direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bransveen fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 5 juli 2011 heeft de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkelingen van het woongebied Bransveen te Dedemsvaart als uitwerking van de structuurvisie Dedemsvaart (2006). In deze structuurvisie zijn ontwikkelingen in Dedemsvaart op het gebied van wonen, werken en voorzieningen met een planhorizon tot 2020 opgenomen. Een van de voorgenomen ontwikkelingen is woongebied Bransveen van in totaal circa 370 woningen.

Fase 1 van deze woningbouwontwikkeling is binnen dit bestemmingsplan gedetailleerd bestemd. Voor het overige gebied is de hoofdstructuur vastgelegd en is een "uit te werken" woonbestemming gebruikt. De gedachte hierachter was dat zo, in een later stadium, op flexibele wijze beter aansluiting gevonden kan worden bij de woningvraag uit de markt.

Fase 1 van het plan is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Om fase 2 van deze woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavig uitwerkingsplan opgesteld. Hiervoor worden in grote lijnen de uitgangspunten gehanteerd, zoals die in het moederplan zijn vastgelegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied voor Bransveen fase 2 bevindt zich aan de zuid-oostzijde van Dedemsvaart. Het plangebied wordt globaal begrensd aan de noordkant door het bedrijventerrein Tielbeke, aan de oostkant door de Stegerensallee, aan de zuidkant door de Bomenkwekerij Dedemsvaart BV en aan de westkant door fase 1 van de woningbouwontwikkeling Bransveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1 - ligging en begrenzing plangebied (rood omlijnd) Bransveen fase 2

Het plangebied voor fase 2 van deze ontwikkeling heeft een totale oppervlakte van circa 5,6 hectare en wordt op dit moment gebruikt als agrarisch, open gebied. Zie afbeelding 1.1 voor de ligging en begrenzing van het plangebied voor Bransveen fase 2 (rood omlijnd).

1.3 Vigerende plannen

Het plangebied voor voorliggend uitwerkingsplan is gelegen binnen het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" (onherroepelijk vastgesteld 5 juli 2011). Fase 1 van deze woningbouwontwikkeling is binnen dit bestemmingsplan gedetailleerd bestemd. Voor het overige gebied is de hoofdstructuur vastgelegd en is een "uit te werken" woonbestemming gebruikt. Zodoende is de mogelijkheid om op flexibele wijze invulling te geven aan de woningbouwopgave tot op zekere hoogte open gehouden.

In het "moederplan" zijn uitwerkingsregels opgenomen waaraan moet worden voldaan om de uit te werken woonbestemming met behulp van een uitwerkingsplan nader uit te kunnen werken. Afbeelding 1.2 geeft een weergave van de ligging van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Ligging plangebied (rood omlijnd) binnen vigerende bestemmingsplan

Het plangebied voor uitwerkingsplan Bransveen fase 2 ligt volledig over de enkelbestemming "Woongebied - Uit te werken", zoals opgenomen in het moederplan. Op basis van het moederplan moeten bij het uitwerken van deze bestemming in een uitwerkingsplan de volgende regels en bouwregels in acht worden genomen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat een openbare nutsvoorziening ook buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
  • b. het aantal te bouwen woningen moet passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • f. het bepaalde in Artikel 8 Woongebied dient in acht te worden genomen.

Met voorliggend uitwerkingsplan wordt voldaan aan deze uitwerkingsregels, zoals onderstaand is onderbouwd.

In het moederplan is een 'bouwvlak' opgenomen met een 'maximum bouwhoogte' van 11 meter. Hoofdgebouwen dienen binnen dit bouwvlak te worden gebouwd. Voorliggend uitwerkingsplan maakt woningbouw mogelijk binnen het in het moederplan opgenomen bouwvlak, waarbij de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden.

De gefaseerde invulling van de woningbouwontwikkeling Bransveen biedt gelegenheid om op flexibele wijze aan te sluiten op de toenemende woningvraag binnen de gemeente Hardenberg. Hiermee kan de invulling worden afgestemd op het woningbouwprogramma, waarmee fase 2 binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid past.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij) aanwezige milieuhinderbron (geluid). Dit betekent dat ter plaatse van deze aanduiding geen toename mag plaatsvinden van geluidgevoelige objecten of functies. De ingebruikname van de hier beoogde woningen wordt mogelijk gemaakt met behulp van een voorwaardelijke verplichting, onder voorwaarde dat de milieuvergunning van de betreffende activiteit is ingetrokken. Daarnaast maakt voorliggend uitwerkingsplan aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid de wijziging van deze aanduiding, zoals opgenomen in het moederplan, mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende (bedrijfs)activiteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij) aanwezige lpg-installatie. Dit betekent dat ter plaatse van deze aanduiding geen toename mag plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze behoren tot de inrichting waartoe ook het vulpunt lpg behoort. Met voorliggend uitwerkingsplan worden geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen deze veiligheidszone. Voorliggend uitwerkingsplan maakt aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid de wijziging van deze aanduiding, zoals opgenomen in het moederplan, mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende (bedrijfs)activiteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting' geldt dat de mogelijkheid voor een ontsluitingsweg bestaat, met dien verstande dat dit ook geldt voor gronden ter weerszijden van de aangeduide gronden tot op een afstand van niet meer dan 10 meter. Met voorliggend uitwerkingsplan wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer aan te leggen. Reden hiervoor is dat dit niet past in het stedenbouwkundig beeld en uit angst voor sluipverkeer door de wijk.

In de stedenbouwkundige inrichting die de basis vormt voor voorliggend uitwerkingsplan is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op basis van de nota parkeernormering, waarbij gebruik is gemaakt van de Parkeernormennota Hardenberg, zoals voorgeschreven in het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg".

Voorliggend uitwerkingsplan sluit aan bij de planregeling zoals opgenomen in artikel 8 "Woongebied" uit het moederplan.

Hiermee is het planologisch juridisch mogelijk maken van fase 2 van de ontwikkeling Bransveen middels een uitwerkingsplan gerechtvaardigd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van de toelichting geeft een overzicht van het voor dit plan relevante beleid van het rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven inclusief de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 4 gaat in op de voor dit uitwerkingsplan relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet beschreven waarbij de verbeelding en planregels centraal staan. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hiervoor zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.

Behoefte

Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte:

Gemeenten en provincie hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De gemeenten Hardenberg, Ommen en Dalfsen vormen hierin samen de sub-regio Vechtdal. In 2015 hebben gemeenten en provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot woonafspraken op 5 thema’s: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D) bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.

De woonafspraken gelden voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020. Ten aanzien van de programmering wordt een doorkijk gegeven naar 2025. De woningbehoefte tot 2026 is geprognosticeerd en heeft als basis gediend voor de regionale afstemming van de plancapaciteit. De gemeenten hebben onderling en met de provincie afgesproken dat de plancapaciteit de woningbehoefte niet zal overschrijden. Onderstaande tabel toont de woningvraag en plancapaciteit.

Tabel 2.1 - Regionale woningbouwprogrammering, indicatie woningvraag en beschikbare harde plancapaciteit in de periode 2016-2026 (bron: RWP West-Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0003.png"

Hieruit blijkt dat binnen de gemeente Hardenberg de komende jaren een grote behoefte van 1.921 woningen (cijfers 2016) bestaat. De gemeente Hardenberg heeft een harde plancapaciteit van 972 en daarmee resterende woningbehoefte van ongeveer 950. Hiervan zijn maximaal 350 woningen opgenomen in een uitwerkingsbevoegdheid, waaronder de woningen die mogelijk worden gemaakt met voorliggend uitwerkingsplan.

In de woonvisie Hardenberg is tevens aangegeven dat de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel zal worden opgevangen in de hoofdkernen Dedemsvaart en Hardenberg. De andere kernen voorzien in een groei ter grootte van de lokale behoefte. Op basis van actuele afzetbaarheid in de markt en de bijdrage aan de lange termijn doelen uit de woonvisie van de gemeente Hardenberg en de regio wordt stapsgewijs invulling gegeven aan het invulling van de uitwerkingsbevoegdheid van woningbouwontwikkelingen.

Kwalitatieve behoefte:

In 2015 heeft de gemeente Hardenberg een woonwensenonderzoek gehouden onder de gehele bevolking. Hieruit blijkt dat vooral vraag is naar eengezinswoningen en seniorenwoningen. In de woonvisie wordt deze wens vertaald naar een productie van woningen die senioren-geschikt zijn. Voor de grote behoefte aan eengezinswoningen is binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte meer beschikbaar.

Hoewel in het behoefteonderzoek expliciet wordt aangegeven aan wat voor type woning behoefte is wordt het type woning in dit uitwerkingsplan niet vastgelegd. De uitbreiding Bransveen wordt namelijk in verschillende fasen gerealiseerd en door flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte. Het is namelijk de taak van de gemeente om de te realiseren woningen af te stemmen met de woningbouwprogramma's van gemeenten in de regio Vechtdal.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt beschouwd als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

In deze stap wordt onderzocht of binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien in de regionale behoefte, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Dit uitwerkingsplan voorziet in de planologische invulling voor de uitbreiding van fase 2 van de uitbreidingswijk Bransveen te Dedemsvaart. Een dergelijk grootschalige uitbreiding van de kern Dedemsvaart in oppervlakte, gewenste kwaliteit, stedenbouwkundige opzet en aantal eengezinswoningen is binnenstedelijk redelijkerwijs niet te realiseren.

Op basis van uitgebreid locatie-onderzoek kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van Bransveen op de beoogde gronden als aanvaardbaar wordt geacht.

Stedelijke ontwikkeling

Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk moeten maken.

Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. Jurisprudentie hierover is zeer casuïstisch. De Raad van State lijkt een woningbouwontwikkeling vanaf 10-14 woningen te zien als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend uitwerkingsplan biedt de planologische kaders voor meer woningen dan hiervoor genoemde en is hiermee aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat een toets aan de ladder noodzakelijk is.

Gezien vorenstaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame

verstedelijking'.

Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 26 september 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en in werking getreden op 1 november 2018.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er

daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

2.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (of);
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar);
  • 3. Gebiedskenmerken (hoe).

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Generieke beleidskeuzes

Deze stap gaat nader in op de vraag of er een opgave is. Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig danwel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.

Naast het bovenstaande zijn er drie generieke beleidskeuzes van toepassing: bovenlokale afstemming, integraliteit (watertoetsproces, bodem, externe veiligheid et cetera) en de SER-ladder. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie gebiedskenmerken).

De nieuwbouwlocatie Bransveen fase 2 omvat circa 95 grondgebonden woningen. De locatie Bransveen krijgt door zijn invulling (aangesloten wordt bij de lokale en historische kwaliteiten van Dedemsvaart) een geheel eigen identiteit. De ontwikkeling van in totaal circa 370 woningen is nodig om te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Dedemsvaart. In het gemeentelijke Structuurvisie is deze ontwikkeling al genoemd. Bij het opstellen van de Structuurvisie heeft de provincie ingestemd met de ruimtelijke ontwikkelingsgedachte voor Dedemsvaart. In Dedemsvaart wordt nadrukkelijk ingezet op inbreiding. De ingezette acties om woningen binnen stedelijk gebied toe te voegen zijn niet voldoende om te voldoen aan de vraag naar nieuwe woningen. De verdere ontwikkeling van Bransveen is noodzakelijk om te voldoen aan de vraag, zoals ook aangetoond in de toetsing aan de gemeentelijke Woonvisie Hardenberg in paragraaf 2.3.2 en aan de Structuurvisie Herprogrammering Woningbouw in paragraaf 2.3.3.

Ontwikkelingsperspectieven

Deze stap gaat nader in op de vraag waar deze opgave een plek zou kunnen krijgen. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Op de Overzichtskaart van de provincie wordt binnen de Groene Omgeving het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' geschetst voor het plangebied. Binnen de Groene omgeving hebben ‘Groene’ functies prioriteit. Ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven. Op (voormalige) agrarische erven is – onder voorwaarden – ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving geen ruimte biedt. Ook hier geldt dat deze actief moeten bijdragen aan behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorie en andere opgaven in de Groene Omgeving. Aanpassing aan de klimaatverandering is bij dit alles een belangrijke overkoepelende opgave.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap' staat de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Daarnaast moeten initiatieven passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken in harmonie zijn met de schaalvergroting in de landbouw. Nieuwe initiatieven moeten worden aangesloten bij bestaande bebouwing, wegstructuur en ov-routes vanuit het belang van een goede bereikbaarheid en de verkeersveiligheid van de landwegen.

De ontwikkeling voor Bransveen fase 2 beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet, aangezien de grond reeds in bezit is van de gemeente. Daarnaast wordt het initiatief ingepast binnen de bestaande landschappelijke inrichting ter plaatse. Zo blijft de laanbeplanting langs de Stegerensallee onaangetast. Tot slot wordt fase 2 van de woningbouwontwikkeling goed ontsloten of bestaande infrastructuur. De beoogde functie wordt zowel vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt aanvaardbaar geacht op deze locatie, waarbij rekening is gehouden met de oorspronkelijke structuur. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap ’ zich niet verzet tegen de voorgenomen herontwikkeling.

Gebiedskenmerken

De derde stap gaat nader in op de vraag hoe de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe deze moet plaatsvinden. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op het plangebied van voorliggend initiatief is de volgende laag met de daarbijbehorende gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie van toepassing:

  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: veengebieden - veenkoloniaal landschap

Het veenkoloniaal landschap heeft een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Het bestaande stelsel van kanalen en waterlopen, wegen en bebouwingslinten blijft of wordt daarbij weer gezichtsbepalend en is de plaats waar eventuele ontwikkelingen plaatsvinden.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur, watererfgoed, de bijzondere villa's, buitens, herenboerderijen, de linten door het landschap en de open ruimtes.

Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp voor Bransveen fase 2 is de versterking van de lokale kwaliteiten van Dedemsvaart en de historische kwaliteiten van Dedemsvaart. Dit betekent dat de bebouwing een grote mate van differentiatie in panden (kleinschaligheid, panden met een of twee bouwlagen en dergelijke), een hoge beeldkwaliteit en belevingswaarde te zien moet geven. Verder zijn vanuit het plangebied zichtlijnen naar het buitengebied, is er langs de Stegerensallee lintbebouwing, is er vanaf de Moerheimstraat zicht op het buitengebied en zijn er in het plangebied doorzichten via de groenstructuren. De structuur is gebaseerd op het oorspronkelijke landschapspatroon. In de buurt van de twee in het verleden gedempte wijken worden wadi's aangebracht.

Hiermee past het initiatief binnen de gebiedskenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap.

Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende uitwerkingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

Op 23 april 2013 is de toekomstvisie “De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af” vastgesteld. Hiermee wordt ingespeeld op veranderende tijden waarbij met name van belang zijn de demografische ontwikkelingen, decentralisatie van overheidstaken, de economische crisis en bezuinigingen. De toekomstvisie bestrijkt het tijdvak 2013 – 2023 en beschrijft drie programmalijnen: wonen, werken en welzijn.

De toekomstvisie kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld kan bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente. Onderhavige ontwikkeling valt onder de programmalijn Wonen

Programmalijn: Wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart. De mogelijkheden voor de gemeente om de woningmarkt te sturen zijn beperkt, maar zij zal hierop alert blijven. De gemeente wil inwoners binden aan de gemeente Hardenberg en wil bouwen voor doelgroepen. Dat kunnen bijvoorbeeld ouderen, jongeren, doorstromers, nieuwkomers of forenzen zijn. Naast woningen zijn ook voorzieningen, woonomgeving, recreatie en werkgelegenheid beslist noodzakelijk. Aanpasbaar (levensloopbestendig) bouwen en duurzaam bouwen zijn belangrijke thema’s.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven.

Conclusie

Met de verdere uitbreiding van Bransveen wordt ingespeeld op de toekomstige woningbehoefte, waarbij het uiteenlopende woningaanbod de marktvraag van verschillende doelgroepen bedient. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de ambities zoals verwoord in de toekomstvisie van de gemeente Hardenberg.

2.3.2 Woonvisie Hardenberg 2013-2020

De Woonvisie Hardenberg 2013-2020 (vastgesteld 4 februari 2014) verwoordt de visie van de gemeente Hardenberg op haar woonbeleid. In de woonvisie komt naar voren welke ambities de gemeente Hardenberg heeft op de korte termijn (komende twee jaren) en op de lange termijn tot 2020. In de woonvisie zijn de uitgangspunten van het voorgaande woonplan gehandhaafd: prioriteit, draagvlak en meerjarenbeleid. De woonvisie sluit aan bij de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023.

Op basis van de diverse trends in de woningmarkt heeft de gemeente haar vertrekpunt bepaald. Dit vertrekpunt is vastgelegd in de volgende woonmissie:

‘De gemeente Hardenberg wil een landelijke en groene gemeente blijven waar het duurzaam en veilig wonen is in een woonomgeving die heel, schoon, veilig en toegankelijk is. Zij vervult een belangrijke regionale functie op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Zij biedt allereerst aan de eigen inwoners voldoende woonmogelijkheden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar jongeren, hulpbehoevenden en mensen met een laag inkomen. Daarnaast biedt de gemeente Hardenberg voldoende woningen voor mensen van buiten Hardenberg die hier willen komen wonen/werken/recreëren. De gemeente streeft er naar om zoveel mogelijk een energieneutrale gemeente te zijn, de woningvoorraad vormt hierbij een belangrijke factor. Daarom zal zij hierin het voortouw nemen.’

De gemeente Hardenberg richt zich op diverse doelgroepen. Zo is het voor mensen met een laag inkomen belangrijk dat er in Hardenberg voldoende passende woningen beschikbaar zijn tegen een betaalbare huurprijs. Voor de jongeren die wel het ouderlijk huis willen verlaten, maar een laag inkomen hebben, wil de gemeente zich ook inzetten om tijdelijk extra woningen en naar behoefte andere woonvormen te realiseren.

Senioren zijn ook een groep waarvoor de gemeente aandacht heeft: zij zullen immers een steeds groter deel van de bevolking zijn. De veranderingen in de zorg betekenen dat zij zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen wonen. Een passende woning is daarvoor een voorwaarde, ook voor senioren die aangewezen zijn op een sociale huurwoning.

Voor mensen die zelf wel voldoende middelen hebben om in hun huisvesting te kunnen voorzien, biedt Hardenberg nu al een veelheid aan verschillende typen woningen. Niet iedereen woont echter in een goed passende woning: zo zullen bijvoorbeeld sommigen te klein wonen en anderen te groot. Doorstromen, dus verhuizen, is daarom gewenst of simpelweg noodzakelijk.

Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in de behoefte te voorzien; de voorraad aan bestaande woningen

voldoet niet altijd in kwantitatief of kwalitatief opzicht. Met nieuwbouw kan ingespeeld worden op de

veranderende wooncarrière en afnemende doorstroming. De gemeente wil dat de benodigde nieuwbouw

vraaggestuurd gerealiseerd wordt: de koper staat centraal.

Voor nieuwbouw in de gemeente Hardenberg is een meerjarig programma opgesteld waarbij ingespeeld zal worden op deze dynamische vraag. In het meerjarig programma is de woningbouwprogrammering voor de komende jaren vastgelegd. Realisatie van nieuwbouw wil de gemeente met name doen via kleinschalige ontwikkelingen. Het uitgevoerde woningbouwprogramma loopt tot 2026 en verder en gaat uit van een dynamische vraag naar woningen.

Conclusie

In dit geval is sprake van een ontwikkeling waarmee wordt voorzien in een toevoeging van 95 woningen. De planprocedure voor deze woningbouwontwikkeling vindt voornamelijk plaats in 2019. Waarschijnlijk wordt in 2021 aangevangen met de daadwerkelijke herontwikkelingen van het gebied.

Ten aanzien van de doelgroepen wordt opgemerkt dat er vraaggestuurd gebouwd kan gaan worden. Daarom wordt geconcludeerd dat ook voor wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt voldaan aan de ‘Woonvisie Hardenberg 2013-2020’.

2.3.3 Structuurvisie Herprogrammering woningbouw

In de Structuurvisie Herprogrammering woningbouw van de gemeente Hardenberg (vastgesteld 16-01-2018) zijn woningbouwlocaties opgenomen waar de gemeente de bestaande woningbouwplannen gaat herprogrammeren. Dit betekent dat (een deel van) de voorziene capaciteit uit de woningbouwprogrammering en de bestemmingsplannen wordt geschrapt.

De woningen zijn verdeeld over negen verschillende locaties, te weten in: De Krim, Dedemsvaart, Gramsbergen, Kloosterhaar, Lutten, Bergentheim, Hardenberg (twee locaties) en Slagharen.

De woningbouwontwikkeling voor Bransveen fase 2 is aangemerkt als een gemeentelijk plan dat kwantitatief geherprogrammeerd wordt. Van de 196 geprogrammeerde woningen binnen dit plan worden 116 van de capaciteit geschrapt, omdat ander het totale aantal toe te voegen woningen in Dedemsvaart te groot is voor de komende 10 jaar. De resterende woningen wordt gefaseerd op de markt gebracht.

Conclusie

Voorgenomen initiatief voor Bransveen fase 2 sluit aan bij de herprogrammering zoals opgenomen in de Structuurvisie Herprogrammering woningbouw.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is het plangebied voor het uitwerkingsplan Bransveen fase 2 in gebruik als akkergrond waarop aardappels worden verbouwd. Onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de bestaande situatie (april 2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0004.png"

Afbeelding 3.1 - bestaande situatie plangebied Bransveen fase 2 vanaf de Stegerensallee

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.2 - bestaande situatie plangebied Bransveen fase 2 vanaf de Mittendorffwerf

Op afbeelding 3.1 is tevens fase 1 van de woningbouwontwikkeling te zien, die op moment van schrijven deels is ontwikkeld ten westen van het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Stegerensallee. Tussen het plangebied en deze weg ligt een bomenrij met eiken.

3.2 Toekomstige situatie

De woningbouwontwikkeling voor Bransveen fase 2 sluit qua inrichting aan bij het moederplan "Dedemsvaart, Bransveen" (fase 1). Net als binnen fase 1 worden binnen fase 2 van dit plan verschillende woningtypen gerealiseerd, van vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen tot rijwoningen.

In totaal worden er binnen fase 2 circa 95 woningen gerealiseerd. Het uitgangspunt voor het woongebied Bransveen is een stedenbouwkundige inrichting die de lokale kwaliteiten en de historische kwaliteiten van Dedemsvaart versterkt. Dit wordt bereikt door er voor te zorgen dat de bebouwing een grote mate van differentiatie laat zien. Daarnaast laat de inrichting zich kenmerken door duidelijke groenstructuren die fase 1 en fase 2 visueel en functioneel met elkaar verbinden. Deze groenstructuren hebben deels de functie van wadi, waar hemelwater naar toe afstroomt en kan infiltreren.

Afbeelding 3.3 geeft een impressie van de stedenbouwkundige inrichting van fase 2 van de woningbouwontwikkeling Bransveen. Daarnaast toont het de ligging van de groenstructuren binnen fase 2 en de functionele verbinding hiervan met fase 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0007.png"

Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen tussen de Mittendorffswerf en de Stegerensallee. De Mittendorffswerf valt onder de categorie erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximale snelheid van 30 km/u. De Stegerensallee is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen met een snelheidsregime van 50 km/u. Het gedeelte van de Stegerensallee dat buiten de bebouwde kom is gelegen, kent een snelheidsregime van 60 km/u. De bebouwde komgrens op de Stegerensallee ligt aan de noordzijde van het plangebied.

De ontsluitingsstructuur van het gebied Bransveen is richting het westen gericht. Aanvankelijk stonden er drie ontsluitingspunten gepland in het moederplan, twee aan de west- en één aan de oostzijde. Uit angst voor sluipverkeer door de wijk is echter afgezien van de ontsluiting aan de oostzijde op de Stegerensallee. Door middel van een noord-zuidgerichte ontsluitingsweg wordt een lus naar de twee ontsluitingspunten op de Mien Ruyslaan gelegd. In de planopzet zijn zo weinig mogelijk doodlopende wegen geprojecteerd. Het plangebied is als 30 km/u-gebied vormgegeven. De richtlijnen van een duurzaam veilige woonomgeving worden toegepast. In het plangebied wordt vanzelfsprekend voorzien in de nodige verbindingen voor het langzame verkeer.

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de Parkeernormennota Hardenberg, zoals voorgeschreven in het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg". Voor de parkeernormen is door de gemeente Hardenberg in de parkeernormennota aansluiting gezocht bij CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012). Op basis van de parkeernormering zijn 100 parkeerplaatsen in de openbare ruimte geprojecteerd, waarmee invulling is gegeven aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.

Duurzaamheid

De gemeente Hardenberg hecht veel waarde aan het toepassen van duurzame maatregelen in nieuwbouwwijken. Zo is in het stedenbouwkundig plan optimaal ingezet op de mogelijkheid van het gebruikmaken van passieve zonne-energie. Door de west-oostgerichte verkavelingsstructuur is het in de meeste situaties mogelijk om dakvlakken op het zuiden te oriënteren, waardoor ook het toepassen van zonne-collectoren uitermate geschikt is.

Daarnaast krijgen de geprojecteerde groenzones een dubbelfunctie. In de groenzones worden wadi's gerealiseerd, die een belangrijke rol spelen voor de waterhuishouding in het plangebied. Aangezien de wadi's het grootste deel van de tijd niet watervoerend zijn, is het gebruik als parkzone/speelzone (informeel) doorgaans goed mogelijk. Dit dubbelgebruik past goed in het kader van duurzaamheid.

De nieuwbouw wordt aangesloten op een gescheiden rioleringssysteem. Hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd. Hemelwater wordt bovengronds afgevoerd (niet in riolering) richting de in de groenstroken aan te leggen wadi's. In de wadi's kan het hemelwater tijdelijk worden geborgen en uiteindelijk in de grond infiltreren.

Ruimtelijke kwaliteit

De Welstandsnota van de gemeente Hardenberg regelt het welstandsbeleid in de gemeente. In de nota wordt het welstandsbeleid van toekomstige woon- en leefgebieden vanzelfsprekend niet beschreven, omdat de desbetreffende gronden nog een ander gebruik hebben. Voor de voorgenomen ontwikkelingen dienen nieuwe criteria te worden geformuleerd die door de gemeente voor dit woongebied noodzakelijk worden geacht. In dat kader is de "Notitie ruimtelijke kwaliteit Bransveen" (maart 2011) opgesteld voor het moederplan "Dedemsvaart, Bransveen". De daarin aangegeven criteria hebben echter uitsluitend betrekking op de 1e fase. Deze notitie is gelijktijdig met het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen door de raad vastgesteld als partiële herziening van de Welstandsnota.

Voor fase 2 is op basis van deze "Notitie Ruimtelijke kwaliteit Bransveen" het "Beeldkwaliteitsplan Bransveen fase 2" opgesteld waarin de vertaalslag van deze notitie naar fase 2 wordt gemaakt. Dit beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met voorliggend uitwerkingsplan door het college van B&W vastgesteld als partiële herziening van de Welstandsnota. De notitie ruimtelijke kwaliteit en het beeldkwaliteitsplan zijn in dit uitwerkingsplan gezamenlijk opgenomen in Bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In het kader van het Bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" (vastgesteld 5 juli 2011) is voor het gehele plangebied onderzoek uitgevoerd naar de volgende milieu- en omgevingsaspecten:

  • Ecologie
  • Archeologie en cultuurhistorie
  • Bodem
  • Water
  • Milieuzonering
  • Externe veiligheid
  • Luchtkwaliteit
  • Geluid

Aangezien de met dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de uitwerkingsregels uit het bovengenoemde moederplan, is de uitvoerbaarheid vanuit de milieu- en omgevingsaspecten in het vigerende bestemmingsplan reeds aangetoond. Voor de aspecten geluid en ecologie is het feit dat het moederplan reeds in 2011 is vastgesteld echter reden dat een actualisatie van eerder uitgevoerde onderzoek, danwel aanvullend onderzoek vereist is.

Om de uitvoerbaarheid van de in deze ruimtelijke onderbouwing beschouwde ontwikkelingen aan te tonen zijn de aspecten algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.), geluid en ecologie in dit hoofdstuk nader beschouwd. Daarnaast worden de overige omgevingsaspecten op hoofdlijnen behandeld op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het moederplan.

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het

ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een

milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op grond van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, zich er alsnog van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Hierbij wordt ‘het bestemmingsplan’ zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit uitwerkingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

De ontwikkeling in dit uitwerkingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit uitwerkingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht, aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met bovenstaande drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau. Zo kent het plangebied een aanzienlijk kleiner oppervlakte en voorziet het plan in maximaal 95 woningen, terwijl pas bij 2000 woningen of meer sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Daarnaast blijkt uit de volgende paragrafen in dit hoofdstuk dat dit uitwerkingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Conclusie is dat de gewenste ontwikkeling niet tot belangrijke milieugevolgen zal leiden. Een MER of m.e.r.-beoordeling, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, is daarmee niet nodig.

4.2 Geluidhinder

Ten behoeve van het moederplan is een Akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet geluidhinder (Vobru, 2010). Dit onderzoek toont aan dat voor fase 1 van de woningbouwontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarden voor wegverkeerslawaai. Voor fase 2 dient voor de eerstelijnbebouwing langs de Stegerensallee een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. In dat kader is een aanvullend geluidsonderzoek uitgevoerd.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 74, lid 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich aan weerszijden van een weg, vanaf de as van de weg, een geluidzone (uitgezonderd wegen binnen een woonerf en wegen met maximumsnelheid 30 km/h). De zonebreedte is afhankelijk van de aard van de weg en het aantal rijstroken. Voorafgaand aan de bouw van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone is onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek

Aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting als gevolg van de Stegerensallee. De overige wegen vormen voor het plan geen belemmering. Op basis van dit onderzoek (Uitwerkingsplan Bransveen fase 2 te Dedemsvaart, Onderzoek Wet geluidhinder, Royal HaskoningDHV, 5 juli 2019) dient de gemeente Hardenberg hogere waarden af te geven om het voorliggende uitwerkingsplan als uitvoerbaar te kunnen bestempelen. Het geluidonderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

De Wgh hanteert voor situaties waarin een bouwplan binnen de geluidzone(s) van (een) weg(en) is gelegen als uitgangspunt dat de geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan 48 dB. Burgemeester en wethouders zijn echter bevoegd tot het vaststellen van een hogere grenswaarde. Op grond van artikel 110a, lid 5 van de Wgh moet dan aannemelijk zijn dat maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn of bij toepassing zouden stuiten op bezwaren. De gemeente Hardenberg heeft geen beleid waarin nadere voorwaarden worden verbonden aan de vaststelling van hogere grenswaarden.

Voor nieuw te bouwen, nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom is de maximaal vast

te stellen hogere grenswaarde vanwege een bestaande weg anders dan een auto(snel)weg 63 dB.

Resultaten

Bij de berekening van de toekomstige geluidsbelasting van de nieuwbouw is uitgegaan van het door de gemeente gemaakte verkavelingsplan en de geprojecteerde verkeersgegevens op de Stegerensallee voor het jaar 2029.

Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de 21 te projecteren woningen die zich het dichtst bij de Stegerensallee bevinden de grenswaarde wordt overschreden. De betreffende woningen zijn weergegeven in afbeelding 4.1. Voor de overige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00004-VG01_0008.png"
Afbeelding 4.1 - Woningen met een maximale geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde (blauw)

De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 53 dB. Alle woningen waarop de grenswaarde wordt

overschreden, beschikken over ten minste één gevel met een geluidsbelasting die niet hoger is dan

48 dB. Aan deze gevels zijn tevens de buitenruimten van de betreffende woningen gelegen.

Geluidreducerende maatregelen

Mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting terug te brengen zijn:

  • verlaging van de maximumsnelheid naar 50 km/h (effect van 1 à 2 dB) en
  • het aanbrengen van een geluidsarme wegverharding op de Stegerensallee (effect van 3 à 4 dB).

Deze maatregelen stuiten echter op bezwaren van verkeerskundige of financiële aard. Zo zou verlaging van de maximumsnelheid kunnen worden gerealiseerd als onderdeel van een wijziging van de bebouwde komgrens. Voor een dergelijke wijziging bestaat echter geen aanleiding. Daarnaast wordt de komende jaren geen groot onderhoud aan de weg c.q. vervanging van het wegdek voorzien. Het sterk vervroegen van deze werkzaamheden is te beschouwen als een ondoelmatige besteding van middelen.

Maatregelen waarvan het effect niet inzichtelijk is gemaakt omdat ze hoe dan ook niet in aanmerking komen, zijn het verder van de weg af projecteren van de woningen (kost te veel ruimte) of het oprichten van afschermende voorzieningen langs de weg (bezwaren van stedenbouwkundige/landschappelijke aard).

Aangezien maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen niet haalbaar zijn wordt de gemeente, in verband met de geconstateerde overschrijdingen van de grenswaarde van de geluidsbelasting, geadviseerd om voor het bouwplan hogere grenswaarden vanwege de Stegerensallee vast te stellen. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de aan te vragen hogere waarden.

Tabel 4.1 Vast te stellen hogere grenswaarden vanwege de Stegerensallee

Hogere grenswaarde in dB   Aantal woningen  
49   5  
50   1  
51   7  
52   5  
53   3  
Totaal   21  

Het verzoek om hogere grenswaarden kan als volgt worden gemotiveerd:

  • het middels bron- en/of overdrachtsmaatregelen reduceren van de geluidsbelasting stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, financiële of verkeerskundige aard;
  • alle ontheffingsgevallen beschikken over ten minste één gevel met een geluidsbelasting die niet hoger is dan 48 dB, waaraan tevens de buitenruimte(n) van de betreffende woningen is/zijn gelegen;
  • de hoogte van de geluidsbelasting leidt niet tot beperkingen aan de woningen dan wel vergaande bouwkundige ingrepen om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de geluidwering (aan te tonen in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen).

Conclusie

De woningbouw voor Bransveen fase 2 is uit oogpunt van geluidhinder aanvaardbaar, mits voor 21 woningen een hogere grenswaarde (tot maximaal 53 dB) wordt afgegeven. Het hogere waarden besluit wordt gelijktijdig met voorliggend uitwerkingsplan in procedure gebracht.

4.3 Ecologie

Ten behoeve van het moederplan is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in het kader van de destijds vigerende Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (Arcadis, 2009). Daarnaast is er door Arcadis aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de poelkikker, waterspitsmuis en vleermuizen (Arcadis, 2010). Omdat deze onderzoeken zijn verouderd en de natuurwetgeving ondertussen is veranderd, is een nieuwe natuurtoets voor fase 2 van deze ontwikkeling uitgevoerd.

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Per 1 januari 2017 is de “Wet natuurbescherming” (Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie.

Soortenbescherming

Het doel van de Wnb is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en

diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde

voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn

gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde

planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de

verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende

groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene

ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits

wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel

afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna

binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland

(NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de

Wnb is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk

kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer

niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de

initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten

van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Onderzoek

In het kader van voorliggend uitwerkingsplan is een Natuurtoets uitwerkingsplan Bransveen - fase 2 in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, 24 april 2019), die voorziet in een toets aan het soortenbeschermingsdeel van de Wnb aan de hand van een bureaustudie en een habitatgeschiktheidsanalyse. Dit onderzoek dient om te bepalen of het voornemen haalbaar is in het licht van de Wnb voor wat betreft soorten- en gebiedsbescherming. Deze natuurtoets is opgenomen in Bijlage 3.

Resultaten

Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming opgenomen.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming zijn de resultaten als volgt:

Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest

Tijdens de aanlegfase kunnen niet-jaarrond beschermde nesten van broedvogels worden beschadigd/ vernield. Om een overtreding van de Wnb met zekerheid te voorkomen dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Indien ook in het broedseizoen wordt gewerkt moeten onderstaande mitigerende maatregelen worden getroffen:

  • Voorafgaand aan het broedseizoen moet de vegetatie ter plaatse van het braakliggende terrein kort worden gemaaid en gehouden. Hiermee wordt het plangebied onaantrekkelijker voor broedvogels;
  • Het (eventueel) verwijderen van struweel moet buiten het broedseizoen plaatsvinden;
  • Het plangebied moet voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog gecheckt worden op de aanwezigheid van broedvogels. Indien deze alsnog aanwezig zijn moet de werkwijze op aangeven van de ecoloog mogelijk worden aangepast;
  • De werkzaamheden moeten voorafgaand aan het broedseizoen worden aangevangen en in een – voor zover mogelijk – constante intensiteit worden doorlopen gedurende het broedseizoen. Hiermee zullen vogels uit eigen beweging een nestplaats kiezen buiten hun specifieke verstoringsafstand. Nadeel is dat de constante intensiteit (zowel in tijd als in ruimte) lastig te realiseren is.

Veel methoden om tijdens het broedseizoen door te kunnen werken zijn niet "waterdicht". Het is vaak niet te garanderen dat broedgevallen niet zullen optreden. Buiten het broedseizoen werken heeft dan ook de voorkeur om overtreding van de Wnb ten aanzien van broedvogels te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dienen maatregelen te worden getroffen en het terrein kort voor aanvang van de werkzaamheden te worden geïnspecteerd op aanwezigheid van broedende vogels.

Broedvogels met jaarrond beschermd nest

Aan de zuidelijke rand van het plangebied is mogelijk een jaarrond beschermd nest van de buizerd aanwezig. Hiervoor is een vervolgonderzoek uitgevoerd, waarmee in beeld is gebracht of en waar de buizerd tot broeden komt en of een ontheffing voor de Wnb nodig is. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn onderstaand opgenomen.

Overige soortgroepen 

De aanwezigheid van overige strikt beschermde dier- en plantensoorten is uitgesloten op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens. Ten aanzien van de overige soortgroepen hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden. Wel moet rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht. Door onderstaande maatregelen op te volgen wordt invulling gegeven aan de algemene zorgplicht uit de Wnb:

  • De werkzaamheden worden bij voorkeur alleen overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd. Veel algemene en beschermde diersoorten (vleermuizen) zijn vooral actief gedurende de vroege ochtend, late avond en nacht;
  • Na zonsondergang wordt het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk beperkt en uitstraling van licht naar de omgeving voorkomen;
  • Er wordt één richting opgewerkt, zodat kleine (zoog)dieren van de werkzaamheden vandaan kunnen vluchten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met vluchtwegen en te worden gezorgd dat de dieren voldoende vrije ruimte hebben;
  • De aannemer maakt enkel gebruik van de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Zo wordt onnodige verstoring van dieren en planten voorkomen;
  • Wanneer de werkzaamheden gedurende langere tijd stilliggen, dient het terrein vóór herstart van de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een erkend ecoloog.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn de resultaten als volgt:

Natura 2000-gebieden 

Stikstofdepositie kan mogelijk een effect hebben op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het project. Hiervoor is een aanvullende AERIUS-berekening uitgevoerd om de effecten van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden in kaart te brengen en te beoordelen of voor de werkzaamheden een PAS-melding nodig is of een vergunning in het kader van de Wnb. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn onderstaand opgenomen.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van gebied dat onderdeel is van NNN.

Na afronding van de natuurtoets zijn aanvullende onderzoeken naar de buizerd en stikstofdepositie uitgevoerd. De bevindingen uit deze onderzoeken zijn onderstaand opgenomen.

Aanvullend onderzoek buizerd

Door de nieuwbouw binnen de verstoringsafstand van de buizerd (75 meter) is verlies van de functionaliteit van een eventueel nest niet uit te sluiten. In dat geval is er sprake van een overtreding van de Wnb. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van de buizerd kan worden uitgesloten, als er tijdens vier gerichte veldbezoeken in de periode maart tot half mei geen aanwezigheid kan worden aangetoond. Deze aanvullende veldbezoeken zijn uitgevoerd en naar aanleiding van de bevindingen is het rapport Nader Onderzoek Ecologie - Bransveen Fase II, in kader van de Wet natuurbescherming (Royal HaskoningDHV, 14 mei 2019) opgesteld. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4.

Ten zuiden grenst het plangebied aan een erf met een houtwal. In deze houtwal is mogelijk een buizerdnest aanwezig. Tijdens het nader onderzoek is echter geen territorium- en nestindicerend gedrag van de buizerd waargenomen. Er is dus geen territorium van de buizerd aanwezig binnen de verstoringsafstand van het voorgenomen project. Overtreding van een verbodsbepaling uit de Wnb is uitgesloten ten aanzien van de buizerd. Het aanvragen van een Wnb ontheffing voor het voorgenomen project is dan ook niet nodig.

Quickscan stikstofdepositie

De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied bedraagt ruim 6 km. Om aan te tonen dat negatieve effecten in dit Natura 2000-gebied als gevolg van de realisatie van Bransveen fase 2 uitgesloten kunnen worden is een stikstofberekening met AERIUS Calculator 2019 uitgevoerd. De uitkomsten van deze berekening zijn verwerkt in de quickscan Stikstofdepositie woningbouw Bransveen in Dedemsvaart (Royal HaskoningDHV, 23 december 2019). Deze notitie is opgenomen in Bijlage 5.

Bij het opstellen van de aanpak en uitgangspunten voor de berekeningen met AERIUS Calculator is

onderscheid gemaakt tussen de permanente effecten als gevolg van de woningen en de veranderingen

in de verkeersafwikkeling (gebruiksfase) en de tijdelijke effecten als gevolg van de inzet van het

brandstof aangedreven materieel (aanlegfase). Verwacht wordt dat de werkzaamheden in een periode van 4 jaar worden uitgevoerd (2020-2023).

Met de gemaakte aannames voor de verkeersaantrekkende werking en de inzet van mobiele werktuigen (aangenomen is dat het materieel tijdens de start van de werkzaamheden niet ouder dan 9

jaar is en daarmee voldoet aan de euronormen fase IIIb) worden met AERIUS 2019 geen bijdragen hoger dan 0,00 mol N/ha/j berekend. Dit geldt zowel voor de permanente gebruiksfase als voor de tijdelijke aanlegfase. Dat betekent dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten (0,00 mol N/ha/j) en geen toestemmingsbesluit op het gebied van stikstof in kader van de Wet Natuurbescherming nodig is.

* per 14 januari is de AERIUS Calculator 2019A beschikbaar gesteld. De conclusie blijft met dit nieuwe rekenmodel ongewijzgd (zie Bijlage 6).

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van ecologie uitvoerbaar.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit het onderzoek naar archeologie en cultuurhistorie dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

De archeologische verwachting voor het plangebied is laag. Het gebied wordt daarom niet-behoudenswaardig geacht. Archeologisch vervolgonderzoek hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd. Mochten er tijdens de uitvoering van de civiele werkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt volgens de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Met betrekking tot cultuurhistorie worden de in het verleden in het plangebied gedempte wijken (ontginningssloten) teruggebracht in de vorm van een wadi. Zo wordt een deel van de cultuurhistorie hersteld.

4.5 Bodem

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit het bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

Uit het bodemonderzoek bleek dat er binnen het plangebied gedempte sloten aanwezig zijn. De sloten zijn gedempt met puin en asbest. Het betreft een ernstige, niet urgent geval van bodemverontreiniging. Sanerende maatregelen zijn noodzakelijk. De bodemsanering kan worden uitgevoerd op het moment dat het terrein bouwrijp wordt gemaakt. Daarmee staat het aspect de uitvoerbaarheid van het moederplan en daarmee voorliggend uitwerkingsplan niet in de weg.

4.6 Water

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit de watertoets die is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

Het waterhuishoudkundige plan voor de gehele ontwikkeling Bransveen, dat is afgestemd met de waterbeheerder, blijft van kracht voor fase 2 van deze woningbouwontwikkeling.

4.7 Milieuzonering

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit het milieuzoneringsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ter plaatse van de in het moederplan opgenomen milieuzone als gevolg van Loonbedrijf Antuma geen geluidgevoelige functies zijn toegestaan. Deze milieuzone is als zodanig opgenomen in de planregels bij dit uitwerkingsplan. De ingebruikname van de hier beoogde woningen wordt mogelijk gemaakt met behulp van een voorwaardelijke verplichting, onder voorwaarde dat de milieuvergunning van de betreffende activiteit is ingetrokken. Daarnaast maakt voorliggend uitwerkingsplan aan de hand van een wijzigingsbevoegdheid de wijziging van deze aanduiding, zoals opgenomen in het moederplan, mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende (bedrijfs)activiteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening. Na intrekking van de milieuvergunning en/of wijziging van het moederplan wordt de aanleg en het gebruik van woningen ter plaatse van deze aanduiding mogelijk gemaakt.

4.8 Externe veiligheid

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit het externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

Dit onderzoek concludeerde dat er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan. Opgemerkt wordt dat voorliggend uitwerkingsplan binnen de veiligheidszone lpg geen bebouwing mogelijk maakt, waarmee het als uitvoerbaar beoordeeld wordt met het oog op externe veiligheid.

4.9 Luchtkwaliteit

Voor voorliggend uitwerkingsplan blijft de conclusie uit het luchtkwaliteitsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Dedemsvaart, Bransveen" in stand.

In dit onderzoek is de conclusie getrokken dat het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt die niet in betekende mate zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Standaard en plansystematiek

Het uitwerkingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een uitwerkingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het uitwerkingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een uitwerkingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het uitwerkingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het uitwerkingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Hier kunnen verschillende kaarten van het plan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de plantoelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (en ook uitwerkingsplannen) (SVBP 2012). De toepassing van de SVBP is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmings- en uitwerkingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit uitwerkingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het uitwerkingsplan.

5.2 Toelichting op de regels

De planregels bij voorliggend uitwerkingsplan voor fase 2 van woningbouwontwikkeling Bransveen zijn gebaseerd op de planregels bij het moederplan "Dedemsvaart, Bransveen".

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begrippen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Bij de bestemming behorende voorzieningen zijn onder andere speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen of speelvoorzieningen met een maximaal oppervlak van 25 m2.

Artikel 4 Verkeer - verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' is onder meer bedoeld voor de wegen en straten die de hoofdstructuur vormen binnen het plangebied. Parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden en verblijfsgebieden zijn apart aangeduid. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter met een maximaal oppervlak van 25 m2.

Artikel 5 Woongebied

Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn verschillende functies toegestaan, waaronder wonen, verkeer en verblijf, waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn onder meer bijhorende gebouwen, bouwwerken toegestaan. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd en kennen een maximale bouwhoogte van 11 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat met het uitwerkingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze bepaling heeft betrekking op de wijze waarop, in het kader van een bouwaanvraag, wordt bezien welke gronden mogen worden bebouwd.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden en gebouwen in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen vanwege de milieuzone van een naastgelegen loonbedrijf en vanwege de veiligheidszone in verband met een nabij aanwezige lpg-installatie. Ter plaatse van deze aanduidingen mag geen woningbouw plaatsvinden. De ingebruikname van de hier beoogde woningen wordt mogelijk gemaakt met behulp van een voorwaardelijke verplichting, onder voorwaarde dat de milieuvergunning van de betreffende activiteit is ingetrokken.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders het moederplan kunnen wijzigen door het wijzigen of laten vervallen van een algemene aanduiding, indien de betreffende activiteit wijzigt of wordt beëindigd. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende (bedrijfs)activiteit is gewijzigd of beëindigd, dan wel sprake is van wijziging in regelgeving of vergunningverlening.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Indien gebruik gemaakt wordt van een nadere eisenregeling, is hier aangegeven dat de procedure als genoemd in afdeling 3.4 Awb van toepassing is.

Artikel 11 Overige regels

Indien er wordt verwezen naar een wet of een wettelijke regeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt en van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

De overgangsregels bevat de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen.

Artikel 13 Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het voorbereiden van een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van dat plan. Het plan voor fase 2 van de woningbouwontwikkeling Bransveen bevat circa 90 woningen. Het kostenverhaal is verzekerd door het marktconform aanbieden van de kavels. De grondexploitatie heeft aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is en sluit met een positief resultaat.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op basis van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Met het oog daarop heeft het voorontwerp van het moederplan Dedemsvaart, Bransveen gedurende 6 weken, van 10 juni 2010 tot en met 21 juli 2010, ter inzage gelegen.

Het ontwerpuitwerkingsplan Bransveen fase 2 heeft tevens ter inzage gelegen gedurende 6 weken, van 12 september 2019 tot en met 23 oktober 2019, waarin ingezeten en belanghebbenden schriftelijk danwel mondeling hun zienswijzen naar voren hebben kunnen brengen.

Overleg

Voor het uitwerkingsplan Bransveen fase 2 vindt geen formeel vooroverleg plaats. Dit overleg met andere overheden, het bedrijfsleven, nutsbedrijven en andere partijen met eventuele belangen bij het plan is reeds gevoerd in het kader van het bestemmingsplan Dedemsvaart, Bransveen. Een verslag van dit vooroverleg maakt deel uit van dat bestemmingsplan.