direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Olthofsweg-Veldhuizenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Olthofsweg 9 in Hellendoorn bevindt zich een rundveehouderijbedrijf. De intensieve veehouderijactiviteiten van het bedrijf (pluimvee) zijn inmiddels beëindigd. De initiatiefnemer wil de gebouwen die ten dienste stonden van de intensieve veehouderij en die zijn gelegen aan de noordzijde van de Olthofsweg slopen in het kader van de regeling Rood voor Rood met gesloten beurs. In ruil hiervoor zal een compensatiewoning worden gerealiseerd op een locatie aan de Veldhuizenweg.

Omdat uitvoering van dit project niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling uit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. Deze planherziening voorziet in de omzetting van de huidige agrarische gebiedsbestemming van het perceel aan de Veldhuizenweg in de bestemming 'Wonen". Daarnaast zal het agrarisch bouwvlak aan de noordzijde van de Olthofsweg geschrapt worden en zal de tweede bedrijfswoning, eveneens aan de Olthofsweg gelegen, een woonbestemming krijgen.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).
  • de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen op ongeveer 2 kilometer ten noorden van de kern Hellendoorn. Het bestaat uit enkele onderdelen. Aan de Olthofsweg bevindt zich het agrarisch bedrijf, dat qua omvang van het bouwvlak zal worden verkleind, en de tweede bedrijfswoning. Op circa 200 meter direct ten zuiden hiervan is de locatie van de compensatiewoning gelegen. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van omgeving (bron: Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.2 Planlocatie (bron: Kadaster)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie van het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 april 2009. In dit bestemmingsplan komen voor wat betreft het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan, de volgende bestemmingen en aanduidingen voor:

  • Agrarisch met waarden (inclusief bouwvlak en inclusief de aanduiding 'intensieve veehouderij'') voor het bedrijf aan de Olthofsweg.
  • Agrarisch met waarden (zonder bouwvlak) voor de locatie van de compensatiewoning aan de Veldhuizenweg.
  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde als dubbelbestemming voor het gehele plangebied.
  • Leiding - Gas als dubbelbestemming voor een gedeelte van de locatie van de compensatiewoning.
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied als gebiedsaanduiding voor het gehele plangebied.
  • Specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap als gebiedsaanduiding voor het gehele plangebied.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De rode pijlen geven aan welke onderdelen deel uitmaken van het voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied 2009 (Bron: Gemeente Hellendoorn)

1.4 Doel van het plan

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is het creëren van een juridisch planologisch kader om het voorgenomen rood-voor-rood-project mogelijk te maken en de voormalige tweede bedrijfswoning als burgerwoning te bestemmen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn beschreven.

Hoofdstuk 4 gaat in op de milieuaspecten.

In hoofdstuk 5 worden achtereenvolgens flora & fauna, archeologie en wateraspecten behandeld.

Hoofdstuk 6 gaat in op de planbeschrijving.

In hoofdstuk 7 worden de juridische aspecten en planverantwoording behandeld.

In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid behandeld.

Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op inspraak en overleg.

1.6 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Olthofsweg-Veldhuizenweg' bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01) en een renvooi;
  • de regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden in het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

De planlocatie is gelegen in het buurtschap Elen, ten noordoosten van de Sallandse Heuvelrug. De locatie is gelegen op de grens van het waardevolle oude cultuurlandschap dat wordt gevormd door de Eler es. Deze es ligt aan de noordzijde van het plangebied. Het landschap aan de zuidkant heeft meer de kenmerken van een heideontginningslandschap.

Op afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven aan de hand van een luchtfoto. Hierop is te zien dat de locatie ten westen en zuiden bestaat uit bosachtige omgeving. Verder is sprake van verspreid liggende bebouwing, zowel bestaand uit agrarische bedrijven als burgerwoningen. Op ruim 500 meter ten westen van het plangebied ligt de N347, de weg tussen Nijverdal en Ommen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.1 Ligging plangebied in de omgeving (bron: Google maps)

Het plangebied zelf bestaat uit een agrarisch erf met bebouwing aan de Olthofsweg en meer zuidelijk, aan de Veldhuizenweg, een nu nog onbebouwde locatie. Hier zal een cluster worden gerealiseerd met enkele andere burgerwoningen, die overigens reeds planologisch zijn mogelijk gemaakt.

Voor wat betreft het agrarisch bedrijf, zal de bebouwing aan de noordzijde van de Olthofsweg worden gesloopt (in het kader van de Rood-voor-roodregeling). Deze bebouwing heeft geen karakteristieke/ cultuurhistorische waarde.

Het agrarisch bouwperceel aan de zuidzijde zal worden verkleind. De tweede bedrijfswoning, welke ten westen van de boerderij is gelegen, staat niet meer ten dienste van het agrarisch bedrijf en zal dan ook een woonbestemming krijgen.

In afbeelding 2.2 is een impressie van de bebouwing op het gedeelte aan de Olthofsweg en het onbebouwde gedeelte aan de Veldhuizenweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.2 Bestaande bebouwing en onbebouwde locatie (bron: Google maps)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Ook is het reconstructieplan Salland-Twente van toepassing op de bewuste locatie. In deze paragraaf worden deze nader toegelicht en wordt en onderhavige plan getoetst aan de visie en het reconstructieplan.

3.2.2 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en "Catalogus Gebiedskenmerken".

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de "Catalogus Gebiedskenmerken" wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
3.2.4.1 Algemeen

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4.2 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.4.3 Ontwikkelingsperspectieven

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.4.4 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

3.2.5 Toetsing aan Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

De ontwikkelingen vinden plaats in het kader van de regeling 'Rood voor rood met gesloten beurs'. Op basis van deze regeling wordt de intensieve tak van een agrarisch bedrijf op het perceel Olthofsweg 9 beëindigd, waarna de vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het vrijkomende perceel weer een gebiedsbestemming zonder bouwmogelijkheden krijgt. De woonbestemming, welke de initiatiefnemer toegekend krijgt in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen, zal elders worden gerealiseerd, namelijk aan de Veldhuizenweg.

Door de sloop van de ontsierende schuren en een adequate landschappelijke inpassing van de compensatiekavel wordt een grote kwaliteitsimpuls aan de groene ruimte gegeven. Met de compensatiekavel wordt overigens aangesloten op een bebouwingscluster van 3 andere rood-voor-roodkavels. Zoals uit de volgende paragrafen zal blijken, past de ruimtelijke ontwikkeling in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en wordt het plan volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' uitgevoerd.

Hiermee wordt voldaan aan de wens van de provincie Overijssel met betrekking tot de impuls aan de groene omgeving.

3.2.6 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
3.2.6.1 Algemeen

Indien het concrete initiatief, de sloop van ruim 909 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de realisering van een compensatiekavel, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.6.2 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken.

3.2.6.3 Ontwikkelingsperspectieven

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

De ontwikkelingsperspectieven zijn niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.2 Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/ mixlandschap’.

Gebieden, aangewezen als ‘Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/mixlandschap’ zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Het ontwikkelingsperspectief ‘mixlandschap’ verzet zich niet tegen de toepassing van de regeling 'rood voor rood'.

3.2.6.4 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1 De natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en -ruggen'. In afbeelding 3.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0009.png"

Afbeelding 3.3 Gebiedstype 'dekzandvlakte en -ruggen' (bron: provincie Overijssel)

Kenmerken

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Ambitie

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Richting

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'natuurlijke laag'

De nieuwe bebouwing wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. In het inrichtingsplan wordt hierop uitgebreid ingegaan. Het bestaande landschap is als uitgangspunt genomen voor de inrichting van het plangebied. Met de beplanting en de inrichting van de erfbeplanting wordt aangesloten op het landschap. De beplanting vormt als het ware de schakel tussen het landschap en erf

2 De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstypen "essenlandschap" en "oude hoevenlandschap". In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0010.png"

Afbeelding 3.4 Gebiedstype "Essenlandschap" en "Oude hoevenlandschap" (bron: provincie Overijssel)

Kenmerken essenlandschap

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen en de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting (met heideplaggen en stalmest) heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es en op de overgang naar de lager gelegen matenen flierenlanden. De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet.

Ambitie

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hier tussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Richting

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Kenmerken oude hoevenlandschap

Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen.

Ambitie

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap.

Norm

De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richting

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Toetsing van het initiatief aan de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het onderhavige Rood-voor-roodproject is een verbetering voor de landschappelijke kwaliteit. Er is sprake van een toename van openheid door minder bebouwing in de toekomstige situatie en een kleinschaliger perceelsindeling, door verkleining van het agrarisch bouwperceel. De functieverandering van intensieve veehouderij naar wonen (op een locatie elders) is een verbetering voor de landschappelijke omgeving. Kleinschaligheid, differentiatie en openheid zijn eigenschappen die door het onderhavige plan worden versterkt. Derhalve past het Rood-voor-roodproject in de randvoorwaarden van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

3 De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.

4 De 'lust- en leisurelaag'

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- & leasurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.

3.2.6.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.7 Reconstructieplan Salland-Twente
3.2.7.1 Toetsing

Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied van het Reconstructieplan Salland-Twente. Afbeelding 3.5 bevat een uitsnede van de plankaart Reconstructieplan Salland-Twente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0011.png"

Afbeelding 3.5 Uitsnede plankaart Reconstructieplan Salland-Twente: plangebied aangeduid met "verwevingsgebied" (bron: provincie Overijssel)

De hoofdlijn van beleid in verwevingsgebieden is:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

3.2.7.2 Conclusie toetsing aan het Reconstructieplan Salland Twente

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Reconstructieplan Salland Twente. Door de landschapsontsierende vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en de percelen opnieuw in te richten, ontstaat een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Algemeen

De provinciale regeling 'Rood voor Rood' is op 16 maart 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. De hoofdlijnen van Rood voor Rood zijn hiermee vastgelegd in een herziening van het Streekplan 2000+. Per 1 juli 2009 is de regeling opgenomen in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'.

3.3.2 Beleid gemeente Hellendoorn

De gemeenten hebben de taak gekregen om binnen de provinciale kaders gemeentelijk beleid rondom Rood voor Rood te formuleren. De gemeente Hellendoorn kiest ervoor maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het instrument Rood voor Rood biedt. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de breedste zin van het woord staat hierbij voorop. Hiertoe is er een inhoudelijk, procedureel en kwaliteitskader ontwikkelt op basis van het provinciaal uitvoeringskader. Dit kader betreft de beleidsnotitie 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied'. Deze notitie is door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juli 2006.

Het hoofddoel van de kaders voor rood voor rood in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht. De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur maar deze kan ook op andere wijze vorm worden gegeven. Voor het geval de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit niet in zijn geheel op de locatie kan plaatsvinden, heeft de gemeente Hellendoorn een zogenaamd reserve rood voor rood ingesteld. De reserve rood voor rood bestaat uit een gemeentelijke reserve die wordt gevuld door initiatiefnemers die zelf niet de (gehele) bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit kunnen realiseren op het eigen erf of de plaats van de compensatiekavel. Bij deze gevallen zal het gedeelte van de meerwaarde, die niet in ruimtelijke kwaliteit is geïnvesteerd, worden gestort in de reserve rood voor rood.

Het 'rood voor rood-beleid' is overgenomen in het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders in de regels opgenomen, waaraan een aantal voorwaarden zijn verbonden.

3.3.3 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Indien de ruimtelijke ontwikkeling in het voorliggende plan wordt getoetst aan het gemeentelijk 'rood voor rood'-beleid blijkt dat de ontwikkeling niet geheel past binnen de wijzigingsbevoegdheid, omdat in dit geval sprake is van ontmenging in plaats van beëindiging van het agrarisch bedrijf. Aan de overige voorwaarden vanuit het beleid wordt voldaan.

In dit geval is er sprake van ontmenging van het agrarisch bedrijf. De intensieve veehouderijtak is beëindigd en de geldende vergunning wordt ingetrokken. Het te behouden agrarisch bouwvlak aan de zuidzijde van de Olthofsweg wordt verkleint. Het gedeelte van het bouwvlak ten noorden van de Olthofsweg wordt verwijderd.

Toepassing van de regeling rood-voor-rood betekent in dit geval een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Ruim 900 m2 landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd. Voor elke 850 m2 aan te slopen bedrijfbebouwing mag één compensatie worden teruggebouwd.

De compensatiewoning wordt op zorgvuldige wijze en met respect voor het omliggende landschap ingepast, aansluitend op een cluster van drie (geplande) compensatiewoningen. De bestemming 'Wonen' heeft een oppervlakte van 1.500 m2. De toekenning van de bouwkavel gaat niet ten koste van ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2 Veldhuizenweg

Op deze locatie wordt een nieuwe woning toegevoegd. De woning wordt in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object. Railverkeerslawaai kan in dit geval buiten beschouwing gelaten aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op grote afstand is gelegen. In de directe nabijheid van het projectgebied is verder geen geluidsproducerende bedrijvigheid aanwezig. In paragraaf 4.6.3.3 zal hier nader op in worden gegaan. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de art. 77 van de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Het geluidsgevoelige object, de nieuw te bouwen woning, is gelegen in de zone van de Veldhuizenweg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bebouwing is 48 dB. Gezien de beperkte verkeersintensiteit op de Veldhuizenweg en de ruime afstand tot de weg wordt gesteld dat de 48 dB ter plaatse van de woning niet wordt overschrden, nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.2.3 Olthofsweg

Op deze locatie wordt uitsluitend de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Er worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd of gewijzigd. Tevens wordt opgemerkt dat de afstand van het agrarisch bouwvlak is verkleint ten opzichte van de huidige situatie. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.2.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de in dit plan besloten ontwikkeling. Het is te verwachten dat ter plaatse van de locaties, voor wat betreft het aspect geluid, een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Acorius Advies BV op de bouwlocatie aan de Veldhuizenweg. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn in de volgende subparagraaf beschreven. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

4.3.2 Resultaten verkennend bodemonderzoek

De bij de aanvang van het onderzoek gehanteerde hypothese dat het terrein onverdacht is, wordt verworpen, gezien de licht verhoogde gehaltes in de bovengrond en in het grondwater. Het licht verhoogde gehalte in de bovengrond is vermoedelijk veroorzaakt door kleine kooldeeltjes. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met chroom. Een dergelijk licht verhoogd gehalte wordt vaker in het grondwater vastgesteld en is doorgaans door natuurlijke oorsprong en geeft derhalve geen aanleiding tot nader onderzoek.

Gezien de geringe overschrijdingen in de grond- en grondwatermonsters, ten opzichte van de streefwaarden, wordt geen nader onderzoek naar deze gehaltes voorgesteld.

4.3.3 Conclusie

In verband met de voorgenomen bestemmingsplanherziening zijn op het perceel milieuhygiënisch geen belemmeringen aanwezig.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

De ontwikkelingen hebben een dergelijk kleinschalige omvang, zodat het is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het projectgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in het plangebied
4.5.2.1 Inventarisatie

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.5.2.2 Gasleidingen

Op korte afstand van de locaties zijn drie gasleidingen van de Nederlandse Gasunie aanwezig. Opgemerkt wordt dat de plaatsgebonden risicocontouren op de risicokaart Overijssel niet up to date zijn. Voor deze leidingen geldt namelijk de mitigerende maatregel 'striktere begeleiding van werkzaamheden'. Deze mitigerende maatregel is door de Nederlandse Gasunie nog niet doorgevoerd in de risicokaart. Door deze maatregel komen de woningen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) te liggen.

De volledige rapportage en advisering van de Veiligheidsregio Twente / Regionale brandweer en de QRA-bereking van de Gasunie omtrent de ligging ten opzichte van de gasleidingen is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

De Gasunie heeft ten aanzien van de gasleidingen een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit bleek dat de plaatsgebonden risicocontour loodrecht boven 2 van de 3 gasleidingen ligt. Bij de derde gasleiding ligt de plaatsgebonden risicocontour op 115 meter. De beoogde locatie van de compensatiewoning ligt binnen de contour van 115 meter. In dit geval wordt de contour teruggebracht tot 0 meter, door op enkele plaatsen de grond op te hogen. De grond wordt tot 5 meter aan weerszijden van de gasleiding over een traject van 115 meter opgehoogt tot 1,9 meter. Tevens geldt een belemmeringsstrook van 5 meter aan weerszijden van de gasleiding. De belemmeringsstrook valt buiten het plangebied.

Zoals is aangegeven is de locatie gelegen in het invloedsgebied (groepsrisico) van de buisleiding. De toename van het aantal personen wordt veroorzaakt door realisatie van één woning. Gezien deze beperkte toename zal het groepsrisico van het gebied niet zodanig stijgen waardoor het groepsrisico in dit geval ruim beneden de oriëntatiewaarde zal blijven. Het plan is op basis van het onderzoek en advies in het kader van het groepsrisico aanvaardbaar.

4.5.3 Structuurvisie buisleidingen 2012-2035

Op 10 november 2012 is de 'Structuurvisie buisleidingen 2012-2035' vastgesteld. Het doel van deze Structuurvisie is om ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen. In de structuurvisie zijn derhalve gronden aangegeven die hiervoor zijn 'gereserveerd'.

De breedte van de strook is bepaald door het aantal en type buisleidingen die hierin moeten kunnen worden aangelegd, in combinatie met de externe veiligheidscontouren rondom deze leidingen. Op locaties waar voldoende ruimte is wordt een strookbreedte van 70 meter aangehouden, echter is dit niet overal in praktijk haalbaar (vanwege nabijheid van woningen) en wordt volstaan met een smallere strook (bijv. 30 of 40 meter). Het aanhouden van de smallere strook betekend dat dit mogelijk kan leiden tot zwaarder veiligheidsmaatregelen, aangezien de leidingen dichter bij elkaar worden gelegd. Van belang is dat in de grenswaarde van het plaatsgebonden risico de randen van de leidingstrook in principe niet mag overschrijden. Dit betekend dat nieuwe kwetsbare bestemmingen direct buiten de strook kunnen worden gebouwd, behoudens reeds aanwezige plaatsgebonden-risicocontouren en groepsrisico-aspecten.

In voorliggend geval bedraagt de strook 45 meter en wordt de woning niet gebouwd binnen deze strook. Vanuit het oogpunt van plaatsgebonden risico alsmede groepsrisico vormt de structuurvisie dan ook geen belemmering ten aanzien van de ontwikkeling. Wat betreft de aanwezige plaatsgebonden-risicocontouren en groepsrisico-aspecten wordt opgemerkt dat deze aspecten in de vorige subparagrafen zijn onderbouwd.

4.5.4 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Opgemerkt wordt dat de Nederlandse Gasunie reeds op de hoogte is van het voornemen. In subparagraaf 4.5.2.2 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast hebben de Veiligheidsregio Twente / Regionale brandweer advies uitgebracht. Gelet op het vorenstaande is er een verantwoord evenwicht tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de veiligheidsrisico's van de buisleidingen.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Buitengebieden vallen veelal onder het omgevingtype 'rustige woonwijk' omdat er veelal weinig sprake is van functiemenging.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied waarbij geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. In dit geval geldt het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.6.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering
4.6.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Met voorliggend plan wordt uitsluitend een grondgebonden bedrijf en woonfuncties toegestaan. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Het agrarisch bedrijf valt in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" onder 'Fokken en houden van rundvee', waarvoor een milieucategorie 3.2 geldt. De gestelde richtafstand voor een dergelijke inrichting bedraagt 30 meter, met uitzondering van het aspect geur. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", de grootste richtafstand geldt veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.7 nader op ingegaan. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur derhalve buiten beschouwing blijven.

Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object, de afgesplitste tweede bedrijfswoning (Olthofsweg 9), ligt op een afstand van 50 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden, zonder toetsing aan het aspect geur. Overige milieugevoelige objecten zijn op grotere afstand van het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf gelegen.

4.6.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van de compensatiewoning (Veldhuizenweg), de afgesplitste bedrijfswoning (Olthofsweg 9) en de bedrijfswoning (Olthofsweg 7) zijn geen milieubelastende functies aanwezig. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect geur van de veehouderijen in de omgeving. Opgemerkt wordt dat aan de (vaste) afstanden behorende bij de grondgebonden veehouderijen wordt voldaan.

Ten oosten van de locatie van de compensatiewoning, bevindt zich een las- en montagebedrijf aan de Elerweg. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' valt een dergelijke inrichting onder milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand van 100 meter geldt. De onderlinge afstand bedraagt circa 200 meter, waarbij ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan.

Gesteld wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied.

4.6.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.7 Geur

4.7.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 3 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 14 odour units per kubieke meter lucht.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object bedraagt:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.7.2 Situatie plangebied

In het kader van het aspect geur is er sprake van drie ontwikkelingen. Ten eerste ontmenging van het agrarisch bedrijf. Ten tweede de verkleining en verschuiving van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Ten derde de realisatie van het geurgevoelige object (compensatiewoning) en afsplitsing van de tweede bedrijfswoning (Olthofsweg 9).

4.7.2.1 Verkleining/verschuiving agrarisch bouwvlak Olthofsweg

In de omgeving van het agrarisch bedrijf in het plangebied (Olthofweg 7) zijn enkele geurgevoelige objecten aanwezig. De omliggende geurgevoelige objecten betreffen woningen en zijn uitsluitend gelegen in het buitengebied. De afstand tussen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf tot aan deze woningen dient derhalve 50 meter te bedragen.

Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object betreft de voormalige tweede bedrijfswoning aan de Olthofsweg 9. De onderlinge afstand bedraagt 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de (vaste) afstandsnorm van 50 meter.

Gesteld wordt dat de ontwikkeling geen aantasting met zich meebrengt ten aanzien van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Olthofsweg 9. De situering van de bedrijfswoning (Olthofsweg 7) blijft ongewijzigt met dit plan.

4.7.2.2 Compensatiewoning Veldhuizenweg

In de omgeving van de compensatiewoning zijn enkel grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Intensieve veehouderijen zijn op zeer ruime afstand van plangebied gelegen. De afstand tussen de woonbestemming ten behoeve van de compensatiewoning tot aan de grondgebonden agrarische bedrijven dient 50 meter te bedragen.

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft het agrarisch bedrijf aan de Olthofsweg 7. De onderlinge afstand bedraagt circa 165 meter. Hiermee wordt voldaan aan de (vaste) afstandsnorm van 50 meter.

Gesteld wordt dat de ontwikkeling belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoning aan de Veldhuizenweg en tevens geen belemmering oplevert voor het agrarisch bedrijf aan de Olthofsweg.

4.7.3 Conclusie

De ontwikkeling vormt geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven of geurgevoelige objecten.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

4.8.2 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde gebieden gelegen. Natura 2000-gebied de Sallandse Heuvelrug ligt op circa 6 kilometer van het plangebied.

Door de wijzigingen in de Natuurbeschermingswet 1998 van 31 maart 2010 mag de provincie de gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet beschouwen bij het beoordelen van vergunningaanvragen, indien deze niet toeneemt ten opzichte van 7 december 2004 (artikel 19d, Nb-wet).

De huidige veebezetting op het perceel aan de Olthofsweg is aanzienlijk lager dan op 7 december 2004 en ook op 1 februari 2009. Het bedrijf veroorzaakt ten opzichte van de situatie op beide data dan ook geen toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om deze reden hoeft geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden.

De locatie aan de Oltshofweg ligt op ongeveer 350 meter afstand van de EHS. De locatie aan de Veldhuizenweg grenst aan de EHS. In afbeelding 4.2 is de ligging van de EHS in de omgeving van het plangebied weergegeven. Met de functieverandering van de locaties worden echter geen negatieve effecten verwacht of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van EHS (bron: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie)

4.8.3 Soortenbescherming
4.8.3.1 Inleiding

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Door bureau Eelerwoude is een Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. Naar aanleiding van deze quickscan moet duidelijk worden welke effecten de bestemmingsplanherziening en nieuwbouwplannen hebben op de aanwezige natuurwaarden en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.

Voor de quickscan zijn visuele inspecties van de nieuwbouwlocaties uitgevoerd en vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde dieren plantensoorten geraadpleegd. De quickscan natuurwetgeving is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

4.8.3.2 Beschermde natuurwaarden

Op basis van deze quickscan worden geen effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur) verwacht. Een toetsing in het kader van deze natuurwetgeving en -beleid is derhalve niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd wordt dat de plangebieden wel een geschikt leefgebied vormt voor een aantal beschermde planten- en diersoorten in het kader van de Flora- en faunawet. Het gaat om algemene en licht beschermde soorten, zoals zoogdieren en amfibieën, maar ook strikt beschermde soorten zoals vogels en vleermuizen.

Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen gaat voor tabel 1-soorten weliswaar leefgebied verloren, maar van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Wel kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie ‘niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen’. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

4.8.3.3 Vleermuizenonderzoek Olthofsweg

Voor vleermuizen is het niet uit te sluiten dat met de ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten kunnen optreden. Op basis van dit voorliggende onderzoek kan echter niet bepaald worden welke functie het plangebied exact heeft voor vleermuizen (welk type verblijfplaats) en welke effecten de ruimtelijke ontwikkelingen hebben op de aanwezige soorten.

Aan de hand van aanvullend, jaarrondonderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen voorafgaand de sloop kan bepaald worden wat het effect is van de ruimtelijke ontwikkelingen op vleermuizen en hoe hiermee om te gaan. Duidelijkheid moet worden verkregen in de mogelijke functie van de te slopen gebouwen als verblijfplaats voor vleermuizen. Dit betreft voor de te slopen kippenschuur op de locatie Olthofsweg. Het vleermuisonderzoek kan slechts in een beperkte periode van het jaar worden uitgevoerd. Voor vleermuizen moet een onderzoek bestaande uit vier veldbezoeken van april tot en met september worden uitgevoerd conform het landelijk geldende vleermuisprotocol. Afhankelijk van wat wordt aangetroffen bij het nader onderzoek kan dit consequenties hebben voor de planning en wijze van de uitvoering van werkzaamheden. Daarnaast kunnen zogenaamde mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.

4.8.3.4 Doorgang plannen Veldhuizenweg

Met de ruimtelijke ontwikkelingen aan de Veldhuizenweg worden geen negatieve effecten verwacht op de aanwezige en te verwachten beschermde soorten. Hiermee kunnen de plannen doorgang hebben voor de locatie Veldhuizenweg in het kader van de Flora- en faunawet.

4.8.3.5 Zorgplicht

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.9 Archeologie & cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie
4.9.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

4.9.1.2 Situatie plangebied

In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen. In gebieden met een aangetoonde archeologische waarde geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil, een omgevingsvergunningplicht. Deze gebieden hebben een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” gekregen.

In gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil, een aanlegvergunningplicht. Deze gebieden hebben de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde” gekregen.

Van groot belang voor de agrarische bedrijven die vallen binnen de dubbelbestemmingen, is dat normaal beheer en onderhoud mogelijk blijft zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

Het plangebied is getoetst aan de provinciale archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 4.3. Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de provincie heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. De verstoringen in het plangebied zijn echter niet groter dan 2500 m². Aanvullend archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.3 Archeologische verwachtingskaart (bron: provincie Overijssel)

4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

4.9.2.2 Situatie in het plangebied

Het plangebied kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Ook in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aangemerkt. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen archeologisch onderzoek benodigd is. Daarnaast zijn er geen cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Het bestuursakkoord water richt zich primair op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen. De doelen, zoals deze eerder zijn verwoordt in het NBW (2003 en 2008) op het gebied van waterveiligheid, waterbeschikbaarheid, klimaatverandering en duurzaamheid, blijven onverkort van kracht.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Beleid waterschap Regge en Dinkel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe

Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de "korte procedure". Het plan betreft een wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.

Opgemerkt wordt dat met dit plan het verhard oppervlak per saldo afneemt en de nieuwe bestemming een geringe invloed heeft op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Het waterschap geeft daarmee een positief wateradvies.

5.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
5.2.3.1 Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

5.2.3.2 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.2.3.3 Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Algemeen

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zelf ingegaan. In onderstaande paragrafen worden de onderwerpen sloop, bestaand en nieuwbouw weergegeven.

6.2 Sloop

Op de percelen rondom de Olthofsweg zal 909 m² aan bebouwing worden gesloopt. Het betreft:

  • Een voormalige kippenschuur: 765 m² (1);
  • Een open berging: 144 m² (2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0015.png"

Afbeelding 6.1 Te slopen en te behouden opstallen binnen het plangebied (bron: Eelerwoude)

6.3 Te behouden

Op de percelen rondom de Olthofsweg worden de volgende gebouwen gehandhaafd:

  • De bestaande (woon)boerderij (3)
  • Een kapschuur (5)
  • De (voormalige) tweede bedrijfswoning (6)

6.4 Nieuwbouw

Door Eelerwoude uit Goor is een Inrichtingsplan (Bijlage 5) opgesteld voor de compensatiewoning. Het plan laat zien dat met de nodige maatregelen een flinke ruimtelijke kwaliteitsslag wordt gemaakt.

Compensatiewoning

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt de compensatiewoning (burgerwoning) gerealiseerd, als onderdeel van een cluster (burger)woningen. Het nieuw in te richten perceel sluit aan op de naastgelegen percelen, die ook in het kader van een Rood-voor-roodregeling worden ingericht. Bij de herinrichting van deze percelen zijn het oude hoevenlandschap en de historie van het gebied uitgangspunten geweest. Het landschap was kleinschalig met houtwallen, bosjes, bomenrijen, erven en beplanting. Deze landschappelijke elementen zijn ook terug te vinden in het onderstaande ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUOLTHWEGVELDHWG-VG01_0016.png"

Afbeelding 6.2 Inrichtingsschets compensatiewoning (bron: Eelerwoude)

Agrarisch erf

De agrarische bebouwing aan de noordzijde van de Olthofsweg wordt gesloopt. Het vrijkomende perceel wordt betrokken bij de omliggende agrarische gronden. Het erf aan de Olthofsweg wordt versterkt door clustering van de gebouwen en het aanleggen van extra beplanting aan de rand van het agrarisch bouwperceel. Een garage die nu nog aan de noordzijde van de Olthofsweg is gelegen, wordt herbouwd aan de zuidzijde, binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf (nr. 4 op afbeelding 6.1).

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

Elders in deze plantoelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieuaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels (o.a. afwijkingsbevoegdheden);
  • Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' (Artikel 3), 'Wonen' (Artikel 4) en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' (Artikel 5) die in het plangebied voorkomen. De regels per bestemming zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Afwijking van de gebruiks- en bouwregels: in dit onderdeel is aangegeven onder welke voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van gebruiks- en bouwregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden mag de bestemming worden gewijzigd.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in welke gevallen een vergunningsplicht geldt.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de betreffende bestemming is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

In dit artikel worden algemene bouwregels beschreven, inzake bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentage en de aan te houden afstanden tot wegen.

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven, waaronder de vormen van het verboden gebruik. Deze gelden voor het hele plangebied.

In dit artikel worden de afwijkingsbevoegdheden beschreven. Deze afwijkingsbevoegdheden gelden voor het hele plangebied.

In dit artikel zijn de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Het biedt een aantal mogelijkheden om bij beëindiging van het agrarisch bedrijf en de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen naar een vervolgbestemming en voor natuurontwikkeling of voor vestiging van een landgoed.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

De gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw en tevens voor instandhouding van de landschap- en natuurwaarden, in dit geval het 'kleinschalig landschap'.

Het gedeelte van het plangebied ten noorden van de Olthofsweg is bestemd als "Agrarisch met waarden" zonder bouwvlak, waardoor er geen bedrijfsbebouwing of bedrijfswoning meer kan worden opgericht. Ter plaatse van het bestemmingsvlak "Agrarisch met waarden" ten zuiden van de Olthofsweg is gedeeltelijk een bouwvlak opgenomen ten behoeve van het bestaande agrarisch bedrijf aan de olthofsweg 7. Het bouwvlak is verkleint ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de afstand tot de burgerwoning aan de Olthofsweg 9 is vergroot tot 50 meter. Dit in relatie tot het aspect geur.

In de specifieke gebruiksregels (art. 3.4.4) is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Inrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels). In dit geval is de voorwaardelijke verplichting uitsluitend gekoppeld aan het gebruik van het te herbouwen bijgebouw bij het agrarisch bedrijf.

Wonen (Artikel 4)

De bestemmingsvlakken die in gebruik zijn c.q. in gebruik worden genomen voor burgerwoondoeleinden zijn bestemd tot "Wonen". Het gaat hier om de bestaande woning aan de Olthofsweg 9 en de compensatiewoning aan de Veldhuizenweg. Binnen het bestemmingsvlak zijn behalve de woning (en eventuele aan- en uitbouwen) ook bijgebouwen, tuin en erf toegestaan.

De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 750 m³ bedragen. De oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 100 m² bedragen. Bestaande afwijkingen van de inhoudsmaat of het oppervlakte aan bijgebouwen mogen, indien deze meer bedragen, gehandhaafd blijven.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde (Artikel 5)

Het gehele plangebied heeft een hoge archeologische (verwachtings)waarde. De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

In verband met (verwachte) archeologische waarden is deze dubbelbestemming opgenomen en is bepaald dat in beginsel een bouwverbod geldt en een omgevingsvergunning is vereist (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) dieper dan 0,3 m met een groter oppervlakte dan 2.500 m2. Voor overschrijding van deze voorwaarden geldt een archeologische onderzoeksplicht.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Eventuele planschade komt voor rekening van de gemeente. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, vooroverleg, zienswijzen en vaststelling

9.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis van het plan kan de inspraakprocedure achterwege blijven.

9.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.2.2 Provincie Overijssel

Het plan is op 24 januari 2012 in het kader van vooroverleg besproken met de provincie Overijssel. Het plan is akkoord bevonden.

9.2.3 Waterschap Regge en Dinkel

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de "korte procedure". Het waterschap Regge en Dinkel heeft geen bezwaren, vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.2.4 Nederlandse Gasunie N.V.

De Nederlandse Gasunie is op de hoogte gesteld van het voornemen. Door de Gasunie is een berekening uitgevoerd waaruit dat er geen directe belemmering geldt voor het plan.

De Gasunie heeft aangegeven dat er rekening dient te worden gehouden met het feit dat binnen 5 meter van de leidingen geen bouwvlak mag worden gesitueerd of opstallen mogen worden gerealiseerd. Het plangebied is buiten de deze belemmeringsstrook van 5 meter gelegen.

De Nederlandse Gasunie heeft geen bezwaar tegen de voorgestelde planontwikkeling, nader overleg is niet noodzakelijk.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 september 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

9.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 28 januari 2014 door de gemeenteraad.