Plan: | Helhuizenweg 16 Haarle en Schaddenveldsweg 9 Hellendoorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0163.BPBUHELHZNWGSVLDWG-VG01 |
Ininitiatiefnemer heeft een verzoek ingediend bij de gemeente Hellendoorn om in ruil voor de sloop van stalruimtes aan de Helhuizenweg 16 Haarle en Schaddenveldweg 9 in Hellendoorn, een woning aan de Helhuizenweg 16 in Haarle te mogen realiseren op basis van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.
Helhuizenweg 16
Aan de Helhuizenweg 16 te Haarle bevindt zich een voormalige veehouderij. Hier zijn drie landschapsontsierende gebouwen gesloopt, in totaal 626 m2. Er wordt een vervangende schuur teuggebouwd en in totaal wordt maximaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaanbij de bestaande woning. Deze 150 m2 aan sloopmeters worden dus niet blijvend gesaneerd. Er blijft 476 m2 aan sloopmeters over en die worden ingezet ten behoeve van de Rood voor Rood-ontwikkeling op deze locatie. In ruil voor deze sloop is het nog niet mogelijk om een woningbouwkavel te realiseren. Daarvoor heeft de initiatiefnemer ook 524 m2 schuren van de Schaddenveldsweg 9 in Hellendoorn aangekocht. Hiermee komt de initiatiefnemer aan de noodzakelijke 1.000 m2 sloop van landschapsontsierende bebouwing.
Schaddenveldsweg 9
Aan de Schaddenveldsweg 9 te Hellendoorn bevindt zich een agrarisch bedrijf. Dit bedrijf heeft de bedrijfsvoering gestopt. Initiatief wil daarom de agrarische bestemming omzetten naar een reguliere woonbestemming. Hier zijn twee stallen en een mestkelder reeds gesaneerd. Hiervoor is een sloopoppervlak van 958 m2 geregistreerd in de sloopbank van de gemeente Hellendoorn. Hiervan wordt 524 m2 ingezet ten behoeve van de beoogde Rood voor Rood-ontwikkeling aan de Helhuizenweg 16 in Haarle.
De huidige bedrijfswoning moet planologisch worden omgezet naar een reguliere woning.
Om deze plannen te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voor dit bestemmingsplan zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de ruimtelijke en milieukundige aspecten die nodig zijn voor het realiseren van beide plannen, daarnaast is er voor beide plannen een landschapsplan opgesteld.
Het deelgebied aan de Helhuizenweg 16 Haarle ligt aan een rustige weg in het buitengebied van Haarle. Het ligt op ongeveer 1,5 kilometer afstand van de N332 en op 8 kilometer van Haarle. In de omgeving liggen een aantal woningen en agrarische functies.
Het andere deelgebied ligt aan de Schaddenveldsweg 9, in het buitengebied van Hellendoorn. Het ligt op circa 8 kilometer van Hellendoorn. In de omgeving van het deelgebied liggen een aantal agrarische bedrijven en twee woonfuncties.
Figuur 1.1 : Locatie Helhuizenweg 16 (rood omlijnd) Figuur 1.2: Locatie aan de Schaddenveldsweg 9 (geel omlijnd)
Figuur 1.3 : Ligging plangebied Schaddenveldsweg Figuur 1.4: Ligging plangebied Helhuizenweg
(Bron figuren 1.1 -1.4:Pdok.nl)
Het bestemmingsplan ''Helhuizenweg 16 Haarle en Schaddenveldsweg 9 Hellendoorn" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is op 20 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hellendoorn en op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden. De regels van het bestemmingsplan zijn vervolgens partieel herzien (bestemmingsplan "Buitengebied 2009 herziening regels 2 - 2012"). Deze herziening is vastgesteld op 18 september 2012. De gewijzigde regels zijn - indien van toepassing - doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan. Hierna wordt per deelgebied ingegaan op de planologische situatie:
Helhuizenweg 16
Het deelgebied aan de Helhuizenweg 16 heeft op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast is het deelgebied voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied'.Ook geldt ter hoogte van het deelgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'.
In figuur 1.5 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het deelgebied opgenomen. Het plangebied wordt indicatief aangegeven middels de rode omlijning. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.5:
Helhuizenweg, uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor:
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'
De voor ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Schaddenveldsweg 9
Het deelgebied aan de Schaddenveldsweg 9 heeft op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. . Daarnaast is het deelgebied voorzien van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied'.
In figuur 1.6 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het deelgebied opgenomen. Het plangebied wordt indicatief aangegeven middels de gele omlijning. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.6:
Schaddenveldsweg, uitsnede bestemmingsplan 'buitengebied 2009' (bron:
ruimtelijkeplannen)
Enkelbestemming 'Agrarisch'
Gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ zijn onder meer bestemd voor agrarische bedrijvigheid, nietagrarische nevenactiviteiten en de instandhouding van landschapselementen. Agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Ten eerste leest u in hoofdstuk 2 de planbeschrijving waarin de huidige en toekomstige situatie zijn toegelicht. Daarna vindt u in hoofdstuk 3 de beleidskaders op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 staat beschreven waarom het plan haalbaar is op gebied van de milieu- en omgevingsaspecten. Verder lichten we in hoofdstuk 5 de wateraspecten toe. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. De maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan is in hoofdstuk 7 beschreven. Tot slot is het vooroverleg met de betrokken partijen in hoofdstuk 8 nader omschreven.
Dit deel van het plan bestaat uit de percelen HLD01 - D - 709 (gedeeltellijk) en HLD01 - D - 708. Het ligt aan een rustige weg in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn op circa 8 kilometer ten zuiden van Haarle. Verder ligt het vlakbij de gemeentegrens met zowel de gemeente Holten-Rijssen als de gemeente Raalte en op circa één kilometer ten oosten van de kern Nieuw Heeten. Het betreft een voormalig agrarisch erf dat aan de zuidkant wordt begrensd door de Helhuizenweg en aan de oostkant door de Achterhoeksweg. Aan overige zijden bevinden zich agrarische cultuurgronden. Verspreid in de omgeving liggen verschillende woonpercelen en (agrarische) bedrijfspercelen. Het landschap in de omgeving wordt gekenmerkt door verspreid liggende erven.
Op het erf staat één bedrijfswoning met een bijgebouw. Verder is circa 626 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing al gesloopt en een mestbassin al verwijderd. Een groot deel van het erf is verhard.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen, de begrenzing van het plangebied is indicatief met rode lijn aangeduid.
Figuur 2.1: Luchtfoto's deelgebied Helhuizenweg 16 2020 met bebouwing (links) en 2022 (rechts) (Bron: PDOK)
Dit deel van het plangebied bestaat uit het perceel HLD01 - I - 4159, zie figuur 2.2. Het ligt eveneens in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn op ca. 8 kilometer van Hellendoorn. Het ligt in de nabijheid van de gemeentegrens met zowel de gemeente Raalte als de gemeente Ommen en op ca. 2 kilometer afstand van de kern Lemele. Ook dit betreft een voormalige agrarische onderneming. Het erf wordt aan de noordkant begrensd door de Schaddenveldsweg en aan de oostkant bevindt zich op enige afstand de Knollenhaarweg. Aan overige zijden bevinden zich agrarische cultuurgronden. Verspreid in de omgeving liggen verschillende bedrijfspercelen en enkele woonpercelen.
Op het erf staat één bedrijfswoning, wagenberging en een schuur. De bedrijfsbebouwing is ook hier al gesloopt. Hiervoor is een sloopbewijs afgegeven, waarmee 958 m² is geregistreerd in de sloopbank van de gemeente Hellendoorn. Een deel van deze sloopmeters (524 m²) wordt ingezet ten behoeve van de beoogde Rood voor Rood-ontwikkeling aan de Helhuizenweg 16.
Het erf is opnieuw ingericht, zie paragraaf 2.2. Daarbij is de ruimtelijke kwaliteit versterkt en het karakter van het gebied behouden.
Figuur 2.2: Luchtfoto's deelgebied Schaddenveldsweg 9 in 2020 met bebouwing (links) en 2022 (rechts) (Bron: PDOK) (Bron: PDOK)
Het doel van dit plan is om met toepassing van de Rood voor Rood-regeling uit het beleid Nieuw Buitengebied een woningbouwkavel aan de Helhuizenweg 16 te realiseren. Ter compensatie heeft de initiatiefnemer op deze locatie al 476 m2 aan stallen gesloopt. Voor een compensatiewoning dient minimaal 1.000 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt te worden. Daarom heeft de initiatiefnemer ook nog 524 m2 aan sloopmeters gekocht van de Schaddenveldsweg 9. Hierdoor komt het totaal aan de vereiste 1.000 m2.
Op deze locatie wordt de compensatiewoning ten noorden van het bestaande erf gerealiseerd. De compensatiewoning is maximaal 750 m3 groot, met een bijgebouw van maximaal 100 m2. De bestemming van het bestaande erf verandert van 'Agrarisch met waarden' naar 'Wonen' omdat de agrarische activiteiten zijn beëindigd en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Hiervoor is ook een erfinrichtingsplan opgesteld, deze is te vinden in Bijlage 1 en figuur 2.4.
De oranje gearceerde opstallen in figuur 2.3, zijn gesaneerd ten behoeve van de Rood voor Rood-ontwikkeling (476 m2). De geel gearceerde schuur nabij de bestaande woning is gesloopt, maar wordt herbouwd als bijgebouw bij de bestaande woning, met de te behouden schuur aan de oostzijde van het perceel. In totaal is maximaal 150 m2 bijgebouw toegestaan bij de bestaande woning. Ook het mestbassin is gesaneerd, al telt deze niet mee in de sloopmeters.
Figuur 2.3 : Gesloopte bebouwing Helhuizenweg (oranje gearceerd) en te herbouwen bijgebouw (geel gearceerd) (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het erf aan de Helhuizenweg wordt na sloop weer opnieuw ingericht, zie figuur 2.4. Daarbij is gekozen om middels een erfbosje het erf in tweeën te delen. Hiermee wordt een passende afscherming gemaakt. Op de plek van het mestbassin kan dan een nieuwe compensatiewoning worden gerealiseerd.
De compensatiewoning met bijgebouw krijgt een eigen inrit. Deze is reeds bestaand en zal verhard worden. De randen van het erf blijven open waarmee er zicht op de bebouwing is. Het is niet passend om het gehele erf af te schermen met opgaand groen. Om het voorerf te accentueren wordt een haag aanplant.
Figuur 2.4: Uitsnede erfinrichtingsplan Helhuizenweg 16 Haarle
Aan de Schaddenveldsweg wordt kwaliteitswinst behaald door de sloop van twee landschapontsierende schuren en een mengmestkelder, zie figuren 2.5 en 2.6. Hierdoor wordt het erf weer compacter. Met de inzet van een deel van het sloopbewijs (524 m2 van in totaal 958 m2 ) aan de Schaddenveldsweg 9, is naast de sloop van 476 m2 aan de Helhuizenweg 16, in totaal 1.000 m2 gesloopt. Dat is voldoende voor de ontwikkeling van een compensatie woning door Rood voor Rood-ontwikkeling aan de Helhuizenweg 16.
Figuur 2.5: Gesloopte schuren Schaddenveldsweg 9 (rood gearceerd). (Bron: Ruimtelijk Kwaliteitsplan, de Erfontwikkelaar)
Twee wagenbergingen blijven behouden en kennen nog een gebruikswaarde. Ook staan de schuren dicht op de woning waarmee het een compact ensemble blijft. Middels een haag wordt het erf afgeschermd. Hiermee blijft het mogelijk om aan de zuidzijde van de schuur een groentetuin te houden.
Ook hier is het niet wenselijk om het gehele erf af te schermen met een houtsingel. De bestaande bomen geven het erf een groene uitstraling en de haag zorgt ervoor dat het erf zich als eenheid blijft presenteren. Één inrit blijft behouden en de meest westelijk inrit zal onverhard worden.Deze blijft echter wel de toegang tot het perceel.
De bestemming van het bestaande erf verandert van 'Agrarisch' naar 'Wonen' omdat de agrarische activiteiten zijn beëindigd en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning.
Figuur 2.6: Uitsnede erfinrichtingsplan Schaddenveldsweg 9 Hellendoorn
In dit hoofdstuk staat het beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de beoogde ontwikkeling beschreven. Het hoofdstuk bestaat uit rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. We toetsen het voorgenomen plan aan dit beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en vervangt de vervallen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is één van de instrumenten van het nieuwe stelsel voor omgevingsrecht. NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verfrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De NOVI vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen. Omdat er in dit geval sprake is van een kleinschalige ontwikkeling waarbij geen nationale belangen worden geraakt.
De NOVI bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming.
Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.
Conclusie
Door het nationale karakter van het Barro en de kleine schaal van onderhavig plan, is dit voornemen niet direct van nationaal belang. Het Barro bevat geen voor het plan relevante bepalingen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Gelet op het voorgaande is de Ladder voor duurzame verstedelijking op het voorliggende plan niet van toepassing.
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd moet worden.
Afbeelding: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op de volgende drie niveaus:
De drie hierboven genoemde begrippen worden hierna toegelicht.
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
2. Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
3. Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Ad 1. Generieke beleidskeuzes
De provinciale beleidskeuzes bepalen onder andere of een initiatief mogelijk is. In de provincie Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn de volgende:
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
1. Integraliteit
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toets aan initiatief
Ten aanzien van het onderliggende initiatief is een integrale afweging gemaakt waarbij beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte meewegen. Dit vertaalt zich in onderliggend bestemmingsplan. Het realiseren van een woningbouwkavel en de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing sluit aan op de behoefte van de volgende generatie omdat er een grote vraag naar woningen is en er in dit plan een extra woning wordt toegevoegd. Daarnaast sluit het plan aan op de woonbestemmingen in de omgeving. De kwaliteit waarmee de ontwikkeling wordt vormgegeven is afgestemd op de omgeving. In het geval van onderliggend initiatief zijn alle omwonenden geïnformeerd over het plan. Hieruit zijn geen bezwaren voortgekomen. Op basis van hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van integraliteit.
2. Toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.
Toets aan initiatief
Het plan is toekomstbestendig. Met de wijziging van bestemming naar 'wonen' wordt voorzien in de behoefte van huidige en toekomstige generaties in de woonbehoefte. Door de sloop van agrarische bebouwing wordt voorkomen dat verpaupering ontstaat in het buitengebied de woning verduurzaamd.
3. Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
Toets aan initiatief
Het betreft geen stedelijke ontwikkeling, het concentratiebeleid is hierop dan niet van toepassing.
4. Bovenregionale afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
Toets aan initiatief
Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling, waardoor bovenregionale afstemming niet nodig is.
5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
Toets aan initiatief
Er is sprake van zorgvuldig en zuinig ruimtegebrek. Omdat onderliggend initiatief voorziet in behoud van de bestaande woningen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden. Er wordt een woning met bijgebouw terug gebouwd ter compensatie van 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen en sanering van overtollig erfverharding. Hierdoor vindt een grote kwaliteitsimpuls in erfontwikkeling plaats.
Ruimtelijke kwaliteit, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en Realisatie nieuwe woningen
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn naast artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), hierboven besproken, ook artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.5. Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hellendoorn. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Tevens wordt uitvoering gegeven aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel, past de ontwikkeling binnen het ontwikkelingsperspectief en is toepassing gegeven aan de vier-lagenbenadering. In de volgende paragrafen wordt hier verder op ingegaan. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In de paragraaf 'Ad. 2. Ontwikkelingsperspectieven' hieronder wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een compensatiewoning op basis van de Rood voor Rood-regeling. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale markt. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Ad. 2. Ontwikkelperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing. In figuur 3.1 en 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het deelgebied aan de Helhuizenweg 16 is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het deelgebied aan de Schaddenveldsweg 9 is aangemerkt als Ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Helhuizenweg 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
In het ontwikkelperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' is sprake van gebieden die gericht zijn op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Figuur 3.1 : Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)
Schaddenveldsweg 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
In dit perspectief is sprake van gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor - en waar mogelijk in dialoog met - omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun - vaak grote - gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer
Figuur 3.2: Ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (Bron: Provincie Overijssel)
Toets aan initiatief
In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het grootschalige mixlandschap' is de woonfunctie een veelvoorkomende en passende functie. Ook beperkt het plan (agrarische) bedrijven in de omgeving niet in de ontwikkeling van de bedrijfsvoering. Hiermee is het plan in overeenstemming met de ontwikkelingsperspectieven.
Ad. 3. Gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een al bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het deelgebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Hierna wordt ingegaan op de relevante 'laag van agrarisch cultuurlandschap', de 'natuurlijke laag' en de 'laag van beleving'.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
Helhuizenweg 'Donkerte'
Het deelgebied Helhuizenweg valt binnen het gebiedskenmerk 'Donkerte' zoals te zien is in figuur 3.3. Donkerte is een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Figuur 3.3: Gebiedskenmerk Laag van de beleving 'Donkerte' (Bron: Provincie Overijssel)
Schaddenveldsweg 'Donkerte'
Ook het deelgebied aan de Schaddenveldsweg valt in het gebied 'donkerte', zie figuur 3.4.
Figuur 3.4:
Gebiedskenmerk laag van beleving 'Donkerte' (Bron: Provincie Overijssel)
Toets aan initiatief
In dit plan wordt kunstlicht selectief ingezet, om het rustige en onthaaste karakter in de deelgebieden te behouden. Het plangebied heeft daarnaast geen cultuurhistorische waarde. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.
Helhuizenweg 'Dekzandvlakte en ruggen'
Het deelgebied ligt binnen de gebiedskenmerken van de 'Dekzandvlakte en ruggen', zie figuur 3.5. Dekzandvlaktes en ruggen zijn ontstaan na de ijstijden toen, na het verdwijnen van het ijs, in grote delen van Overijssel een reliëfrijk, door de wind gevormd zandlandschap overbleef. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan door natuurlijkere watersystemen en door beplanting met "natuurlijke soorten". En door de strekkingsrichting van het landschap meer zichtbaar te maken. Sturing kan door het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Uitgangspunt is daarbij de strekkingsrichting van het landschap.
Figuur 3.5: Gebiedskenmerk natuurlijke laag - Dekzandvlakte en ruggen (Bron: Provincie Overijssel)
Schaddenveldsweg 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen'
Het deelgebied aan de Schaddenveldsweg heeft de gebiedskenmerken 'beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen', zie figuur 3.6. De Beekdalen en natte laagtes, het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Ook is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen.
Figuur 3.6:
Gebiedskenmerk natuurlijke laag 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en
ruggen' (Bron: Provincie Overijssel)
Toets aan initiatief
De gronden in het plangebied zijn hoofdzakelijk in cultuur gebracht voor de landbouw en ingericht als erf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daarom niet of nauwelijks meer aanwezig. Dit plan zal geen/weinig invloed hebben op het watersysteem en van hoogteverschil is nu al geen sprake in het deelgebied. Op basis van een landschapsplan (bijlage 1, bij deze toelichting) wordt deze ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde manier in het landschap gepast. In het inrichtingsplan van het plangebied zijn inheemse soorten opgenomen als beplanting. Ook wordt de openheid en overgang naar de omliggende gronden benadrukt door het behoud van de weides op het erf. Hierdoor sluiten de deellocaties na uitvoering van het plan goed aan bij de gebiedskenmerken van de omliggende landschappen.
Laag van agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden -en worden -gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.
Helhuizenweg 'Oude hoevenlandschap'
Het deelgebied aan de Helhuizenweg valt binnen de 'Oude hoevenlandschap', zie figuur 3.7. Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is dat het landschappen zijn met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf-en landschapsbeplantingen.
Figuur 3.7: Gebiedskenmerk laag van agrarisch cultuurlandschap - oude hoevenlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
Schaddenveldsweg 'Jong heide- en broekontginningslandschap'
Het deelgebied aan de Schaddenveldsweg valt binnen de 'Jong heide- en broekontginningslandschap', zie figuur 3.8. Kenmerkend voor de Jonge heide- en broekontginningslandschap is de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.
Figuur 3.8:
Gebiedskenmerk laag van het agrarisch cultuurlandschap - 'Jong heide- en
broekontginningslandschap' (Bron: Provincie Overijssel)
Toets aan initiatief
De doelen die gesteld zijn bij laag van agrarische cultuurlandschappen verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkelingen aan de Helhuizenweg en Schaddenveldsweg sluiten dan ook aan bij de gebiedskenmerken van respectievelijk het 'Oude hoevenlandschap' en 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Dit is ook meegenomen in het landschapsplan waar rekening is gehouden met de gebiedskenmerken van beide deelgebieden.
In de omgevingsverordening is opgenomen dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit volgens, in overeenstemming met de geldende gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor onderliggend initiatief gelden de gebiedskenmerken zoals die in de vorige paragraaf zijn behandeld.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Algemeen
De 'Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk' (vastgesteld d.d. 12 februari 2014) bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie:
Identiteit, context en kernvisie
Identiteit
De gemeente Hellendoorn is ingedeeld in zes identiteitsgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich in het nabij het identiteitsgebied 'Rond boeren'.
Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. Niet zozeer een identiteit die juist voor deze gemeente bijzonder is, maar wel maatschappelijk gezien van belang. De kleine kernen zijn sterk verweven met het buitengebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap. Bij de ontwikkeling van cultuurlandschappen hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Mensen zijn echter het landschap in de loop der tijd wel gaan waarderen om zijn ruimtelijke kwaliteiten.
Nieuwe functies zijn in dit gebied alleen toegestaan, indien deze in ruimtelijk opzicht of in functionele zin een relatie hebben met de agrarische sector. Daarbij kan gedacht worden aan het (her)gebruik van karakteristieke (agrarische) bebouwing voor nieuwe functies. Daarmee is de instandhouding van monumentale of karakteristieke bebouwing beter gewaarborgd. Voor een nieuw complex zouden de gebouwen zo geformeerd kunnen worden dat het in ruimtelijk opzicht lijkt op een (traditioneel) boerenerf. Inpasbaarheid in het agrarisch cultuurlandschap is van belang.
De gemeente wil de agrarische en landschappelijke identiteit behouden, alsmede een goede toekomst bieden voor de agrarische sector zelf.
Context
Het buitengebied is het gebied buiten de dorpen en kernen. In het buitengebied vindt agrarische bedrijvigheid plaats, er wordt gerecreëerd en gewoond en het bevat belangrijke ecologische waarden. In het buitengebied liggen enkele buurtschappen, met een hechte sociale structuur. Vanwege de verwevenheid met het landschap maken deze buurtschappen onderdeel uit van het buitengebied. Het buitengebied van de gemeente bepaalt grotendeels de identiteit van de gemeente. De functies die in het buitengebied voorkomen, zijn nu nog veel van elkaar gescheiden. De uitdaging is functies meer met elkaar te combineren, waardoor er niet alleen meer winst behaald kan worden, maar er ook meer bewustzijn ontstaat van verschillende functies.
Kernvisie
Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.
Toets aan initiatief
De voorgenomen Rood-voor-Rood-ontwikkeling sluit goed aan bij de beleidsdoelen zoals verwoord in de ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’. Gesteld wordt dat de ontwikkelingsrichting zoals opgenomen in de omgevingsvisie geen rekening houdt met de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied. Het plangebied betreft twee voormalig agrarische erven.
Voorliggende ontwikkeling zal niet direct bijdragen aan het ontwikkelen van de landbouw, maar zal bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Ter plaatse is namelijk landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Er wordt een compensatiewoning gebouwd aan de Helhuizenweg 16 en de bestaande bedrijfswoning aan zowel de Schaddenveldsweg 9 als de Helhuizenweg 16 worden bestemd als reguliere woningen. De compensatiewoning wordt gebouwd voor de concrete lokale behoefte en vormt daarmee geen belemmering voor de woningbouwprogrammering. Hiermee is de herontwikkeling als passend aan te merken en is de ontwikkeling niet in strijd met de beleidsdoelen zoals opgenomen in de omgevingsvisie.
Algemeen
De Woonvisie gemeente Hellendoorn 2020-2025 is op 4 december 2019 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld. Deze woonvisie is tot stand gekomen samen met woningcorporaties, zorgpartijen, marktpartijen, dorpsraden en inwoners. In deze woonvisie wordt het beleid vanaf 2012 geëvalueerd en is de woningmarktsituatie in kaart gebracht en doorvertaald naar een visie tot 2025.
Beleid in hoofdlijnen
Het thema van de Woonvisie 2020-2025 is ‘van kwantitatieve opgave naar kwalitatieve kans’. De rode draad hierin is het op peil brengen en houden van een hoog kwaliteitsniveau in de bestaande woningvoorraad. Deze bestaande voorraad is het vertrekpunt van de Woonvisie. Nieuwbouw dient te worden ingezet als kwalitatieve toevoeging op de bestaande woningvoorraad. Woningen worden niet toegevoegd voor korte termijn vraag, maar voor lange termijn behoefte. Woningen die nu gebouwd worden staan er immers voor een lange tijd. Een andere belangrijk uitgangspunt is ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Woningbouw dient in principe binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd te worden. Daarnaast dragen centrumlocaties meer bij aan structuurversterking van een kern (of gemeente) dan locaties aan de rand. Voor de gemeente Hellendoorn is voor de structuurversterking wenselijk aanvullend gebruik te maken van transformatielocaties en aanpakken van ‘rotte kiezen’.
Buitengebied
De gemeente geeft in haar woonvisie aan, aandacht te houden voor opgaven in het buitengebied. Het gaat dan met name om vrijkomende agrarische bebouwing. Hellendoorn is voor een groot deel een agrarische gemeente, met een groot buitengebied rondom de kernen en buurtschappen. De komende jaren is landelijk de verwachting dat de schaalvergroting in de landbouw doorzet. Daarnaast heeft een deel van de agrarische ondernemers geen opvolger. Dat betekent naar verwachting dat de leegstand in agrarisch vastgoed zal toenemen. Hellendoorn blijft hiervoor inzetten op rood-voor-rood-regelingen met als doel vrijkomend agrarisch bezit een herbestemming te geven. Denk aan het saneren van overtollige bedrijfsgebouwen in ruil voor bouwrecht op ruimtelijk passende locaties. Vrijkomend agrarisch vastgoed ombouwen naar kleine wooneenheden biedt kansen.
Naast rood-voor-rood-regelingen wil de gemeente ook andere initiatieven in het buitengebied stimuleren. Een mogelijkheid is om vrijstaande boerderijen om te bouwen naar meerdere kleine wooneenheden. De hele boerderij overnemen is voor starters te duur en voor oudere huishoudens brengt dit te veel onderhoud met zich mee. Een dergelijke transformatie kan met een CPO-project vanuit meerdere lokale inwoners mogelijk wel georganiseerd worden. De gemeente vindt het belangrijk dat er bij deze ontwikkelingen aandacht moet zijn voor de bereikbaarheid van deze wooneenheden, zeker wanneer er ouderen en/of zorgbehoevenden worden gehuisvest. Het vastgoed ligt immers vaak relatief ver van de voorzieningen.
Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie gemeente Hellendoorn 2020-2025
In voorliggend geval is sprake van een Rood-voor-Rood-ontwikkeling waarbij per saldo één woning wordt toegevoegd aan de woningvoorraad in het buitengebied van Haarle. De ontwikkeling sluit aan op een concrete behoefte. Voor de nieuwe woning is reeds een bewoner gevonden. De ontwikkeling sluit goed aan op het gemeentelijk woonbeleid dat aangeeft dat Hellendoorn blijft inzetten op rood-voor-rood-regelingen met als doel vrijkomend agrarisch bezit een herbestemming te geven
Algemeen
De gemeente Hellendoorn heeft in juni 2020 de beleidsnotitie 'Nieuw Buitengebied' vastgesteld. Deze beleidsregel vervang de eerdere beleidsnotitie 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied'. De beleidsregel biedt de basis voor projecten in het kader van rood voor rood en de kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO).
De basis van het beleid is het stappenplan. Via dit stappenplan worden initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied op weg geholpen en mogen ze zelf aan de slag gaan met het vormgeven van die ontwikkelingen. Het stappenplan geeft richting aan de gebiedsgerichte aanpak. Door alle stappen zorgvuldig te doorlopen, zal een goede start gemaakt worden met het opzetten van een integraal plan. Op deze manier probeert de gemeente de initiatiefnemer te verleiden om nieuwe verbindingen te leggen en extra kansen te grijpen die er liggen, ook met betrekking tot toekomstige opgaven.
De stappen gaan achtereenvolgens in op verschillende karakteristieken en onderdelen van het landschap en de planontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op dit stappenplan.
Stappenplan
1. Gebiedskenmerken
Gebiedskenmerken voor de locatie zijn de ondergrond en het landschap. Op basis van de gebiedskenmerken wordt nagedacht over wat mogelijk is op deze plek. In welk gebied vinden ontwikkelingen plaats en wat zijn de kenmerken van deze plek? Veel van de bestaande waardevolle kenmerken van het gebied zijn te linken aan de ondergrond. Kunnen deze waardevolle kenmerken versterkt worden of teruggebracht worden?
2. Identiteit
In 2014 is door de raad van Hellendoorn de omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. In deze visie is een hoofdstuk gewijd aan de identiteit van Hellendoorn. Deze input wordt gebruikt in het stappenplan om aansluiting te vinden in het gebied met een passende ontwikkeling.
3. Gebiedsopgaven
In Nederland zijn een paar belangrijke gebiedsopgaven van toepassing in het landelijk gebied. Dat is ook de aanleiding om deze stap toe te voegen aan het geheel. Door gebiedsopgaven en andere ontwikkelingen te koppelen kan kwaliteit en noodzaak met elkaar verbonden worden. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan belangrijke maatschappelijke opgaven. Grote opgaven voor het buitengebied van Hellendoorn zijn er op het gebied van energie, natuur en landschap, klimaat en landbouw
4. Verbinden
Communicatie is een belangrijk middel om te zorgen dat ontwikkelingen verbonden worden. Verbonden worden met andere ontwikkelingen, maar ook met de omgeving, de buren of andere ondernemers. Een binding hebben met een ontwikkeling zorgt voor meer draagvlak en beleving.
5. Wensen
Wanneer een plan gemaakt wordt, zijn er verschillende wensen en ideeën van betrokken partijen. Deze wensen moeten samen een plan gaan vormen. In deze stap is het de bedoeling om te laten zien dat de verschillende wensen samen een integraal en passend plan vormen voor de locatie.
6. Balans
De ideeën zijn integraal opgesteld, ontwikkelingen zijn vertaald in schetsen en referentie beelden en is er een plan opgesteld over de afstemming met de omgeving. Nu kan een conceptplan ingediend worden als vooroverleg bij de gemeente. De gemeente heeft de taak om een afweging te maken of met deze ontwikkeling een extra (ruimtelijk) kwaliteitsimpuls geleverd wordt, het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, een bijdrage geleverd wordt aan de verschillende gebiedsopgaven en of er draagkracht vanuit de buurt aanwezig is.
Rood voor rood regeling
Onderdeel van het beleid is de rood voor rood regeling, waarbij in ruil voor de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit de mogelijkheid wordt geboden voor het realiseren van één of meerdere woningen.
Voor een compensatiewoning dient minimaal 1.000 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing gesloopt te worden. Voor elke extra woning dient 1.500 m2 per woning gesloopt te worden. Een sloopoppervlakte groter dan 300 m2 komt in aanmerking voor deelname aan de regeling. De te slopen gebouwen dienen minimaal tien jaar bedrijfsmatig in gebruik te zijn geweest. Uitgangspunt voor de slooplocatie is de sloop van het gehele complex met voormalige bedrijfsbebouwing, dus inclusief sleufsilo's, mestkelders en overtollige erfverharding.
Het heeft de voorkeur dat de kavel(s) op (één van) de slooplocatie(s) worden gerealiseerd. Onder voorwaarde dat wordt voldaan aan het stappenplan, kan er worden gebouwd aan de rand van één van de kernen of buurtschappen, op een bestaand woonerf of als onderdeel van een bebouwingscluster.
De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van de bebouwing, maar ook door de verplichting de sloop- en bouwlocatie(s) landschappelijk in te passen.
Toetsing van het initiatief aan het beleid Nieuw Buitengebied
Op beide erven is geen actief agrarisch bedrijf meer aanwezig. Hiermee kenden de stallen geen gebruikswaarde meer. Op het erf Helhuizenweg 16 is circa 476 m2 aan stallen gesloopt. Tevens zijn op het erf Schaddenveldsweg 9 twee landschapsontsierende schuren gesloopt en een mengmestskelder gesaneerd. Daarvoor is een sloopbewijs van 958 m2 afgegeven. Hiervan wordt 524 m2 ingezet voor de Rood voor Rood ontwikkeling aan de Helhuizenweg 16. In totaal wordt 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Ook is voor beide locaties een ruimtelijk kwaliteitsplan gemaakt, die de compactere erven en landschappelijke inpassing weergeeft met gebiedseigen beplanting. Daarmee wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van de rood voor rood regeling.
Hierna wordt puntsgewijs ingegaan op het stappenplan:
Stap 1: Zoals uit Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan blijkt wordt het plangebied landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Bureau Erfontwikkelaar heeft hier een landschappelijke inpassing voor gemaakt. Deze is uitgewerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan.
Stap 2: Het plangebied ligt binnen de identiteit 'Rond Boeren'.
Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. Niet zozeer een identiteit die juist voor deze gemeente bijzonder is, maar wel een die maatschappelijk gezien een fors belang heeft. De kleine kernen zijn sterk verweven met het buitengebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap. Nieuwe functies zijn in dit gebied alleen toegestaan, indien deze in ruimtelijk opzicht of in functionele zin een relatie hebben met de agrarische sector. Bij een nieuw complex aan gebouwen kunnen de gebouwen zo worden geformeerd dat het erf in ruimtelijk opzicht lijkt op een (traditioneel) boerenerf. Inpasbaarheid in het agrarisch cultuurlandschap is van belang.
Behoud ontwikkeling en gepaste schaalvergroting vormen een wezenlijk uitgangspunt voor deze identiteit. Het doel is de agrarische en landschappelijke identiteit te behouden, alsmede een goede toekomst te bieden voor de agrarische sector zelf.
Voor de locatie Helhuizenweg en Schaddenveldsweg zijn erfinrichtingsplannen opgesteld waardoor de kenmerken en kwaliteiten worden versterkt, overeenkomstig de gebiedskenmerken (zie paragraaf 2.2). Door de situering van de nieuwe bebouwing aan de Helhuizenweg 16 en de compactere erfopzet met behoud van een deel van de bebouwing aan de Schaddenveldsweg 9 wordt zoveel mogelijk aangesloten bij een (traditioneel) boerenerf. Door deze situering en de landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij het agrarische cultuurlandschap. Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt, worden omliggende (agrarische) functies niet door de voorgenomen ontwikkeling belemmerd. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan bij de identiteit zoals deze geldt op basis van de Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’.
Stap 3: Voor deze Rood-voor-Rood-ontwikkeling is een aanzienlijke hoeveelheid landschapontsierende bebouwing (1.000 m2), gesloopt aan de Helhuizenweg 16 en Schaddenveldsweg 9 in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Dit heeft een positieve impact op het landschap. Hiervoor in de plaats wordt één woning met bijgebouw op het perceel Helhuizenweg 16 gerealiseerd. De erven worden compacter en landschappelijk ingepast, waarbij rekening is gehouden met de geldende gebiedskenmerken ter plekke. Door de sloop van de bebouwing is het verharde oppervlakte in het buitengebied minder, wat een positief effect heeft op de waterhuishouding. Al met al is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van Hellendoorn.
Stap 4: Initiatiefnemer heeft de directe omwonenden reeds geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Hier zijn geen bezwaren uit naar voren gekomen (zie paragraaf 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Stap 5: De bovenstaande vier stappen in combinatie met de wensen van initiatiefnemer hebben geresulteerd in voorliggend bestemmingsplan.
Stap 6: Zoals uit voorliggend bestemmingsplan blijkt, draagt voorliggend initiatief bij aan een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het buitengebied door onder meer de sloop van een aanzienlijke hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de deelgebieden. Het plan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en draagt bij aan de geldende gebiedsopgaven.
Het beleid voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied richt zich volgens de Welstandsnota van de gemeente Hellendoorn op behoud van kenmerkende eigenschappen. Voor wat betreft de bouw van de nieuwe woning geldt dat aansluiting moet worden gezocht met de traditionele compositie en architectuur.
Het ontwerp van de woning zal worden voorgelegd aan de stadsbouwmeester van “het Oversticht”, die de plannen voor de gemeente toetst aan de gemeentelijke welstandsnota.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Helhuizenweg 16
In april 2022 is door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door middel van een steekproef na te gaan wat de huidige kwaliteit van de grond op de locatie is (zie Bijlage 2).
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Uit het onderzoek blijkt dat er geen concentraties in de grond en het grondwater boven de tussenwaarde zijn aangetroffen, dit houdt in dat er geen aanleiding bestaat voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5707
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Hieruit blijkt dat in de mengmonsters analytisch geen asbest is aangetoond, dit houdt in dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is
Algemeen
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.
Schaddenveldsweg 9
In april 2022 is door Dumea Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door middel van een steekproef na te gaan wat de huidige kwaliteit van de grond op de locatie is (zie Bijlage 3).
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Uit het onderzoek blijkt dat er geen concentraties in de grond en het grondwater boven de tussenwaarde zijn aangetroffen, dit houdt in dat er geen aanleiding bestaat voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek.
Voor de locatie van de dieseltank blijkt uit het onderzoek dat er geen concentraties in de grond en het grondwater boven de tussenwaarde aangetroffen zijn, waardoor er geen aanleiding bestaat voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5707
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Hieruit blijkt dat in de mengmonsters analytisch geen asbest is aangetoond, dit houdt in dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is
Algemeen
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.
Het aspect bodem is voor beide locatie geen belemmering.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
De gemeente Hellendoorn heeft de archeologische verwachtingswaarde doorvertaald in de dubbelbestemmingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Op basis van dit geldende bestemmingsplan, geldt alleen ter hoogte van het deelgebied Helhuizenweg een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Op basis van deze dubbelbestemming geldt bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en grondverstoringen dieper dan 30 cm, een onderzoeksplicht. Voor de realisering van de vrijstaande woning wordt ruim minder dan 2.500 m2 grond geroerd, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Conclusie
Archeologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Binnen het deelgebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het deelgebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Bij beide locaties zijn inmiddels de gebouwen die ingezet worden ten behoeve van de realisatie van dit plan gesloopt. Een quickscan natuurtoets is niet meer noodzakelijk. De locatie aan de Helhuizenweg 16 waar de vrijstaande woning gerealiseerd wordt bestaat uit weiland wat regelmatig gemaaid wordt, waardoor er vanuit Flora en Fauna geen belemmeringen zijn.
Gebiedsbescherming
Natura2000-gebieden
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. In dit geval ligt de deellocatie Helhuizenweg op circa 450 meter van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ‘Sallandse Heuvelrug’, zie figuur 4.1. De locatie Schaddenveldsweg 9 ligt op circa 2 kilometer afstand van het ‘Vecht- en Beneden Reggegebied’. Direct negatieve effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van licht of geluidshinder zijn gelet op de onderlinge afstand op voorhand uit te sluiten. Indirecte effecten in de vorm van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten.
Door BiedtRuimte is daarom een stikstofonderzoek uitgevoerd met behulp van de voorgeschreven rekentool AERIUS Calculator 2023. De onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 6, de projectberekening ontwikkelfase is opgenomen in Bijlage 7 en de projectberekening voor de gebruiksfase is opgenomen in Bijlage 8. De landschapontsierende bebouwing is op beide deellocaties al gesloopt en is daarom buiten beschouwing gelaten. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.
Uit de rekenresultaten blijkt dat er in de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Sallandse Heuvelrug’ of verder weg gelegen Natura 2000-gebieden. Deze resultaten duiden erop dat er geen sprake is van een stikstofdepositie met een mogelijk negatief significant effect. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig is.
Figuur 4.1: Uitsnede Natura 2000 ter hoogte Helhuizenweg 16 (Bron: atlasleefomgeving.nl)
Natuurnetwerk Nederland
Zoals is te zien in figuren 4.2 en 4.3 liggende deelgebieden aan de Helhuizenweg 16 en Schaddenveldsweg 9 niet binnen de begrenzing van het NNN. Met deze ontwikkeling worden twee agrarische bedrijven gestaakt, de bestaande bedrijfswoningen bestemd als woonbestemming en een compensatiewoning met bijgebouw op basis van Rood voor Rood ontwikkeling toegevoegd. Hiertoe wordt 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt, de bestaande erven meer compact en landschappelijk ingepast.
Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten de NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Figuur 4.2: Uitsnede NNN ter hoogte Helhuizenweg 16 (Bron: atlasleefomgeving.nl)
Figuur 4.3: Uitsnede NNN ter hoogte Schaddenveldsweg 9 (Bron: atlasleefomgeving.nl)
Soortenbescherming
Op beide deelgebieden is de landschapsontsierende bebouwing al gesloopt. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied daardoor niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten of tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren.
Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Wel dient bij uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de voortplantingsperiode van vogels en wordt geadviseerd een broedvogelscan uit te voeren. Daarnaast mogen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën niet worden gedood. Er geldt wel een vrijstelling voor het beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen.
Het aspect ecologie is geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Railverkeerslawaai en industrielawaai is voor het plangebied buiten beschouwing gelaten, omdat het plangebied zich niet bevindt binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg, dan wel binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Voor onderhavig plan is dus alleen wegverkeerslawaai van belang, omdat de locatie van de beoogde compensatiewoning in de geluidszone van zowel de Helhuizenweg als de Achterhoeksweg ligt. Op basis van de Verkeers Milieukaart van de gemeente is aannemelijk dat dat er voldaan kan worden aan de voorkeurswaarde Lden = 48 dB en ambitiewaarde uit het geluidsbeleid van de gemeente Hellendoorn. Onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
De bestaande bedrijfswoningen aan de Helhuizenweg en Schaddenveldsweg worden bestemd als reguliere woningen. In artikel 76 van de Wet geluidhinder is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Onderzoek naar wegverkeerslawaai voor deze woningen is niet noodzakelijk.
De wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Hiervoor zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. De toename van het aantal verkeersbewegingen is 8 verkeersbewegingen per weekdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in figuur 4.4 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 1% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.
Figuur 4.4: Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht (2009). Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype:
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
Het plangebied ligt in het rustige buitengebied. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”. Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden aan de Helhuizenweg en de Schaddenveldsweg. Gesteld kan worden dat er sprake is van een forse verbetering van het woon- en leefklimaat van omliggende functies aan zowel de Helhuizenweg als de Schaddenveldsweg, aangezien de planologische mogelijkheid voor het exploiteren van een agrarisch bedrijf op beide locaties komt te vervallen.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd.
Hieronder zal de hinder van bestaande functies in de omgeving worden beschreven. Opgemerkt wordt dat bij veehouderijen, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, veelal de grootste richtafstand geldt voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan. De overige van toepassingen zijnde aspecten, stof, geluid en gevaar worden hierna getoetst.
In de omgeving van het deelgebied Helhuizenweg bevinden zich enkele milieubelastende activiteiten, namelijk twee agrarische bedrijven. In de omgeving van het deelgebied Schaddenveldsweg bevinden zich ook enkele milieubelastende activiteiten, namelijk drie agrarische bedrijven en een vakantiepark. In onderstaande tabellen zijn per deelgebied de bedrijven/functies genoemd. Tevens is aangegeven welke milieucategorie op deze functies van toepassing is, welke richtafstand voor het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ wordt geadviseerd en wat de afstand van deze activiteiten/functies tot het plangebied is. Voor de agrarische bedrijven is het aspect ‘geur’ buiten beschouwing gelaten. Opgemerkt wordt dat gemeten is tussen het bouwvlak van de (compensatie)woning en de (agrarische) bedrijfsbouwvlakken.
Bedrijven omgeving deelgebied Helhuizenweg
Adres | Functie | Categorie | Richtafstand (rustige woonwijk) |
Werkelijke (kortste) afstand |
Achterhoeksweg 3 Haarle | Paardenhouderij | 3.1 | 30 m (geluid en stof) 50 m geur |
190 meter |
Helhuizerweg 46 Holten | Grondgebonden agrarisch bedrijf (fokken en houden van rundvee) | 3.2 | 30 m (geluid en stof + m.u.v. geur) | 295 meter |
Bedrijven omgeving deelgebied Schaddenveldsweg
Adres | Functie | Categorie | Richtafstand (rustige woonwijk) |
Werkelijke (kortste) afstand |
Schaddenveldsweg 2 | Intensieve veehouderij (fokken en houden van varkens en rundvee) | 4.1 | 50 m (geluid + m.u.v. geur) | 50 meter |
Schaddenveldsweg 9a | Intensieve veehouderij (fokken en houden van varkens) | 4.1 | 50 m (geluid + m.u.v. geur) | 240 meter |
Knollenhaarweg 7 | Vakantiepark | 3.1 | 50 m (geluid + m.u.v. geur) | 290 meter |
Coninckserve 4b | Grondgebonden agrarisch bedrijf (Fokken en houden van rundvee) | 3.2 | 30 m (geluid en stof + m.u.v. geur) | 420 meter |
Gezien de afstanden tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende milieubelastende functies niet in hun bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Met voorliggende ontwikkeling wordt aan de Helhuizenweg 16 een nieuw geurgevoelig object toegestaan, namelijk de compensatiewoning. Zoals in de paragraaf 4.7 Bedrijven en milieuzonering is aangegeven, bevinden zich in de omgeving van het plangebieddeel aan de Helhuizenweg (de planologische) mogelijkheden tot exploiteren van grondgebonden veehouderijen, hiervoor geldt gelet op het bovenstaande buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 meter.
Aan de Achterhoeksweg 3 bevindt zich een agrarisch bouwvlak voor een paardenhouderij. Dit agrarisch bouwvlak ligt op een afstand van circa 190 meter van het plangebied.
Aan de Helhuizerweg 46 Holten bevindt zich eveneens een agrarisch bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit agrarisch bouwvlak ligt op een afstand van circa 295 meter van het plangebied.
Aan de vaste afstand van 50 meter tot omliggende agrarische bedrijven kan ruimschoots worden voldaan. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Tevens wordt opgemerkt dat omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Aan de Schaddenveldsweg 9 en Helhuizenweg 16 worden de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar reguliere woningen. De Wet geurhinder maakt geen onderscheid in bedrijfswoningen of reguliere woningen. Deze planologische wijziging van de bedrijfswoningen zorgt dan er dan ook niet voor dat er nieuwe geurgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt. Nadere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect geur is geen belemmering voor dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.5 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied aan de Helhuizenweg 16 en omgeving weergegeven.
Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart deelgebied Helhuizenweg 16 (Bron: risicokaart.nl)
Zoals uit figuur 4.5 blijkt bevindt zich in de omgevingen geen bevi-inrichtingen en transporten van gevaarlijk stoffen over de weg, spoor en/of water.
De geplande woning ligt wel binnen het invloedsgebied van de oostelijk gelegen hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie, zie tabel hieronder. Hierdoor is het Bevb (= Besluit externe veiligheid buisleidingen) van toepassing. Uit de tabel blijkt dat het deelgebied net binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. Het plan ligt buiten de 10-6 contour waardoor er voldaan wordt aan het plaatsgebonden risico. Door de ontwikkeling is er sprake van een extra woning en een toename van gemiddeld 2,54 personen (normgetal dat de Gasunie hanteert) binnen het plangebied aan de Helhuizenweg. Daarom dient het groepsrisico verantwoord te worden conform het bepaalde in artikel12 van het Bevb.
Voor de bestaande woning aan de Helhuizenweg 16 geldt dat de personendichtheid niet toenemen, omdat de functie wonen hier niet wijzigt. Het groepsrisico neemt daardoor eveneens niet toe of af en hoeft niet nader verantwoord te worden.
Tabel Leidinggegevens:
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot deelgebied |
A 523 | 1.219 mm | 66 bar | 210 m | 540 m | ca. 465 m |
A 529 | 1.219 mm | 66 bar | 210 m | 540 m | ca. 475 m |
N-557-30 | 212 mm | 40 bar | 50 m | 95 m | ca. 310 m |
N-558-40 | 212 mm | 40 bar | 50 m | 95 m | ca. 695 m |
Advies Veiligheidsregio Twente
Veiligheidsregio Twente heeft eind 2021 advies uitgebracht voor de verantwoording van het groepsrisico en de rampenbestrijding, zie Bijlage 9. Het betreft de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid die van toepassing is op de nieuwe woning in het deelgebied Helhuizenweg 16 Haarle.
Het deelgebied bevindt zich nabij een bestaande hogedruk aargastransportleiding. De effecten van een incident bij de hogedruk aardgastransportleiding doen zich onmiddellijk of binnen zeer korte tijd voor. De nieuw te realiseren woning bevindt zich buiten de zone dat deze kan gaan mee branden. Hierdoor zijn personen die zich inpandig bevinden -in principe- veilig.
Aanvullende maatregelen om de kan te verkleinen of om de effecten te beperken zijn ons inziens buiten proportioneel of hebben een beperkt effect. Desondanks kunnen incidenten met (dodelijke) slachtoffers tot gevolg niet worden uitgesloten. Het is aan de gemeente Hellendoorn te bepalen welk veiligheidsniveau voor dit plan acceptabel is.
Verantwoording groepsrisico
Personendichtheid en hoogte groepsrisico
De personendichtheid in het invloedsgebied is laag gezien de relatief weinige bebouwing. Volgens de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen is de omgeving te typeren als rustige woonwijk waar de bevolkingsdichtheid gemiddeld 25 personen per hectare is. Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie minder dan 10% ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Brandweer Twente adviseert:
"Het gaat om het buitengebied waarbij wij veronderstellen dat de hoogte van het groepsrisico niet wordt overschreden en er geen sprake is van een significante toename."
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Directe brondbestrijding van een incident bij de buisleiding door de brandweer is niet mogelijk vanwege de aanhoudende toevoer van aardgas uit het kapotte leidingdeel. De brandweer richt zich daarom primair op het redden van mens en dier, ontruimen van het gebied en het bestrijden van secundaire branden. De brandweer moet daarbij echter rekening houden met de warmtestraling en kan daardoor slechts op grote afstand van het incident opereren. De beheerder van de gasleiding zal zich richten op de bronbestrijding bij de gasleiding, maar deze medewerker zal niet direct na het incident beschikbaar zijn.
De effecten van een incident doen zich onmiddellijk voor of binnen zeer korte tijd, waardoor de brandweer per definitie niet op tijd aanwezig kan zijn om slachtoffers te voorkomen. Daarnaast is er, door de ligging van het plangebied naast de Veiligheidsregio IJsselland, sprake van regio overstijgende brandweerzorg.
De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen heeft alleen nut voor het bestrijden van secundaire branden als gevolg van fakkelbrand, maar niet voor het bestrijden van de fakkel zelf. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de brandkranen in het drinkwaterleidingnet, ondanks dat dit in het buitengebied beperkt is. In de directe omgeving van het plangebied is geen open water aanwezig. Het opbouwen van groot watertransport om secundaire branden te bestrijden duurt daardoor langer en zal de brand zich verder ontwikkelen. Voor de bestrijding zal tevens gebruik gemaakt worden van tankwagens.
De bestrijdbaarheid is daarnaast afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen. De hoofdontsluiting is op de Achterhoeksweg en via de Helhuizenweg naar de N332.
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie circa 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd.
Het is de verwachting dat het plangebied zich binnen de normtijd bevindt op grond van artikel 3.2.1. Besluit veiligheidregio's dat voorschrijft dat een basisbrandweereenheid een opkomsttijd heeft van 6 minuten voor gebouwen met een woonfunctie.
Bronmaatregelen
Aanvullende bronmaatregelen ten aanzien van de hogedruk aardgastransportleiding zijn voor voorliggend plan buitenproportioneel en ligt ook bij de leidingbeheerder. Dit neemt niet weg dat het voorkomen van incidenten van belang is. Mochten er toch activiteiten nabij de transportleiding plaatsvinden dan adviseert Veiligheidsregio Twente dit met de leidingbeheerder te bespreken en eventuele aanvullende maatregelen te treffen.
Zelfredzaamheid
Voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid, oftewel het vermogen voor mensen om zich zelfstandig in veiligheid te kunnen brengen, is een belangrijke voorwaarde voor de beperking van slachtoffers. Voor het plangebied is het uitgangspunt dat de aanwezigen in de nieuw te realiseren woning zelfredzaam zijn of in staat elkaar, bij voldoende tijd, in veiligheid te kunnen brengen. De woningen of andere objecten zoals de schuur kunnen bescherming bieden tegen de hittestraling. In de toekomstige situatie word een reguliere woning gerealiseerd. Het gaat hierbij om zelfredzame personen.
Plangebied aan de Schaddenveldsweg 9
Uit de inventarisatie blijkt dat ten westen van de bestaande bedrijfswoning aan de Schaddenveldsweg 9 op circa 200 meter noordoostelijk een aardgasleiding en op 350 meter ten oosten van dit deelgebied nog twee aardgasleidingenen liggen. Omdat het een bestaande woning betreft zal de personendichtheid niet toenemen. Het groepsrisico neemt daardoor eveneens niet toe of af en hoeft niet nader verantwoord te worden.
Het plan is in overeenstemming met de wet- en regelgeving externe veiligheid.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (oktober 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. De CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke Nota Parkeernormen (vastgesteld d.d. 21 september 2021). De nota is bedoeld als normenkader van de gemeente Hellendoorn.
De gemeente Hellendoorn hanteert een vaste norm per functie. Indien minimum en maximumnormen worden opgesteld, wordt in vrijwel alle situaties de minimumnorm als realisatienorm gehanteerd. Vorenstaande is overgenomen in de normering die is opgenomen in de Nota parkeernormen.
Verkeersgeneratie
De ontwikkeling voorziet aan de Helhuizenweg in een extra woning met bijbehorende verkeersbewegingen. De wegen in de omgeving kunnen de geringe extra verkeersbewegingen eenvoudig aan. Het nieuwe erf zal via een nieuwe in-/uitrit op de Achterhoeksweg worden ontsloten.
Zowel aan de Helhuizenweg als de Schaddenveldsweg worden de agrarische bestemmingen omgezet in een woonbestemming voor de aanwezige bedrijfswoningen. Beide locaties blijven gebruik maken van de bestaande in-/uitrit. De verkeersgeneratie behorende bij een agrarisch bedrijf komt hiermee te vervallen, waardoor er per saldo sprake is van een verbetering.
Parkeren
Voor wat betreft parkeren geldt dat er voor een vrijstaande woning afgerond drie parkeerplaatsen benodigd zijn. Voor zowel de bestaande woningen als de compensatiewoning, geldt dat op eigen erf voldoende ruimte is om hierin te voorzien, zie Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
Verkeer en parkeren geen belemmering voor de realisering van dit plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Zoals is aangegeven in paragraaf 4.4 ligt het plangebied niet binnen een Natura 2000 gebied. De deellocatie Helhuizenweg ligt op een afstand van circa 450 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug'. De deellocatie Schaddenveldsweg 9 ligt op circa 2 kilometer afstand van het Natura 2000 gebied ‘Vecht- en Beneden Reggegebied’.
Uit de stikstofberekening is gebleken dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts één grondgebonden woning in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Daarnaast wordt in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn bebouwing gesloopt. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.
Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.
Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Waterplan (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050.
Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing.
Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
De trits "vasthouden, bergen en afvoeren" houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.
Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het er om dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van gronden oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Beleid waterschap Drents Overijsselse Delta
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerprogramma opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022 tot 2027) wil uitvoeren.
Het waterschap zorgt voor veilig wonen met water, voor voldoende en schoon water voor boeren en bedrijven in de stad en de natuur. Samen met zijn partners doet het waterschap dat op een sobere en doelmatige wijze, zodat de mensen in het gebied gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken.
Gemeentelijk beleid
Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn” vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken.
De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem.
In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:
Afvalwaterzorgplicht
De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.
Hemelwaterzorgplicht
De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.
Grondwaterzorgplicht
De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.
Waterparagraaf en watertoets
De watertoets is het proces van vroegtijdig beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. De watertoets wordt via een waterparagraaf opgenomen in het bestemmingsplan. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie en de wijzigingen die optreden en hoe hiermee wordt omgegaan. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.
Het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw breekt met een eeuwenoude traditie. Een traditie van zo snel mogelijk afvoeren van afvalwater en hemelwater. Volgens het nieuwe rijksbeleid moet vooral het hemelwater lokaal zo lang mogelijk worden vastgehouden. Pas als het niet kan, dient het water te worden afgevoerd. In datzelfde rijksbeleid staat ook een voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen. Het beleid is erop gericht schone waterstromen te scheiden van verontreinigde waterstromen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen:
Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regel stellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.
Voorkeursvolgorde
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat voor beide locaties de normale procedure van toepassing is.
De bijbehorende standaard waterparagrafen voor Helhuizenweg 16 en Schaddenveldsweg 9 respectievelijk als Bijlage 4 en Bijlage 5 opgenomen in deze toelichting.
Het hemelwater wordt geïnfiltreerd. Op de erven is hier voldoende ruimte voor, meer zelfs dan in de huidige situatie het geval is. Er wordt immers een groot oppervlakte aan verharding gesaneerd. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid
Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld.
De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke).
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor het plangebied voor deze bestemming is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden algemene bouwregels omtrent bestaande afmetingen en afstanden en afstand tot wegen beschreven.
In dit artikel wordt aangeven welk gebruik in ieder geval in strijd is met het bestemmingsplan. Verder wordt hier ingegaan op de mogelijkheden voor een ‘vrij’ beroep of een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en de mogelijkheden voor het realiseren van een paardenbak.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel wordt aangeven op welke punten en onder welke voorwaarden het bestemmingsplan gewijzigd kan worden.
In dit artikel zijn afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen, hemelwaterafhandeling en landschappelijke inpassing opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende deelgebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
De bestemming ‘Agrarisch’ is opgenomen ter plaatse van de locatie aan de Schaddenveldsweg 9. Het agrarisch bouwvlak is hier verwijderd. Hierdoor kan deze grond agrarisch blijven gebruikt worden. Gronden met deze agrarische bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid. Daarnaast zijn niet-agrarische nevenactiviteiten, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en andere bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen, toegestaan.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen ter plaatse van de locatie Helhuizenweg 16. Het agrarisch bouwvlak is hier verwijderd. Hierdoor kan deze grond agrarisch blijven gebruikt worden. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid en de instandhouding van de daar voorkomende landschapselementen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en andere bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen, toegestaan.
De bestemming ‘Wonen’ is opgenomen ter plaatse van de bestaande woningen, de nieuwe woning en de bijgebouwen. Voor ieder erf is een eigen bestemmingsvlak opgenomen. Voor de compensatiewoning is tevens een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden.
De regels sluiten aan bij de systematiek voor de bestemming ‘Wonen’ van de bestemmingsplannen ‘Buitengebied 2009’ en ‘Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012’. Wel zijn er enkele specifieke bepalingen opgenomen. Zo is voor de Helhuizenweg 16 een afwijkende maatvoering opgenomen voor de te bouwen bijbehorende bouwwerken. In afwijking van de standaardregels mag hier 150 m2 bijgebouw gebouwd worden. Dit is middels een aanduiding ‘afwijkende maatvoering’ op de verbeelding geborgd.
Tot slot zijn kan van zowel bouw- en gebruiksregels op ondergeschikte punten worden afgeweken en kan middels een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingsvlak onder voorwaarden worden vergroot.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
Het plangebied heeft een lage archeologische (verwachtings)waarde. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermt de verwachte archeologische waarden.
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ook is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
In de directe omgeving van het deelgebied Helhuizenweg 16 bevinden zich een aantal woningen en op circa 300 meter een agrarisch bedrijf. Belanghebbenden in de directe omgeving van het deelgebied zijn door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van onderliggend initiatief.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het wettelijke vooroverleg is overleg gepleegd met de provincie Overijssel en zij hebben aangegeven dat het plan past binnen hun ruimtelijk beleid.
Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets in juni 2023. Deze toets resulteerde voor beide locaties in de normale procedure. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven geen waterschapbelang te hebben bij dit plan. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is en dat de standaard waterparagraaf volstaat, deze is te vinden in Bijlage 4 Watertoets Helhuizenweg 16 en Bijlage 5 Watertoets Schaddenveldsweg 9
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Initiatiefnemer heeft het plan reeds besproken met de direct belanghebbenden. De plannen zijn positief ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft volgens artikel 3.8 lid 1 Wro vanaf 27 oktober 2023 tot en met 8 december 2024 ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het stikstofrekenprogramma AERIUS is 6 november 2023 geupdatet, daarom zijn de AERIUS voor dit project opnieuw uitgevoerd en de bijlagen 6, 7 en 8 vervangen door de recente stikstofrapportage en berekeningen. De uitkomst van de nieuwe AERIUS berekeningen zijn gelijk aan de oude uitkomst. Het plan leidt in zowel de ontwikkelfase als de gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties.