direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omgevingsvergunning Westerhuizingerweg 65 Balkbrug
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De eigenaar (tevens initiatiefnemer) van het perceel Westerhuizingerweg 65 te Balkbrug heeft ter plaatse een goed lopend kalverbedrijf. Om voor het bedrijf voldoende continuïteit te houden in de toekomst wil de eigenaar de bedrijfsvoering uitbreiden door het toevoegen van een nieuwe stal. Deze stal is voorzien op de locatie van de huidige sleufsilo's. Een uitbreiding van het kalverbedrijf geeft een beter toekomstperspectief vanwege de vergrote bedrijfsomvang. Bovendien is door de inpassing het bedrijf functioneler en zal deze een impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit.

1.2 Ligging plangebied

De locatie van het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg nabij het dorp Balkbrug. Op onderstaande afbeelding is de ligging globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden de uitgevoerde onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staan er naast de bedrijfswoning, twee bestaande kalverstallen en enkele opstallen. De bestaande stallen liggen aan de achterzijde van het perceel en zijn vanuit de voorzijde van de kavel niet direct zichtbaar. De bestaande sleufsilo's zorgen voor een zachte overgang van het open agrarische landschap naar de bestaande kalverstallen. De bedrijfswoning vormt samen met de naastgelegen woning het ‘voor’ erf. De wagenloods en kalverstallen vormen het achtererf. De erven in het besloten heideontginningslandschap kennen van oorsprong deze traditionele opbouw. Het erf wordt ontsloten en is georiënteerd op de Westerhuizingerveldweg. Het erf ligt in het besloten heideontginningslandschap dat zich kenmerkt door rechtlijnigheid, beplanting langs wegen en een sterk agrarisch karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0002.png" Afbeelding 2: huidige situatie - woonhuis voorzijde erf

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: huidige situatie - aanzicht stallen en sleufsilo's

2.2 Vigerende bestemmingsplan

Het formeel geldend planologisch kader is bepaald in het "Bestemmingsplan Buitengebied" van de gemeente Hardenberg. Binnen dit bestemmingsplan valt het perceel onder de dubbelbestemming 'agrarisch met waarden-Besloten heideontginningslandschap' en 'archeologie 5' in verband met het veenlandschap waar hoogveenontginningen hebben plaatsgevonden. In de bestemmingsregels wordt gesproken over toegestane bouwwerken buiten de bouwvlakken. Onder deze toegestane bouwwerken vallen onder artikel 4.2.2. ook eventuele toekomstige sleufsilo's binnen een afstand van 75 meter van het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de rooilijn. In de Landschap-Identiteit-Kaart Westerhuizingerveld en omgeving is dit gebied aangegeven als heideontginningslandschap met verspreide en agrarische bebouwing in een rechthoekige verkaveling met grote open ruimte en wegenpatroon in waaiervorm. Ook wordt hier schaalvergroting aangeduid bij agrarische bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: landschapstypen Westerhuizingerveld en omgeving.

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een efficiente bedrijfsvoering gevoerd waarbij gewerkt wordt met een schone en vuile weg. Laden en lossen van kalveren (verkeerspiek) kan op eigen terrein. Opslag van de voer is eveneens op het bestaande erf voorzien. Het principe van de schone en vuile weg is een strikte scheiding tussen de dierenverblijven (schone weg) en het overige erf (‘vuile’ weg), dit uit het oogpunt van preventieve gezondheidszorg voor de kalveren. Het bedrijf beperkt hiermee eventuele hinder voor de omgeving. Het rechthoekige half open agrarische erf past na aanplant singels volgens de LandschapIdentiteitskaarten in het besloten heideontginningslandschap. De nieuwe schuur komt op het bestaande bouwblok en zal qua architectuur en materialisatie aan sluiten op de bestaande stallen. Op het erf is ruimte om te keren en te parkeren. Aan de oostzijde wordt een bestaande singel versterkt om zicht op de kuilopslagen te breken. Het aanzicht vanaf de Westerhuizingerweg verandert in de toekomstige situatie slechts minimaal doordat de nieuwe sleufsilo's voor de kalverstal komen te liggen, zoals in de huidige situatie ook het geval is. Het plan is opgevat om met de veestapel door te groeien naar 2.538 vleeskalveren. De groei is mogelijk door de bouw van een nieuwe stal en een herverdeling van de dieren over de bestaande stallen. Verder zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in ventilatie en situering van de stallen. De aanvraag voor het aantal vleeskalveren in de nieuwe situatie is bijgesteld in verband met bedrijfstechnische redenen. In twee bestaande stallen zal het aantal vleeskalveren afnemen, namelijk in stal 6 en 7. In stal 5 is een toename van vleeskalveren, evenals in de nieuwe stal 8. Een overzicht van de bijgestelde aanvraag is terug te vinden in Bijlage 3. De inrichting van de bestaande stallen 5 tot en met 7 blijft gelijk.

Onderstaande inrichtingsschets geeft een verbeelding weer van de toekomstige situatie. Het complete Ruimtelijke kwaliteitsplan is te vinden in Bijlage 2.

Afbeelding 5: toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0005.png"

Landschappelijke inpassing

De nieuwbouw heeft geen enkele invloed op de landschappelijke hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkeling zal landschappelijk worden ingepast. Het erf blijft rechthoekig met gebouwen die haaks of parallel gepositioneerd zijn, dit komt overeen met de gebiedskenmerken (LIK). Met de aanplant van een bomenrij met onderbeplanting aan de oostzijde komt groen en gebouwen beter in balans, de bomenrij accentueerd de rechtlijnige structuur van het besloten heidontginningslandschap. Voor de nieuwe stal wordt een houtsingel aangeplant die zorgt voor een landschappelijke overgang. Als beplanting is gekozen voor gebiedseigen boomsoorten en onderbeplanting. De boomsoorten bestaan uit Zomereiken, Berken en Elsen. De beplanting bestaat uit Sleedoornen, Vuilbomen en Hondsroos. Deze afwisseling zorgt voor een rijke variatie aan flora en fauna.

Bouwen over de bouwvlakgrens

De noordwestelijke bouwvlakgrens wordt over een breedte van ca. 13,5 meter overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0006.png"

Ligging bouwvlak en situering nieuw te bouwen vleeskalverenstal

Op 1 april 2016 is een verzoek ingediend om een planologische principe uitspraak voor de bouw van een vleeskalverenstal. Per brief van 17 mei 2016 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg laten weten positief tegenover het verzoek te staan. Mussche V.O.F. vraagt medewerking voor de bouw van de nieuwe stal middels een Omgevingsvergunning uitgebreide procedure.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze ruimtelijke onderbouwing raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van het Rijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: rode draden omgevingsvisie

Generieke beleidskeuzes (of-vraag)

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing omdat het gebied buitenstedelijk is. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er zowel sprake van het benutten van bestaande bebouwing (namelijk het behoud van de boerderij en de schuur) als van herstructurering.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

Op het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap ' van toepassing. Het ontwikkelperspectief richt zich op een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merk voor Overijssel en een continu en beleefbaar watersysteem.

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming wordt verstaan: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor en waar mogelijk in dialoog met omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun vaak grote gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.

Veel waterlopen (beken, weteringen, aanvoerkanalen) moeten in de komende periode zowel kwantitatief (vergroting van het bergend vermogen) als kwalitatief (schoon water) aangepast en heringericht worden, zowel in de groene als in de stedelijke omgeving. De uitvoering van de maatregelen is een mooie gelegenheid om de inrichtingskwaliteit van de waterlopen en de toegankelijkheid er langs (de schouwpaden als langzaam routenetwerk) te verbeteren en te werken aan een klimaatbestendige inrichting. Het watersysteem wordt zo een verbinding voor mens, plant en dier, een bindmiddel voor de onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en kan helpen om de afzonderlijke natuurgebiedjes en -gebieden in de groene én in de stedelijke omgeving aaneen te smeden en beleefbaar te maken.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met de ruimtelijke identiteiten van Overijssel door de aanplant van een bomenrij met onderbeplanting die de rechtlijnige structuur van het besloten heideontginningslandschap accentueerd. Dit gaat samen met een duurzame modernisering en schaalvergroting.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

Natuurlijke laag: Hoogveengebieden

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar en schaalgraslanden eromheen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Veenkoloniaal landschap

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale

landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden

versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten

van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen,

royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa’s en

herenboerderijen. Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied.

Stedelijke laag - Informele trage netwerk

De ambitie is een verschuiving van het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets. Een schaalniveau hoger is dat het fiets- en wandelpaden netwerk op niveau van de regio wordt geïntegreerd tot een compleet systeem door onder andere de aanleg van fietssnelwegen. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Langs informele routes worden bijvoorbeeld de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar en kenbaar gemaakt.

Stedelijke laag - Verspreide bebouwing

De ambitie van de provincie Overijssel is zorg te dragen voor 'levende erven' die opnieuw verbonden zijn met het landschap. Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn tussen de voor- en achterkant, waarbij het erf aan het landschap is gekoppeld. De toegankelijkheid wordt hierdoor verbeterd. De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met deze ambitie.

Laag van beleving (donkerte)

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden. Bij de gewenste ontwikkeling worden de stallen 's avonds en 's nachts minimalistisch verlicht om rekening te houden met de omgeving en te voorkomen dat andere ontwikkelingen zich voordoen. Er worden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht toegepast. Hierbij wordt het kunstlicht selectief ingezet en ‘gericht'.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid van de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening. Doordat de ontwikkeling ingepast wordt in het landschap verandert er aan de aanzichten en beleving van het gebied feitelijk niets. Bovendien wordt er rekening gehouden met het dimmen van de verlichting in de avond en nacht.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Voor het perceel is artikel 2.1.7 "Kwaliteitsimpuls agro en food" van toepassing. Dit artikel is opgesteld omdat de Omgevingsverordening een bepaling opgenomen die verplicht om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande en voormalige agrarische bouwpercelen.

Een investering in versterken van de landschappelijke kwaliteit is niet nodig, omdat de beoogde ontwikkeling gezien wordt als een ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 2.1.7, lid 4 van de Omgevingsverordening. Een uitbreiding als zodanig past wel binnen het vigerende agrarische bouwperceel, maar is om bedrijfseconomische redenen niet wenselijk. Het is dan ook niet mogelijk om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.

Gelet op de impact van agrarische bedrijfsvoering op de omgeving, gaat de provincie uit van het principe dat ondernemers ruimte voor ontwikkeling moeten verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Het betreft een beperkte uitbreiding en dus géén grootschalige uitbreiding van het agrarische bouwperceel.

Als het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel te benutten voor bedrijfsontwikkeling of verplaatsing, dan kan onder voorwaarden een nieuw agrarisch bouwperceel worden aangewezen of een bestaand agrarisch bouwperceel worden uitgebreid. Bij grootschalige uitbreiding en nieuwvestiging wordt verder de eis gesteld dat niet alleen de basisinspanning ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt geleverd zoals vereist op grond van artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. Ook voor deze specifieke vorm van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geldt dat aangetoond moet worden dat er een balans is tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de extra investering in ruimtelijke kwaliteit.

Context van de ontwikkeling in de omgeving

Het ontwikkelingsperspectief voor Westerhuizingerveld voorziet primair in het bieden van ruimte aan agrarische bedrijven, natuurontwikkeling (Kievitshaar en Haardennen) en recreatie en toerisme (met name versterken recreatieve routing). In de voorliggende situatie is dan ook sprake van een gebiedseigen functie. Tevens draagt het bedrijf bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied van Hardenberg. Om deze reden is het een gebiedseigen ontwikkeling en passend in deze omgeving.

Toetsing omgevingsverordening

De beoogde bedrijfsontwikkeling aan de Westerhuizingerweg 65 is getoetst aan Kwaliteitsimpuls Agro en Food. Met name lid 4 en lid 5 daarvan zijn belangrijk:

  • lid 4: In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.
  • Lid 5: In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel grootschalig worden aangepast en/of uitgebreid als:

a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;

b. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

c. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Als eerste dient op basis van de kwaliteitsimpuls Food en Agro beoordeeld te worden of voor de beoogde ontwikkeling aan de Westerhuizingerweg 65 als kleinschalig (lid 4) of grootschalig (lid 5) getypeerd kan worden. Er is hiervoor geen harde grens gegeven. Voor de beantwoording van de vraag wat moet worden verstaan onder ‘grootschalige uitbreiding’ verwijst de provincie naar de toelichting op artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. Hierin staat dat in de Omgevingsverordening bewust afgezien is van een definitie van grootschalig omdat dit ongewenst uitgebreide en complexe bepalingen zou opleveren. Of een uitbreiding als grootschalig moet worden aangemerkt, hangt immers af van de ontwikkeling en het type landschap waar de ontwikkeling zich voordoet. Daarom is de nadere invulling aan de praktijk overgelaten. Kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving worden afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3). Daarvoor is het voldoende dat in de ruimtelijke onderbouwing aan de hand van de Catalogus Gebiedskenmerken duidelijk wordt gemaakt hoe de ontwikkeling wordt ingepast in het landschap. Voor nieuwvestigingen en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies wordt vanwege de impact een meer gebiedsgerichte benadering gevraagd. In een ruimtelijk kwaliteitsplan dient dan een relatie te worden gelegd tussen de stijging van de gebruikswaarde en de bijzondere investering in de ruimtelijke kwaliteit. Er kan hierbij sprake zijn van een combinatie van private en publieke investeringen.

Conclusie definitie van de schaal

Voor deze uitbreiding is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, omdat het bouwvlak maar voor een klein deel wordt overschreden, ook al zal het bedrijf na realisatie van de ontwikkeling groter dan 1,5 hectare zijn. De uitbreiding op zich is kleinschalig ten opzichte van de huidige omvang.

Toets Kwaliteitsimpuls Agro en Food

Het vorenstaande betekent dat lid 4 van de Kwaliteitsimpuls Agro en Food van toepassing is en dat als eerste moet worden beargumenteerd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken. Op het erf is ruimte om een efficiente bedrijfsvoering uit te voeren. Dit houdt in dat er met een schone en vuile weg gewerkt kan worden. Laden en lossen van kalveren (verkeerspiek) kan op eigen terrein. De opslag van de voer is eveneens op het bestaande erf voorzien. Het bedrijf beperkt hiermee eventuele hinder voor de omgeving. Om deze wijze van efficiënte bedrijfsvoering te kunnen uitvoeren is er (open) ruimte nodig. Als deze open ruimte zou worden ingevuld door de nieuwe stal kan de bedrijfsvoering niet meer efficiënt plaatsvinden en zullen andere functies buiten het erf moeten plaatshebben. Dit levert hinder op voor de omgeving. Het ruimtebeslag is echter wel benodigd en daarom is gekozen om een deel van de nieuwe stal buiten het nu vastgestelde bouwblok te positioneren. Het terrein zal echter dusdanig efficiënt worden ingericht dat er sprake is van een clustering van bebouwing en daarmee voldaan wordt aan het aspect zuinig ruimtegebruik.

Op basis van artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening is een ruimtelijk kwaliteitsplan benodigd, waarin de basisinspanning een plek dient te krijgen. Deze is dan ook opgesteld en bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Het gehele erf wordt landschappelijk goed ingepast door de aanplant van bomenrijen met onderbeplanting en een singel. Het erf sluit daarbij beter aan op de kenmerken van het besloten heideontginningslandschap. De bebouwing neemt dan wel toe, middels groen wordt de impact op de omgeving wel beperkt. De uitbreiding zal qua schaal passen binnen het hoofdzakkelijk grootschalige agrarisch gebied.

 

Conclusie Kwaliteitsimpuls Agro en Food

Het bedrijf is in ruimtelijke opzicht efficiënt ingedeeld en beperkt daarmee de overlast voor de omgeving. De uitbreiding is dan ook met dit uitgangspunt in gedachten ontworpen. Omdat er sprake is van een uitbreiding buiten het bouwvlak en daarmee het bouwvlak groter wordt dan 1,5 ha is er wel een kwaliteitsimpuls nodig bovenop de basisinspanning. Deze is opgesteld en passend aan de omgevingskwaliteiten gemaakt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visienota buitengebied

De afgelopen jaren is de gemeente veel bezig geweest met het herijken en vernieuwen van het beleid voor het landelijk gebied. Dat is begonnen met de ‘Visienota buitengebied’ en daaraan verbonden ‘Landschap-Identiteit-Kaarten’ en de toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023. Deze beleidsdocumenten geven aan wat op hoofdlijnen de gemeentelijke visie is op de ontwikkeling van het buitengebied.

In de visienota zijn drie hoofddoelen benoemd:

- op duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor ruimte vragende functies;

- het vergroten van de leefbaarheid op het platteland;

- het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit (de eigen identiteit)

De gemeente Hardenberg heeft op 18 juli 2006 de Visienota Buitengebied vastgesteld. In de nota Ruimte wordt aangegeven dat de kwaliteit van het landschap een volwaardige plaats verdient bij ruimtelijke afwegingen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden. In het streekplan Overijssel 2000+ wordt ingestoken op de versterking van de landschappelijke kwaliteit en de bescherming van het cultureel erfgoed. In de nota Ruimte wordt een aanzet gegeven voor de realisatie van robuuste ecologische verbindingszones, ter verbetering van de ruimtelijke samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur op nationaal en internationaal niveau. Twee van deze Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg zones zijn geprojecteerd op Hardenbergs Grondgebied (Balkbrug en HardenbergZuid) De gewenste ontwikkelingsrichting is landbouwontwikkelingsgebied met de functie landbouw.

De nieuwe ontwikkeling houdt rekening met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het gebied zoals aangegeven in de Visienota buitengebied door rekening te houden met de ruimtelijke kwaliteit en door op een duurzame en efficiënte wijze een ruimtelijk vraagstuk op te lossen door het beeld van buitenaf niet aan te tasten.

3.3.2 Landschap identiteit kaarten (LIK)

In de Landschap-Identiteit-Kaart Westerhuizingerveld en omgeving is dit gebied aangegeven als heideontginningslandschap met verspreide en agrarische bebouwing in een rechthoekige verkaveling met grote open ruimte en wegenpatroon in waaiervorm. Ook wordt hier schaalvergroting aangeduid bij agrarische bedrijven.

Volgende zaken zijn van toepassing op het plangebied en de huidige ruimtelijke kwaliteit:

• Strak, rechtlijnig wegenpatroon

• Regelmatige en grootschalige verkaveling

• Relicten van eikenrijen, wegbeplanting langs wegen

• Perceelsgrensbeplanting o.a. elzensingels

• Verspreide ligging erven met erfbeplanting

• Grootschalige bedrijven in kleinschalig landschap

Landschap identiteit kaarten:

Het landschap is de dragende functie voor nieuwe ontwikkelingen. En omgekeerd kan daarmee de gemeentelijke insteek voor het buitengebied worden samengevat als ‘ontwikkelen met kwaliteit voor het buitengebied’. Dit houdt in dat er ruimte is voor economische activiteit, als ontwikkelingen in het buitengebied maar samen gaan met het versterken en benutten van de ruimtelijke kwaliteit. Kwaliteitsverbetering van het landschap ziet de gemeente als het verder ontwikkelen en versterken van de verschillende landschappelijke kenmerken het buitengebied. Daarbij richt de gemeente zich op het doorontwikkelen van de verschillende landschappelijke eenheden, zodat de eigenheid van elk landschap wordt vergroot. Om de identiteit van het gebied te bepalen zijn zogenaamde landschap identiteit kaarten opgesteld. In de LIK’s worden de specifieke kenmerken en kwaliteiten van de deelgebieden vastgelegd. Aan de hand van de LIK kan worden bepaald of toekomstige ontwikkelingen passend zijn (bestemmingsplan buitengebied en structuurvisie) De LIK is gebaseerd op een analyse van verschillende kenmerken die bepalend zijn voor de identiteit, zoals bebouwing, beplanting en grondgebruik.

Op onderstaande afbeelding zijn de verschillende landschapstypen kenbaar gemaakt. Het plangebied is gelegen op de overgang van het open naar het besloten heideontginningslandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Landschapstypen Landschap identiteit kaart

3.3.3 Toekomstvisie Hardenberg 2013-2040

De gemeente Hardenberg heeft op 23 april 2013 de toekomstvisie 'de gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af' vastgesteld. In de toekomstvisie worden de ontwikkelingen benoemd waar de gemeente Hardenberg de komende jaren mee te maken krijgt en hoe de gemeente met deze ontwikkelingen om zal gaan. De toekomstvisie is opgebouwd uit drie programmalijnen waarin de doelstellingen, werkwijze en de rol van de gemeente zijn uitgewerkt. Deze drie lijnen zijn:

-Zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid

De gemeente gaat uit van de eigen kracht van de samenleving. Dat geldt voor bedrijven, organisaties en inwoners, zowel op individueel niveau als gezamenlijk.

-Gelaagdheid

Voor het buitengebied helpt een gebiedsgerichte benadering om de verschillende kwaliteiten goed te kunnen ontwikkelen.

-Bundeling & samenwerking

Voorzieningen kunnen bijvoorbeeld via samenwerking en bundeling meer

kwaliteit leveren. Bedrijven, onderwijs, zorginstellingen en gemeente kunnen

in onderling overleg een meerwaarde realiseren.

Hardenberg is een uitgestrekte gemeente, waar kernen en gebieden verschillende mogelijkheden, kansen en behoeftes hebben. Kwaliteit verschilt per kern en gebied. Om de gewenste kwaliteit in deze verschillen en uitgestrektheid te kunnen realiseren, is het denken in lagen een hulpmiddel. Voor het buitengebied helpt een gebiedsgerichte benadering om de verschillende kwaliteiten goed te kunnen ontwikkelen. Voor de kernen helpt het om een onderscheid te maken in kleine kernen, grote kernen en centrale kernen. Voorzieningen kunnen via samenwerking in grote kernen kwaliteit leveren die dicht bij de mensen is.

Bestaande bedrijvigheid is een belangrijke economische motor, zoals de bouw, (kunststof)industrie, handel, horeca, dienstverlening en de landbouw. De gemeente wil initiatieven en ontwikkelingen in deze sectoren de ruimte geven. In bepaalde gebieden, passend binnen de gebiedsgerichte benadering, zal de landbouw alle ruimte krijgen om een levensvatbaar bedrijf te runnen. Dit kan ook via extensivering en verbreding. Op andere plaatsen kunnen landbouw en andere activiteiten naast elkaar plaats vinden.

Op de erven vindt een koppeling plaats tussen dynamiek en verbetering van landschappelijke inpassing van de bestaande erven. Door de ontwikkeling met bijbehorende perceelgrensbeplanting sluit het erf aan bij het besloten heideontginningslandschap. Deze richt zich op plaatselijke concentratie van bebouwing langs de Westerhuizigerweg en agrarische bebouwing.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van de Toekomstvisie Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Voor het plangebied is geen bodemvervuiling bekend en er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat deze aanwezig is. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.


Conclusie
Het aspect 'bodem' leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Geur

Bij veehouderijen komt geur vrij (de geuremissie) die zich via de lucht verspreidt en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting verstaan we de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per volume-eenheid lucht) die op een geurgevoelig object (zoals een woning) ‘terecht' komt. Het is mogelijk deze hoeveelheid te berekenen. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat als onvoldoende gelden om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van veehouderijen heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte omdat geur in de leefomgeving hinder kan veroorzaken en daarom gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Om inzicht te krijgen in de geurhinder bij de voorgestelde afwijkende waarden voor geurbelasting is de maximale geurbelasting berekend.

Maximale geurbelasting

Gebouw 5, 7 en 8 zijn voorzien van nokventilatie met een centraal emissiepunt waardoor deze voldoen aan de maximale geuremissie van vleeskalveren. De ventilatoren worden als groep geregeld. De standaardventilatie is vastgesteld als ‘gemiddeld ventilatieniveau’ voor rosé- vleeskalveren.

Gebouw 5

Voor de standaardventilatie is 37.500 m3 nodig. De 37.500 m3 welke verticaal wordt uitgeblazen geeft met een gemiddelde uitstroomopening van Ø 1,39 een uittreesnelheid van 6,9 m/s.

Gebouw 7 en 8

Voor de standaardventilatie is 86.250 m 3 nodig welke verticaal wordt uitgeblazen. Deze geeft een uittreesnelheid van 7,9 m/s. De geurbelasting op de panden blijft binnen de geurnorm van welke geldt voor het buitengebied op basis van de vastgestelde “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg”. Voor de bebouwde kom van Balkbrug en voor de bebouwde kom Nieuwleusenblijft deze geurnorm binnen de perken. Het dichtstbijzijnde pand in de bebouwde kom Balkbrug is Zwolseweg 169.

Het plan voldoet hiermee aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). In de buurt van het bedrijf bevinden zich geurgevoelige objecten (buiten de bebouwde kom). Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

1) Woningen in het buitengebied

2) Bedrijfswoning bij een andere veehouderij

3) Voormalige bedrijfswoning die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer was van

een veehouderij (Buiten Middenweg 4, Buiten Middenweg 5 en Buiten Middenweg 7).

De afstand voor vleeskalveren tot woningen, inclusief bedrijfswoningen van andere veehouderijen, moet ‘gevel tot gevel’ minimaal 25 meter zijn. De dichtstbijzijnde woning van derden – De Maat 20 - ligt op een afstand van ca. 160 meter tot de dichtstbijzijnde vleeskalverenstal. Hieraan wordt voldaan.

Voor dieren met een geuremissiefactor, waaronder de vleeskalveren vallen, geldt ook nog een minimale ‘gevel tot emissiepunt’ afstand ten opzichte van andere veehouderijen, of voormalige bedrijfswoningen die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer waren van een veehouderij. Deze dient 50 meter te zijn. De dichtstbijzijnde woning behorende bij een veehouderij – Westerhuizingerweg 26 – ligt op ca. 215 meter tot het emissiepunt. Ook hier wordt aan voldaan.

Het onderzoek naar geuremissie wordt verder toegelicht in Bijlage 3.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Om het effect van de ontwikkeling in beeld te brengen met betrekking tot de luchtkwaliteit is een berekening gemaakt van de fijnstofconcentratie voor het plangebied in de toekomstige situatie. Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk hierbij aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

Fijnstofconcentratie

De fijnstofemissie (PM 10 ) van vleeskalveren, overige huisvestingssystemen (A 4.100) is 33 gram PM 10 per dierplaats per jaar. De totale fijnstofemissie PM 10 vanuit de inrichting in de beoogde situatie is 83,8 kg PM 10 per jaar; een toename van 16,5 kg PM 10 per jaar t.o.v. wat is vergund.

In de nieuwe situatie blijft de fijnstofconcentratie ruim onder de 3% van de grenswaarde. De impact van de verandering is daardoor voor wat betreft luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’.

De totale gegevens zijn opgenomen in Bijlage 1. Hier wordt verder ingegaan op de fijnstofemissie in de directe omgeving.

4.1.4 Ammoniak

Het overgrote deel van de ammoniakemissie in Nederland is afkomstig van de landbouw. De landbouw draagt voor meer dan 90 procent bij aan de emissie van ammoniak in Nederland. De belangrijkste bronnen zijn veestallen, toediening van dierlijke en kunstmest, beweiding en mestopslag.

De emissie van ammoniak (NH3) in gebieden met veel intensieve veehouderij, zoals de Peel, de Gelderse Vallei en delen van de Achterhoek en Twente, zorgt voor een aanzienlijke verhoging van de stikstofdepositie in deze gebieden

Voor het plangebied is aan de hand van een eerdere vergunde situatie een berekening gemaakt van de verwachte totaal aantal kilogram ammoniak emissie voor de toekomstige ontwikkeling. Deze berekening toont aan dat in de beoogde situatie het aantal kilogram ammoniak emissie stijgt van 6587 kilogram naar 8883 kilogram. Dit is dus een stijging van 2296 kg oftewel 25,85%.

De locatie bevindt zich niet binnen een straal van 250 m van een kwetsbaar Wav-gebied. Er gelden dus geen restricties vanuit de Wet ammoniak en veehouderij. In het kader van het PAS is het projecteffect van de beoogde situatie vastgesteld op 501 stuks vleeskalveren en met Aerius doorgerekend. Uit Aerius Calculator blijkt dat de grenswaarde niet wordt overschreden en er sprake is van een meldingsplicht. Vervolgens is voor de beoogde situatie een melding in het kader van het PAS gedaan. De melding is op 11 maart 2016 om 16.20 uur geregistreerd met kenmerk 2CW1ptpCWeD9. Aangezien het uitbreidingsplan door het voor Natura 2000 bevoegde gezag is geaccordeerd, is de beoogde toename van ammoniak toelaatbaar.

Het Besluit emissiearme huisvesting hanteert een maximale emissiewaarde van 2,5 kg NH 3 voor alle nieuw te bouwen stallen die worden opgericht op of na 1 januari 2020. Gebouw 8 wordt voor 1 januari 2020 opgericht. Voor vleeskalverenstallen opgericht voor 1 januari 2020 is geen maximale emissiewaarde van toepassing op het huisvestingssysteem. Het plan voldoet hiermee aan het besluit. Gebouw 5 t/m 7 zijn gebouwd en in gebruik genomen en gelden als ‘bestaande stallen’. Voor deze stallen is geen maximale emissiewaarde op het huisvestingssysteem van toepassing. Het plan voldoet daarmee aan het Besluit emissiearme huisvesting.

4.1.5 Geluid

In de beoogde situatie worden er 498 vleeskalveren meer gehouden. Deze toename leidt niet tot een noemenswaardig ander aantal voertuigbewegingen. Gebouw 8 wordt voorzien van mechanische nokventilatie. Per saldo is er geen sprake van een noemenswaardige toename in geluidsproductie. Daarnaast staan de stallen ver verwijderd van de omliggende woningen. De voorschriften van de huidige vergunning voldoen.

Er is geen aanleiding voor een akoestisch onderzoek.

4.1.6 Externe veiligheid

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen gevoelige functies mogelijk en betreft zelf geen risicovolle inrichting. Het aspect 'externe veiligheid' is hier dus niet aan de orde.

4.1.7 M.e.r.-beoordeling

De fysieke uitbreiding/wijziging van de installatie betreft de bouw van een nieuwe stal (gebouw 8). De uitbreiding/wijziging is minder dan 1.200 stuks vleeskalveren, waardoor het plan geen m.e.r.-beoordelingsplicht heeft, maar kan volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De inrichting van gebouw 5 t/m 7 wordt niet vervangen. De verandering van dieren in deze stallen tellen daarom niet mee bij de m.e.r.-beoordelingsaantallen aangezien de inrichting niet verandert. De 575 vleeskalveren in de nieuw te bouwen stal (gebouw 8) tellen mee voor de m.e.r.-beoordelingsaantallen, in totaal 575 vleeskalveren.

In het Besluit milieueffectrapportage 1994 (zoals gewijzigd in 1999, hierna Besluit m.e.r.) is in onderdeel C onder categorie 14 opgenomen voor welke situaties er een MER-plicht geldt voor de aangevraagde activiteiten.


De MER-plicht (onderdeel C onder 14) geldt voor de oprichting / uitbreiden / wijzigen van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan:


- 85.000 plaatsen voor mesthoenders;
- 60.000 plaatsen voor hennen;
- 3.000 plaatsen voor mestvarkens;
- 900 plaatsen voor zeugen.


Het houden van vleeskalveren staat niet bij onderdeel C onder punt 14 genoemd.


Verder is in het Besluit m.e.r. in de bijlage, onderdeel D onder categorie 14 bepaald voor welke, gebleken niet MER-plichtige, situaties er beoordeeld dient te worden of vanwege bijzondere omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen, alsnog een milieueffectrapport noodzakelijk is. Dit geldt voor de oprichting en/of uitbreiding en/of wijziging van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van onder andere:


- 1.200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7)


In de aanvraag is sprake van het uitbreiden van de inrichting met een stal voor 575 vleeskalveren. De totale uitbreiding van de aangevraagde wijziging van de inrichting bedraagt 498 vleeskalveren.


De uitbreiding blijft beneden de grens van 1.200 vleeskalveren. Dit heeft tot gevolg dat een beoordeling van de MER-plicht niet verplicht is.


De drempelwaarden in kolom 2: 'gevallen' van onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn echter indicatief. Dit betekent dat, indien een activiteit die in onderdeel D van het Besluit m.e.r. benoemd staat, maar beneden de drempelwaarden van kolom 2 valt, toch moet worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling moet plaatsvinden op basis van Bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. In deze bijlage staat dat de beoordeling betrekking moet hebben op:


- de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse;

- de plaats waar de activiteit plaatsvindt;

-de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

De kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse:

Het houden van vleeskalveren is een activiteit in Nederland die op veel plaatsen wordt uitgevoerd. De schaalgrootte van de activiteit is niet uitzonderlijk. Er is veel bekendheid met deze activiteit. In deze situatie is er geen sprake van risico's die uitzonderlijk zijn.


De plaats waar de activiteit plaatsvindt

Hierbij gaat het om de kwetsbaarheid van het gebied waarin de activiteiten worden ontplooid. In dit geval ligt de inrichting in het buitengebied met in de directe omgeving agrarische bedrijvigheid en vrijstaande woonbebouwing. De inrichting ligt op een afstand van ongeveer 475 meter van een zeer kwetsbaar natuurgebied (de Staatsbossen) en op ongeveer 13 kilometer van een Natura 2000-gebied (Vecht- en Beneden-Reggegebied). Voor de aangevraagde dierbezetting is een meling in het kader van de Wet natuurbescherming gedaan. De melding is door de provincie Overijssel akkoord bevonden.


De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben

De milieueffecten hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, ammoniak, fijn stof en veiligheid. Door het aanhouden van voldoende afstand en het treffen van de juiste maatregelen en voorzieningen kunnen de effecten beperkt blijven. Er is geen sprake van onomkeerbare effecten.


Het maken van een milieueffectrapport is niet nodig aangezien de aangevraagde activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Hiervoor zijn onder meer de kenmerken en omvang van de activiteit, de plaats van het project, de kenmerken van de potentiële milieueffecten, de productieprocessen en de cumulatieve effecten beoordeeld.

Dit betekent dat geen milieueffectrapport dan wel een m.e.r.-beoordeling nodig is.

4.2 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 zijn de provincies verantwoordelijk wat wel en niet mag in de natuurgebieden en met de aanwezige dieren en planten. Vanaf dan is de provincie verantwoordelijk voor de verlening van vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan nog enkel verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen voor rijksgebieden en rijkstaken en voor de gedragscodes waarvoor het Rijk het bevoegde gezag blijft.Om deze reden is de Wet natuurbescherming in het leven geroepen.

In de omgeving van het plangebied liggen diverse beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 Vecht- en Beneden Reggegebied ligt op een afstand van 7 kilometer van de locatie. Om deze reden gaat het om een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura-2000 gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura-2000 gebied.

Flora

De uitbreiding heeft betrekking op een een grotendeels verhard terrein, wat onderdeel uitmaakt van het huidige erf en bouwblok. Uitgaande van het reguliere, agrarische gebruik zijn bedreigde en beschermde plantensoorten uit te sluiten.

Zoogdieren

Het is uitgesloten dat dit stukje erf van belang is voor strikter beschermde soorten. Het plangebied heeft betrekking op een open stuk erf zonder aaneengesloten opgaande begroeiing in de directe omgeving.

Vogels

Het terrein is ongeschikt voor broedvogels met een vaste nestplaats. Tijdens het broedseizoen zou het terrein gebruikt kunnen worden door broedvogels als Kievit, Gele kwikstaart en dergelijke, maar aannemelijker is dat die gebruik maken van het naastgelegen gras- en maisland wat een meer open terrein is.

De beheertypenkaart zoals aangeduid in onderstaande afbeelding geeft de huidige natuursituatie weer en is de basis voor het beoordelen van beheersubsidies. De kaart geeft aan voor welk beheertype een beheerder op een bepaalde locatie subsidie kan aanvragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: beheertypekaart Atlas van Overijssel

Onderstaande kaart is een uitsnede van begrenzingen van de weidevogelgebieden en het korhoengebied in Overijssel. Tevens bevat het de begrenzing van een bufferzone van 5 kilometer rondom deze gebieden. De kaart is gemaakt ten behoeve van het faunabeheerplan Overijssel 2014 - 2019. Het plangebied ligt buiten de 5 km bufferzone rond een weidevogelgebied. De nieuw te bouwen stal komt ter plaatse van de huidige kuilvoeropslag en heeft derhalve geen impact op het voorkomen van weidevogels in het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: plangebied omgeving Westerhuizingerweg 65 (bron: Atlas van Overijssel)

Amfibieën & reptielen

Het plangebied en de omgeving zijn marginaal geschikt voor amfibieën. Eventuele kikkers zijn te verwachten in slootjes en op besloten plaatsen. In de huidige staat is het plangebied ongeschikt als leefgebied voor amfibieën. In de regio komen geen populaties reptielen voor en het plangebied is tevens ongeschikt als leefgebied voor reptielen.

Vissen

Het plan is niet van invloed op vissen in het algemeen.

Ongewervelden

Het is uitgesloten dat in het plangebied en in de omgeving daarvan beschermde

soorten ongewervelden voorkomen. Hiervoor ontbreken geschikte habitats.

Conclusie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuur of gebied met een speciaal beheer. In het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde flora of fauna en het is ook niet aannemelijk dat die er is omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestaande erf wat doorlopend in gebruik is. De bouw van de stal en het houden van vleeskalveren hebben geen directe invloed op de naaste omgeving. De nieuw te bouwen stal heeft geen impact op omliggende flora of fauna. In het plangebied is rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels zonder vaste nestplaats, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Van broedvogels zonder vaste nestplaats zijn de broedsels beschermd en niet de nesten zelf. De werkzaamheden kunnen in het broedseizoen worden uitgevoerd wanneer er geen broedsels aanwezig zijn. Het project is niet van invloed op strikter beschermde soorten uit andere soortgroepen. Er is geen ontheffing of vergunning in het kader van natuurbeleid noodzakelijk

Het bedrijf ligt op het grondgebied van provincie Overijssel. De provincie Overijssel is

daarom bevoegd gezag inzake de Wnb-wet. In het verband met het aanhaken van de Wet Natuurbescherming dient er toestemming aan de provincie Overijssel te worden gevraagd.

4.3 Water

Op basis van de watertoets geraadpleegd via www.dewatertoets.nl volgt de korte procedure. Binnen de procedure voor het bestemmingsplan of projectbesluit is gebruik te maken van de standaard waterparagraaf.

Standaard waterparagraaf

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Drents Overijsselse delta. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's worden beschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen: veiligheid, wateroverlast, afvalwater & riolering, grondwater & ontwatering, peilen & drooglegging, waterkwaliteit & volksgezondheid, inrichting watersysteem, natuur & ecologie en bodemdaling.

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. In onderstaand figuur wordt de ligging van de (hoofd)watergang met bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Gezien de verschillende belangen, die meerdere partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. Het waterschap is bevoegd gezag tenzij het onttrekkingen betreft t.a.v. drinkwaterwaterwinningen, bedrijfsmatige onttrekkingen >150.000m3 per jaar of koude/warmte opslag (open systeem). In deze gevallen is de provincie het bevoegde gezag. Voor koude/warmte opslag met een gesloten systeem is de gemeente per 1 juli 2013 bevoegd gezag. Voor kleine en kortdurende onttrekkingen kan meestal worden volstaan met een melding. Voor grote en/of langdurige onttrekkingen is een Watervergunning noodzakelijk.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.

Conclusie

De initiatiefnemer neemt alle aanbevelingen van het Waterschap ter harte. Het aspect 'water' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is op deze locatie sprake van een lage archeologische verwachting waarbij geen archeologische voorschriften gelden en zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hieronder vallen ook die delen van de kernen die volgens opgave van de gemeente Hardenberg al verstoord zijn. Deze gebieden zijn ingetekend op de beleidskaart en hebben ook een lage verwachting gekregen.

De locatie in het vigerende bestemmingsplan heeft de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 5”. Als gevolg hiervan moet normaliter een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd worden wanneer er sprake is van een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt een veel kleinere oppervlakte geroerd en om deze reden is geen verkennend archeologisch onderzoek nodig. De ontwikkeling past dan ook binnen het vastgesteld archeologische beleid van de gemeente Hardenberg.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.OVUP00052-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: archeologische verwachtingenkaart gemeente Hardenberg

Conclusie

Rondom het plangebied is een lage archeologische verwachting (archeologie 5) De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid op cultuurhistorie en archeologie omdat er geen sprake is van een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van 50 cm of meer.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De projectomgevingsvergunning Westerhuizingerweg 65 wordt conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij op basis van artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure vanuit de Awb van toepassing is. Dit heeft als gevolg dat het ontwerpbesluit tot verlening van de projectomgevingsvergunning voor de duur van zes weken ter visie zal worden gelegd waarbij eenieder zienswijzen kan indienen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Een planschadeovereenkomst is ondertekend door zowel de gemeente als de initiatiefnemer, zodat eventuele kosten in het kader van planschade voor rekening komen van de initiatiefnemer.

januari 2018.