direct naar inhoud van 7.4 Flora en fauna
Plan: Buitengebied 2009, wijziging Lage Esweg 76
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUWIJLAGEESWEG76-VG01

7.4 Flora en fauna

7.4.1 Algemeen

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren getoetst dienen te worden aan de algemene verbodsbepalingen. Bij geconstateerde overtreding moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

7.4.2 Locatiespecifiek

Het plangebied ligt buiten de ecologische hoofdstructuur (EHS) en is niet aangewezen als beschermingsgebied in het kader van vogel- of habitatrichtlijn. Natura 2000-gebieden bestaan uit een aanwijzing als Vogelrichtlijngebied en/of aanmelding als Habitatrichtlijngebied. Op circa 500 meter ligt het Natura-2000 gebied Sallandse Heuvelrug. Op circa 150 m van het plangebied ligt het Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug. De Sallandse Heuvelrug maakt tevens deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, met de indicatie 'bestaande natuur'. Het Nationaal Park wordt dan ook aangeduid als 'zeer kwetsbaar gebied'. Het perceel ligt niet in een Natura-2000 gebied.

De Sallandse Heuvelrug wordt gevormd door een glaciale zandrug die een totale lengte heeft van veertien en een variabele breedte van ongeveer één tot zes kilometer. In het sterk geaccidenteerde terrein bevatten de heuveltoppen (gemiddelde hoogte tussen de 45 en 70 meter boven NAP) grote aaneengesloten struikheibegroeiingen, met enkele jeneverbesstruwelen en zure vennen. In de lagere delen en op de flanken van de heuvelrug komt een vochtiger heidetype voor, waaronder ook een hellingveentje. De flanken van de stuwwal zijn grotendeels begroeid met naaldbos, loofbos en gemengd bos van verschillende leeftijden.

7.4.3 Natuurtoets

In oktober 2010 is door Aveco de Bondt een natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van het plangebied (Natuurtoets, Lage Esweg 76 te Nijverdal, 8 oktober 2010, kenmerk: R-AVM/343). Op basis van de uitgevoerde natuurtoets wordt geconcludeerd dat er beschermde soorten voorkomen op de onderzoekslocatie. Derhalve dienen maatregelen te worden getroffen, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de bepalingen in de Flora- en faunawet. Omdat geen significant nadelige effecten op speciale beschermingszones te verwachten zijn, is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. De onderzochte locatie ligt niet in of tegen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waardoor geen beperkingen aan de orde zijn.

Op basis van gegevens uit geraadpleegde bronnen en de uitgevoerde veldinventarisatie zijn een aantal soortgroepen van belang voor de onderzoekslocatie. Onderstaand zijn de betreffende soortgroepen toegelicht.

Vaatplanten
De onderzoekslocatie heeft een betekenis voor een aantal algemene wilde plantensoorten. De betreffende soorten zijn niet beschermd en staan niet vermeld op de Rode Lijst.

Broedvogels
Er zijn geschikte broedplaatsen voor vogels aanwezig, namelijk de struiken en hagen, enkele nestkasten, de te slopen open schuur en de aanbouw van de te slopen woning. De Houtduif, de Merel en de Huismus broeden met zekerheid op de onderzochte locatie. In het broedseizoen dient derhalve rekening gehouden te worden met broedgevallen. Jaarrond beschermde nesten of mogelijke broedplaatsen van de betreffende soorten zijn niet aangetroffen. Broedvogels zijn volgens de Flora- en faunawet beschermd, waardoor de voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot het overtreden van de artikelen 10 (opzettelijk verontrusten) of 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen).

Zoogdieren
Op de locatie zijn geen kenmerken gevonden van de aanwezigheid van zoogdieren. Vaste verblijfsplaatsen van zoogdieren, waaronder vleermuizen worden derhalve niet verwacht.

Overige soorten
Sporen of kenmerken van overige beschermde soorten of soorten van de Rode Lijsten zijn niet waargenomen en worden gezien de functie en het gebruik van de locatie niet verwacht.

7.4.4 Maatregelen en ontheffing

Broedvogels
Voor het verstoren of verontrusten van broedende vogels (artikel 11) kan geen ontheffing worden verkregen. Verstorende werkzaamheden moeten daarom altijd buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) plaatsvinden. Let wel, de Houtduif kan (veel) later broeden dan de aangegeven periode.

Op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden zonder een ontheffing of verdere maatregelen worden uitgevoerd.

Specifieke maatregelen ten aanzien van de Huismus:
Bovenstaande maatregelen gelden ook voor de Huismus. De Huismus is echter een soort die vermeld staat op de Rode Lijst, waardoor deze soort extra aandacht verdient. Om te kunnen voldoen aan de zorgplicht zijn maatregelen noodzakelijk.

Enkele eenvoudig te treffen maatregelen zijn het gebruik van speciale huismussendakpannen, een vogelvide, mussenkasten of mussenflats. Bij de inrichting van het terrein kan op de volgende manier rekening worden gehouden met de Huismus:

  • voor voldoende beschutting zorgen (dichte struiken, hagen of muurbeplantingen);
  • enkele terreingedeelten onbegroeid laten, of een pot met zand neerzetten;
  • een gedeelte van het terrein slechts één of tweemaal per jaar maaien, waardoor meer ruigte ontstaat;
  • geen gebruik maken van pesticiden, aangezien kleine insecten voedsel vormen voor de jongen.

In bijlage 3 is een overeenkomst opgenomen, waarin de initiatiefnemer aangeeft welke maatregelen er worden uitgevoerd, zodat de locatie geschikt blijft als leefgebied voor de Huismus, conform de natuurtoets.

Overige soorten
Ten aanzien van overige soorten zijn geen specifieke maatregelen of een ontheffing benodigd.

7.4.5 Zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht gebiedt een ieder om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Wanneer voorgenoemde maatregelen in acht worden genomen, vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het plan.