direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit TAM-omgevingsplan ziet op het perceel aan de Rheezerveenseweg 12 te Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Op deze locatie bevindt zich een woning met een bijgebouw, dit bijgebouw betreft nummer 12a. Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een bedrijfsfunctie. Voorheen was in het bijgebouw het afbouwbedrijf van de initiatiefnemer gevestigd. Aangezien de bedrijfsactiviteiten op dit perceel al enige tijd zijn gestopt, is het wenselijk om het plangebied een woonfunctie te geven.

Om dit mogelijk te maken, moet het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg worden gewijzigd. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg 12 in Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 Het omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Hardenberg (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven (vastgesteld op 21 juni 2022);
  • Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018);
  • Buitengebied Hardenberg, herziening regels (vastgesteld op 26 september 2016);
  • Buitengebied Hardenberg (vastgesteld op 2 december 2014).

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied zijn met name de bestemmingsplannen "Buitengebied Hardenberg" en "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" van belang. Het omgevingsplan bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend planologisch regime (Bron: omgevingswet.overheid.nl)  

Het plangebied is voorzien van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn aangeduid als categorie 1 of 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 8 bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg".
  • b. uitsluitend bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a;
  • c. watergangen, waterpartijen en inundatie vanuit de watergangen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • e. bij een en ander behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen.
1.3.2 Strijdigheid

Het plangebied heeft een bedrijfsfunctie, maar er vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Er wordt enkel nog gewoond. Qua gebruik is het voornemen niet in overeenstemming met het omgevingsplan. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie te wijzigen naar een woonfunctie. In het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" is in artikel 9.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in dat geval de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Aangezien de wijzigingsbevoegdheid geen grondslag meer heeft in de Omgevingswet, wordt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt met een TAM-omgevingsplan. Om aan te tonen dat deze functiewijziging passend is, worden hieronder getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

het bestemmingsvlak met de bestemming Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap wordt verwijderd;

Het bestemmingsvlak is verwijderd.

alle bestaande gebouwen, met het bijbehorende erf, worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap';

Alle bestaande gebouwen en het herf zijn begrepen in één bestemmingsvlak met de functie 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap'.

de overige gronden binnen het betreffende bestemmingsvlak worden bestemd overeenkomstig een aangrenzende bestemming;

De overige gronden binnen het plangebied hebben de functie 'Agrarisch - Besloten heideontginningslandschap' gekregen.

de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;

Dit TAM-omgevingsplan toont aan dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast.

de wijziging moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;

Dit TAM-omgevingsplan toont aan dat de functiewijziging vanuit milieupunt toelaatbaar is.

het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

Voorliggend TAM-omgevingsplan maakt één reguliere woning mogelijk. Dat is tevens het aantal bedrijfswoningen in de huidige situatie.

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-omgevingsplan. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. Juridisch maakt het TAM-omgevingsplan deel uit van het omgevingsplan van de gemeente. Technisch is het dat niet, waardoor aanvullende (voorrangs)regels noodzakelijk zijn. Hier wordt in hoofdstuk 8 nader op ingegaan.

1.4 De bij het besluit horende stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 wordt de milieueffectrapportage behandeld. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging van de fysieke leefomgeving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg 12 in Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het plangebied bestaat uit een woning met een bijgebouw. Dit bijgebouw was in gebruik ten behoeve van het afbouwbedrijf van initiatiefnemer en was gevestigd op nummer 12a. Momenteel vindt er geen bedrijvigheid meer plaats, maar wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor reguliere bewoning.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeven door agrarische percelen. In de omgeving bevinden zich daarnaast enkele woonpercelen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Rheezerveenseweg.

In de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het plangebied is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)  

2.2 Gewenste situatie

Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een bedrijfsfunctie. Zoals eerder aangegeven vinden er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. In feite heeft het perceel alleen nog een woonfunctie. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie om te zetten naar een woonfunctie, zodat de planologische situatie overeenkomt met de daadwerkelijke feitelijke situatie. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in deze functiewijziging. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.

3.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Zie stap 11f van hoofdstuk 3.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

Toetsing aan de Instructieregels Rijk (Amvb's)

In de hoofdstukken 4 tot en met 10 wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de instructieregels uit het Bkl. Daarmee wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2024 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. Dit model bestaat uit drie stappen. In deze stappen wordt bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Ten eerste wordt bepaald of het voornemen past binnen de Omgevingsvisie. Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven wordt bepaald waar de ontwikkeling past. Ten slotte wordt bepaald hoe de ontwikkeling in de visie past, aan de hand van de gebiedskenmerken.

Of - generieke beleidskeuzes

De beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn onderstaande artikelen uit de verordening van belang.

Artikel 4.4: Principe van concentratie

Artikel 4.4 bepaalt dat een omgevingsplan de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen alleen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In voorliggend geval wordt een bedrijfswoning naar een reguliere woning omgezet. Daarmee is alleen vanuit planologisch oogpunt sprake van het toevoegen van een woning. De woning wordt in de huidige situatie al bewoond. Er is daarmee sprake van een directe lokale behoefte. Er wordt voldaan aan artikel 4.4.

Artikel 4.14: Woonafspraken

Artikel 4.14 bepaalt dat een omgevingsplan alleen de realisatie van nieuwe woningen toestaat, als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken.

Met dit plan wordt een bedrijfsfunctie omgezet naar een reguliere woning. Daarmee is sprake van het voorzien in een actuele en bestaande woonbehoefte. In paragraaf 3.3.3 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk woonbeleid. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan artikel 4.14.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming kan op deze locatie mogelijk worden gemaakt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Deze ontwikkeling werkt niet beperkend voor omliggende functies, zoals ook in de volgende hoofdstukken wordt aangetoond. Het voornemen past in het ontwikkelingsperspectief.

Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in de vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'laag van beleving' is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook de 'Stedelijke laag' kan voor dit plan buiten beschouwing worden gelaten. Het plangebied ligt namelijk in het buitengebied.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Het plangebied ligt binnen de laag 'dekzandvlakte en ruggen'. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing en er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd, is het voornemen passend binnen de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.

Op de locatie is het gebiedstype 'jong heide- en broekontginningslandschap' van toepassing. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing en er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd, is het voornemen passend binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

3.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

De voorgenomen functiewijziging is passend binnen de omgevingsvisie Landstad Hardenberg en is niet in strijd met de zes ambities binnen het thema 'Hardenberg in balans'. De functiewijziging is passend binnen het landelijk gebied en met name de omgeving, die zich kenmerkt door agrarische functies en enkele woonfuncties. Bovendien ziet de voorgenomen ontwikkeling enkel op een planologische wijziging. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.2.2 Thematische benadering - visie voor wonen

De woonfunctie is in het buitengebied nadrukkelijk aanwezig. Het wonen in het landelijk gebied wordt niet (meer) gezien als een ongewenste functie, maar als een waardevol bestanddeel van het totale woningaanbod in de gemeente, omdat de gemeente streeft naar het in standhouden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus. Een toename van de woonfunctie in het buitengebied wordt dan ook niet meer per definitie uitgesloten. Daarbij gaat de gemeente uit van optimale benutting van de bestaande bebouwing en ruimte voor nieuwbouw. Wel is het, vooral als gevolg van landelijke regelgeving, nog steeds zo dat de ontwikkeling van de landbouw wordt belemmerd door de aanwezigheid van burgerwoningen. In de gebieden die worden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied zal daarom zeer terughoudend moeten worden omgesprongen met een toename van de woonfunctie, ook als het gaat om het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Het plangebied ligt in het gebied 'Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk'. Dit betreft het Essen- en kampenlandschap en Heideontginning. Kenmerkend zijn onder andere het kleinschalige karakter, kronkelende patronen van wegen, licht glooiend landschap en een verspreid bebouwingspatroon.

Het gebied is met name in gebruik voor (kleinere) boerenbedrijven, wonen en bedrijvigheid. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een rode ster is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Het plangebied ligt in een gebied waar woonfuncties, bedrijvigheid en boerenbedrijven voorkomen. De functiewijziging is dan ook passend binnen de omgeving van het plangebied. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsbesluit in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.3 Programma Wonen
3.3.3.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.3.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

In de regionale woondeal is aangegeven dat de autonome opgave binnen West Overijssel 28.200 woningen tot en met 2030 bedraagt. De gemeenten zetten in op een opgave/ambitie van 40.000 woningen. De opgave vanuit de gemeente Hardenberg met 3.360 woningen tot en met 3031 (volgt uit gemeentelijk woningbehoefteonderzoek 2022) sluit hierop aan.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de functiewijziging van een woning met een bedrijfsfunctie naar een reguliere woonfunctie. Hiermee wordt voldaan aan een concrete lokale behoefte. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het 'Programma Wonen'.

3.3.4 Parkeernormennota Hardenberg
3.3.4.1 Algemeen

Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald door gebruik te maken van de kencijfers uit het CROW. Er wordt uitgegaan van gemiddelden.

3.3.4.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning, dit is enkel een functiewijziging. Deze wijziging zorgt niet voor een toename in verkeersgeneratie, aangezien de feitelijke situatie gelijk blijft. De verkeersgeneratie die er planologisch mogelijk is neemt af, aangezien er een aanzienlijke bedrijfsfunctie wordt verwijderd.

3.3.4.3 Parkeren

Voor parkeren geldt hetzelfde als voor de verkeersgeneratie. Er is sprake van een functiewijziging, de feitelijke situatie voor parkeren wijzigt niet. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied in weinig stedelijk gebied geldt een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,1 (afgerond 3) parkeerplaatsen. Er is op het eigen terrein bij de woning voldoende ruimte voor het parkeren van 3 auto's.

3.3.4.4 Conclusie

Er wordt hiermee voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming van gezondheid en milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit van de buitenlucht;
  • geur en;
  • trillingen.

In dit geval is het aspect trillingen niet van belang, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg zich op meer dan 4 kilometer afstand van het plangebied bevindt. Het aspect trillingen is daarom buiten beschouwing gelaten.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn de waarden bepaald (artikel 22.57).

4.1.2 Situatie plangebied

Deze ontwikkeling gaat uit van een wijziging van een bedrijfsfunctie naar een reguliere woonfunctie. Hiermee wordt er een geluidbelastende activiteit planologisch verwijderd. Dit heeft een positief effect op eventuele geluidhinder van de naastgelegen woningen. Daarnaast is er sprake van de toevoeging van een geluidgevoelig gebouw, namelijk een reguliere woning. Geluidgevoelige gebouwen dienen te worden beschermd tegen geluidhinder afkomstig van (spoor)wegen, industrieterreinen en omliggende bedrijvigheid. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Railverkeerslawaai

In de directe omgeving is geen spoorweg aanwezig. Er is geen sprake van geluidhinder afkomstig van spoorwegen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg. Dit is een rustige weg met lage verkeersintensiteiten waar voornamelijk bestemmingsverkeer overheen rijdt. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van een bestaande woning, is er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Er vinden namelijk geen wijzigingen plaats in de fysieke situatie. Bovendien is er recentelijk reeds een omgevingsvergunning verleend voor uitbreiding van de bestaande woning.

Industrielawaai

Geluidhinder afkomstig van gezoneerde industrieterreinen is niet aan de orde.

Solitaire bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Met eventuele geluidhinder van deze bedrijven dient rekening te worden gehouden. Volgens de richtafstandenlijst van de VNG geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf voor geluid een richtafstand van 30 meter (rustige woonwijk). Voor een intensieve veehouderij geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid. In dit geval wordt daar aan voldaan. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak ligt aan de Rheezerveenseweg 21 en ligt op minimaal 127 meter afstand van de woning.

4.1.3 Conclusie

Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling gaat uit van de omzetting van een woning met een bedrijfsfunctie naar een reguliere woning. De bedrijfswoning betreft een bodemgevoelig gebouw en is reeds toegestaan op grond van het huidige planologische regime. Feitelijk vinden er geen wijzigingen plaats. Daarom wordt het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:

  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter. Of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • de aanleg van een auto(snel)weg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  
4.3.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de bestaande woning met bedrijfsfunctie aan de Rheezerveenseweg te wijzigen naar een reguliere woning. Planologisch gezien wordt er daarmee een woning toegevoegd. De feitelijke situatie blijft echter gelijk. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. Bovendien zijn in de vorige paragraaf voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Dit plan draagt dus niet bij aan de luchtverontreiniging. Ook is er geen sprake van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.

Ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt opgemerkt dat hier sprake is van een bestaande woning die niet op kortere afstand van intensieve veehouderijen wordt gesitueerd. Ter plaatse van de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de afstandentabel in paragraaf 4.3.1 blijkt namelijk dat op een afstand van meer dan 160 meter de emissie 1.376,0 kilo per jaar mag bedragen. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft het bedrijf aan de Rheezerveenseweg 9. Het bedrijf aan de Rheezerveenseweg 9 heeft een vergunning voor een emissie van 1.287,4 kg/j volgens het CIMLK. De veehouderij aan de Rheezerveenseweg 9 blijft beneden deze waarde. Bovendien ligt het bouwvlak van dit bedrijf op een afstand van circa 560 meter van de woning. Een stuk verder dan de 160 meter uit de tabel.

Ten aanzien van fijnstof van intensieve veehouderijen is er in het plangebied dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Geurnormen voor het houden van dieren bestaan voor sommige diersoorten uit afstanden en voor sommige diersoorten uit geurwaarden. Deze normen staan in het Omgevingsplan (paragraaf 22.3.6). De geurnormen beogen mede een omgekeerde werking te hebben. De normen dienen niet alleen als toetsingskader voor milieuvergunningen, maar geven ook aan welke geurbelasting de gemeente aanvaardbaar vindt op het platteland.

4.4.2 Situatie plangebied

Met dit TAM-omgevingsplan wordt de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Een woning is een geurgevoelig gebouw. In de omgeving liggen enkele agrarische bedrijven die voor geurhinder kunnen zorgen. Deze liggen op 127 meter ten noordoosten (Rheezerveenseweg 21) en 130 meter ten zuiden (Rheezerveenseweg 8) van het plangebied. Op deze percelen is het mogelijk om landbouwhuisdieren te houden. Hiervoor geldt in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter. De agrarische bedrijven liggen dus op voldoende afstand. Daarom wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van geurhinder. Omgekeerd gezien worden de agrarische bedrijven niet belemmerd door dit plan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Bescherming van de waterbelangen

5.1 Algemeen

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.

De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.

Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige situatie. Dit houdt in dat de gevolgen van het plan op de waterbelangen beschreven moeten worden. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets. De waterbelangen en waterhuishoudkundige doelstellingen worden hierbij afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen gaan over zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2 Wateradvies

5.2.1 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 1.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Hoofdstuk 6 Waarborgen van de veiligheid (externe veiligheid)

6.1 Wettelijk kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het gaat om:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0006.png"  
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: EV-Signaleringskaart)  

Uit de signaleringskaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied zich enkele risicobronnen bevinden. Op circa 610 meter afstand van het plangebied bevinden zich twee gasopslagtanks. Op de kaart is te zien dat het plangebied buiten de veiligheidszones van de gasopslagtanks ligt. Ook ligt het plangebied buiten het brandaandachtsgebied en het explosieaandachtsgebied.

Op circa 945 meter afstand van het plangebied ligt een aardgasleiding. Op de kaart is te zien dat het plangebied ruim buiten de veiligheidszones ligt van deze aardgasleiding.

Er wordt bovendien geen nieuwe risicobron toegevoegd.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

7.1 Cultureel erfgoed

7.1.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:

  • beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • in stand houden van archeologische monumenten.

De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.

7.1.2 Archeologie en cultuurhistorie
7.1.2.1 Situatie plangebied

Er bevinden zich binnen het gebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locatie is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Er vinden daarnaast geen bodemingrepen plaats, de bodem wordt niet verstoord. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

7.1.2.2 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie is geen belemmering met betrekking tot het plan.

7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

7.2.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Bkl. Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.

Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:

'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

7.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Aangezien er pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de realisatie van 12 woningen en meer (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921), is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is deze ontwikkeling niet Ladderplichtig.

7.3 Landschappelijke waarden

7.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van het landschap geldt het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet staat dat 'landschappen' een onderdeel zijn van het fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. De gemeente Hardenberg heeft dit gedaan middels de Landschap Identiteits Kaarten.

7.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart)

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het gebied ligt in de 'LIK - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen'. De locatie ligt in het besloten heideontginningslandschap. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. De locatie is hierin met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0007.png"  
Afbeelding 7.1: Uitsnede LIK - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen (Bron: Gemeente Hardenberg)  

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een overzicht gemaakt met de waardevolle en storende kenmerken. Er is ook een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven.

7.3.3 Toetsing aan het LIK

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing, vinden er geen werkzaamheden plaats die afbreuk doen aan de landschappelijke kenmerken ter plaatse van het plangebied. Bovendien is het erf al landschappelijk ingepast. Dit was onderdeel van de in 2022 verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de bestaande woning. Het plan is daarmee niet in strijd met de LIK.

7.4 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden
8.2.1.1 Wettelijk kader

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als een Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.

8.2.1.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Deze bevindt zich op circa 5,7 kilometer afstand van het plangebied. Aangezien het voornemen uitgaat van een functiewijziging van bestaande bebouwing en er geen andere ontwikkelingen plaatsvinden zoals sloop- en bouwactiviteiten, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een ontwikkeling die tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zal leiden.

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
8.2.2.1 Wettelijk kader

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

8.2.2.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde deel van het NNN ligt op circa 260 meter afstand. Er is dus geen sprake van een ontwikkeling in of nabij het NNN. Het plan gaat niet gepaard met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats en er worden geen groenstructuren verwijderd. Daarmee is geen sprake van activiteiten die negatieve effecten hebben op beschermde soorten.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op natuur.

Hoofdstuk 9 Behoeden van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen

9.1 Algemeen

Paragraaf 5.1.7 van het Bkl ziet op het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten. Hierin zijn beperkingengebieden opgenomen voor onder andere militaire doeleinden. Paragraaf 5.1.6 van het Bkl ziet op het behoud van ruimte voor toekomstige functies. Hierin is bepaald dat reserveringsgebieden kunnen worden aangewezen voor bijvoorbeeld buisleidingen en spoorwegen.

9.2 Beperkingengebieden

Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).

Het plangebied ligt in een gebied waar zich een militaire laagvliegroute bevindt. In gebieden met een militaire laagvliegroute mogen geen gebouwen met een hoogte van meer dan 40 meter worden gerealiseerd. Dit plan staat geen gebouwen met een dergelijke bouwhoogte toe.

Daarnaast bevindt het plangebied zich in een gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de functiewijziging van de bestaande bebouwing. Er worden geen windturbines mogelijk gemaakt.

9.3 Kabels en leidingen

Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.

In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woningen een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed.

9.4 Conclusie

Er wordt in voldoende mate rekening gehouden met het behoeden van de staat en werking van de infrastructuur en voorzieningen.

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Aan de hand van bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

10.2 Situatie plangebied

Dit plan gaat uit van de functiewijziging van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 9 van deze toelichting is dit ook gebleken.

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur.

In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling enkel uitgaat van een functiewijziging van bestaande bebouwing, is in voorliggend geval gekozen om de omwonenden in te lichten over de plannen. Een verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 2. Kort samengevat zijn er geen reacties gekomen op de voorgenomen ontwikkeling.

11.2.2 Vooroverleg instanties
11.2.2.1 Het Rijk

In het Bkl zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Bkl is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke omgevingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit TAM-omgevingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

11.2.2.2 Provincie Overijssel

Voorliggend TAM-omgevingsplan zal in het kader van vooroverleg worden voorgelegd aan de provincie Overijssel.

11.2.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

11.2.3 Zienswijzen

Deze wijziging van het omgevingsplan is voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.