direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Hardenbergerveldweg 3a, Hoogenweg
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hardenbergerveldweg 3a te Hoogenweg, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch bedrijf. Op het erf bevindt zich één woning met aanbouw, een oude varkensstal en een wagenberging.

De wagenberging wordt in de huidige situatie gebruikt voor de opslag van materieel ten behoeve van hobbymatige activiteiten. De varkensstal heeft echter haar functie verloren doordat geen varkens meer worden gehouden. Er wordt dan ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud. Het voornemen bestaat om deze stal met een oppervlakte van circa 834 m2 te slopen en ter compensatie een woning met aanpandig bijgebouw te realiseren in het kader van Rood voor Rood.

De omvang van de te slopen bebouwing is niet voldoende om aan de sloopnorm van 850 m2 voor de realisatie van een compensatiewoning te kunnen voldoen. Om aan de sloopnorm te kunnen voldoen is een tweede locatie betrokken bij het plan. Het betreft de locatie aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld (kadastraal bekend als: gemeente Hardenberg, sectie AA, nummer 1805). Ter plaatse zijn enkele landschapsontsierende schuren, met een oppervlakte van 30 m2 gesloopt. Hiervoor is reeds een sloopvoucher uitgegeven, welke ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is aangekocht. Aangezien voor de locatie separaat een bestemmingsplan is opgesteld, maakt het perceel geen onderdeel uit van het voorliggende wijzigingsplan.

Het beleid ten aanzien van de Rood voor Rood regeling is uitgewerkt in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". Hierin is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.7) opgenomen, op grond waarvan burgemeester en wethouders onder voorwaarden één extra woning kan toestaan binnen het voormalig agrarisch bouwvlak. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Hardenbergerveldweg 3a te Hoogenweg. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, sectie Z, nummers 4537 en 1964. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Hardenberg en Hoogenweg en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Hardenberg en Hoogenweg en de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan ''Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Hardenbergerveldweg 3a, Hoogenweg” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld 17 juli 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. De rode stippellijn omvat het bouwvlak dat tevens het plangebied vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

De gronden zijn op basis van het bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch - Besloten heideontginningslandschap' met een bouwvlak. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Binnen het bouwvlak is één agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing toegestaan.

Het plangebied valt tevens binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'. Gronden die zijn voorzien van deze aanduiding zijn mede bestemd voor de instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein.

1.4.3 Strijdigheid

Het in gebruik nemen van de bestaande boerderij als reguliere woning en het bouwen van een extra woning in het kader van Rood voor Rood is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat hiervoor zowel de bouw- als de gebruiksmogelijkheden ontbreken. In het geldende bestemmingsplan is in artikel 4.6.7 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het initiatief mogelijk kan worden gemaakt. In paragraaf 4.3.1 wordt nader ingegaan op deze wijzigingsbevoegdheid, waarbij aan de van belang zijnde voorwaarden zal worden getoetst.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke aspecten

Het landschap in de omgeving van het plangebied is kenmerkend voor het besloten heideontginningslandschap. Het gebied is relatief open, maar wordt onderbroken door bosjes en erven. Deze erven liggen in blokken langs de wegen en zijn overwegend voorzien van erfbeplanting. Lijnvormige beplantingsvormen (houtsingels) volgen de kavelstructuur en bevinden zich met name haaks op de weg.

2.2 Het plangebied en zijn omgeving

Het plangebied betreft een relatief nieuw agrarisch erf dat in de tweede helft van de 20e eeuw is gevestigd en kent een karakteristieke opbouw. Het woongedeelte ligt aan de voorzijde, richting de weg, en het werkgedeelte aan de achterzijde. Dit resulteert in een siertuin naar de weg (zuidoost zijde) met daar achter de schuren (een varkensstal en een later bijgebouwde wagenberging). De varkensstal bestaat uit gemetselde muren en een asbestdak. De wagenberging kent een plaatmateriaal van groen damwand.

Het plangebied wordt door één inrit aan de zuidoostzijde ontsloten op de Hardenbergerveldweg. Aan de overige zijden wordt het plangebied omgeven door agrarische gronden. In de omgeving bevinden zich verspreid agrarische- en woonerven. Daarnaast ligt het bedrijventerrein Broeklanden op circa 400 meter ten zuidwesten van het plangebied.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Tevens is in afbeelding 2.2 een straatbeeld van de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Hardenbergerveldweg (Bron: Google Streetview, 2009)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

Het buitengebied is van oudsher van belang geweest voor de agrarische sector. De sector is echter de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vindt schaalvergroting plaats, het aantal bedrijven neemt steeds verder af en ondernemers zijn op zoek naar mogelijkheden om hun agrarische bedrijfsvoering te verbreden. Daarnaast komen er, door het verdwijnen van agrarische bedrijven, agrarische complexen vrij. Om de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied te behouden, is het gewenst om onder voorwaarden ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen voormalige agrarische bedrijfslocaties. Zo ook op het perceel aan de Hardenbergerveldweg 3a te Hoogenweg. Het agrarisch gebruik is niet meer reëel en de ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse zijn beperkt. De nog aanwezige oude varkensstal met een oppervlakte van circa 834 m2 wordt als landschapsontsierend aangemerkt. De varkensstal bestaat uit gemetselde muren en een asbestdak. De verschijning heeft door het langerekte volume en het stenige beeld een behoorlijke impact op de omgeving. Ook heeft de schuur geen vervolgfunctie meer waardoor de staat van het onderhoud op termijn verder zal gaan verslechteren.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.7 bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg") wordt in ruil voor de sloop van de varkensstal en de sloop van 30 m2 landschapsontsierende bebouwing aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld, met een oppervlakte van totaal 864 m2, het recht op één compensatiewoning met bijgebouw verkregen.

3.2 Ontwikkeling

3.2.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om de landschapsontsierende oude varkensstal aan de Hardenbergerveldweg 3a te slopen en een compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood te bouwen. De bestaande woning met aanbouw en de wagenberging blijven daarbij behouden. Deze hebben nog voldoende gebruikswaarde. De wagenberging wordt straks gebruikt als bijgebouw bij de bestaande woning en voor de opslag van materieel ten behoeve van hobbymatige activiteiten. Het betreft een type schuur dat meer voorkomt op woonerven in de omgeving en past qua materiaal, vorm en schaal in het landschap.

Op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 4.3.1) wordt in ruil voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing, met een oppervlakte van circa 864 m2, het recht op één compensatiewoning verkregen.

De ontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:

  • Sloop van een varkensstal van circa 834 m2;
  • Sloop van 30 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Kuilenweg 34;
  • Behoud bestaande woning en wagenberging;
  • Realisatie van één compensatiewoning (750 m3) met bijgebouw (100 m2);
  • Het zorgvuldig landschappelijk inpassen van het geheel.

In de onderstaande afbeelding is de sloopopgave te zien. De te slopen varkensstal is rood ingekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0005.png"  
Afbeelding 3.1: De sloopopgave (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.2.2 Ruimtelijk kwaliteitsplan

3.2.2.1 Algemeen

Voor de ontwikkeling is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. De landschappelijke inpassing is verbeeld in impressietekeningen. In afbeelding 3.2 en 3.3. zijn twee uitsnedes van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Het volledige plan is opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0007.png"  
Afbeelding 3.3: Uitsnede impressiebeeld ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.2.2.2 Situering van de compensatiewoning

Het erf sluit aan bij de karakteristiek van het besloten heideontginningslandschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat het erf compact moet blijven om daarmee de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk te houden. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie krijgt met het bestaande erf. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de weg en sluit aan bij het orthogonale patroon van het heideontginningslandschap. Langs de Hardenbergerveldweg staan meer erven waar twee of meer woningen op staan. Deze woningen bestaan veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder veel aanbouwen. Om de woning aan te laten sluiten op deze bestaande bebouwing is gekozen voor een woning met aanpandig bijgebouw. Hieronder wordt verstaan dat de woning een sterke hoofdvorm krijgt dat refereert aan de varkensstal die afgebroken wordt. De bestaande woning moet ten alle tijde het 'hoofdgebouw' op het erf blijven. De compensatiewoning moet hier onderdanig aan zijn. Dit wordt bereikt door de gekozen materialisatie van de woning en de positie op het erf 'achter' de woning. Initiatiefnemer wenst de bestaande wagenberging te behouden ten behoeve van hobbymatige activiteiten. Aangezien er nog agrarische gronden in eigendom blijven kan hier materieel opgeslagen worden onder meer ten behoeve van het onderhoud van deze gronden. Verrommeling van het landschap wordt hiermee voorkomen. Het gehele erf wordt landschappelijk goed ingepast met een houtsingel. Dit zal de ruimtelijke kwaliteit versterken. Tesamen met de groenstructuur wordt het erf een groen eiland in het relatief open landschap. Het is daarbij passend, gezien de kleurstelling en situering op het erf, dat de wagenberging behouden blijft.

3.2.2.3 Groenstructuur en inrichting erf

De erven langs de Hardenbergerveldweg zijn over het algemeen half open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen of singels. Richting de weg zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing.

Om aan te sluiten op de gebiedskenmerken is er gekozen om het erf aan de noordwestzijde af te schermen met een houtsingel van minimaal 5 meter breed. Het is niet wenselijk om het zicht op de woning en de compensatiewoning af te schermen. Er is daarom gekozen het ‘voorerf’ meer open te houden met ruimte voor geschoren hagen.

Bestaande waardevolle bomen kunnen behouden blijven en ‘voor’ de woning worden nieuwe Hollandse Lindes aangeplant. Hiermee behoudt het erf zijn karakter en wordt de woning met de compensatiewoning landschappelijk een eenheid.

Het contrast van enig groen op erven en het meer opener landschap blijft overeenkomstig de gebiedskenmerken behouden. Het voorerf blijft tuin met ruimte voor sierbeplanting (bijvoorbeeld Rododendrons, hortensia's, boerensering). Het geeft een passende sierlijke afscherming. Tussen de bestaande woning en de compensatiewoning wordt een haag aangeplant bestaande uit Esdoorn/Beuk of Wilde liguster. Daarnaast wordt aan deze zijde van de wagenberging, centraal op het erf, enkele hoogstamfruitbomen aangeplant. Hiermee wordt ook het zicht op de te behouden wagenberging op een passende wijze afgeschermd.

Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden. Rondom de woningen is enkel een tuin voorzien.

De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van de gebouwen.

3.2.2.4 Samenvatting maatregelen

Hieronder volgt een opsomming van de maatregelen:

  • Behouden wagenberging en deze landschappelijk goed inpassen middels een houtsingel;
  • De compensatiewoning en de schuur worden uitgevoerd in schuurarchitectuur en komen binnen de contouren van het bestaande erf;
  • Aanplant streekeigen haag op erfscheiding;
  • Aanplant wilde haag op het erf;
  • Aanplant Hollandse lindes op het voorerf;
  • Aanplant hoogstamfruitbomen op het erf;
  • Bestaande inrit blijft ontsluiting van het erf.

De landschappelijk inpassing is verbeeld in impressietekeningen, welke zijn opgenomen in afbeelding 3.2 en 3.3.

3.3 Kwaliteitsimpuls groene omgeving

3.3.1 Algemeen

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, vindt hieronder een toetsing plaats.

3.3.2 Gebiedseigen ontwikkeling

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat voorop. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten.

3.3.3 Schaal en impact op de omgeving

De activiteiten zullen plaatsvinden aansluitend op het bestaande erf. De varkensstal is niet meer in gebruik en wordt daarmee als landschapsontsierend aangemerkt. Het totale bebouwde oppervlakte in het buitengebied van Hardenberg neemt fors af. De schaal van de ontwikkeling is klein, mede door de positionering van de gebouwen middels de één erfgedachte. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van de stal.

3.3.4 Eigen belang versus maatschappelijk belang

Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot en er kunnen gelden gegenereerd worden voor de sloop van de opstal. Ook is er een maatschappelijk belang. Op het erf staat een landschapsontsierende stal met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van de verharding zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele buitengebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.

3.3.5 Tegenprestatie

Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie.

Deze tegenprestatie zal bestaan door het slopen van minimaal 834 m2 lanschapsontsierende bebouwing en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig erfensemble met gebouwen die passen in het landschap aan de Hardenbergerveldweg te Hoogenweg. Daarnaast wordt er middels een sloopvoucher nog een 30 m2 elders in de gemeente gesloopt.

3.4 Verkeer en parkeren

Met dit initiatief wordt één compensatiewoning op een erf toegevoegd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.2 en 3.3, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.

In de toekomstige situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit, die op een veilige en overzichtelijke wijze is ontsloten op de Hardenbergerveldweg.

Met het initiatief wordt een extra woning toegevoegd, wat een zeer beperkte verkeersgeneratie op zal leveren. De planologische mogelijkheid voor een agrarische functie komt met dit plan echter te vervallen, waardoor er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied : 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt één compensatiewoning met bijgebouw teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 864 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Hardenbergerveldweg 3a te Hoogenweg en Kuilenweg 34 te Bruchterveld;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Realisatie van één compensatiewoning met bijgebouw;
  • Het zorgvuldig landschappelijk inpassen van het geheel.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.3, waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. In paragraaf 4.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een compensatiewoning op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode stippellijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0009.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).


Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het concrete voornemen bestaat uit de sloop van een oude varkensstal en de realisatie van een compensatiewoning. Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hier wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een extra belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven en dat hiermee het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt. Tevens is de 'Laag van de beleving' buiten beschouwing gelaten, aangezien er geen kenmerken ten aanzien van deze laag in het plangebied aanwezig zijn. Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0010.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn ingericht ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het “Jong heide- en broekontginningslandschap”. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0011.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Jong heide- en broekontginningslandschap"

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevig impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In voorliggend geval is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om zodoende tot een gedegen landschappelijke inpassing te komen. Hierin is onder andere met de situering van de compensatiewoning en het aanbrengen van erfbeplanting rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving en van het besloten heideontginningslandschap. Zo krijgt het erf een stevige landschappelijke jas door de aanplant van perceelgrensbeplanting. Voor de maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2, waarin een uitgebreide toelichting wordt gegeven. Op deze plek wordt kortheidshalve geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" is.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg

4.3.1.1 Algemeen

In artikel 4.6.7 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (bestemming Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de Rood voor Rood ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Hierna wordt getoetst aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid.

4.3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 4.6.7: wonen, met extra woning onder sloopvoorwaarde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 40 (Wonen - Besloten heideontginningslandschap), en de bouw van een extra woning toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Het bouwvlak wordt verwijderd;

Het bouwvlak is verwijderd. Dit is opgenomen in de verbeelding van dit wijzigingsplan.

  • b. Op de gronden binnen het voormalig bouwvlak is de bouw van één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak alle landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de te slopen landschapsontsierende bedrijfsgebouwen moeten een minimale gezamenlijke oppervlakte van 850 m2 hebben;
    • 2. op geen van de gevels van de woning mag de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;

In het bestemmingsplan Buitengebied staat de volgende definitie voor 'landschapsontsierende bedrijfsgebouwen' onder artikel 1.73: "Gebouwen die door hun verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder."

In voorliggend geval wordt de landschapsontsierende bebouwing binnen het bouwvlak gesloopt. Het betreft een buiten gebruik geraakte varkensstal. De varkensstal bestaat uit gemetselde muren en een asbestdak. De verschijning heeft door het langgerekte volume en het stenige beeld een behoorlijke impact op de omgeving. Daarmee is de verschijningsvorm als visueel storend aan te merken. Een later bijgebouwde wagenberging achter de woning wordt niet als landschapsontsierend gezien en blijft behouden. De bouwmassa van de bedrijfsloods is kenmerkend te noemen in de omgeving waarin het perceel ligt. De bouwmassa en het silhouet past binnen de gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Er zijn meerdere woonerven in de buurt van dit perceel die een soortgelijke loods op het erf hebben staan, zoals op de percelen Emtenbroekerdijk 8 en 14 in Hoogenweg (luchtfoto's zijn bijgevoegd in de Bijlage 7) . Deze loodsen hebben een soortgelijke goot- en bouwhoogte als de bedrijfsloods op het perceel Hardenbergerveldweg 3a in Hoogenweg. De bedrijfsloods is in 2004 vergund, waarmee is aangetoond dat het om een relatief jong gebouw gaat dat zonder asbest gebouwd is. Qua kleur en materiaalgebruik valt het gebouw niet op in de omgeving. De verschijningsvorm van de bedrijfsloods kan op basis van voorgaande argumenten niet als visueel storend worden aangemerkt op het erf en in het gebied waarin het ligt. De bedrijfsloods is dan ook niet als een landschapsontsierend bedrijfsgebouw aan te merken en kan blijven bestaan als bijgebouw bij de bestaande woning.

  • 1. De totale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing bedraagt 864 m2, waarbij 834 m2  aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt aan de Hardenbergerveldweg 3a en 30 m2  aan de Kuilenweg 34;
  • 2. Er is daarnaast geen sprake van een onevenredige geluidsbelasting op de gevel van de woning. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van de toelichting.

  • c. Om aan het onder b bepaalde te kunnen voldoen, mogen de oppervlakten van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen van maximaal twee al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. op beide percelen dienen alle landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt en moet zijn verzekerd dat geen herbouw daarvan kan plaatsvinden;
    • 2. het is niet toegestaan om een eventueel surplus van 850 m2 aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m2 te komen;

In voorliggend initiatief is de omvang van de te slopen bebouwing aan de Hardenbergerveldweg 3a niet voldoende om aan de sloopnorm van 850 m2 voor de realisatie van een compensatiewoning te kunnen voldoen. Om aan de sloopnorm te voldoen is een tweede locatie betrokken bij de plannen. Het betreft de locatie Kuilenweg 34 in Bruchterveld. Ter plaatse zijn enkele landschapsontsierende schuren met een gezamenlijk oppervlakte van 30 m2 gesloopt. Hiervoor is reeds een sloopvoucher uitgegeven, welke ten behoeve van voorliggend voornemen is aangekocht. Voor de slooplocatie aan de Kuilenweg 34 is separaat een bestemmingsplan opgesteld om te verzekeren dat herbouw van een dergelijke omvang niet plaats kan vinden.

  • d. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;

Er is geen sprake van beperking van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing. Eén en ander blijkt ook uit paragraaf 5.5 en 5.6 van deze toelichting.

  • e. De wijziging moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;

De wijziging is vanuit milieukundig oogpunt toelaatbaar. Hiervoor wordt verwezen naar Hoofdstuk 5, waar nader op de milieu- en omgevingsaspecten wordt ingegaan.

  • f. Het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de erven in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.

De wijziging gaat gepaard met een landschappelijk inpassing, waarmee er sprake is van een zorgvuldige landschappelijk inpassing en forse kwaliteitsimpuls. De voorgestelde maatregelen sluiten aan bij de in paragraaf 4.3.2 aangegeven landschapswaarden. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 en 3.3.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de wijzigingsbevoegdheid

Geconcludeerd wordt dat voldaan kan worden aan de punten zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. De gemeente Hardenberg heeft ook middels een brief (kenmerk: 2509991) aangegeven medewerking te verlenen aan het verzoek tot bestemmingsplanwijziging.

4.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo
4.3.2.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied ligt in het 'Besloten heideontginningslandschap'. Dit is in afbeelding 4.5 weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0012.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  

4.3.2.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie afbeelding 4.6). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

4.3.2.3 Ontwikkelingsvisie Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginningslandschap' binnen deelgebied 'Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo' gaat in op de volgende punten die voor dit plan relevant kunnen zijn:

Huidige ruimtelijke kwaliteiten

  • Rechthoekige kleinschalige verkaveling;
  • Stuwwal bij grens met Duitsland;
  • Bebouwingslint Hoogenweg;
  • Verspreide bebouwing langs wegen, verspreid liggende erven;
  • Rechthoekige erven in de verkavelingsrichting;
  • Strak, rechtlijnig wegenpatroon, zandwegen bij stuwwal;
  • Wegbeplanting, verspreide bosjes, perceelgrensbeplanting.

Ontwikkelingsvisie

  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer);
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in stuwwal Sibculo, Kloosterhaar.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op een agrarisch erf dat in het kader van een rood voor rood ontwikkeling wordt gewijzigd naar een woonfuncties met daarbij de realisatie van een woning ter compensatie van de sloop van een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing. Door de sloop van deze landschapsontsierende bebouwing en het treffen van landschapsmaatregelen voorziet het voornemen in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om aan te sluiten bij de gebiedskenmerken is onder andere gekozen om het erf aan de noordwestzijde af te schermen met een houtsingel van minimaal 5 meter breed. Op deze plaats wordt daarom geconcludeerd dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ontwikkelingsvisie Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo.

4.3.3 Welstandsnota Buitengebied
4.3.3.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Het plangebied is gelegen binnen het welstandsgebied 'Heide-ontginningen'. Voor dit gebied wordt onderscheid gemaakt tussen: open, besloten, bebouwingsstructuur, waterstructuur, bos en overig. Het plangebied bevindt zich binnen het besloten heideontginningslandschap, zoals te zien is in afbeelding 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0013.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede van de welstandsnota buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

4.3.3.2 Besloten heideontginningslandschap

Voor het besloten heideontginningslandschap gelden de volgende criteria:

  • besloten erven, volumes gaan op in groene mantel;
  • zeer eenvoudige bebouwing met zadelkap;
  • nokrichting haaks of evenwijdig aan de weg;
  • zeer eenvoudige detaillering;
  • recenter zijn er (ondergeschikte) nieuwe woningen in diverse architectuurstijlen toegevoegd.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Zoals reeds eerder is aangegeven, is voor de onderhavige ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin is rekening gehouden met de samenhang van bouwwerken op het erf, de verschijningsvorm, de afstemming op de bestaande bouwwerken in de omgeving en de relatie tot het hoofdgebouw en materiaal en kleurgebruik. Bij het uiteindelijke bouwplan zal het ontwerp worden getoetst aan de welstandsnota.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk de compensatiewoning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Hardenbergerveldweg. Gezien de afstand tot deze weg en de lage verkeersintensiteit, de Hardenbergerveldweg wordt nagenoeg uitsluitend door bestemmingsverkeer gebruikt, wordt gesteld dat er aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan wordt en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op meer dan 2 kilometer van het plangebied. Gezien deze ruime afstand vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.1.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het bedrijventerrein Broeklanden. Om inzicht te verkrijgen van de optredende gevelbelastingen ten gevolge van het industrielawaai afkomstig van dit gezoneerde industrieterrein ter hoogte van bouwkavel binnen het plangebied is door de zonebeheerder, Omgevingsdienst IJsselland, een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat met een ontheffing voor een hogere waarde van minimaal 51 dB (A) voor industrielawaai, de realisatie van de compensatiewoning op de voorgenomen locatie met twee bouwlagen (vanuit de Wet geluidhinder) mogelijk is. Vanwege het dynamische karakter van het zonebeheer kunnen de berekende gevelbelastingen afwijken van die van eerder afgegeven waarden of de toekomstige berekeningen. Derhalve wordt aanbevolen om voor het plan uit te gaan van de maximaal af te geven hogere waarde, namelijk 55 dB(A). Bij deze waarde kan worden gesteld dat met minimale eis van 20 dB aan de karakteristieke geluidwering van de gevel (Bouwbesluit), wordt voldaan aan het vereiste wettelijke binnen niveau van 35 dB(A) in de geluidsgevoelige ruimten. Er wordt dan ook geen noodzaak gezien voor het verlangen van een (aanvullend) bouwfysisch onderzoek voor de toetsing aan het Bouwbesluit.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat, wanneer ontheffing wordt verleend voor een hogere waarde voor industrielawaai, de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is door Kruse B.V. voor het plangebied een verkennend bodem- en asbestbodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

5.2.2.1 Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 20 inspectiegaten gegraven. Eén inspectiegat is doorgezet tot 2.40 m-mv en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (puin). Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 0.31 meter min maaiveld.

5.2.2.2 Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Van asbest verdacht terreindeel

- de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;

- de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG I ) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG II) is niet verontreinigd;

- het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, koper en zink.

5.2.2.3 Resultaten asbestanalyse

Overig terreindeel

- MM FF - 01 bevat geen asbest;

- MM FF - 02 bevat geen asbest;

- MM FF - 03 bevat geen asbest.

Deellocatie A: Druppelzone

- MM FF - A bevat geen asbest.

5.2.2.4 Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdacht van aanwezigheid van asbest" voor het overige terreindeel kan worden verworpen.

De hypothese "verdacht van aanwezigheid van asbest" ter plaatse van druppelzone A kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

5.2.2.5 Conclusies

In het grondwater (PB 1) zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de bovengrond (BG I en BG II) en in de ondergrond (OG I en OG II) zijn geen verhoogde gehalten gemeten.

Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

In de mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01, MM FF - 02, MM FF - 03 en MM FF A is geen asbest aangetoond.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Externe werking effecten van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de bouw van één nieuwe woning, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Interne werking op het plan

Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaaren Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinsituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:

Parameter   Achtergrondwaarde [µg/m3] 2020   Achtergrondwaarde [µg/m3] 2030   Grenswaarde [µg/m3]   WHO advieswaarde [µg/m3]   Voldoet [ja/nee]  
Stikstofdioxide NO2   10,2   6,9   40   40   Ja  
Zwevende deeltjes PM10   16,1   13,7   40   20   Ja  
Zwevende deeltjes PM2,5   10,1   7,3   25   10   Ja  

Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt. De advieswaarde van de WHO voor de achtergrondconcentratie PM2,5 in 2020 wordt met 0,1 µg/m3 overschreden, maar in 2030 wordt wel ruimschoots aan de advieswaarde van de WHO voldaan.

Vuistregel veehouderijen

Ten aanzien van de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving, wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied twee intensieve veehouderijen liggen die van belang kunnen zijn voor de bijdrage van fijnstofconcentratie op het plan:

Adres   Afstand tot plangebied   Veesoort en aantallen   Emissie fijnstof in gram*  
Emtenbroekerdijk 4   540 meter   134.700 vleeskuikens (E 5.9.1.2.4)   2.289.900  
Emtenbroekerdijk 9a   1.290 meter   2.000 gespeende biggen (D.1.1.3)
108 kraamzeugen (D.1.2.11)
326 guste en dragende zeugen (D 1.3.7)
2 dekberen (D 2.2)
128 opfokzeugen (D 3.2.9)  
112.000
11.232
36.838
234
12.672
Totaal: 172.976  

* Gegevens voor de berekening zijn ingevoerd op basis van vigerende vergunningen. Emmissies kunnen nadien zijn gewijzigd a.g.v. andere omrekenfactoren

Op basis van de vergunning gegevens heeft het pluimveebedrijf aan de Emtenbroekerdijk een totale fijnstofemissie van 2.289.900 gram/jaar. Het bedrijf ligt op 540 meter van het plangebied. De afstandenlijst van de vuistregel gaat tot maximaal 160 meter en een bijbehorende drempel NIBM van 1.376.000 gram/jaar. Met een extrapolatie van de gegevens naar een afstand van 540 meter is te zien dat de fijnstofbijdrage van het pluimveebedrijf ruim onder de NIBM drempel ligt.

De varkenshouderij aan de Emtenbroekerdijk 9a heeft heeft op basis van de vergunning gegevens een totale fijnstofemissie van 172.976 gram/jaar. Uit de afstandenlijst van de vuistregel blijkt dat de emissie van de Emtenbroekerdijk 9a een afstand van 70 meter ruim voldoende is om te voldoen aan de 3% NIBM grens. Gezien de daadwerkelijke afstand 1.290 meter bedraagt, wordt voldaan aan de NIBM drempel. Verder onderzoek naar de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving is dan ook niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Voorliggend plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan luchtverontreiniging. Daarnaast voldoen de achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en de aanbevelingen van WHO. Tenslotte voldeot de bijdrage fijnstofconcentratie van omliggende veehouderijen op het plan aan de 3% NIBM drempel. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een blauwe cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0014.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de blauwe cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plangebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

De dichtstbijzijnde risicobronnen betreffen enkele installaties voor opslag en verlading van ethanol en opslag van biogas (methaangas). Deze installaties bevinden zich echter op een dusdanige afstand (circa 900 meter) dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied valt en een verantwoording van het groepsrisico niet nodig is.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt er één nieuw milieugevoelig object gerealiseerd, betreffende de compensatiewoning.

De milieubelastende functies in de omgeving betreffen de bedrijven op het bedrijventerrein 'Broeklanden' en enkele agrarische bedrijven. Hierna wordt separaat op beide milieubelastende functies ingegaan.

Industrieterrein Broeklanden

Het bedrijventerrein bevindt zich op circa 400 meter afstand van het plangebied. Binnen het terrein zijn bedrijven van ten hoogste categorie 4.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een grootste richtafstand van 300 meter. Het plangebied valt daarmee buiten de richtafstand van de VNG-uitgave. Echter zijn in voorliggend geval zogenaamde 'grote lawaaimakers' als beschreven in de Wet geluidhinder toegestaan. Voor deze bedrijven is een geluidszone in omliggende bestemmingsplannen opgenomen. Het plangebied valt binnen deze zone.

Om inzicht te verkrijgen van de optredende gevelbelastingen ten gevolge van het industrielawaai afkomstig van dit gezoneerde industrieterrein ter hoogte van bouwkavel binnen het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.1. Hier wordt kortheidshalve geconcludeerd dat met een ontheffing voor een hogere waarde van minimaal 51 dB (A) voor industrielawaai de realisatie van de compensatiewoning (vanuit de Wet geluidhinder) mogelijk is.

Agrarische bedrijven

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. In onderstaande tabel worden de betreffende agrarische bedrijven benoemd. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie het bedrijf wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen het bouwvlak en de nieuwe woonbestemming en het betreffende bedrijf en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.

Adres   Omschrijving   Milieucategorie   Max. richtafstand   Daadwerkelijke afstand tot bouwvlak  
Emtenbroekerdijk 6a   Rundveehouderij   3.2   100 meter   380 meter  
Emtenbroekerdijk 4   Pluimveehouderij   4.1   200 meter   570 meter  

Zoals blijkt uit de tabel, wordt aan de richtafstanden voldaan. Wel wordt opgemerkt dat bij veehouderijen voor het aspect geur niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend zijn. In paragraaf 5.6 wordt hier nader op ingegaan. Op deze plek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht. Omgekeerd worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

5.6.2 Situatie plangebied

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse (intensieve) veehouderijen. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak (Emtenbroekerdijk 6) ligt op circa 350 meter afstand vanaf het plangebied. Hierbij wordt gerekend tussen de grens van het agrarische bouwvlak tot de grens van de woonbestemming.

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. In voorliggend geval wordt ruimschoots aan de (vaste) afstandsnorm voldaan. Hierbij wordt tevens opgemerkt dat op kortere afstand van het agrarisch bouwvlak reeds woonbestemmingen aanwezig zijn. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan op de vergunde geurrechten van veehouderijen in de omgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gewenste compensatiewoning in het plangebied. Binnen een straal van twee kilometer rondom het plangebied bevinden zich intensieve veehouderijen aan de Emtenbroekerdijk 4 en Emtenbroekerdijk 9a. De resterende locaties betreffen grondgebonden veehouderijen. Hierbij wordt opgemerkt dat op de resterende locaties planologisch gezien de vestiging van een intensieve veehouderij toegestaan is, maar dit niet aannemelijk is gezien er in alle gevallen al woningen op een kortere afstand van het bedrijf liggen dan de de locatie aan de Hardenbergerveldweg 3a. Aan de vaste afstand van 50 meter voor de grondgebonden veehouderijen (art. 3.2 lid 2 Wgv) op de resterende locaties wordt ruimschoots voldaan. De intensieve veehouderijen aan de Emtenbroekerdijk 4 (pluimveenhouderij) en Emtenbroekerdijk 9a (varkenshouderij) bevinden zich op een afstand van respectievelijk 540 meter en 1.290 meter vanaf het plangebied. Uit de milieuvergunning van het bedrijf aan de Embtenbroekerdijk 4 blijkt dat de maximale geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige locaties maximaal 3,9 OUE/s (odeur units) bedraagt (op de bedrijfswoning aan de Noorwegenweg 32). Voor het bedrijf aan de Embtenbroekerdijk 9a betreft de maximale geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige locaties 7,4 OUE/s (op de woning aan de Emtenbroekerdijk 20).

Gezien het plangebied op een grotere afstand ligt dan voorgenoemde geurgevoelige locaties, kan redelijkerwijze worden verwacht dat hier sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0015.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (Bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)  

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Engbertsdijksvenen' en 'Vecht- en Beneden Reggegebied' liggen op een afstand van respectievelijk 6,8 en 8 kilometer afstand van het plangebied.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied, is geen sprake van directe invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een ontwikkeling kan echter ook indirect invloed hebben op Natura 2000-gebied door een toename van stikstofdepositie.

In voorliggend geval zal vanuit planologisch oogpunt de stikstofbelasting op de Natura 2000-gebieden afnemen, aangezien de agrarische bedrijfsbestemming met bijbehorende stikstofemissie komt te vervallen. De woonbestemming met ondergeschikte nevenfuncties die hiervoor terug komt heeft een aanzienlijk kleinere stikstofemissie. Tevens wordt opgemerkt dat in de handreiking 'Woningbouw en Aerius' van het Rijk wordt gesteld dat bij woningbouwprojecten van maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgronden en op minimaal 7 kilometer afstand onder gemiddelde omstandigheden op een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar uitkomt.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00046-VG02_0016.png"  
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren).

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritisch beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.

Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom, bij voorkeur, buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus- half maart. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits er geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Initiatiefnemer mag voorzieningen treffen die vogels weerhouden te gaan nestelen in het plangebied. Indien (toegankelijke) gebouwen gesloopt worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste verblijf- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied, leidt niet tot wettelijke consequenties.

5.7.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft het archeologie beleid verwerkt in het bestemmingsplan in de vorm van dubbelbestemmingen. Op basis van het bestemmingsplan is geen archeologische dubbelbestemming van toepassing op het plangebied. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Engbertsdijksvenen' en 'Vecht- en Beneden Reggegebied' liggen op een afstand van respectievelijk 6,8 kilometer en 8 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het wijzigingsplan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts één grondgebonden woning in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Één en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met bouwvlak gedeeltelijk gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' en gedeeltelijk naar 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' zonder bouwvlak. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3.1 worden de bestemmingen nader toegelicht.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen ten aanzien van uitsluiting van besluit-m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten en gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

Dit artikel bevat gebiedsaanduidingen op de verbeelding voor geluidzones rond industrieterreinen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap

De gronden binnen het voormalige agrarische bouwvlak, buiten de toekomstige woonpercelen, zijn bestemd tot ‘Agrarisch met waarden – Besloten heideontginningslandschap’. Deze gronden zijn nu ook als zodanig bestemd. Er is in de nieuwe situatie geen bouwvlak aanwezig. In verband met de aangrenzende woonbestemmingen zijn de (agrarische) gebruiksmogelijkheden van deze gronden beperkt. Daarnaast zijn niet van toepassing zijnde planregels niet overgenomen in dit plan.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap

Ter plaatse van het bestaande erf en de compensatiekavel is de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Er is ervoor gekozen om twee bestemmingsvlakken op te nemen.

De gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed & breakfast, boerderijkamers en statische opslag in bestaande gebouwen toegestaan.

Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Bij de benadering van de compensatiewoning is uitgegaan van een maximale inhoud, namelijk 750 m3. Daarnaast bevat het wijzigingsplan een afwijking waarmee de inhoud van de woning kan worden vergroot tot 1.000 m3, mits het erf wordt ingepast aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de compensatiewoning mag niet meer bedragen dan 100 m2. Voor bijgebouwen bij de compensatiewoning geldt dat deze uitsluitend aaneengebouwd aan het hoofdgebouw (de woning) zijn toegestaan. Het vergunningsvrij bouwen op andere plekken binnen het erf is middels het toevoegen van de aanduiding 'tuin' uitgesloten. Uit landschappelijk oogpunt is een aaneengesloten bouwvolume namelijk gewenst (zie paragraaf 3.2.2). Om dit te realiseren is tevens een afwijkende goot- en bouwhoogte opgenomen voor bijgebouwen bij de compensatiewoning. Ten aanzien van de bestaande woning en bijgebouwen geldt dat de bestaande inhoud en oppervlakte is toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van sloop en landschappelijke inpassing opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 2 van de regels). Tevens voorziet de voorwaardelijke verplichting in de borging van de sloop van de in de sloopopgave aangeduide gebouwen (Bijlage 3 van de regels).

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Gelet op de aard en omvang van het project en het feit dat gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid wordt vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk geacht.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen en beroep

9.3.1 Zienswijze

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van donderdag 28 januari 2021 tot en met woensdag 10 maart 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.

9.3.1.1 Samenvatting zienswijze

Er wordt gesteld dat het laten staan van meer bijgebouwen bij de bestaande woning dan de gestelde oppervlakte in het bestemmingsplan (namelijk max. 100 m2 of max. 150 m2, indien meer dan 1 ha grond in beheer is) in strijd is met de nota Erven met kwaliteit. In deze nota zou namelijk staan dat per woning 150 m2 buiten de regeling kan blijven. Ook zou er in staan dat extra bijgebouwen kunnen worden toegestaan, maar dat daar dan een sloopvoorwaarde tegenover staat. Voor twee woningen zou er dan maximaal 300 m2 aanbijgebouwen op het erf mogen komen te staan.

De indiener stelt dat de te slopen varkensstal een oppervlakte heeft van slechts 834 m2 en dat het plan hiermee niet voldoet aan de minimale sloopeis van 850 m2 die voor Rood voor Rood geldt.

Verder stelt de indiener dat niet voldaan wordt aan de eis dat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. De wagenberging blijft staan, terwijl deze ook als landschapsontsierende bebouwing moet worden aangemerkt. Het betreft namelijk geen karakteristiek of monumentaal pand en het pand is langer dan 3 jaar in agrarisch gebruik geweest. De wagenberging past niet bij de gebiedskenmerken van dit landschap. De opmerking in de toelichting dat het beter is om in dit gebied te kiezen voor grotere gebouwen dan kleinere, ziet de indiener niet terug in de kenmerken die horen bij het besloten heideontginningslandschap. De indiener stelt verder ter discussie dat de gebruikswaarde niet kan worden gemotiveerd voor het bewerken van de omliggende gronden, omdat deze bij derden in gebruik zijn. Er wordt te weinig gesloopt om te spreken van een forse afname van bebouwing.

9.3.1.2 Beantwoording zienswijze

Voor de toepassing van het beleid Erven met kwaliteit geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo's e.d. worden opgeruimd. Van deze eis kan worden afgeweken als er een bij het gebied passende vervolgfunctie voor een deel van de gebouwen wordt gevonden, bijvoorbeeld als bijgebouw bij de woning of als bedrijfsgebouw voor een bedrijf aan huis. Of hiervoor sloopmeters moeten worden ingezet is afhankelijk van de situatie (zie par. 6.1 van de beleidsregel). In dit geval gaat het om het laten staan van een bestaande wagenberging, die een nieuwe functie krijgt als bijgebouw bij de woning. De wagenberging zal beter landschappelijk worden ingepast, waardoor deze minder zichtbaar wordt. Omdat het gebruik passend is bij de woonbestemming en het gaat om een al bestaand gebouw, hoeft er in dit geval geen sloopcompensatie (toepassing schuur voor schuur regeling) plaats te vinden.

Uit de verleende vergunning van de te slopen stal blijkt inderdaad dat de oppervlakte hiervan 834 m2 is. Er is een overeenkomst gesloten door de initiatiefnemer met de eigenaar van Kuilenweg 34 in Bruchterveld om 30 m2 aan landschapsontsierende bebouwing over te nemen voor dit project. Dit is verwerkt in de toelichting van het plan. Tevens is dit verwerkt in Bijlage 3 Sloopopgave van de regels. Er wordt voor Kuilenweg 34 in Bruchterveld separaat een bestemmingsplan opgesteld om de sloopmeters weg te bestemmen.

In de nota Erven met kwaliteit is opgenomen dat een gebouw landschapsontsierend kan zijn qua uiterlijk of positionering op het erf of omdat het geen gebruikswaarde meer heeft. In dit geval staat het gebouw aansluitend aan de bestaande woning waardoor het erf compact blijft. Het gaat om een vrij nieuw gebouw, waarbij in het wijzigingsplan is opgenomen dat deze zal worden opgeknapt, zodat deze passend zal zijn bij de rest van de bebouwing. Tevens heeft de initiatiefnemer aangegeven dat hij nog gebruikswaarde voor dit gebouw heeft, namelijk opslag van materieel ten behoeve van hobbymatige activiteiten. Dit gebruik past bij de woonbestemming en het voorkomt kapitaalvernietiging. Verder zal het gehele perceel landschappelijk worden ingepast passend bij de gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Naar aanleiding van de wijziging in Bijlage 3 Sloopopgave kan het wijzigingsplan gewijzigd worden vastgesteld. De overige punten in de zienswijze worden niet overgenomen.

9.3.2 Beroep

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 13 april 2021 het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Hardenbergerveldweg 3a, Hoogenweg" gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 19 oktober 2022 heeft de Raad van State een tussenuitspraak (202103387/1/R3) gedaan naar aanleiding van het beroep (zie Bijlage 6). Hierin draagt de Afdeling Bestuursrechtspraak het college van B&W op om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak (20 oktober 2022) de daarin omschreven gebreken in het besluit van 13 april 2021 te herstellen.

9.3.2.1 Tussenuitspraak Raad van State

In de tussenuitspraak van 19 oktober 2022 draagt de Afdeling Bestuursrechtspraak het college van B&W op om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak (20 oktober 2022) het daarin omschreven gebrek in het besluit van 13 april 2021 te herstellen. Het gaat hierbij om de volgende gebreken:

  • 1. in het vastgestelde wijzigingsplan is ten onrechte betekenis toegekend aan de beleidsnotitie Erven met kwaliteit en daarom is er van een onjuist juridisch kader uit gegaan. Er moet uitgegaan worden van de definitie van het begrip 'landschapsontsierende bedrijfsgebouwen' zoals staat in het moederplan. De ruimere definitie die staat in de beleidsnotitie Erven met kwaliteit is in strijd met het bestemmingsplan. Tevens merkt de Afdeling op dat de argumenten van het college over het renoveren van het gebouw en de inpassing van het gebouw volgens het erfinrichtingsplan niet relevant zijn;
  • 2. de afdeling is van mening dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bedrijfsloods geen landschapsontsierend gebouw is gelet op de definitie die staat in artikel 1.73 van het moederplan.

9.3.2.2 Reactie op tussenuitspraak

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college van B&W opgedragen om binnen 12 weken na het verzenden van de tussenuitspraak met in achtneming van wat is overwegen onder 5.5 en 5.6 in de tussenuitspraak alsnog daadkrachtig te motiveren waarom de bedrijfsloods op het perceel geen landschapsontsierend gebouw is gelet op de definitie van het begrip 'landschapsontsierende bedrijfsgebouwen op grond van artikel 1.73 van het moederplan.

ad. 1

In de toelichting van het wijzigingsplan is de beleidsnotitie Erven met kwaliteit als juridisch kader verwijderd. Het plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid in de regels van het moederplan (artikel 4.6.7) en hier wordt het plan ook aan getoetst in het bestemmingsplan. Tevens is uit de toelichting en het ruimtelijk kwaliteitsplan verwijderd dat de bedrijfsloods moet worden gerenoveerd dan wel moet worden opgeknapt.

ad. 2

In het bestemmingsplan Buitengebied staat de volgende definitie voor 'landschapsontsierende bedrijfsgebouwen' onder artikel 1.73:

Gebouwen die door hun verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder.

Het erf ligt in het besloten heideontginningslandschap. De gebiedskenmerken van dit landschapstype staan beschreven in de Landschap Identiteit Kaart “Radewijk-Hoogenweg-Bruchterveld-Sibculo”. Uit de Landschap Identiteit Kaart blijkt dat de bestaande erfopbouw kenmerkend is voor het gebied waarin het perceel ligt. Het gaat om een rechthoekig erf, in de verkavelingsrichting, waarop de gebouwen met de kopgevel naar de weg staan. De bedrijfsloods heeft een eenvoudige uitstraling en is voorzien van een zadelkap. De bouwmassa en het silhouet zijn kenmerkend voor de omgeving waarin het perceel ligt, daarbij rekening houdend met het feit dat het gaat om een voormalig agrarisch erf.

Er zijn meerdere woonerven in de buurt van dit perceel die een soortgelijke loods op het erf hebben staan, zoals op de percelen Emtenbroekerdijk 8 en 14 in Hoogenweg (luchtfoto's zijn bijgevoegd in de bijlage). Deze loodsen hebben een soortgelijke goot- en bouwhoogte als de bedrijfsloods op het perceel Hardenbergerveldweg 3a in Hoogenweg. De bedrijfsloods is in 2004 vergund, waarmee is aangetoond dat het om een relatief jong gebouw gaat dat zonder asbest gebouwd is.

Voor de beoordeling van de kleurstelling en het materiaalgebruik wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke welstandsnota “Buitengebied”, vastgesteld op 3 december 2013. De welstandsnota gaat voor het besloten heideontginningslandschap uit van vrijheid in detaillering, kleur- en materiaalgebruik, met uitzondering van sterk contrasterende en reflecterende materialen (zie hoofdstuk 3, gebiedsgericht beleid). Daarbij geldt de algemene regel dat een gebouw moet passen in zijn omgeving (zie hoofdstuk 4, algemene welstandscriteria).

Qua kleurstelling en materiaalgebruik valt het gebouw niet op in de omgeving. Het gaat om een gebouw met een eenvoudige verschijningsvorm, in gedekte kleurstelling. Het gebruikte bouwmateriaal, damwand en golfplaten, komt ook meer in het gebied voor. In de welstandsnota komt een dergelijk gebouw zelfs voor als passend op een erf in het besloten heideontginningslandschap. Zie hieronder. De verschijningsvorm van de bedrijfsloods kan op basis van voorgaande argumenten niet als visueel storend worden aangemerkt op het erf en in het gebied waarin het ligt.

De bedrijfsloods is dan ook niet als een landschapsontsierend bedrijfsgebouw aan te merken en kan blijven bestaan als bijgebouw bij de bestaande woning.

De varkensstal is buiten gebruik geraakt. De varkensstal bestaat uit gemetselde muren en een asbestdak. De verschijning heeft door het langgerekte volume en het stenige beeld een behoorlijke impact op de omgeving. Daarmee is de verschijningsvorm als visueel storend aan te merken.

9.3.2.3 Aanpassingen wijzigingsplan

Op basis van de tussenuitspraak is het wijzigingsplan op de volgende onderdelen aangepast:

  • 1. de beleidsnotitie Erven met kwaliteit die in het wijzigingsplan onder artikel 4.3.4 stond, is verwijderd als juridisch kader;
  • 2. in de gehele toelichting en het ruimtelijk kwaliteitsplan is de beleidsnotitie Erven met kwaliteit niet meer genoemd;
  • 3. uit de toelichting en het ruimtelijk kwaliteitsplan is verwijderd dat de bedrijfsloods moet worden gerenoveerd dan wel moet worden opgeknapt;
  • 4. onder artikel 4.3 lid 4.3.1.2 is de toelichting op de definitie van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen uit het moederplan (artikel 1.73) overgenomen met daarbij aangegeven waarom de bedrijfsloods hier niet onder valt en de varkensstal wel (dit is ook opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan);
  • 5. de tussenuitspraak is opgenomen als bijlage bij de toelichting. In artikel 9.3 is de conclusie van de tussenuitspraak en de reactie van het college van B&W (met de aanpassingen in het wijzigingsplan) opgenomen.