direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Buitengebied Holsenerweg 13 en Piksenweg 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Holsenerweg 13 te Hellendoorn betreft een erf waar een tuinhoutbedrijf gevestigd zat. Dit tuinhoutbedrijf is inmiddels gestaakt. De nieuwe eigenaar van het erf is voornemens om hier zijn installatiebedrijf deels te vestigen. Ten behoeve hiervan wordt het aanwezige bedrijfsgebouw van 160 m2 gesloopt en de erfverharding verwijderd. Er wordt een nieuw bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2 gerealiseerd, met een bedrijfswoning. De huidige ontsluiting wordt verplaatst en wordt gesitueerd in het huidige bosgebied. Ten behoeve van het plan wordt aan de Piksenweg 9 1350 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Op deze locatie is de aanwezige intensieve veehouderij gestaakt.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Locatie

Het erf Holsenerweg 13 ligt ten noorden van de kern Hellendoorn, in het buitengebied. In afbeelding 1 is de locatie van het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0002.png"

Afbeelding 1: Ligging erf Holsenerweg 13 (met rode pijl aangegeven) ten opzichte van de omgeving (bron: Google earth)

Het erf Piksenweg 9 ligt in het buitengebied, aan de zuidkant van de kern Daarle. In afbeelding 2 is de locatie van het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0003.png"

Afbeelding 2: Ligging erf Piksenweg 9 (met rode pijl aangegeven) ten opzichte van de omgeving (bron: Google earth)

1.3 Huidig planologisch regime

De locatie Holsenerweg 13 maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 20 april 2009 en op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden). De regels van het bestemmingsplan zijn vervolgens herzien (bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012'). Deze herziening is vastgesteld op 18 december 2012. In afbeelding 3 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0004.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', met rode cirkel is het erf Holsenerweg 13 aangegeven, met het voorliggende bosgebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

In de regels is opgenomen dat hier een tuinhoutbedrijf gevestigd mag zijn, en dat de bedrijfsbebouwing maximaal 160 m2 mag bedragen. Middels een afwijkingsbevoegdheid is in de regels opgenomen dat deze oppervlakte tot maximaal 200 m2 vergroot kan worden. Met een functieaanduiding is daarbij geregeld dat geen bedrijfswoning gerealiseerd mag worden. Om het erf ligt een strook grond met de bestemming 'Groen - Landschapselement'.

Aangezien het voornemen is om op dit erf een installatiebedrijf te vestigen, met een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2, past de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet binnen de geldende bestemmingen. Er is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk waarin deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

De huidige toegangsweg heeft momenteel de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de lettertekenaanduiding 'specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap. Deze toegangsweg wordt verplaatst, waardoor dit gebied de bestemming 'Natuur' dient te krijgen. Het bosgebied heeft de enkelbestemming 'Natuur'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone – verwevingsgebied'. Aangezien de toegangsweg door dit gebied komt te liggen, dient hiertoe een aanduiding 'toegangsweg' opgenomen te worden.

Ook het erf aan de Piksenweg 9 maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied 2009 herziening van de regels 2-2012'. In afbeelding 4 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied', met rode cirkel is het erf Piksenweg 9 aangegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Het erf aan de Piksenweg 9 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast gelden een aantal aanduidingen, waaronder 'bouwvlak' en 'intensieve veehouderij'. Aangezien hier geen agrarisch bedrijf meer actief is, dient de geldende enkelbestemming ter hoogte van het huidige erf gewijzigd te worden in een woonbestemming. Deze woonbestemming dient hierbij een kleiner oppervlak te beslaan dan het huidige agrarische bouwperceel.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Holsenerweg 13 ligt in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. In de directe nabijheid van het erf liggen enkele woonerven en erven met een agrarische bestemming. Het erf was in gebruik door een tuinhoutbedrijf en er vond veel buitenopslag plaats (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0006.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto van het erf Holsenerweg 13 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het erf is helemaal verhard en er is een bedrijfsgebouw aanwezig van 160 m2 (zie afbeeldingen 5 en 6). Het erf is omgeven door een stevige groensingel. Het agrarische perceel aan de noordkant van het erf is een aantal jaren geleden omgevormd naar bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Foto van het huidige bedrijfsgebouw op het erf Holsenerweg 13

Het erf Piksenweg 9 ligt ook in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. In de directe omgeving van dit erf liggen enkele woonerven. Op deze locatie was een intensieve veehouderij actief, welke inmiddels is gestaakt. Naast de bedrijfswoning is circa 1.534 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig (zie afbeelding 7). Deze bedrijfsgebouwen staan grotendeels leeg (hebben geen vervolgfunctie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Luchtfoto van het erf Piksenweg 9 (bron: Google earth)

2.2 Toekomstige situatie Holsenerweg 13

De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Holsenerweg 13 het bestaande bedrijfsgebouw te slopen en de bestaande verharding te verwijderen. Op deze locatie vestigt de initiatiefnemer een deel van zijn installatiebedrijf. Hiertoe wordt een bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2 gerealiseerd. Daarnaast wordt een bedrijfswoning van maximaal 750 m3 gerealiseerd. De huidige ontsluiting van het erf wordt in oostelijke richting verplaatst. Op deze wijze kan het erf zelf functioneel beter worden ingericht. De nieuwe ontsluiting is landschappelijk goed in te passen en in het bosgebied (welke jong en verwaarloosd is) hoeven geen waardevolle bomen verwijderd te worden.

Het erf wordt landschappelijk ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan). In dit inrichtingsplan is de landschappelijke inpassing van het erf onderbouwd. Afbeelding 8 bevat een weergave van de nieuwe erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: Weergave inrichtingsplan Holsenerweg 13

Basisprincipes ontwerp

Er zijn enkele basisprincipes voor het ontwerp vastgelegd. Dit betreffen:

  • versterken kleinschalig karakter Oude Hoevenlandschap (omgevingsvisie); • Beleefbaar houden hoogteverschillen (omgevingsvisie);
  • bosrandverbetering ten behoeve van de ecologische kwaliteit;
  • bodemopbouw bepaalt beplantingskeuze;
  • groene rand is essentieel voor landschapsopbouw en beleving vanuit de omgeving. Onderhoud en herstel groene rand om erf;
  • plek weer een functie geven, waardoor beheer en beleving landschap verbetert.

Ontwerp landschap

Enkele landschappelijke ingrepen zijn de concrete uitwerking van bovenstaande uitgangspunten. Hieronder worden ze stuk voor stuk beschreven.

Heesterrand verbetert boskwaliteit

Een heesterrand aan de zuidkant van de bosrand verhoogt de ecologische kwaliteit van het bos. De structuurverschillen van struiken vormen luwe en zonnige plekken voor insecten (en dus ook vogels). Ook zorgen de heesters voor een verfraaiing van de rand en de beleving van de seizoenen door bloesem, vruchtdracht en herfstkleuren. Gekozen is voor heestersoorten zoals krent, Gelderse roos, lijsterbes en jeneverbes. Maar ook de wintergroene hulst. Inheemse klimplanten zoals hondsroos, framboos en kamperfoelie zorgen voor extra bloei en vruchten.

Verwijderen uitheems plantmateriaal

Het uitheemse plantmateriaal domineert de groene rand op de west-, zuid- en oostgrens. Deze wordt vervangen door inheemse heesters zoals krent, vuilboom, lijsterbes en hulst.

Planten boomgroepen in open kern

In de open kern worden enkele bomen geplant, waardoor het binnenterrein vergroend wordt en een extra verbinding wordt gelegd tussen het bos en de zuidrand.

Verwijderen grote oppervlakte bestrating

De locatie is nu voor een groot deel bestraat. Het grotendeels verwijderen van deze bestrating zorgt voor een grotere inzijging van neerslag.

Ontsluiting

De verharding van de huidige ontsluiting wordt verwijderd. Het gebied wordt ingeplant met inheemse heester en inheemse loofbomen (hiermee wordt het bos gecompenseerd). In het bosgebied wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd. Hier hoeven geen waardevolle bomen voor verwijderd te worden. Het bosgebied betreft een jong bos die sterk verwaarloosd is. Er is de laatste jaren geen onderhoud gepleegd en er wordt veel vuil gedumpd.

2.3 Toekomstige situatie Piksenweg 9

Het erf aan de Piksenweg 9 wordt omgevormd naar een woonerf. Ten behoeve van het plan wordt hier 1350 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Een schuur van 184 m2 en de bedrijfswoning blijven behouden. Het erf wordt landschappelijk ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan). In dit inrichtingsplan is de landschappelijke inpassing van het erf onderbouwd. Afbeelding 9 bevat een weergave van de nieuwe erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Weergave inrichtingsplan Piksenweg 9

Historie

Het erf aan de Piksenweg 9 is gelegen in een flierenlandschap (jong ontginningslandschap) ten noorden van het buurtschap Piksen en ten zuiden van het dorp Daarle. Het land is in de loop van de 20ste eeuw ontgonnen en het huidige erf kreeg vorm vanaf de jaren 50. Voor de ontginningen bestond het land veelal uit natte heide en veengronden. Door de wijze van ontginning is er veelal een smalle verkaveling ontstaan. Het landschap is zeer open van karakter, waar de boeren erven een aangename afwisseling zijn in het landschap met hun groene omzoming.

Inrichtingsplan

In het inrichtingsplan is gekozen om het landschappelijke karakter te versterken. Op de plek van de te slopen schuren zal een weiland met houten afrastering worden gerealiseerd. Dit weiland valt in de 'open landschap zone'. Het erf, welke in de nieuwe situatie wordt verkleind, wordt meer aangezet met groen. Aangezien, met name aan de straatkant, het erf al veel groenstructuren kent kan het groene karakter eenvoudig worden versterkt. Dit gebeurd door het doortrekken van een bestaande haagstructuur en het uitbreiden van een reeds bestaande boomgaard. Het erf is groener ingepakt maar vanuit de woning blijft het zicht het buitengebied in behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt aan de Piksenweg 9 en de Holsenerweg 13, wordt het erf aan de Holsenerweg 13 in gebruik genomen door een ander bedrijf en wordt hier een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2 gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het projectgebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

Conclusie

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het voorliggende plan betreft een plan waarbij op twee locaties in totaal 1510 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. Ter compensatie wordt aan de Holsenerweg 13 één bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2 en een bedrijfswoning gerealiseerd. Het bedrijfsgebouw wordt in gebruik genomen door een installatiebedrijf. Het erf wordt landschappelijk ingepast, waarbij ook de ecologische situatie op het erf wordt verbeterd. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het projectgebied aan de Holsenerweg 13 behoort, net als het erf aan de Piksenweg 9, tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, Mixlandschap' (zie afbeelding 10). In het ontwikkelingsperspectief mixlandschap is sprake van verweving van functies. Hier is, naast een agrarische functie, ook ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De provincie wil hier ontwikkelingsmogelijkheden nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0012.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven ter hoogte van het erf aan de Holsenerweg 13 (bron: Omgevingsvisie en -verordening Overijssel)

In het voorliggende plan wordt op het erf aan Holsenerweg 13 een relatief kleinschalig niet-agrarisch bedrijf gevestigd ter vervanging van een tuinhoutbedrijf. Het erf wordt landschappelijk ingepast. Deze invulling van het erf is niet beperkend voor omliggende functies, maar versterkt de ruimtelijke kwaliteit. Op het erf aan de Piksenweg 9 wordt bedrijfsbebouwing gesloopt, en wordt het erf omgevormd naar een woonerf. Ook dit erf wordt landschappelijk ingepast en het woonerf is niet beperkend voor omliggende functies. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op de erven Holsenerweg 13 en Piksenweg 9 en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. De erven aan de Holsenerweg 13 en de Piksenweg liggen in een zandgebied: 'dekzandvlakte en ruggen' (zie afbeelding 11 voor het erf aan de Holsenerweg 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0014.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, ter hoogte van het erf Holsenerweg 13 (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het opgestelde inrichtingsplan voor het erf aan de Holsenerweg 13 (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) voldoet aan het normerende uitgangspunt. Het erf ligt op een dekzandrug met lage heuvels, ruggen en welvingen, met in het noorden een dekzandrug (inclusief een oud landbouwdek). Dit hoogteverschil wordt gerespecteerd (niet aangetast). Het inrichtingsplan is met een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, waarmee deze is geborgd.

Ook met de richtinggevende uitspraken wordt, voor zover relevant, rekening gehouden. Zo kunnen de lage gronden dienen als waterberging.

Ook het opgestelde inrichtingsplan voor het erf aan de Piksenweg 9 (zie Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan) voldoet aan het normerende uitgangspunt. Het hoogteverschil wordt niet aangetast, maar wordt juist beter zichtbaar en beleefbaar gemaakt, doordat bebouwing en erfverharding wordt verwijderd.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het erf aan de Holsenerweg 13 ligt in het maten en flierenlandschap (zie afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0016.png"

Afbeelding 12: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het projectgebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het maten en flierenlandschap betreft een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het maten en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

Normerend uitgangspunt:

  • In het maten en flierenlandschap is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
  • de maten, flieren en beken krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen.

Richtinggevend uitgangspunt:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
  • Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

Het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) Holsenerweg 13 voldoet voor zover relevant aan de genoemde uitgangspunten. Het betreft een met groen omsloten, bestaand erf. Het erf wordt heringericht en daarbij landschappelijk ingepast. Er wordt veel erfverharding verwijderd, waardoor er meer ruimte is voor waterberging. Het plan heeft daarnaast geen directe invloed op het waterpeil betreffende het omliggende grasland.

Het erf aan de Piksenweg 9 ligt in het jonge heide- en broekontginningenlandschap. De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

De opgestelde inrichtingsplan voor het erf aan de Piksenweg 9 (zie Bijlage 2 van de regels) voldoen aan dit richtinggevende uitgangspunt. Er wordt rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap. Zo wordt de bestaande haagstructuur doorgezet.

De beide inrichtingsplannen zijn als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. De erven aan de Piksenweg 9 en de Holsenerweg 13 liggen niet in stedelijk gebied. Vanuit deze laag werken geen uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan.

Lust- en leisurelaag

De laag van de lust- en leisurelandschappen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De lust- en leisure laag heeft geen rechtsreekse doorwerking op het voorliggende plan.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de beide inricthingsplannen zijn uitgewerkt op basis van de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'. Daarnaast heeft de gemeente in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (en de daarop volgende herziening van de regels) regels opgenomen betreffende vervolgfuncties voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.

Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de Omgevingsvisie zijn 'Structuurvisiegebieden' aangewezen. Het projectgebied aan de Holsenerweg 13 ligt binnen de Structuurvisiegebieden 'Avontuur in de natuur' (identiteit). Met betrekking tot het Structuurvisiegebied 'Avontuur in de natuur' geldt dat de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied wordt bepaald door het grote bosoppervlak, de hoogteverschillen en de abrupte overgangen van beslotenheid naar openheid. Deelgebieden maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ambitie is dan ook om de ecologische waarden in het gehele gebied te vergroten. De identiteit van het gebied wordt daarnaast bepaald door een functionele component. In dit gebied is het Avonturenpark Hellendoorn gevestigd en naast reguliere sportactiviteiten vinden er jaarlijks meerdere sportevenementen in dit gebied plaats. De natuurlijke en aardkundige waarden van dit gebied zijn bepalend voor de onderscheidende identiteit van de gemeente Hellendoorn. Het is een uitdaging de waardenin dit gebied nog beter te benutten en gelijktijdig te versterken.

Het voorgenomen plan aan de Holsenerweg 13 past binnen deze identiteit van het gebied en de bijbehorende ambities. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf. Het bosoppervlak wordt per saldo niet verkleind, maar zelfs iets vergroot. Met het voorgenomen plan wordt de bosrand daarnaast kwalitatief verbeterd. Het erf ligt niet binnen de EHS/NNN. Direct aan de oostzijde van het erf ligt wel EHS/NNN-gebied. Met het voorgenomen plan, met bijbehorend inrichtingsplan, worden de ecologische waarden op en direct rond het erf verbeterd.

Het erf aan de Piksenweg 9 ligt in Structuurvisiegebied 'Rond Boeren'.Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. Dit heeft een maatschappelijk belang. De recreanten en toeristen, waarvan veel vanwege de Sallandse Heuvelrug de gemeente bezoeken, ervaren vaak ook deze kant van de gemeente. Door toenemende schaalvergroting en de verstedelijking zijn mensen steeds verder van de voedselproductie, het agrarisch bedrijf, af komen te staan. Voor veel mensen vormt alleen nog de bebouwing de uiting van het bestaan van de agrarische sector. Om de afstand tot deze bedrijfstak te verkleinen, liggen er kansen om bewoners of bezoekers kennis te laten maken met het agrarisch bedrijf. Nieuwe functies zijn in dit gebied alleen toegestaan, indien deze in ruimtelijk opzicht of in functionele zin een relatie hebben met de agrarische sector. Voor een nieuw complex zouden de gebouwen zo geformeerd kunnen worden dat het in ruimtelijk opzicht lijkt op een (traditioneel) boerenerf. Inpasbaarheid in het agrarisch cultuurlandschap is van belang. Behoud, ontwikkeling en gepaste schaalvergroting vormen een wezenlijk uitgangspunt voor deze identiteit. Hiermee wil de gemeente de agrarische en landschappelijke identiteit behouden, alsmede een goede toekomst bieden voor de agrarische sector zelf.

Op het erf aan de Piksenweg 9 is de intensieve veehouderij gestaakt. De bedrijfsgebouwen staan grotendeels leeg en er is geen passende vervolgfunctie voor. De sloop en herinrichting van het erf is daarbij een goed alternatief, om het erf niet te laten verrommelen. Met het voorgenomen plan ontstaat een kwalitatief goed erf, die past in het agrarische landschap.

Beleid vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing

De gemeente Hellendoorn heeft regels opgesteld voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Deze regels zijn opgenomen in de beleidsnota 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied', welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 juli 2006. Het voorgenomen plan is een zeer specifiek plan, welke niet volledig aansluit op de mogelijkheden die dit genoemde beleid biedt. Het beleid is met name bedoeld voor het geven van een nieuwe functie aan leegstaande agrarische gebouwen ('VAB') en voor het realiseren van een woningbouwkavel (burgerwoning), ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende, leegstaande agrarische gebouwen ('Rood voor Rood'.

In het voorliggende plan betreft het erf aan de Holsenerweg 13 geen voormalig agrarisch erf. Op dit erf zat een tuinhoutbedrijf gevestigd. Het erf wordt getransformeerd en geschikt gemaakt voor een installatiebedrijf (een ander niet-agrarisch bedrijf). Ten behoeve hiervan wordt het aanwezige bedrijfsgebouw van 160 m2 gesloopt en de erfverharding verwijderd. Er wordt een nieuw bedrijfsgebouw van maximaal 450 m2 gerealiseerd, met een bedrijfswoning. Ten behoeve van het plan wordt aan de Piksenweg 9 1350 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Op deze locatie is de aanwezige intensieve veehouderij gestaakt.

Met dit voorliggende plan is waar mogelijk en redelijk, aangesloten bij de mogelijkheden en voorwaarden die de Rood voor Rood-regeling biedt. Ter compensatie van de sloop van 850 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, wordt een kavel voor een woning gerealiseerd. Dit voldoet aan de Rood voor Rood-regeling. In het voorliggende plan betreft dit wel een bedrijfswoning in plaats van een burgerwoning. Het plan voldoet daarbij aan het uitgangspunt van de Rood voor Rood-regeling dat Rood voor Rood-ontwikkelingen plaats dienen te vinden met gesloten beurs. Zie hiervoor de financiële paragraaf Rood voor Rood die is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Ook voldoet het voorliggende plan aan de voorwaarde dat de betrokken erven landschappelijk ingepast dienen te worden. De Rood voor Rood-regeling gaat wel uit van realisatie van de nieuwe woningbouwkavel op de slooplocatie, maar andere locaties zijn niet uitgesloten. In dit geval gaat het om een bestaand erf waar behoefte is aan een bedrijfswoning (in verband met o.a. toezicht en een goede bedrijfsvoering).

Daarnaast wordt op het erf Holsenerweg 13 een bedrijfsgebouw gerealiseerd van maximaal 450 m2. Er staat momenteel een bedrijfsgebouw van 160 m2. Dit oppervlak mag, door gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid welke in het geldende bestemmingsplan zit opgenomen, vergroot worden met 25%. Dit leidt tot maximaal 200 m2 aan bedrijfsgebouwen. Er wordt echter nu een bedrijfsgebouw gerealiseerd van 450 m2, wat daarmee 250 m2 meer is. In zo goed mogelijke aansluiting op een bestaande beleidsregel (Combinatie van de regelingen Rood voor Rood en VAB) moet dan het dubbele aan oppervlak landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt worden, wat neerkomt op 500 m2. In totaal maakt dit dat er 1350 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt moet worden. Deze gebouwen worden gesloopt aan de Piksenweg 9, waarbij 1 bestaand, functioneel en goed passend bijgebouw behouden blijft.

Daarnaast voldoet het plan ook waar mogelijk aan andere relevante punten uit de beleidsnota 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied'. Zo zal er aan de Holsenerweg 13 geen opslag buiten plaatsvinden, parkeren vindt op het erf zelf plaats, en het plan is inpasbaar betreffende milieuaspecten (zie hoofdstuk 5 van deze toelichting). Ten opzichte van het tuinhoutbedrijf, zal het verkeer ook niet toenemen. In de beleidsnota wordt wel aangegeven dat sloop en herbouw van opstallen aan moet sluiten bij het karakter van het buitengebied. De maximale goothoogte en nokhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt respectievelijk 4 meter en 7,00 meter. In het voorliggende plan wordt het nieuwe bedrijfsgebouw aan de Holsenerweg 13 maximaal 8,00 meter hoog en bedraagt de goothoogte maximaal 4,50 meter. Deze hoogte is nodig om machines binnen te kunnen opslaan. De hoogte is goed inpasbaar in de omgeving, gezien de forse groene omzoming van het erf.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de relevante Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en sluit waar mogelijk aan op de regels met betrekking tot vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, zoals opgenomen in de beleidsnota 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied' .

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Het projectgebied aan de Holsenerweg 13 ligt op ongeveer 5 kilometer afstand van het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het projectgebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Nabij de slooplocatie (Daarle) aan de Piksenweg 9 liggen eveneens geen Natura 2000-gebied(en). Het dichtstbijzijnde natuurgebied (Wierdense veld) ligt op bijna 5 kilometer afstand. Met de sloop van de schuren worden geen negatieve effecten op Natura-2000 gebieden verwacht.

EHS/NNN

Het projectgebied aan de Holsenerweg 13 te Hellendoorn grenst aan een bosgebiedje dat is aangewezen als EHS/NNN. Het betreft een gemengd bos met dominantie van grove den, enkele zomereiken en fijnsparren. Het bosje heeft een slecht ontwikkelde kruid- en struiklaag en heeft relatief weinig natuurwaarde. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het projectgebied Piksenweg 9 te Daarle en het omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de NNN/EHS. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er heeft een quickscan plaatsgevonden naar mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierna volgen de belangrijkste conclusies.

Licht beschermde soorten

De ingrepen op beide erven zullen naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet (inmiddels de Wet natuurbescherming). Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing van de wet is daarom niet noodzakelijk.

Rekening houden met vogels en verlichting ten aanzien van vleermuizen

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de wet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. Dit geld voor zowel de locatie Holsenerweg 13 als de locatie Piksenweg 9. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien toch in het broedseizoen door gewerkt of gestart wordt, moet vóór het broedseizoen contact gelegd worden met de begeleidend ecoloog. In samenspraak met de ecoloog moeten eventuele nadere acties bepaald worden. Ten aanzien van de locatie aan de Holsenerweg 13 te Hellendoorn geldt dat er rekening gehouden dient te worden met verlichting ten aanzien van vleermuizen. In de huidige situatie is er slechts beperkt verlichting aanwezig op en rond het projectgebied. In de toekomst zal dit mogelijk toenemen. Verlichting van omliggende landschapselementen dienen tot een minimum beperkt te worden. Indien verlichting tot een minimum beperkt wordt is geen overtreding van de wet aan de orde.

Conclusie

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar. Mede door de groene inpassing van de omgeving en de voorzieningen die genomen worden voor fauna, heeft de ontwikkeling met name een positief effect op flora en fauna.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In het voorliggende plan worden nieuwe gebouwen gebouwd aan de Holsenerweg 13, waarbij de grond geroerd zal worden. In het bestemmingsplan Buitengebied is voor dit erf de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. Binnen het bouwvlak mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Wanneer bouwwerken een groter oppervlak hebben dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dat is in het voorliggende plan niet het geval.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het projectgebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het projectgebied aan de Holsenerweg 13 en aan de Piksenweg 9 geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het projectgebied aan de Holsenerweg 13 (waar nieuwbouw plaatsvindt) geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Afvalwater wordt afgevoerd via het drukriool. Hemelwater wordt in het projectgebied geinfiltreerd. Momenteel betreft het nog een groot verhard oppervlak. Deze verharding zal met het voorliggende plan afnemen, waarmee er voldoende mogelijkheden voor infiltratie ontstaan. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 22 juni 2016 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennedn bodemonderzoek uitgevoerd aan de Holsenerweg 13. Het rapport is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Resultaten onderzoek

In de mengmonsters van zowel de boven- en ondergrond op het onverdachte deel van de locatie als in de mengmonsters ter plekke van de opslag van de tuinhout zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden aangetoond. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatievetoetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Alle onderzochte grond, die bij de nieuwbouwwerkzaamheden mogelijk vrij komt, is vrij toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit gelden er geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de grond.

Opgemerkt dient te worden dat voorliggend bodemonderzoek is uitgevoerd in verband met de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning en dat de bemonstering derhalve niet geheel voldoet aan het Besluit Bodemkwaliteit. De resultaten van dit bodemonderzoek kunnen in het licht van het Besluit Bodemkwaliteit door het bevoegd gezag als ‘overig bewijsmateriaal’ worden geaccepteerd. Het is echter niet uitgesloten dat het bevoegd gezag bij grondafvoer eist dat de grond nogmaals wordt bemonsterd en geanalyseerd volgens de richtlijnen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er uit milieukundig oogpunt geen bezwaren voor het beoogde gebruik.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Ten behoeve van het voorgenomen plan aan de Holsenerweg 13, waar een bedrijfswoning (geluidsgevoelig) wordt gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze nieuwe woning ligt binnen de geluidszone van de Ommerweg en de Holsenerweg. Middels het onderzoek is de geluidscontour bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidscontour (de grens waarbij de geluidsbelasting onder de 48 dB (voorkeurswaarde) blijft) waarbij zonder aanvullend onderzoek de woning kan worden gerealiseerd, van noord naar zuid midden over het erf Holsenerweg 13 ligt. Dit betekent dat de bedrijfswoning alleen aan de oostzijde van het erf gerealiseerd kan worden, indien geen aanvullend onderzoek plaatsvindt. Hiermee is het bestemmingsplan, met betrekking tot de Wet Geluidhinder, uitvoerbaar.

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn

Het ‘Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn’, bestaande uit een Nota geluidsbeleid en een Nota hogere grenswaarden, is op 17 maart 2009 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld en op 27 maart 2009 bekend gemaakt.

Het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied van Hellendoorn heeft in algemene zin als hoofdfunctie agrarische activiteiten, waaronder de intensieve veehouderij. Daarnaast heeft het gebied een lage bebouwingsdichtheid en een lage gebruiksintensiteit. Het gebied heeft als nevenfuncties bijvoorbeeld wonen, recreatie en overige bedrijfsbebouwing. In het reconstructieplan zijn naast de landbouwontwikkelingsgebieden ook verwevingsgebieden aangewezen. Bij dit gebiedstype is hier geen verdere onderverdeling in gemaakt. Het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied omvat – met uitzondering van het gebiedstype natuur & extensiveringsgebied - het gehele buitengebied van de gemeente Hellendoorn. De algemene kwalificatie voor de geluidsambities in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied is ‘rustig’. Wanneer er voor de agrarisch sector een drukke periode is, bijvoorbeeld oogstseizoen, dan treden er vaak tijdelijke hogere geluidsniveaus op.

In het voorliggende plan wordt aan de Holsenerweg 13 een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd, welke in gebruik genomen door een installatiebedrijf. Deze bedrijvigheid kent geen grotere logistieke spiraal dan het voormalige tuinhoutbedrijf op deze plek. Er wordt geen grotere geluidsbron toegevoegd, die voor veel geluidsoverlast zorgt. Hiermee wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan past binnen het gebiedsgerichte geluidsbeleid van de gemeente Hellendoorn.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen). In het voorliggende plan wordt een nieuw bedrijfsgebouw gebouwd, welke in gebruik genomen wordt als opslagruimte (met kantoor) voor onderdelen die nodig zijn voor landbouwmaterieel in de streek. Dit bedrijf heeft veel minder verkeersbewegingen, dan de verkeersbewegingen die een hele woonwijk met meer dan 1.500 woningen kunnen genereren. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is zo kleinschalig dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 13 voor een uitsnede van de kaart, mbt het projectgebied aan de Holsenerweg 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUHLSNRW13PKSNW9-VG01_0017.png"

Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart provincie Overijssel, waarbij met blauwe pijl het projectgebied aan de Holsenerweg 13 is aangegeven.

Ter plaatse van de projectlocatie Holsenerweg 13 en in de omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen, infrastructuur of buisleidingen aanwezig. De dichtsbijzijnde aardgastransportleiding ligt op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze leiding. Risico's m.b.t. een natuurbrand liggen buiten het projectgebied (ten westen van het projectgebied). Ook voor de locatie Piksenweg 9 geldt dat er geen risicovolle inrichtingen, infrastructuur of buisleidingen aanwezig zijn op het erf en in de directe omgeving van het erf, behoudens dat het perceel in een veiligheidsgebied ligt voor munitieopslag. Hier is echter momenteel geen sprake meer van. Op het erf worden echter ook geen extra gevoelige functie toegevoegd.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderzijds gaat het om de vraag of de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geen beperkende invloed heeft op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Aan de Holsenerweg 13 wordt een kleinschalig installatiebedrijf gevestigd. Hoewel een installatiebedrijf niet wordt genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, is dit bedrijf gelijk te stellen met een 'categorie 2 bedrijf', zoals bijvoorbeeld een relatief kleinschalig aannemersbedrijf. Dit betekent dat tussen het installatiebedrijf en de dichtsbijzijnde woning een afstand van 30 meter wordt geadviseerd. Deze afstand van 30 meter houdt verband met het aspect geluid. Het betreft een richtafstand.

In het voorliggende plan ligt er één woning op iets minder dan 30 meter afstand. Het gaat om de woning aan de noordwestzijde van het plangebied. Binnen het plangebied wordt een relatief kleinschalig installatiebedrijf met weinig verkeersbewegingen gevestigd. De activiteiten die geluid veroorzaken, zoals verkeersbewegingen, zullen op meer dan 30 meter van de woning plaatsvinden, en niet binnen deze hoek van het terrein. De huidige inrit (welke gebruikt werd door het tuinhoutbedrijf) wordt verplaatst, waardoor overlast door geluid juist af zal nemen.

De wijziging van de bestemming van het erf aan de Piksenweg 9 belemmerd geen omliggende bedrijven. Agrarische bedrijven in de omgeving hebben andere woningen dichter bij hun perceel liggen die eerstbeperkend zijn voor hun ontwikkelingsmogelijkheden, en/of ze liggen op ruim voldoende afstand.

Conclusie

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aan de Holsenerweg 13 leidt niet tot een afname van de goede kwaliteit van het leefmilieu, en beperkt ook geen andere bedrijven in hun ontwikkeling. Ditzelfde geldt voor de ontwikkeling aan de Piksenweg 9.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning, ten behoeve van een installatiebedrijf, aan de Holsenerwg 13. Ter compensatie van deze ontwikkeling worden o.a. schuren aan de Piksenweg 9 gesloopt. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De projectlocaties zijn niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde quickscan flora & fauna, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. De projectlocaties liggen niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Aan de Holsenerweg 13 wordt de huidige ontsluiting verlegd. De verharding van de huidige ontsluiting wordt daarmee verwijderd. Dit gebied wordt ingeplant met inheemse heester en inheemse loofbomen. In het bosgebied wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd. Hier hoeven geen waardevolle bomen voor verwijderd te worden. Het bosgebied betreft een jong bos die sterk verwaarloosd is. Er is de laatste jaren geen onderhoud gepleegd en er wordt veel vuil gedumpd.

Parkeren zal plaatsvinden op het erf zelf. Hier is ruimte voldoende.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Op de verbeeldingen zijn voor de twee plangebieden bestemmingen en aanduingen opgenomen. Betreffende het plangebied aan de Holsenerweg is het daarbij van belang dat het gebied met de bestemming 'Bedrijf' beperkt is gewijzigd ten opzichten van het huidige bestemmingsplan. Dit komt onder andere door de gewijzigde ontsluiting en functionaliteit. De oppervlakte van dit bestemmingsvlak is niet toegenomen.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van agrarisch bedrijven en agrarische gronden. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen agrarisch bouwvlakken.

Artikel 4 Bedrijf, geeft aan bedrijven vallende in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan (onder voorwaarden) en dat ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf': tevens een installatiebedrijf is toegestaan.

Artikel 5 Groen - Landschapselement, de op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor groenvoorzieningen en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting. Dit artikel bevat regels betreffende het gebruik van deze gronden. De te verplaatsen inrit is met een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid. Deze aanduiding is opgenomen in dit artikel.

Artikel 6 Natuur, de op de verbeelding voor "Natuur" aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor bosbouw en landschaps- en natuurwaarden Dit artikel bevat regels betreffende het gebruik van deze gronden. De te verplaatsen inrit is met een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid. Deze aanduiding is opgenomen in dit artikel.

Artikel 7 Wonen, de op de verbeelding voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor burgerwoningen met bijbehorende bouwwerken. In de bijbehorende regels zijn regels opgenomen betreffende o.a. de maatvoering en het gebruik van de gebouwen.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde, de voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.4 Algemene regels

Artikel 9 t/m 14 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 9 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 10 bevat de Algemene bouwregels en artikel 11 de Algemene gebruiksregels.

In artikel 12 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere beroep- en bedrijf aan huis, paardenbakken en extra woonruimte.

Tenslotte is in artikel 13 Algemene wijzigingsregels een aantal mogelijkheden opgenomen om de bestemmingen te kunnen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 14 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatse artikel is artikel 14 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het voorgenomen plan is in vooroverleg besproken met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft op 20 juni 2016 aangegeven in te stemmen met het voorliggende plan.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen, van 11 maart 2017 tot en met 21 april 2017. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn bij het voorliggende plan beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst (inclusief overeenkomst planschade) afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.