direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poggenbeltweg 21 en 21B te Haarle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van een functieverandering op de planlocatie. Het varkensbedrijf wordt gestaakt en de locatie wordt volledig omgezet naar de bestemming 'maatschappelijk' waarbinnen de al bestaande zorgactiviteiten worden uitgevoerd. Daarnaast worden er twee woonkavels toegevoegd aan de locatie, deze krijgen de bestemming 'Wonen'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Poggenbeltweg 21 en 21B te Haarle in de gemeente Hellendoorn. De locatie ligt ten zuidwesten van de kern van Haarle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: situering plangebied (bron: Google maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op de planlocatie is het bestemminsgplan 'buitengebied' vastgesteld op 15 juni 2011 van kracht. De enkelbestemming is 'Agrarisch'. De planlocatie ligt tevens in een reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied. Daarnaast is een bouwvlak aangegeven en zijn er op de locatie twee bedrijfswoningen toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn er twee bedrijfswoningen. Daarnaast zijn er op de locatie bedrijfsgebouwen voor het houden van zeugen, gespeende biggen en vleesvarkens aanwezig:

Gebouw 1: opfokzeugen en vleesvarkensstal (bouwjaar 1974, 1991, 1995, 1997), Oppervlakte circa 684 m2

Gebouw 2: opfokzeugen en vleesvarkensstal (bouwjaar 1993, 2001), Oppervlakte circa 382 m2

Gebouw 3: kraamzeugen- en biggenstal (bouwjaar 1985), Oppervlakte 360 m2

Gebouw 4: kraamzeugen- en biggenstal (bouwjaar 1983), Oppervlakte circa 360 m2

Gebouw 5: guste- en dragende zeugenstal (bouwjaar 2000), Oppervlakte circa 522 m2

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: huidige situatie

Het totale oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen is circa 2.300 m2. Er is een totale situatietekening van de huidige erfinrichting opgenomen in bijlage Huidige erfinrichting . Op de locatie is reeds een zorgboerderij.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie blijven de twee bedrijfswoningen behouden. Deze zijn ingericht voor de zorg. Alle overige agrarische schuren worden gesloopt op één schuur na. Deze is tevens voor de zorg ingericht. Het gaat niet om een uitbreiding van de zorgactiviteiten. De zorg bestaat uit dagopvang voor kinderen en jongvolwassenen en een logeeropvang voor kinderen. Omdat de agrarische bestemming komt te vervallen wordt de bestemming aangepast naar maatschappelijk zodat de bestaande zorgactviteiten kunnen blijven voortbestaan.

Naast de functieverandering van agrarisch naar maatschappelijk worden er twee vrijstaande woningen gerealiseerd ten compenstatie voor de gesloopte agrarische bebouwing. Zie hieronder de toekomstige situatie. Tevens te vinden in bijlage Toekomstige erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Toekomstige situatie

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Om de nieuwe ontwikkeling volgens een goede ruimtelijke ordening in te richten is er advies gevraagd van het Oversticht. Dit heeft geleidt tot de onderstaande erfschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: erfschets Oversticht

Bij de inrichting van het nieuwe erf is er rekening gehouden met de milieucirkels, het creëren van een compact erf en een goede verdeling van de functies op het erf. Er zal op termijn gebiedseigen beplanting komen. Het type woningen worden gebouwd in schuurstijl. Het doel is ook om het aanzicht vanaf de weg naar het erf te verbeteren.

Op basis van het advies van het Oversticht is er een landschappelijke inpassing gemaakt. Deze is toegevoegd als bijlage Landschappelijk inpassingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR); Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1. rijksvaarwegen;
  • 2. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. kustfundament;
  • 4. grote rivieren;
  • 5. waddenzee en waddengebied;
  • 6. defensie;
  • 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  • 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer moet dit kunnen aantonen. Deze behoefte dient getoetst te worden aan de hand van een onderzoeksgebied, een tijdshorizon van 10 jaar en een marktonderzoek.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009

In 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 september 2013 geactualiseerd. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet.

De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen.

Ontwikkelingsperpectieven

Het plangebied ligt in een landbouwontwikkelingsgebied, waar het accent ligt op grootschalige productie. In de Omgevingsvisie Overijssel is gesteld dat ook in landbouwontwikkelingsgebieden behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de gebiedskenmerken en de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving onderdeel van de gebiedsontwikkeling zijn. Ook geldt het algemene principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dit is ook opgenomen in het landschapsbeleid Hellendoorn 2000. In paragraaf 3.3.2 wordt verder toegelicht hoe dit van toepassing is op de locatie.

Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken (juli 2009). Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan en die van provinciaal belang worden geacht. Onderscheid wordt gemaakt in vier lagen: natuurlijke laag (in en op de bodem), agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en lust & leisure (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen). Per laag zijn de volgende gebiedskenmerken van toepassing voor het plangebied:

  • natuurlijke laag: ligging in dekzandvlakte met wasbordpatroon van dekzandruggen en beekdalen, relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat, natuurlijke vegetatiegradiënt van wintereikenbeukenbos op de hoogste delen tot berken-zomereiken-bos en elzen-eikenbos in de lagere delen;
  • agrarisch cultuurlandschap: ligging in jong heide- en broekontginningslandschap met rechte ontginningslijnen en blokvormige wegerven, dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen, landbouwontginningen met relatief grote open ruimtes, bosjes vaak met heiderelicten;
  • stedelijke laag: agrarisch erven hebben een sterke binding met het landschap, regionale autowegen zijn ‘parkways’ met een eigen landschappelijke tracering, los van het lokale netwerk;
  • lust & leisure laag: geen specifieke aandachtspunten voor het plangebied.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet ervoor zorgen dat bij grootschalige ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of uitbreiding van bestaande bebouwing) extra wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Het gaat dan om een aanvullende kwaliteitsprestatie bovenop de reguliere inpassingsvereisten. De hoogte van de kwaliteitsprestatie hangt af van drie factoren:

  • is de nieuwe functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;
  • wat de schaal en de impact op de omgeving is;
  • wordt alleen een privé of ook een maatschappelijk belang gediend.

Het formeel-juridisch kader voor afspraken hierover is de herziening van het bestemmingsplan of het projectbesluit. Uit een ruimtelijke onderbouwing moet blijken dat er een goed evenwicht is tussen de ontwikkeling van bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit. In samenwerking met gemeenten is een Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (september 2010) opgesteld met praktische aanbevelingen en referentieprojecten.

In de toelichting van de Omgevingsverordening is aangegeven dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in elk geval van toepassing is als een agrarisch bouwperceel ontstaat dat groter is dan 1,5 ha. De precieze invulling is een kwestie van maatwerk. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zijn hiervoor algemene criteria opgenomen. Er is een Inpassingsplan Windstreekstal Raalte (zie bijlage) opgesteld dat geldt als een uit een uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De uitwerking bevat een ruimtelijke onderbouwing van de nagestreefde balans tussen de bouw van de duurzame Windstreekstallen en de ruimtelijke kwaliteit.

Toets

Bij het plan is het van belang dat er wordt geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit gebeurd door het grootste deel van de agrarische bebouwing te verwijderen. Om de verbeteringen in beeld te krijgen is er een advies van het Oversticht gevraagd. Hiervoor wordt terugverwezen naar paragraaf 2.3 Ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

Op 20 februari 2014 is door de gemeenteraad van Hellendoorn de omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. In deze visie is op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid vastgesteld. De visie is opgesteld uit drie componenten: de identiteit, de context en de kernvisie. Aan de hand van deze componenten kan worden vastgesteld wat een passende ontwikkeling is op een bepaalde plek.

Het plangebied ligt in een gebied dat door de gemeente is aangegeven met de term 'Rond boeren'. Dit gebied wordt gekenmerkt door agrarisch gebruik. Nieuwe functies worden in het gebied toegestaan indien deze in ruimtelijk opzicht of in functionele zin relatie hebben met de agrarische sector. In dit geval wordt de agrarische bebouwing voor een deel hergebruikt waardoor het geheel herkenbaar blijft als voormalig agrarisch erf. Door de functieverandering naar maatschappelijk mogelijk te maken blijft ook de economische leefbaarheid gecontinueerd.

3.3.2 Landschapsbeleid Hellendoorn 2000

In het landschapsbeleid van de Gemeente Hellendoorn wordt toegelicht hoe er wordt gestreeft naar behoud, herstel, waar mogelijk versterking en waar nodig vernieuwing van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied. Er worden hierbij vier uitgangspunten gehanteerd:

  • zorgen voor een aantrekkelijk en toegankelijk landschap;
  • verbeteren van de structuur en de verzorging van het landschap door het opheffen van achterstallig beheer;
  • versterken van de natuurwaarden en de samenhang van grote natuurgebieden
  • afstemmen van andere (bestaande en te verwachten) functies in het buitengebied op de kwaliteiten van het landschap.

De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf. Er is gekeken naar een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling is in lijn met het landschapsbeleid van Hellendoorn.

3.3.3 Beleidsnotitie 'vrijkomende gebouwen in het buitengebied'

De gemeente Hellendoorn heeft in de beleidsnotitie "Vrijkomende gebouwen in het buitengebied" (2006) beleidsregels opgesteld hoe hiermee om te gaan. Met deze regels wordt het mogelijk om een nieuwe functie te geven aan vrijkomende agrarische bebouwing en woningbouw mogelijk te maken ten compensatie voor sloop van landschapontsierende bebouwing (rood voor rood).

Het belangrijkste doel van het programma voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is het behouden van economische activiteit en het behouden en daar waar mogelijk verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door mogelijkheden te bieden voor het hergebruiken van bestaande gebouwen voor andere activiteiten dan alleen maar landbouw.

De gemeente Hellendoorn heeft de volgende ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld om de omgeving te beschermen:

  • 1. Hergebruik moet plaatsvinden binnen de bestaande bebouwingsmassa en uitbreiding van de oppervlakte bebouwing is niet toegestaan.
  • 2. Hergebruik mag alleen in gebouwen op basis van met vergunning gerealiseerde agrarische gebouwen en indien deze minstens drie jaar in gebruik zijn geweest voor het agrarisch bedrijf.
  • 3. Detailhandel wordt uitgesloten tenzij het gaat om de verkoop van eigen vervaardigde of bewerkte of eigen geteelde producten of wanneer het gaat om de verkoop van producten gelieerd aan het houden van landbouwhuisdieren (hoefdieren en pluimvee) of het kweken van akker- of tuinbouwgewassen.
  • 4. Op één locatie is het mogelijk om meer dan één bedrijf te vestigen.
  • 5. Alle gebouwen kunnen gebruikt worden voor de nieuwe bedrijfsactiviteit. In geval gebouwen niet worden hergebruikt, dienen deze te worden gesloopt.
  • 6. In geval van sloop is de combinatie met het beleid Rood voor Rood mogelijk, mits minimaal 200 m2 wordt gesloopt.
  • 7. Er mag geen opslag of andere bedrijfsactiviteit buiten de gebouwen plaatsvinden.
  • 8. Bij sloop en herbouw van opstallen moet dit gebeuren in het karakter van het buitengebied.
  • 9. Een extra bedrijfswoning is niet mogelijk.
  • 10. De cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden (de ruimtelijke kwaliteit) moeten behouden blijven of verbeterd worden.
  • 11. De nieuwe activiteit dient passend te zijn binnen de bestaande infrastructuur (geen verharding, verbreding of andere aanpassing van de infrastructuur) en mag niet leiden tot een grote verkeersaantrekkende werking.
  • 12. Parkeervoorzieningen dienen op het bestaande erf gerealiseerd te worden.
  • 13. De opstallen en eventuele parkeervoorzieningen moeten aan de hand van een inrichtingsplan worden ingepast in de ruimtelijke omgeving.
  • 14. Het hergebruik moet inpasbaar zijn voor wat betreft milieuaspecten, conform de brochure bedrijven- en milieuzonering van de VNG.

De ontwikkelingen op de planlocatie zijn geheel in lijn met de beleidsnota.

3.3.4 Conclusie

De ontwikkelingen aan de Poggenbeltweg 21 en 21b zijn in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Het voornemen betreft het passend maken van de bestaande zorgactiviteiten met de functieverandering naar maatschappelijk en het realiseren van twee nieuwbouwwoningen. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

Aan de Poggenbeltweg 19 is een transportbedrijf gevestigd. Deze ligt op een afstand van circa 130 meter ten aanzien van de Poggenbeltweg 21. Dit wordt ook circa de richtafstand ten aanzien van de nieuw te bouwen woningen. Om de effecten hiervan te meten is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De conclusies hiervan worden verder toegelicht onder de parafgraaf geluid.

Op circa 350 meter ligt er aan de Eekteweg 2 een agrarisch bedrijf. De richtafstand is meer dan 100 meter en het bedrijf wordt niet benadeeld door de ontwikkelingen aan de Poggenbeltweg 21. Ook de nieuw te realiseren woningen en de zorg ondervinden door voldoende richtafstand geen beperkingen van dit agrarisch bedrijf.

Aan de Wittebroeksweg 1 ligt op circa 480 meter een houthandel. Aan de houthandel kan milieucatgorie 3.1 toegekent worden. Hierbij geldt een richtafstand van 50 meter in een rustig buitengebied. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Op circa 400 meter ligt er een woning aan de Poggenbeltweg 21d. De ontwikkelingen hebben geen nadelige gevolgen op deze woning en vice versa.

Richtafstanden ten aanzien van kinderopvang

In de VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering zijn algemene richtafstanden per milieucategorie, ten opzichte van het omgevingstype rustig buitengebied, opgenomen. Voor de milieucategorieën 1 en 2 geldt een maximale richtafstand van respectievelijk 10 en 30 meter.

In bijlage 1 van de brochure is voor de Gezondheids- en welzijnszorg (SBI-code 86) een specifieke weergave gegeven voor de activiteit kinderopvang. Deze sluit qua activiteit het beste aan bij de daadwerkelijke activiteiten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0005.png"

Op basis van het aspect ‘geluid’ geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Aangezien de activiteiten ter plaatse in vergelijking tot een reguliere kinderopvang niet tot meer hinder (geluid) zullen leiden, kan met het aanhouden van deze afstand worden volstaan. In de nieuwe erfinrichting is deze richtafstand gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, chroom en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de actuele contactzone onder de drup van het meest oostelijk gesitueerde gebouw (RE01 en RE-02) is analytisch 980 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het gewogen gehalte overschrijdt de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). Op het overige terrein zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, met uitzondering van de asbestverontreiniging, geen bezwaren voor de voorgenomen functieverandering, bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie.

In het bodemonderzoek wordt geadviseerd om de aangetroffen asbestverontreiniging onder de drupzone onder milieukundige begeleiding te laten verwijderen. Het volledige bodemonderzoek is terug te vinden in bijlage Bodemonderzoek.

Conclusie

Na verwijdering van de asbestverontreininging zijn er vanuit het aspect bodem geen beperkingen voor de ontwikkelingen op het plangebied.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toets

Wegverkeerslawaai

  • Bij de gewenste planinvulling overschrijdt de geluidsbelasting vanwege de Poggenbeltweg de voorkeursgrenswaarde op woning 1 (de voorste nieuwe woning). Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 53 dB. Op woning 2 voldoet de geluidsbelasting vanwege de Poggenbeltweg aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh en aan de basiswaarde van 43 dB uit het HGW-beleid.
  • De geluidsbelasting vanwege de Wittebroeksweg voldoet op beide woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ook wordt voldaan aan de basiswaarde uit het HGW-beleid.

Door de woning minimaal 12 meter verder van de weg te bouwen kan de geluidsbelasting op de hele woning gereduceerd worden tot de voorkeursgrenswaarde. Er is dan geen hogere waarde procedure nodig. Zie voor het volledige rapport de bijlage Geluidsonderzoek.

Conclusie

Er is gekozen in overleg met de gemeente om woning 12 meter naar achteren te verplaatsen. Hierdoor is er geen sprake van overschrijding van de grenswaarde. Het aspect geluid vormt geen consequensies voor de ontwikkelingen op de planlocatie.

4.5 Luchtkwaliteit  

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Toets

De afstand tot omliggende agrarische bedrijven is erg groot. De kans dat er sprake is van een overschrijding van een grenswaarde is klein.

Conclusie

Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving en kan op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toets

Risico's

Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de planlocatie ingetekend op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUPOGBWG21EN21B-VG01_0006.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart

Inrichtingen

In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich op circa 2.2 km een bovengrondse propaantank. De veiligheidscirkel die hier gehanteerd wordt is 50 meter. De planlocatie ligt hier ver buiten. Vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich twee relevante buisleidingen.

Het betreft twee aardgasleiding van de Gasunie. Een aardgasleiding ligt op een afstand van circa 330 meter rechts van de planlocatie. De andere aardgasleiding ligt op een afstand van circa 1.5 kilometer links van de planlocatie. Voor beide aardgasleidingen zijn in het atribuutrapport geen plaatsgebonden - of groepsrisico vastgesteld. De gemeente geeft aan dat het plangebied in de invloedsfeer ligt van de buisleiding 330 meter recht van de locatie. Er is overleg geweest met de veiligheidsregio of het wenselijk is een CAROLA- berekening uit te voeren. Omdat de zorg niet veranderd is dit niet nodig. Gezien de beperkte ontwikkeling en gezien de grote afstand tot de gasleiding (circa 300 meter) is de invloed van het plan op het groepsrisico niet significant. Nadere aandacht voor het groepsrisico is daarom niet nodig, wel dient brandweer Twente om advies te worden gevraagd m.b.t. de aspecten bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Het advies van brandweer Twente is terug te vinden in bijlage Advies Brandweer Twente.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s

In de directe omgeving van de locatie is geen sprake van transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in het vestigen of oprichten van een risicovolle inrichting. Dit vormt voor het aspect externe veiligheid geen risico voor de omgeving.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.7 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoets

Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd zie bijlage Toetsresultaat watertoets. Hieruit volgt dat de te volgen watertoetsprocedure de 'normale' procedure betreft. Het betreft een grote afname van erfverharding.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot beschermd (natuur)gebied. In verband met de ligging van het plangebied op enige afstand van het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnet Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, is een negatief effect op Natura2000-gebied uitgesloten.

Soortbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten, worden geen beschermde soorten verwond of gedood en worden geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied foerageergebied van de in het plangebied voorkomende beschermde diersoorten niet aangetast.

Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage Quickscan Flora & Fauna.

Conclusie

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)

Toets

Cultuurhistorie

Het plangebied bevat geen cultuurhistorische elementen.

Archeologie

Er is op het plangebied geen archeologische waarde van kracht.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen 

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

5.2 Juridische vormgeving

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan buitengebied gemeente Hellendoorm, vastgesteld in 2011.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Het gaat hierbij om de volgende artikelen:

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Maatschappelijk

Artikel 5 Wonen

5.2.3 Algemene regels

Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen van 29 april 2020 tot 10 juni 2020 op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.

Vervolgens wordt het bestemmingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door de gemeenteraad en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.