direct naar inhoud van 3.1 Bodem en water
Plan: Landgoed Veldhuizenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBULGVELDHUIZWEG-VG01

3.1 Bodem en water

Huidige situatie
De bodem ter plaatse van de Veldhuizenweg bestaat voor een groot deel uit eerdgronden en podzolgronden. Een klein deel behoort tot de beekdalgronden. Het westelijke deel vormt een dekzandrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULGVELDHUIZWEG-VG01_0004.jpg"
Figuur 3.1 Opbouw plangebied

De maaiveldhoogte ligt circa op 7,5 m tot 10 m +NAP en neemt in hoogte toe richting het westen, waar de Eelerberg is gelegen. De bodem is aangemerkt als 'gevoelig tot redelijk gevoelig voor nitraatuitspoeling'.

Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van de Midden-Regge. Het grondwater bevindt zich op circa 1,5 m tot 2 m beneden het maaiveld, met uitzondering van het lager gelegen deel, waar het zich tussen de 1 m en 1,5 m onder het maaiveld bevindt.

Het oostelijk deel van het plangebied is onderdeel van een dalvormige laagte. In dit gebied komt kwelwater aan de oppervlakte naar boven. De kwel is van goede waterkwaliteit en is afkomstig vanuit de Eelerberg.

Centraal Bodemkundig Bureau Deventer Breda heeft aan de Veldhuizenweg een verkennend onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met zware metalen (barium). Uit de resultaten blijkt verder dat ter plaatse van de onderzoekslocatie visueel geen asbesthoudend materiaal is aangetroffen op het maaiveld en in de bodem.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat, hoewel de concentraties verontreinigende stoffen niet alle beneden de streefwaarden zijn gemeten, de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie geen belemmering vormt voor de bouwvoornemens.

Toekomstige situatie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan vinden nadelige effecten op de natuur plaats door watertekorten, veranderingen in de grondwaterstromen en de chemische samenstelling hiervan. Vooral de ruilverkavelingen in het gebied hebben geleid tot een structurele verlaging van de grondwaterstand. Het uitvoeren van de natuur en landschapsontwikkelingen op de deellocaties hebben een positieve invloed op het herstel van kwelstromen en het vasthouden van gebiedseigen water. In het projectgebied krijgt de natuurlijke kwelstroom meer ruimte. De kwel wordt zoveel mogelijk vastgehouden in een watergang langs de bosgrens en het (toekomstige) landhuis en de landgoedwoning.
Het uitgangspunt daarbij is dat via de nadere uitwerking de natuur en landschappelijke inrichting op het landgoed zo wordt ingericht, dat de overige nog aanwezige grondgebonden landbouw in de omgeving geen extra nadelen ondervindt van de aanwezigheid van het landgoed en de nieuwe natuur. Dit betekent dat er geen ongewenste waterstandsverhogende effecten mogen optreden op gronden die in eigendom zijn van aangrenzende agrariërs. De landgoedinrichting kan op de natuurgronden meer water laten vasthouden, waardoor op natte tijden de afvoer van naastgelegen percelen minder hoeft te concurreren met het water dat nog afvoert van de gronden van het landgoed.

De woningen worden voor het afvalwater aangesloten op de riolering. De afvoer van overtollig regenwater vindt zoveel mogelijk plaats via infiltratie in de bodem, of wordt via een bodempassage afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij de bouw van de woningen wordt geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmaterialen, zodat vervuiling van bodem, grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen.

Langs het oosten van het plangebied ligt een watergang die op de Legger van het Waterschap Groot Salland staat. Op deze hoofdwatergang en de aangrenzende gronden (5 m aan weerszijden van de watergang) zijn de gebods- en verbodsbepalingen uit de Keur van het waterschap van toepassing.
Bij de aanleg van het landgoed worden de adviezen van het waterschap in acht genomen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden niet met een gesloten grondbalans wordt gewerkt, dient rekening gehouden te worden met het feit dat aan- en afvoer van grond onder de bepalingen uit het Besluit bodemkwaliteit valt. Om een partij grond toe te mogen passen moet de partij worden getoetst aan:

­ de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem;

­ de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem.

Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond en baggerspecie en het verspreiden van baggerspecie de wettelijke zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat nadelige gevolgen kunnen optreden als gevolg van toepassing, maatregelen moet nemen om verontreiniging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.