook is de bebouwingsdichtheid lager. Erven zijn vaak karig beplant en bermen smal. Vaak werd Amerikaanse eik aangeplant. Hoe rechtlijniger de kavels en wegen, hoe jonger de ontginningen. Veel wegen zijn beplant met berk of eik en er komen verspreid in het gebied veel kleine solitaire bosjes voor. Grote delen heide werden met bos aangeplant; aanvankelijk naaldbossen. Op de topkaart van 1935 is te zien dat de Hellendoornse Broeklanden ten westen van de Tunnelweg ontgonnen zijn. Ook is op deze kaart de boerderij `Tunnelweg 3` waarneembaar, gebouwd in 1920.