direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden
Plan: Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2009, Katenhorstweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUKATENHORSTWEG6-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding:
landschaps- en natuurwaarden   ter plaatse van de aanduiding  
kleinschalig landschap   specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap  

  • c. niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in Artikel 1 onder 1.36, binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen,
  • d. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
  • e. watergangen en waterpartijen, en
  • f. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken

Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
  • b. binnen elk bouwvlak één bedrijfswoning, met daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woning mag bestaan uit maximaal twee wooneenheden;
  • c. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag.

3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken

Buiten bouwvlakken op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. mestplaten, mestsilo's, kuilvoeropslag, paddocks en stapmolens, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de afstand ten hoogste 35 m uit de grens van het bouwvlak bedraagt;
  • b. andere bouwwerken, niet zijnde andere bouwwerken genoemd onder a en windmolens.

3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in de sublid 3.2.1 gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn of worden gebouwd;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag met toepassing van lid 2.3 de inhoud van een bouwwerk:, omtrent ruimten onder de begane grondvloer, niet meer bedragen dan 1000 m³ en maximaal bestaan uit twee wooneenheden;
  • d. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten hoogste 15 m tot de bedrijfswoning;
  • e. een omgevingsvergunning voor bouwen, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee, wordt slechts verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
  • f. binnen elk bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van kassen niet meer dan 1000 m² bedragen, of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 1000 m² bedraagt;
  • g. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
    bedrijfsgebouwen en kassen   6 m   12 m  
    bedrijfswoningen en gebouwen ten behoeve van een kampeerboerderij   3.5 m   10 m  
    bouwwerken voor mestopslag en silo's   -   12 m  
    erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter
    de voorgevelrooilijn binnen bouwvlakken  
    -   2 m  
    overige erf- of perceelafscheidingen   -   1,3 m  
    overige andere bouwwerken binnen bouwvlakken   -   12 m  
    overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken   -   4 m  
  • h. in voorkomend geval Artikel 6, lid 6.3 (Afstanden tot wegen).

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingsbevoegdheid voor de begrenzing en omvang bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de begrenzing en omvang van bouwvlakken, uitsluitend ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten dienste van agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd viskwekerij, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  • b. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak mag door de afwijking met maximaal 25% worden vergroot, tot maximaal 3 ha;
  • c. bij het verlenen van een omgevingsvergunning dient de bepaling van de begrenzing en omvang van de oppervlaktevergroting zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • d. de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, mogen daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • e. in voorkomend geval Artikel 6, lid 6.3 (Afstanden tot wegen).

3.3.2 Afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, voor zover betreft het gebruik van bestaande gebouwen, ten behoeve van het bouwen van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.

 

3.3.3 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de afstand tussen gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, ten behoeve van het bouwn van gebouwen op een grotere afstand, mits de noodzaak daarvan uit oogpunt van de bedrijfsvoering is aangetoond.

3.3.4 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het vergroten van de inhoud woonruimte in boerderij

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder c, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, mits:

  • a. een en ander duidelijk bijdraagt aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende boerderij, en
  • b. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt.

3.3.5 Afwijkingsbevoegheid ten behoeve van een grotere bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder g, ten behoeve van het bouwen van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m, tot aan en vóór de voorgevelrooilijn, mits:

  • a. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen, en
  • b. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd, en
  • c. de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, daardoor niet onevenredig worden aangetast.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aanvullende regels voor detailhandel als niet-agrarische nevenactiviteit

Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder c, detailhandel als bedoeld in Artikel 1 onder 1.36, betreffen, mag bovendien binnen eenzelfde bouwvlak de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer bedragen dan 1/3 van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en in ieder geval niet meer dan 100 m².

3.4.2 Aanvullende regels voor verblijfsrecreatieve voorzieningen als niet-agrarische nevenactiviteit

Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder c, verblijfsrecreatieve voorzieningen als bedoeld in Artikel 1 onder 1.36, betreffen, gelden bovendien de volgende bepalingen:

  • a. de brutovloeroppervlakte van een plattelandskamer of plattelandsappartement mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • b. standplaatsen voor kampeermiddelen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan tot een afstand van 50 m uit de grens van het bouwvlak;
  • c. het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bouwvlak voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober.

3.4.3 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor permanente bewoning van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij.

3.4.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.4 indien in plaats van de landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 3.6.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  werken en werkzaamheden*  
  gronden ter plaatse van de aanduiding:   a   b   c   d   e   f      
  specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap   +   +       +        
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist  
a   aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van een andere oppervlakteverharding  
b   verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden  
c   aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecomcommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur  
d   diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen  
e   bebossen of anderszins beplaten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters  
f   geheel of gedeeltelijk slopen  

3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • d. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen of waar andere bouwwerken op basis van 3.2 mogen worden opgericht;
  • e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij a, voorzover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij b, voorzover het betreft het aanleggen van poelen;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
  • h. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
3.6.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind,

met dien verstande dat werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 , onder f, slechts toelaatbaar zijn, indien hetzij aannemelijk is gemaakt dat herbouw van het object met dezelfde karakteristieken zal plaatsvinden, hetzij er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het object tegen te gaan.

3.6.4 In te winnen adviezen

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 3.6.1 , winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.