direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Puntweg 3 Bruchterveld
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Puntweg 3 te Bruchterveld is agrarisch loon- en transportbedrijf Veltink gevestigd. Het betreft een loonbedrijf in de agrarische dienstverlening. Daarnaast beschikt het bedrijf over een transportafdeling voor (inter)nationaal (walking-floor) transport. Tot slot kent het bedrijf een tak gericht op acceptatie en inzameling van groenafval en bouw- en sloopafval met daarbijbehorende opslag en handel in diverse grondstoffen (zand).

Op basis van het geldende bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg'' beschikt het perceel over de bestemming ''Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap''.

Het bedrijf heeft een oppervlakte van circa 2,6 hectare. In de huidige situatie is een klein deel van het feitelijke bedrijf gelegen buiten het bedrijfsperceel, op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'. Het betreft een deel aan de noordwestzijde van het bedrijfsperceel. Het betreffende gebied heeft een gezamenlijke oppervlakte van 2.575 m2. Het gebruik is noodzakelijk om te voorzien in een adequate bedrijfsvoering. De wens bestaat om de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

In het geldende bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg'' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 60.4) welke burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft om de bestemming-, bouw- en aanduidingsgrenzen onder voorwaarden te wijzigen. Om de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, kan van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt, waarbij de bedrijfsbestemming wordt vergroot.

Voor het betreffende voornemen is in 2017 een principeverzoek ingediend. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft (d.d. 02-01-18) positief besloten op het verzoek. Dit verzoek vormt de basis voor de benodigde bestemmingsplanwijziging.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een passend planologisch kader en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Puntweg 3 te Bruchterveld. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, sectie AA, nummers 1419, 1420, 1421, 1422 en 1477 (deels). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Bruchterveld en Hardenberg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan ''Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Puntweg 3 Bruchterveld” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het bedrijfsperceel is gelegen binnen het plangebied van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg''. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

De gronden zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf - Besloten Heideontginningslandschap' en 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'.

Gronden met de bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijven die in de van de regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie 1 of 2, watergangen en waterpartijen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeerplaatsen.

De voor 'Agrarisch met waarden – Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's). Agrarische bedrijfsbebouwing is uitsluitend toestaan binnen het bouwvlak.

1.4.3 Strijdigheid

Het agrarisch loon- en transportbedrijf is deels gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Dit gebruik is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (art. 60,4) op grond waarvan burgemeester en wethouders de ligging van bestemmingsgrenzen kan wijzigen, waarbij de bestemming tevens tot maximaal 25% kan worden vergroot.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 4.3.4 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke aspecten

Het plangebied ligt in een gebied dat is te typeren als een besloten heideontginningslandschap. kenmerkende kwaliteiten van het besloten heideontginningslandschap zijn onder andere:

  • Rechthoekige (kleinschalige) verkaveling;
  • Verspreide bebouwing langs wegen, verspreid liggende erven;
  • Rechthoekige erven in de verkavelingsrichting;
  • Strak, rechtlijnig wegen patroon;
  • Wegbeplanting, verspreide bosjes, perceelgrensbeplanting.
2.1.1 Het plangebied en zijn omgeving

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Hardenberg. Globaal gezien gelegen tussen bedrijventerrein de Broeklanden en de grens met Duitsland. Het plangebied ligt in een overwegend agrarisch landschap, waarin verspreid agrarische erven en woonpercelen liggen. De Duitslandweg en de grens met Duitsland vormen de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers van de directe omgeving.

Het plangebied zelf wordt begrensd door de Puntweg en de Grote Kattendijk aan respectievelijk de zuid- en westzijde. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrenst door agrarische gronden. Binnen het plangebied staan aan de voorzijde (de zijde van de Grote Kattendijk) twee bedrijfswoningen met bijbehorende tuinen. Het gedeelte dat feitelijk in gebruik is als bedrijf bevindt zich achter deze twee bedrijfswoningen. Op dit gedeelte staan verscheidene bedrijfsgebouwen en silo's. Het perceel is voor het grote deel verhard. Ter afscherming en inpassing van de verschillende bedrijfsonderdelen zijn groenstroken aangelegd. Tevens ligt er een groensingel rond het gehele perceel. Deze zijn in dit plan met een groenbestemming (Groen - Landschapselement) bestemd. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

Zoals reeds aangegeven, is een deel van het feitelijke bedrijf gelegen op gronden met een agrarische bestemming. Het betreft een strook aan de noordzijde van het perceel. De betreffende strook is in gebruik als opslagterrein van groenafval (snoeiafval), één van de bedrijfsmatige activiteiten van het bedrijf (de acceptatie van groen van derden en uit eigen werkzaamheden). Het is gewenst om hier de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Hiertoe dient het bestemmingsvlak van het bedrijf op deze plaats worden vergroot. De betreffende gronden zijn al geruime tijd in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Dit is noodzakelijk om de hoeveelheid groen (snoeiafval) te kunnen opslaan op het terrein, en vooral ook om de noodzakelijke transportbewegingen op het terrein zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. Het gaat hier om de transportbewegingen voor het laden en lossen, maar ook ten behoeve van de verwerking (versnippering en zeven) van het groenafval. Door grotere hoeveelheden in één keer te kunnen verwerken worden transportbewegingen op en van en naar de locatie beperkt. Naar verwachting gaat het om circa 2 extra transportbewegingen per week als gevolg van de opslag. Er komt namelijk éénmaal per week een vrachtwagen om het afval te laden.

Tevens is het noodzakelijk om aan de voorzijde van de groenopslag een stuk bij het bedrijfsperceel te betrekken. Hierdoor wordt namelijk de rijroute naar de op het bedrijf aanwezige weegbrug logischer. Op dit moment is het door het ontbreken van ruimte, niet mogelijk om na het verlaten van de weegbrug een draaiende rijbeweging te maken. Dit resulteert voor vrachtwagens en andere voertuigen in de noodzaak om achter op het terrein met een aantal draai- en steekbewegingen te keren. De vergroting van het perceel geeft deze voertuigen de mogelijkheid om na de weging op de weegbrug, met een draaiende rijbeweging weer terug te keren naar de openbare weg.

De gewijzigde rijroute is tevens noodzakelijk om derden die 's nachts en buiten bedrijfstijden gebruik te make van de weegbrug direct naar de openbare weg te laten terugkeren. Hierdoor kan het achterliggende bedrijfsterrein 's nachts worden afgesloten, waardoor het terrein en de bedrijfsgebouwen beter beschermd worden tegen inbraak en diefstal.

De gewenste aanpassing van de rijroute is in afbeelding 3.1 weergegeven. De totale gewenste uitbreiding van het bestemmingsvlak is in afbeelding 3.2. weergegeven. De grootte van de uitbreiding bedraagt circa 2.575 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1: Gewenste rijroute na het verlaten van de weegbrug (Bron: loon- en transportbedrijf Veltink)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.2: Weergave van de gewenste situatie (Bron: Loon- en transportbedrijf Veltink)  

3.2 Landschappelijke inpassing

In 2009 is het bestemmingsvlak reeds deels uitgebreid. Het betreft het deel dat is ingeklemd tussen delen die in onderhavig wijzigingsplan bij het bedrijfsperceel aangetrokken worden.

Het perceel ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een besloten heideontginningslandschap. Voor dit gebied is kenmerkend dat de erven rechthoekig zijn en zijn omzoomd met erfbeplanting. Er is sprake van wegbeplanting en blokverkaveling. De woningen staan met de kopgevel naar de weg. De kenmerken zijn omschreven in de landschapidentiteitskaarten, waarin in paragraaf 4.3.3 op in wordt gegaan.

Ten tijde van deze uitbreiding is het perceel reeds landschappelijk ingepast, middels de aanleg van een groensingel. De delen die in onderhavig plan bij het bestemmingsvlak worden aangetrokken, liggen binnen de grenzen van deze groensingel.

Destijds is ervoor gekozen om de groensingel in een rechte belijning om het bedrijfsperceel aan te brengen, aansluitend bij de kenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Deze groensingel is inmiddels uitgegroeid tot een volgroeide groensingel, bestaande uit inheemse bomen.

In het kader van dit wijzigingsplan zal deze houtsingel waar nodig worden versterkt met gebiedseigen soorten. Tevens zullen de gebiedsvreemde planten worden vervangen door gebiedseigen beplanting. Het eindbeeld is dan een gesloten houtsingel van minimaal 5 meter breed. De concrete maatregelen en beplanting zijn weergegeven in afbeelding 3 en Bijlage 1 van de regels (het erfinrichtingsplan).

In afbeelding 3.3 is deze groensingel weergegeven. Tevens is aangegeven welke soorten er worden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.3: Weergave van de groene singel (Bron: Loon- en transportbedrijf Veltink)  

Deze landschappelijke inpassing sluit aan bij de kenmerken van het besloten heideontginningslandschap. De bedrijfskavel wordt immers rechthoekiger en rechtlijniger. De hoeveelheid beplanting die reeds op de erfgrens aanwezig is versterkt deze rechtlijnigheid. Tevens zorgt de groensingel voor een afscherming van de bedrijfslocatie ten opzichte van het omliggende landschap. De op het terrein aanwezige bebouwing, materiaal en voertuigen worden door dit groene kader van perceelsbeplanting grotendeels aan het zicht onttrokken.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmings- en wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling.

3.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt de bedrijfsopzet veranderd om zo de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Er is sprake van het efficiënter gebruiken van het bedrijfsperceel waarbij het voor verkeer makkelijker wordt om op het bedrijf te kunnen draaien, aan- en afrijden (zie ook paragraaf 3.1). Er is geen sprake van een uitbreiding van bedrijfsbebouwing. Planologisch gezien zal er sprake zijn van een geringe groei van het aantal verkeersbewegingen, gezien het bedrijfsperceel groter wordt. In de regels is dit verankerd door uitsluitend een loonwerkbedrijf (categorie 3.1) danwel bedrijvigheid in categorie 1 en 2 toe te staan. Voor wat betreft de bebouwing wordt gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan niet meer bebouwingsmogelijkheden toestaat dan het nu vigerende bestemmingsplan (de regeling is onverkort overgenomen).

De in te passen ruimte wordt nu gebruik als opslag voor groenafval. Gemiddeld komt er voor het laden en lossen van dit afval eenmaal per week een vrachtwagen. Het gaat dan ook om circa 2 extra verkeersbewegingen. Dit wordt niet gezien als een significante toename. Deze extra verkeersbewegingen kunnen op een eenvoudige wijze via de Puntweg, Grote Kattendijk en met name de Duitslandweg worden opgevangen. Het bedrijfsperceel wordt via een eigen- in- en uitrit reeds op een veilige en overzichtelijke wijze ontsloten op de Grote Kattendijk. Eén van de iritten aan de Puntweg komt te vervallen, waardoor er een verkeersveiligere situatie ontstaat.

Parkeren geschiedt in de huidige en toekomstige situatie op het bedrijfsperceel (eigen terrein). Gezien de omvang van het bedrijfsperceel is er meer dan voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In het in afbeelding 3.3 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan is zichtbaar waar de parkeegelegenheid gelegen is (aan de zuidzijde van de middelste schuur). In de nieuwe situatie blijft dit gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen”

(3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie. Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017;

ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

In voorliggend geval wordt een bestaand bedrijfsperceel vergroot met circa 2.575 m2. Hiermee is er dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Onderstaand wordt de ladder behandeld.

Behoefte

In voorliggend geval is er sprake van uitbreiding van het bedrijfsperceel om de continuïteit en efficiënte bedrijfsvoering van het loon- en transportbedrijf te waarborgen. Door toenemende opslag en verwerking van groenafval is er voor deze activiteit meer ruimte in gebruik genomen. Door de reeds bestaande opslag in te passen en planologisch in overeenstemming te brengen, ontstaat er een toekomstbestendiger bedrijf. Daarnaast is een deel van de vergroting nodig ten behoeve van het verbeteren van de rijroute, waardoor een efficiëntere bedrijfsvoering op het bestaande terrein mogelijk is.

Het gaat in dit geval om een lokaal geworteld bedrijf, die reeds sinds 1935 in Bruchterveld aanwezig is. Daarnaast kan het bedrijf gezien de activiteiten (agrarische dienstverlening, transport en verwerking groenafval) als passend worden beschouwd in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Er is in dit geval dan ook sprake van een concrete behoefte aan de uitbreiding van het bestemmingsperceel.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk en realistisch de benodigde uitbreiding elders te realiseren. Het gehele bedrijf verplaatsen naar een locatie elders (bijv. een bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gepleegd. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee.

Gezien de opzet van het bedrijf in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het betreft dan ook de enige realistische mogelijkheid. Overigens dient te worden vermeld dat het bedrijf op een zeer korte afstand van een bestaand bedrijventerrein (Broeklanden, circa 1 km) en op een nog kortere afstand van de Duitslandweg (circa 150 m) ligt, welke een doorgaande verbindingsweg tussen Hardenberg en de grens vormt. De locatie van het bedrijf is daarom, met name ten opzichte van de transporttak van het bedrijf, als passend te beschouwen.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 (lid 2) en 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in het in overeenstemming brengen van de juridisch-planologische situatie met de feitelijke situatie waarbij een bestaand bedrijfsperceel met 2.575 m2 wordt vergroot. Zoals reeds in paragraaf 4.1.2 aangegeven is het om bedrijfstechnische en financiële redenen niet haalbaar om het bedrijf te verplaatsen. Daarnaast bieden de meeste bedrijfspercelen in bestaand bebouwd gebied geen of onvoldoende ruimte, zowel fysiek als milieutechnisch, om een dergelijk bedrijf te kunnen vestigen. Het bedrijfsperceel is reeds op een verantwoorde wijze ingepast in het landschap en de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (Of-, Waar- en Hoe-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

Zoals blijkt uit de beschrijving in hoofdstuk 3 is het bedrijfsperceel landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit paragraaf 3.2. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het gebied rondom Bruchterveld, met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, maakt dat een nuancering ter zake van de begrenzing van het ontwikkelingsperspectief noodzakelijk is. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r-plicht. Het concrete voornemen voorziet in het uitbreiden van een bedrijfsperceel. Deze uitbreiding brengt geen extra belemmering met zich mee voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of andere functies zoals wonen en natuur. Hiervoor wordt ook verwezen naar Hoofdstuk 5, waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van het bedrijf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt met dit plan dan ook niet aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het “Jonge heide- en broekontginningslandschap” gelegen. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Jonge heide- en broekontginningslandschap"

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.

Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De bestaande erfinrichting veranderd niet en bestaande beplanting en structuren blijven behouden. Dit is reeds passend binnen het daar voorkomende landschapstype. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.2. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

De in het voorliggende plan opgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bedrijfsperceel. Met deze uitbreiding is niet het realiseren van extra verlichting gemoeid. Bovendien is de bestaande verlichting reeds afgeschermd en nauwelijks zichtbaar door de aanwezigheid van de groenwal. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Visienota Buitengebied Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
4.3.1.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'economie en infrastructuur' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van dit thema is gericht op:

  • 1. Bevordering economisch belang van de gemeente ten opzichte van de corridors A28 en A37 en de Vecht;
  • 2. Capaciteitsverruiming van het Kanaal Almelo-de Haandrik ten behoeve van de beroepsvaart;
  • 3. Bevordering van de recreatievaart op het kanaal Almelo-De Haandrik en de Vecht;
  • 4. Versterken van de recreatieve- en toeristische sector;
  • 5. Opwaardering van de N34 tot stroomweg;
  • 6. Het realiseren van economische zones langs de N34 en de N343;
  • 7. Het bieden van mogelijkheden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 8. Het verbeteren van de treinverbinding Twente-Drenthe.

Ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid buiten de economische zones geldt,

dat de ontwikkelingsmogelijkheden per gebied zullen verschillen. In de gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder bedrijvigheid. In deze gebieden worden ruime mogelijkheden geboden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bebouwing. Ook komen er mogelijkheden voor bedrijvigheid vanaf bestaande woonlocaties.

4.3.1.3 Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Voor dit gebied geldt als landschapstype; Essen- en kampenlandschap en heideontginning (omgeving Bruchterveld). De ontwikkelingsrichting voor dit gebied betreft 'gemengd gebied'. Verschillende functies zoals wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven) kunnen zich hier vestigen. In afbeelding 4.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop het plangebied met een gele ster is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit het van in overeenstemming brengen van de juridisch-planologische situatie met de feitelijke situatie. De ontwikkeling ligt in het deelgebied Collendoorn, Gramsbergen-Zuid en Radewijk, een gebied dat is aangemerkt als gemengd gebied. In gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meer functies, naast agrarische functies. Het initiatief sluit hier op aan. Onderhavig initiatief zorgt voor de toekomstbestendigheid en continuïteit van het lokaal gewortelde bedrijf. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

4.3.2 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
4.3.2.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

4.3.2.2 Programmalijn 2: werken

De gemeente Hardenberg (en de regio Noordoost Overijssel) heeft een redelijk unieke positie. De bestaande bedrijven zijn voor het grootste deel ontstaan uit decennia lang aanwezige lokale bedrijvigheid, gesticht en doorontwikkeld door lokale ondernemers. De meeste werkgelegenheid zit in de industrie, de zorg en de agrarische sector, maar ook bouw, transport & logistiek en recreatie & toerisme zijn een belangrijke motor voor de Hardenbergse economie.

De volgende doelstellingen zijn geformuleerd:

  • Behoud, versterking en verbreding van de werkgelegenheid;
  • Concentreren bedrijvigheid in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart;
  • Versterken recreatie & toerisme en zorg als visitekaartje van de gemeente;
  • Vervullen van een regionale economische rol;
  • Versterken verbindingen;
  • Verminderen regelgeving.
4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

Voorliggende ontwikkeling past binnen de programmalijn ‘werken’. Dit wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van een lokaal geworteld loon- en transportbedrijf. Dit zorgt voor behoud van de werkgelegenheid en de economische vitaliteit van het buitengebied. Het bedrijf ter plaatse krijgt met onderhavig plan een toekomstbestendig perspectief, welke als gevolg van de landschappelijke inpassing goed zal opgaan in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de ‘Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023’.

4.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld en Sibculo
4.3.3.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied ligt op de overgang van het 'Besloten veenontginningslandschap' naar het 'beekdallandschap'. Dit is afbeelding 4.7 weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.3.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie de figuur 4.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

4.3.3.3 Ontwikkelingsvisie Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten veenontginningslandschap' binnen deelgebied 'Radewijk – Hoogenweg – Bruchterveld – Sibculo'' is als volgt gedefinieerd.

Kernwoorden: Diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur, economie (kleinschalige bedrijvigheid).

  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer);
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in stuwwal Sibculo, Kloosterhaar.
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op een bedrijfsperceel dat wordt vergroot. De uitbreiding van het bedrijf is reeds landschappelijk ingepast en afgeschermd met een groensingel, welke als kenmerkend en passend binnen het daar voorkomend landschap kan worden aangemerkt. De uitbreiding is visueel dan ook nauwelijks zichtbaar en de impact op het landschap en omgeving is gering. Voor een nadere toelichting op de inpassing wordt verwezen naar paragraaf 3.2. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK.

4.3.4 Bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg''
4.3.4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” is in hoofdzaak conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie is vastgelegd. Tegelijkertijd wil de gemeente op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. Het is de ambitie van de gemeente om deze ontwikkelingen in het buitengebied te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente zet daarbij in op het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en de nieuwe ontwikkelingen. Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 60.4 (algemene wijzigingsregels) hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  • b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  • c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.
4.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg"

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden getoetst:

  • a. de bij de wijziging betrokken grenzen worden met maximaal 25 m verschoven;
  • b. het huidige perceel is circa 2,6 hectare groot. De uitbreiding bedraagt 2.575 m2, dit is circa 10%, waarmee ruim onder de maximaal toegestane 25% wordt gebleven;
  • c. het plan zorgt niet voor een aantasting van de belangen en waarden die het plan beoogd te beschermen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.5, waar in word gegaan op de milieu- en omgevingsaspecten en naar paragraaf 3.2, waar in wordt gegaan op de landschappelijke inpassing;
  • d. het betreft in dit geval geen agrarische bouwvlak.
4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bedrijfsperceel. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden gebruikt ten behoeve van een draaicirkel voor verkeer en ten behoeve van opslag van groen/snoei-afval. Er is geen sprake van het realiseren van bebouwing waar sprake is van langdurig menselijk verblijf. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. het plangebied is met een rode ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de rode cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plangebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

In dit geval gaat het om de uitbreiding van eene bedrijfsperceel behorend bij een loon- en transportbedrijf. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' kan deze functie het best worden vergeleken met de functie 'dienstverlening ten behoeve van de landbouw - algemeen (o.a. loonbedrijven) met en bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 500 m2. Deze functie valt onder milieucategorie 3.1. Voor een dergelijke functie gelden richtafstanden van 30 meter voor geur en geluid en 10 meter voor stof en gevaar.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies betreffen de woningen die zijn gelegen aan de Kattendijk 1X en de Grote Kattendijk 7. Beide woningen liggen op circa 125 meter vanaf de grens van het plangebied. Overigens komt met de uitbreiding het bedrijfsperceel niet op een kortere afstand van deze woningen te liggen. Overige gevoelige functies liggen allen op een verdere afstand van het plangebied.

De uitbreiding van het bedrijf vormt geen belemmering voor omliggende functies. Overigens is op basis van het geldende bestemmingsplan deze milieucategorie reeds mogelijk.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd. De bestaande bedrijfswoningen blijven behouden en wordt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan niet verplaatst. Gezien de indeling en het gebruik van het bedrijfsperceel kan een verplaatsing van de bedrijfswoningen redelijkerwijs ook niet worden verwacht.

De bestaande bedrijfswoningen komen niet dichter op omliggende milieubelastende bedrijven te liggen. Ter plaatse van de huidige bedrijfswoningen is nu en in de toekomst sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende (agrarische) bedrijven als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (Bron: European Natura 2000 viewer)  

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Engbertsdijksvenen' en 'Itterbecker Heide' zijn gelegen op een afstand van circa 6,5 en 7,5 kilometer van het plangebied.

In dit geval is er door BJZ.nu een Aerius-berekening uitgevoerd om de effecten van de ontwikkeling op Natura 2000 in beeld te brengen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapporrt is opgenomen in Bijlage 1. Opgemerkt dient te worden dat er in de Aerius-berekening is uitgegaan van een worst-case scenario.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00032-VG01_0016.png"  
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natuurnetwerk Nederland (Bron: Atlas Overijssel)  

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval betreft de ontwikkeling de uitbreiding van een bedrijfsperceel. De gronden ter plaatse van de uitbreiding zijn reeds in gebruik als bedrijfsperceel (opslag van groenafval en een deel verharding ten behoeve van een rijroute). De gronden hebben dan ook een lage ecologische waarde. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een ecologisc onderzoek niet noodzakelijk geacht. Overigens wordt rekening gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Het initiatief betreft de uitbreiding van het bedrijfsperceel. De gronden ter plaatse van de uitbreiding zijn reeds in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Er is dan ook geen sprake van (nieuwe) bodemingrepen die de archeologische waarde zouden kunnen verstoren. Overigens hebben er ten behoeve van de uitbreiding geen bodemingrepen plaatsgevonden, aangezien het gaat om een deel verharding en een deel opslag. Tot slot zijn de gronden op basis van het geldende bestemmingsplan niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie projectgebied
5.8.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 6,5 kilometer afstand van het plangebied. Uit de in Bijlage 1 opgenomen Aerius-berekening is reeds gebleken dat er geen sprake is van negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebieden.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemmingen 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' en 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'. De binnen het plangebied geplande functiewijziging voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er is immers sprake van een bedrijfsuitbreiding van slechts 2575 m2, waarbij er geen sprake is van extra bebouwing.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. De begrippen behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” zijn grotendeels onverkort van toepassing verklaard.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” wordt grotendeels onverkort van toepassing verklaard.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” worden van toepassing verklaard, met dien verstande dat ter plaatse van de gronden die momenteel een agrarische bestemming hebben, de bestemming wordt gewijzigd naar 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap', zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

Tevens is ter plaatse van de groensingel de bestemming Groen - Landschapselement opgenomen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan. De regels van deze bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” zijn onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat deze zijn aangevuld met een voorwaardelijke verplichting die voorziet in een borging van de uitvoering van de landschapsmaatregelen.

7.2.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden de algemene regels zoals opgenomen in de bestemmingsplannen:

onverkort van toepassing verklaard.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 3)

De bestemmingsregels uit het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg” zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verbeelding van dit wijzigingsplan is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van de voormalige agrarische gronden (Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap) de bestemming is gewijzigd in de bestemming ''Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'', ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf, zoals weergegeven op de verbeelding. Op de verbeelding en in de regels is tevens middels een specifieke aanduiding het loonwerkbedrijf mogelijk gemaakt. Het loonwerkbedrijf is in de begrippen gedefinieerd. Deze bepaling is opgenomen omdat normaliter uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 mogelijk zijn en het loonwerkbedrijf een bedrijf in milieucategorie 3 betreft.

Daarnaast is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorziet in de instandhouding van de reeds aanwezig groensingel, teneinde de landschappelijke inpassing te garanderen.

'Groen - Landschapselement' (Artikel 4)

De bestemmingsregels uit het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg” zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verbeelding van dit wijzigingsplan is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van de groensingel de bestemming Groen - Landschapselement is opgenomen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan. De regels van deze bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” zijn onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat deze zijn aangevuld met een voorwaardelijke verplichting die voorziet in een borging van de uitvoering van de landschapsmaatregelen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in een bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.