direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Kooiweg 3 en Radewijkerweg 42a en 44 Radewijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Radewijkerweg 44 in Radewijk, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, is een (voormalige) pluimveehouderij aanwezig, waar de agrarische bedrijfsactiviteiten inmiddels gestopt zijn.

De pluimveehouderij bestaat uit een noordelijk en zuidelijk deel die gesplitst worden door de Radewijkerweg die het perceel doorkruist. Ten noorden van de Radewijkerweg zijn twee bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen en twee 'nieuwere' stallen aanwezig die nog een gebruikswaarde kennen. De stallen verkeren in een goede conditie en sloop zou kapitaalvernietiging betekenen. Ten zuiden van de Radewijkerweg zijn agrarische gebouwen aanwezig die als landschapontsierend zijn aan te merken, aangezien deze geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. Het bedrijf is enkele jaren geleden getroffen door het Fibronilschandaal, waardoor er geen kippen meer in de schuren gehouden kunnen worden. Andere dieren houden in de stallen is niet mogelijk gezien de specifieke eisen die daaraan worden gesteld. De gebruikswaarde komt daarmee te vervallen. Doordat de agrarische activiteiten in de bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing.

 

Het voornemen bestaat om de zuidelijke voormalige agrarische gebouwen te slopen en de noordelijke gebouwen (2.874 m2) in gebruik te nemen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten zoals statische opslag. De stallen hebben een oppervlakte van 1.410 m2 (west) en 1.463 m2 (oost). Bij het westelijke erf zijn daarnaast nog twee bestaande bijgebouwen (totaal 206 m2) aanwezig. Tot slot wordt ter plaatse van dit westelijke erf nog een paardenstal van 75 m2 gebouwd, waarmee de totale opperlvlakte aan bijbehorende bouwwerken op dit erf 1.691 m2 zal bedragen.

Er zal een oppervlakte van 3.019 m2 aan voormalige agrarische gebouwen worden gesloopt aan de zuidzijde van de Radewijkerweg. Eveneens zal een mestopslag in het noordelijke deel worden gesloopt (190 m2). De twee (bedrijfs)woningen blijven behouden en krijgen een passende woonbestemming. Bij deze woningen zal een nieuwe paardenstal worden gerealiseerd van maximaal 75 m2 ten behoeve van hobbymatig gebruik. Ter compensatie wordt de mestopslag van 150 m2 ingezet.

Op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met Kwaliteit' kunnen de sloopmeters ingezet worden voor het realiseren van compensatiewoningen. In beginsel dienen de compensatiewoningen op de slooplocatie gerealiseerd worden. Echter is de Radewijkerweg 44 landschappelijk niet geschikt voor de bouw van deze compensatiewoningen, omdat er in de nabijheid twee actieve agrarische bedrijven aanwezig zijn. Een deel van de sloopmeters zullen dan ook worden gebruikt voor het realiseren van een compensatiewoning aan de Kooiweg 3. De overige sloopmeters zullen elders binnen de gemeente Hardenberg worden ingezet middels sloopvouchers.

Aan de Kooiweg 3 in Radewijk is momenteel een woonperceel met woning aanwezig. Het voornemen op deze locatie bestaat uit het realiseren van een compensatiewoning met een inhoud van maximaal 750 m3 met bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 100 m2, naast de bestaande woning. Deze compensatiewoning kan gerealiseerd worden door, conform het beleid 'Erven met kwaliteit', het inzetten van 850 m2 aan sloopmeters voorzien van asbest.

Deze sloopmeters komen deels van de Radewijkerweg 44 (335 m2) en deels van de Fransenweg 1 in Schuinesloot (515 m2). Deze laatste locatie is reeds herbestemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Stobbenhaarweg 7 Radewijk en Fransenweg 1 Schuinesloot' (NL.IMRO.0160.0000BP00401-VG01).

Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:

Radewijkerweg 44:

  • Sloop van circa 3.019 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbest ten zuiden van de Radewijkerweg;
  • Sloop van een mestopslag van circa 190 m2, zonder asbest;
  • Sanering overtollige erfverharding;
  • Herbestemmen van de twee (bedrijfs)woningen van agrarische bedrijfsbestemming naar passende woonbestemming;
  • Realiseren van paardenstal van maximaal 75 m2 ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  • Herbestemmen van de te behouden agrarische bebouwing ten noorden van de Radewijkerweg ten behoeve van (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Kooiweg 3:

  • Realiseren compensatiewoning met bijhorende bebouwing naast bestaande woning;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Voorliggende ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan de beoogde compensatiewoning met bijhorende bouwwerken te realiseren. Daarnaast is het gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming aan de Radewijkerweg 44 te wijzigen naar een passende woonbestemming en de sloop te borgen en herbouwmogelijkheden uit te sluiten. Tevens dienen kleinschalige bedrijfsactiviteiten (statische opslag) te worden ingepast.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit de slooplocatie aan de Radewijkerweg 44 en een bouwlocatie aan de Kooiweg 3 beide gelegen in Radewijk in de gemeente Hardenberg. Hierna is de ligging van de locaties ten opzichte van elkaar en de omgeving weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe omgeving afzonderlijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de locaties ten opzichte van elkaar en de kern Hardenberg (Bron: Plattekaart.nl)
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging Radewijkerweg 44 (links) en Kooiweg 3 (rechts) (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Kooiweg 3 en Radewijkerweg 42a en 44 Radewijk” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de geldende bestemmingsplan(nen):

Bestemmingsplan   Vaststellingsdatum  
Buitengebied Hardenberg   2 december 2014  
Buitengebied Hardenberg, herziening regels   26 september 2016  
Facetherziening parkeren Hardenberg   17 juli 2018  
Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven   21 juni 2022  

In de volgende subparagraven wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

1.4.1 Radewijkerweg 44, Radewijk
1.4.1.1 Algemeen

Het perceel aan de Radewijkerweg 44 is verdeeld in twee delen, ten noorden en ten zuiden van de Radewijkerweg.

Ten noorden van de Radewijkerweg geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met een bouwvlak ter plaatste van de bebouwing. Ten zuiden van de Radewijkerweg geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen - en hoevenlandschap'. Het bouwvlak ligt te plaatste van de bebouwing. Eveneens geldt hier deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het noordelijke en zuidelijke deel zijn met elkaar verbonden middels een relatielijn. Daardoor is het feitelijk als één bouwvlak aan te merken.

In afbeelding 1.3 is een uitsnede opgenomen van het geldend bestemmingsplan. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw) en de instandhoudingen van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap dan wel besloten heideontginningslandschap. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en er zijn ten aanzien van woningen uitsluitend bedrijfswoningen toegestaan.

1.4.1.2 Strijdigheid

Ter plaatse zijn twee bedrijfswoningen met bijbehorende gebouwen en voormalig agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Van een volwaardig agrarisch bedrijf is geen sprake meer. Het regulier wonen in de bedrijfswoningen is niet toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming. Ook de kleinschalige bedrijfsactiviteiten in de vorm van statische opslag in de noordelijke stallen is strijdig.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming gewijzigd te worden. De noordelijke bedrijfsgebouwen zullen behouden worden ten behoeve van (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in het zuidelijke deel worden gesloopt en wordt overtollige erfverharding gesaneerd. De sloop en herbouwmogelijkheden zullen worden vastgelegd, evenals de landschappelijke inpassing.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.2 Kooiweg 3, Radewijk
1.4.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de beoogde compensatiekavel aan de Kooiweg 3 geldt de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap'. In afbeelding 1.4 is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.5: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' zijn bestemd voor wonen. Ter plaatse van deze bestemming mogen niet meer dan het bestaande aantal woningen (één woning) aanwezig zijn.

1.4.2.2 Strijdigheid

Het realiseren van de beoogde compensatiewoning is niet mogelijk binnen de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap', aangezien er niet meer dan het bestaande aantal woningen (één woning) aanwezig mag zijn. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming gewijzigd te worden.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, wordt er in het kader van dit plan landschapsontsierende bebouwing gesloopt aan de Radewijkerweg 44 en wordt het perceel voorzien van een passende bestemming. Ter compensatie wordt aan de Kooiweg 3 een compensatiewoning mogelijk gemaakt. De overige sloopmeters zullen worden uitgegeven als sloopvouchers.

Hierna wordt per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Radewijkerweg 44, Radewijk
2.2.1.1 Landschappelijke kenmerken

De omgeving van het plangebied bestaat uit verspreid liggende agrarische erven en woonpercelen in een overwegend agrarisch gebied. Het plangebied bevindt zich zowel ten noorden als ten zuiden van de Radewijkerweg. Zo kent het landschap (essen- en hoevenlandschap) het ten zuiden van de Radewijkerweg enige glooiing, en zijn er enkele houtwallen aanwezig. De Radewijkerbeek is duidelijk waarneembaar door de rietkraag. De noordzijde van de Radewijkerweg sluit veel meer aan op het besloten heideontginningslandschap. Hier zijn de kavels rechtlijnig en staan de gebouwen uitgelijnd aan elkaar in het landschap. Het is een kwaliteit dat het verschil duidelijk waarneembaar is.

Het plangebied aan de noordzijde van de Radewijkerweg ligt in het besloten heideontginningslandschap. Uit het LIK zijn die zaken aangehaald welke bruikbaar zijn voor het plan en de inrichting van het plangebied.

Sterk:

  • strak rechtlijnig wegenpatroon;
  • rechthoekige verkaveling;
  • wegbeplanting;
  • verspreide bosjes;
  • perceelgrensbeplanting;
  • rechthoekige erven in verkavelingsrichting met kop naar de weg;
  • veel erven met erfbeplanting;
  • kleinschalig gebied met open ruimten;
  • Duitse grens met stuwwal is zichtbaar;

Zwak:

  • erven zonder beplanting;
  • lage biodiversiteit;

Kansen:

  • herstel en onderhoud pereelgrensbeplanting en bosjes;
  • aanleg en herstel erfbeplanting;
  • verbetering landschappelijke inpassing;

Bedreigingen:

  • hoge geurbelasting westen van Radewijk.

Het plangebied aan de zuidzijde van de Radewijkerweg ligt in het "Essen en hoevenlandschap".

De volgende kenmerken zijn van toepassing:

Sterk:

  • verspreide bebouwing
  • kronkelige wegen
  • essen en omgeving zijn de knooppunten
  • kleinschalige verkaveling van de essen
  • wegbeplanting
  • solitaire bomen en boomgroepen
  • erven met samenhang van bouwvolumes en zware beplantingen
  • grote bomen verspreid op het erf
  • zwermessen Radewijk; hoge ligging ten opzichte van omliggende heideontginningen;
  • beslotenheid, kleinschaligheid

Zwak:

  • essen niet meer herkenbaar meer
  • oude bossingels en houtwallen rondom Radewijk zijn
  • grotendeels verloren gegaan;
  • houtwallen uitgegroeid tot bomenrijen;
  • lage biodiversiteit Radewijk en Venebrugge

Kansen:

  • terugbrengen bossingels en houtwallen;
  • versterken groen-blauwe netwerk door terugbrengen singels en houtwallen.

2.2.1.2 Huidige situatie

Het plangebied zelf betreft een perceel dat voorheen als agrarisch erf in gebruik is geweest. Het noordelijke erf bestaat uit twee bedrijfswoningen met agrarische bedrijfsgebouwen achter de bedrijfswoningen. Daarnaast bevinden zich agrarische bedrijfsgebouwen ten zuiden van de Radewijkerweg. Tussen de gebouwen is veelal verharding aanwezig. Rondom de bedrijfswoningen zijn de gronden ingericht als tuin.

De Radewijkerweg doorkruist het erf, waardoor het feitelijk twee gescheiden erven zijn. Verder liggen rondom het perceel agrarische cultuurgronden. In afbeelding 2.1 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Radewijkerweg 44, Radewijk (Bron: Google Maps)  

2.2.1.3 Gewenste situatie

Het voornemen bestaat om alle landschapontsierende bebouwing, met een totale oppervlakte van circa 3.019 m2 te slopen. Deze gebouwen bevinden zich ten zuiden van de Radewijkerweg. Daarnaast zal er een mestopslag van circa 190 m2 worden gesloopt aan de noordzijde van het plangebied. In onderstaande afbeelding zijn de te slopen gebouwen rood gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Te slopen bebouwing Radewijkerweg 44, Radewijk (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Deze sloopmeters zullen op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit' worden ingezet op andere locaties, zoals de Kooiweg 3. De noordelijke voormalige agrarische gebouwen zijn niet als landschapontsierend aan te merken, omdat deze nog in goede staat verkeren en het wenselijk is deze een vervolgfunctie te geven. Deze gebouwen zullen gebruikt gaan worden voor (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten, zoals een caravanstalling (statische opslag) en andere kleinschalige bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 2. De twee bedrijfswoningen zullen gebruikt gaan worden als reguliere woningen, waarbij er een nieuwe paardenstal van maximaal 75 m2 gerealiseerd gaat worden.

Zoals hiervoor aangegeven bestaat het voornemen om de zuidelijke voormalige agrarische gebouwen te slopen en de noordelijke gebouwen (2.874 m2) in gebruik te nemen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten zoals statische opslag.

De grote stal aan de oostzijde behoort tot het perceel Radewijkerweg 44 en heeft een oppervlakte van 1.463 m². De grote stal aan de westzijde heeft een oppervlakte van 1.410 m² en behoort tot het perceel Radewijkerweg 42a.

Bij het perceel Radewijkerweg 42a staan verder bij de woning nog twee bijgebouwen met een oppervlakte van 206 m² en er wordt nog een paardenstal gebouwd met een oppervlakte van 75 m². Hierdoor geldt dat voor het perceel Radewijkerweg 42a opgeteld 1691 m² aan oppervlakte aan bijgebouwen gaat gelden.

Tot slot zal het gehele perceel landschappelijk worden ingepast. Daar wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.

2.2.1.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 1 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Na sloop van de zuidelijke stallen wordt het terrein weer ingericht en bestemd als agrarische grond (7 en 8). Aan de noordzijde blijft de bebouwing (op de vaste mestopslag (9) na) staan (1). De volumes zijn laag en lang en daarom goed in te passen in het landschap. De schuren zullen gebruikt worden voor bedrijfsactiviteiten. Te denken valt hierbij aan opslag van materiaal.

Na sloop van deze stallen wordt het terrein aan de zuidzijde weer ingericht en bestemd als agrarische grond. Vanuit de LandschapsIdenteitsKaarten is het wenselijk om oorspronkelijke landschapselementen te herstellen. Concreet houdt dit in dat de bestaande houtwal doorgetrokken moet worden tot aan de Radewijkerweg. Deze houtwal verkeert momenteel in een slechte staat, waardoor deze wordt hersteld.

Er is met name kwaliteitswinst te behalen door langs de schuren een houtsingel aan te planten (6). Hiermee wordt het zicht op de lange volumes ontnomen. Het geheel past daarmee beter in het besloten heideontginningslandschap waarmee de rechtlijnigheid wordt versterken en erven worden vergroend. Het is van belang dat de houtsingels aan beide zijden de stallen afgeschermd. Daarbij is gekozen om aan de zuidzijde de houtsingel niet helemaal tot aan de Radewijkerweg te planten maar ter hoogte van het voorerf te stoppen.

Aan de noordoostzijde (achterzijde) van de stallen worden eveneens bomen aangeplant om ook deze zijde af te schermen (6). Rondom de stallen blijft een weiland behouden (7). Ook de verharding blijft behouden (5). Deze is nu al beperkt en zal ook voor de nieuwe bedrijfsfunctie gebruikt gaan worden. De twee woningen bevinden zich op het voorerf (2 en 3). Hier zal ook een nieuwe paardenstal worden gebouwd (4). Dit zal gebruikt worden voor het hobbymatig houden van paarden. Het voorerf bestaat uit een siertuin met enkele (beuken) hagen. Deze zullen behouden blijven. De ontsluiting van het erf en de schuren blijft eveneens gelijk.

2.2.2 Kooiweg 3, Radewijk
2.2.2.1 Landschappelijke kenmerken

Aan de Kooiweg 3 in Radewijk zal een compensatiewoning gerealiseerd worden op het bestaande woonperceel. Zoals aangegeven komen de sloopmeters deels van de Radewijkerweg 44 en deels uit een sloopvoucher van de Fransenweg 1 in Schuinesloot. In de omgeving komen (verspreid liggende) woonpercelen en enkele agrarische bedrijven voor. Het landschap nabij de locatie is kenmerkend. Langs hoofdwegen vormt de eikenlaanbeplanting eenzijdig de belangrijkste opgaande structuur. Erven liggen in blokken langs de weg en zijn overwegend voorzien van erfbeplanting. Lijnvormige beplantingsvormen (houtsingels) volgen de kavelstructuur en bevinden zich met name haaks op de weg. Aan de achterzijde bevindt zich weinig tot geen beplanting.

2.2.2.2 Huidige situatie

Het perceel aan de Kooiweg 3 kent een karakteristieke opbouw. Het wonen is voor, werken achter. Dit resulteert in een siertuin naar de weg (zuidwest zijde) en een klein erf achter en naast de woning dat meer extensief wordt gebruikt. Structuurbepalend groen is nu te vinden aan de zuidzijde van het perceel in de vorm van een eikengaarde. Deze bomen geven het erf de gewenste groene uitstraling zonder dat het afgeschermd wordt. Aan de noordzijde staan eveneens bomen. Deze vormen een natuurlijke afscheiding. Ten behoeve van de ontsluiting is één inrit voorzien. Tussen de Kooiweg en het erf loopt een watergang met schouwpad.

In afbeelding 2.4 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4: Luchtfoto locatie Kooiweg 3 (Bron: Google maps)  

2.2.2.3 Gewenste situatie

De wens bestaat om een compensatiewoning (750 m3) toe te voegen op het bestaande erf.

2.2.2.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 2 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.5: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoning:

Het erf sluit aan bij de karakteristiek van het besloten heideontginningslandschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat het erf compact moet blijven en daarmee de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk is. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie met het bestaande erf krijgt. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de weg, dit sluit aan bij het orthogonale patroon van het heideontginningslandschap. Langs de Kooiweg staan meer erven waar twee of meer woningen op staan. Deze bestaande woningen bestaat veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder veel aanbouwen. De compensatiewoning mag een maximale inhoud van 750 m3 krijgen. Het bijgebouw mag maximaal 100 m2 groot worden en moet qua verschijning onderdanig aan de woning zijn. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld te kiezen voor een houten wandbekleding. Het bijgebouw mag apart of geschakeld aan de woning gebouwd worden. De woning moet worden getoetst aan de Welstandsnota.


Groenstructuur en inrichting erf:

De erven langs de Kooiweg zijn over het algemeen half open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen. Richting de weg zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing.


Om aan te sluiten op de gebiedskenmerken is er gekozen om het erf aan de noordzijde open te houden Het is niet wenselijk om het zicht op de woning en schuur af te schermen. Bestaande waardevolle bomen zullen behouden blijven en ‘voor’ de woning zijn reeds zomereiken aangeplant die behouden kunnen blijven.

Het contrast van enig groen op de erven en het half open landschap blijft overeenkomstig de gebiedskenmerken behouden. Het voorerf blijft tuin met ruimte voor sierbeplanting (bijvoorbeeld Rhododendrons, hortensia’s, boerensering). Het geeft een passende sierlijke afscherming.


Schuttingen en hoge opgaande exoten zijn niet wenselijk. Rondom de woning is een tuin voorzien. De huidige inrit zal versmald worden zodat er een passende toegang naar de kavel en het erf over blijft.


De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; in 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust
  • Duurzaam economisch groeipotentieel; Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050.
  • Sterke en gezonde steden en regio's; er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken, waarbij wordt ingezet op ontwikkelingen binnen de bestaande stadsgrenzen.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied; er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van één woning. Daarnaast worden de bestaande bedrijfswoningen bestemd voor regulier wonen.

De kleinschalige bedrijsactiviteiten (opslag) in de bestaande gebouwen is ook geen stedelijke ontwikkeling. In een recentere uitspraak (201311211/1/R3) van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.” 

Het onderstreepte "zodanige functiewijziging" suggereert dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel "zodanig" zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat de voorgenomen ontwikkeling niet voorziet in de realisatie van nieuwe bebouwing en er milieutechnisch gezien een functie wordt gerealiseerd die minder belastend is dan de huidige functie, is de impact op de omgeving klein en is de ontwikkeling daarmee niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken.

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden ter compensatie een vrijstaande woning gebouwd. De overige sloopmeters zullen elders worden ingezet conform het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit'. De compensatiewoning wordt op een bestaand erf gebouwd, die landschappelijk wordt ingepast. Ook de slooplocatie wordt landschappelijk ingepast. Eén en ander is zorgvuldig afgewogen op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit'. Per saldo is daarnaast geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Zoals in deze paragraaf blijkt voldoet de ontwikkeling aan de OF- WAAR- en HOE- benadering. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel. Beide erven zullen landschappelijk worden ingepast conform de geldende gebiedskenmerken, zie hiervoor de ruimtelijke kwaliteitsplannen in Bijlage 1 en Bijlage 2.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Hierna wordt ingegaan op de KGO:

Gebiedseigen ontwikkeling

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied voorziet primair in het bieden van ruimte aan (verbrede) agrarische bedrijven en wonen.(mixlandschap). In voorliggend geval is dan ook sprake van een gebiedseigen functie. Tevens draagt het initiatief bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied.

Schaal en impact op de omgeving

De activiteiten aan de Radewijkerweg 44 zullen plaatsvinden op een plek waar al bebouwing staat. De pluimveeschuren kunnen in verband met een fibronilbesmetting niet meer gebruikt worden voor het houden van kippen. Dergelijke stallen zijn laag en hebben geen putten. Het is daarom nagenoeg niet mogelijk om hier andere dieren in te houden. Het bedrijf ligt vlak bij de kern Radewijk. Met het opheffen van een substantiële bron van geur en fijnstof zal de leefomgeving verbeteren. Ook draagt het initiatief bij aan de reducering van stikstof, aangezien de milieuvergunningen worden ingetrokken.

De stallen aan de zuidzijde van de Radewijkerweg hebben een asbestdakbedekking en zijn ouder dan de stallen aan de noordzijde van de weg. Deze stallen worden daarom gesloopt waarbij het niet mogelijk is om ter plekke compensatiewoningen te realiseren. Er liggen immers teveel agrarische bedrijven in de directe omgeving. De impact op de omgeving is hiermee positief te noemen aangezien de grond weer agrarisch wordt en het zicht op de Radewijkerbeek hersteld wordt.

De schuren aan de noordzijde van de Radewijkerweg zijn nieuwer en nog prima geschikt voor kleinschalige bedrijvigheid. Deze schuren zullen behouden blijven maar landschappelijk goed ingepast worden. De impact op de omgeving is daarmee nihil of zelfs positief nu het geheel landschappelijk beter wordt ingepast.

Voor de Kooiweg 3 geldt dat de activiteiten zullen plaatsvinden aansluitend op een bestaand erf. Er zal landschapsontsierende bebouwing gesloopt binnen de gemeente Hardenberg. Het totale bebouwde oppervlakte in het buitengebied van Hardenberg neemt hiermee af. De schaal van de ontwikkeling is klein, mede door de positionering van de gebouwen middels de één erfgedachte. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van oude stallen.

Eigen belang en maatschappelijk belang

Er is sprake van een eigen belang. Met het herbestemmen van de stallen aan de Radewijkerweg 44 ontstaan er weer enige inkomsten. Ook is er een maatschappelijk belang. Aan de zuidzijde van de Radewijkerweg staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van deze stallen en het opheffen van de milieuvergunning zal de leefomgeving in de kern Radewijk verbeteren. Daarnaast zal het zicht op de Radewijkerbeek worden hersteld. Tevens wordt een houtwal hersteld door de aanplant van 8 zwarte elzen. Hierdoor is er tevens ook een substantieel maatschappelijk belang.

Voor de Kooiweg 3 geldt dat er een nieuwe woning op een bestaande erf wordt gerealiseerd dat een eigen belang is. Ook is er een maatschappelijk belang. In het buitengebied van Hardenberg staat veel landschapsontsierende bebouwing met asbest. Door sloop van deze gebouwen zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele buitengebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.

Tegenprestatie

Het herbestemmen van een agrarisch object (Radewijkerweg 44) van dergelijke omvang naar een woonbestemming met de mogelijkheid van kleinschalige bedrijvigheid vraagt een tegenprestatie. Deze zal bestaan uit het opheffen van de milieuvergunning en de sloop van landschapsontsierende bebouwing.

Voor de Kooiweg 3 wordt naast de basisinspanning aanvullende kwaliteitspretaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie. Deze tegenprestatie zal bestaan door het slopen van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing. Middels een sloopbewijs van 515 m2 - Fransenweg 1 te Schuinesloot en een sloopbewijs van 335 m2 - Radewijkerweg 44 te Radewijk wordt hieraan voldaan.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een vrijstaande woning in het kader van Rood voor Rood. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

De locaties aan de Radewijkerweg 44 en Kooiweg 3 liggen beide in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven, waarbij de Radewijkerweg 44 links is weergegeven en de Kooiweg 3 rechts.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel , Radewijkerweg 44 links en Kooiweg 3 rechts (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het gebied, met een mix van meerdere functies, maakt dat een nuancering ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief nodig is. Het gebied is dan ook niet alleen geschikt voor agrarische functies, maar ook voor woningen. Dit is inherent aan het veranderende platteland, waar er sprake is van schaalvergroting en agrarische bedrijven die stoppen. Bovendien is er in dit geval geen sprake van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt hier nader op ingegaan. De vernieuwde erven wordt adequaat in het bestaande landschap ingepast. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

In onderstaande afbeelding is per locatie aangegeven welke gebiedstype op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag, Radewijkerweg 44 links, Kooiweg 3 rechts (Bron: Provincie Overijssel)  

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in agrarisch gebruik of zijn in gebruik als tuin bij een woning. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van plangebieden wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. De erven worden landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2.1.4, 2.2.2.4, Bijlage 1 en Bijlage 2 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

  • 2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

In onderstaande afbeelding is per ocatie aangegeven welke gebiedstype op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap, Radewijkerweg 44 links, Kooiweg 3 rechts (Bron: Provincie Overijssel)  

“Jong heide- en broekontginningslandschap”

Heidegronden waren oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Nadat kunstmest werd uitgevonden ging deze functie verloren en werden de gronden grotendeels in cultuur gebracht. Eerst kleinschalig, maar later grootschalig. Vanaf de 18e eeuw zijn veel voormalige heidegronden ten behoeve van de jacht en houtproductie bebost. Landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex.

De transformatie van landbouwerven tot burgererven en de introductie van het ‘hobby’-vrijetijds/woon landschap zijn steeds meer aan de orde. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een stevige impuls te geven en soms een transformatie door te voeren. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud en versterking van de dragende structuren ter plaatse, zoals landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen

“Oude hoevenlandschap”

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De Radewijkerweg 44 ligt binnen twee cultuurlandschappen. Het noordelijke deel wordt ingepast volgens de kenmerken van het landschaptype. Het zuidelijke deel zal enkel gesaneerd worden en als agrarische gronden (zonder bouwmogelijkheden) worden ingericht. Door de inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning (Kooiweg 3). Zie tevens de ruimtelijke kwaliteitsplannen in Bijlage 1 en Bijlage 2. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie.

Beide locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving, Radewijkerweg 44 links, Kooiweg 3 rechts (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Lichtuitstraling is inherent aan een woonfunctie. Door clustering van de nieuwe woning bij een bestaande woning in het buitengebied is er echter geen sprake van een onevenredige toename van (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast wordt een groot deel van de agrarische bebouwing aan de Radewijkerweg 44 gesloopt, waarmee daar ook minder sprake is van (kunst)licht. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt de gebieden in een gemengd gebied. Dit zijn de besloten heide- en veenontginningen en het brede beekdallandschap stroomopwaarts van Hardenberg. De gemeente geeft hier ruimte aan de landbouw. De gemeente maakt functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk. De gemeente richt ook op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.

3.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Radewijk. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.

3.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. De sloop van landschapsontsierende gebouwen in het buitengebied en de realisatie van een toekomstbestendige woning wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het gemengd gebied zich uitstekend leent voor functietransformaties van vrijkomende agrarische erven in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het voornemen sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

3.3.2.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang.

Wonen

Voor wat betreft de functie 'Wonen' heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

  • 1. behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied zowel, qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • 2. de afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • 3. het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • 4. het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • 5. het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • 6. het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

De gemeente sluit een toename van woningfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod van woonmilieus. In de gebieden die worden aangewezen als landouwontwikkelingsgebied wordt zeer terughoudend omgesprongen met een toename van de woonfunctie. Het opnieuw opnemen van een woonfunctie mag geen belemmeringen opleveren voor bestaande functionerende agrarische bedrijven.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering

In onderstaande tabel is per locatie aangegeven in welk gebied de verschillende locaties liggen op basis van de 'Visienota Buitengebied Hardenberg', welk landschapstype van toepassing is en de ontwikkelingsrichting van het betreffende gebied.

Locatie   Gebied   Landschapstype   Ontwikkelingsrichting  
Radewijkerweg 44, Radewijk   Collendoorn, Gramsbergen-Zuid en Radewijk   Besloten heideontginninglandschap en Essen- en kampenlandschap   Gemengd gebied (wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven))  
Kooiweg 3, Radewijk   Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk   Besloten heideontginninglandschap   Gemengd gebied (wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven))  

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het planologisch toestaan van een compensatiewoning in het buitengebied met bijbehorende bebouwing. Daarnaast wordt de agrarische bedrijfsbestemming aan de Radewijkerweg 44 gewijzigd in een passende woonbestemming, waarbij een deel van de bedrijfsgebouwen behouden blijven voor (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten. In gemengde gebieden, zoals de Radewijkerweg 44 wordt ruimte geboden aan meer functies (waaronder wonen) naast agrarische functies. Het initiatief sluit hier op aan en vormt geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Verder blijkt uit paragraaf 4.5 en 4.6 dat er geen sprake is van een extra belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.3 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.3.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.3.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied. De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

3.3.3.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.3.4 Sloopbewijzen

De gemeente gaat werken met sloopbewijzen, waarbij een sloopbewijs kan worden verkregen van minimaal 200 m2 met asbest en minimaal 300 m2 zonder asbest.

Met de invoering van sloopbewijzen wordt het mogelijk om de te slopen landschapsontsierende gebouwen, meteen of op een later moment, in te brengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. De eigenaar van de schuren ontvangt een brief, wat geldt als sloopbewijs. Hierin wordt vastgelegd hoeveel oppervlakte in aanmerking komt voor inbreng in andere projecten. Het sloopbewijs is tien jaar geldig en is verhandelbaar.

Voor het verkrijgen van een sloopbewijs gelden de volgende voorwaarden.

  • 1. Het moet gaan om landschapsontsierende gebouwen;
  • 2. De bebouwing is bestaand, danwel maximaal 6 maanden geleden gesloopt. Dit moet door de aanvrager worden aangetoond.
  • 3. Als de aanvraag voor een sloopbewijs door een gemachtigde wordt ingevuld moet er bij de aanvraag een volmacht worden ingediend.
  • 4. Bij de aanvraag moet een duidelijke situatietekening worden toegevoegd met daarop de gebouwen waarop de aanvraag betrekking heeft. Het gaat zowel om de gebouwen die gesloopt worden als de gebouwen die blijven staan.
  • 5. Eigenaren die een sloopbewijs ontvangen moeten ermee akkoord gaan dat hun contactgegevens door de gemeente beschikbaar worden gesteld aan partijen die op zoek zijn naar sloopmeters voor een ontwikkeltraject. Dit maakt het mogelijk vraag en aanbod met elkaar te verbinden. De gemeente gaat uiteraard zorgvuldig met deze gegevens om.

3.3.3.5 Inzet voor woningbouw

Minimaal te slopen oppervlakte

De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.

Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0015.png"  

Bij combinaties van sloop met en zonder asbest wordt naar rato gerekend.

Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.3.6 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt er circa 3.019 m2 aan landschapontsierende bebouwing en een mestopslag van 190 m2 aan de Radewijkerweg 44 gesloopt. De voormalige agrarische gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien deze geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. De gebruikswaarde is vervallen, omdat de gebouwen oud zijn en daardoor niet geschikt zijn voor eventuele vervolgfuncties. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing. Deze sloopmeters zullen elders in de gemeente worden ingezet omdat het perceel zich niet leent voor de realisatie van compensatiewoningen, omdat er agrarische bedrijven op korte afstand liggen.

Het uitgangspunt is dat alle bebouwing wordt gesloopt, maar hier kan van worden afgegeweken met de volgende redenen. De noordelijke schuren worden niet gesloopt omdat deze vrij nieuw zijn en sloop kapitaalvernietiging zou zijn. De schuren hebben een duurzame vervolgfunctie in de vorm van statische opslag. Daarnaast worden de erven gescheiden door de Radewijkerweg, en liggen beide delen in een andere landschaptype.

Voor de compensatiekavel aan de Kooiweg 3 dient 850 m2 aan schuren met asbest te worden gesloopt. Zoals aangegeven in de inleiding, komen deze sloopmeters van twee locaties: De Fransenweg 1 in Schuinesloot (515 m2) en van de Radewijkerweg 44 in Radewijk (335 m2).

Bij deze woningen zal een nieuwe paardenstal worden gerealiseerd van maximaal 75 m2 ten behoeve van hobbymatig gebruik. Ter compensatie wordt van de mestopslag van 150 m2 ingezet.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. Bovendien zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering op de locaties. Deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering vertaalt zich in het slopen van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing, het saneren van overtollige erfverharding en het landschappelijk inpassen van de locaties.

3.3.4 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.4.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

3.3.4.2 Programmalijn 2: wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.

Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven;

3.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De realisatie van de woning aan de Kooiweg 3 draagt bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, temeer omdat ter compensatie een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt. De overige sloopmeters van de Radewijkerweg zullen elders worden ingezet.

Met het plan wordt in algemeenheid het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.

3.3.5 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

3.3.5.2 Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

De locaties liggen grotendeels in het besloten heideontginningslandschap. Alleen het zuidelijke deel van de Radewijkerweg 44 ligt in het Essen- en hoevenlandschap. Dit is in afbeelding 3.6 weergegeven. De locaties zijn hierin indicatief met de rode (Radewijkerweg 44) en roze (Kooiweg 3) ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede LIK - Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo (Bron: Gemeente Hardenberg)  

3.3.5.3 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie ook afbeelding 3.6). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.5.4 Ontwikkelingsvisies

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginninglandschap' binnen deelgebied "Radewijk – Hoogenweg – Bruchterveld – Sibculo'' is als volgt gedefinieerd:

  • Kernwoorden: diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur, economie (kleinschalige bedrijvigheid);
  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarische grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer);
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in stuwwal Sibculo, Kloosterhaar.

En het 'Essen- en hoevenlandschap' is daarbij gedefinieerd als:

  • Kernwoorden: Diverse functies: wonen, natuur, (verbrede) landbouw, economie;
  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding;
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in Radewijkerbeek.

3.3.5.5 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning en de slooplocatie. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is per locatie een ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1 en Bijlage 2) opgesteld, waarbij de landschappelijke kenmerkende waarden als uitgangspunt hebben gediend. De landschapsmaatregelen bestaan uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting ter plaatse van de erven. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK voor dit betreffende gebied.

3.3.6 Woonvisie
3.3.6.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.6.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.6.3 Buitengebied

Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen we deze ruime woningen geschikt maken voor meerdere (kleine) huishoudens.

3.3.6.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

Dit plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. Met dit initiatief wordt ingespeeld op de concrete, lokale behoefte. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.3.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer & parkeren en het besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

De twee (bedrijfs)woningen aan de Radewijkerweg 44 betreffen bestaande woningen en kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten. In artikel 76 van de Wgh is namelijk bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het herbestemmen van de voorgenoemde bestaande woningen.

Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige object, namelijk de compensatiewoning aan de Kooiweg 3. Hierna wordt de compensatiewoning getoetst aan de onderdelen opgenomen in de Wet geluidhinder.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

Het plangebied ligt in de omgeving van wegen die zeer rustig zijn en met name door bestemmingsverkeer worden gebruikt. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de geluidsbelasting LDEN op de gevels van de compensatiewoning lager ligt dan de ambitie/voorkeurswaarde van 48 dB.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

De compensatiekavel aan de Kooiweg 3 ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen dan ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

In dit geval is op beide locaties een bodemonderzoek uitgevoerd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan. De volledige rapportages zijn als Bijlage 3, Bijlage 4, bij deze toelichting opgenomen.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Radewijkerweg 44, Radewijk

De schuren zijn opgedeeld in twee locaties. Tussen beide locaties ligt de Radewijkerweg. De schuren aan de noordzijde achter de woningen worden herbestemd en gebruikt voor statische opslag en kleinschalige bedrijvigheid. De overdekte mestopslag aan de noordzijde zal worden gesloopt.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Noordzijde

In de bovengrondmengmonsters BM1 t/m BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 is een lichte verhoging kwik aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM2 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 en Pb4wm1 zijn lichte verhogingen naftaleen aangetroffen.

Brandstoftank

In het bovengrondmengmonster BM4 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster PB1wm1 is een lichte verhoging naftaleen aangetroffen.

Zuidzijde

In de bovengrondmengmonsters BM6, BM7 en BM8 zijn geen verhogingen aangetroffen. In de ondergrondmengmonsters OM3 en OM4 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster van Pb29wm1 is een lichte verhoging zink aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem" & NEN5897 "asbest in puin"

Ter plaatse van het zuidelijke deel is asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Het materiaal ligt op verharding rondom de zuidwestelijk gelegen schuur. Het materiaal is zeer waarschijnlijk afkomstig van het asbesthoudende dak van de schuur. Er is geen asbestverdacht materiaal in de inspectiegaten en in de boringen aangetroffen. Het aangetroffen asbestverdachte materiaal op de betonverharding bij inspectiegat 37 bevat geen asbest.

Noordzijde

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1, MM3 en MM4 is analytisch geen asbest aangetoond. Het mengmonster MM2 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Zuidzijde

De mengmonsters MM6 en MM7 zijn licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Het gewogen asbestgehalte in mengmonster MM5 is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Formeel dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de ernst en omvang van de verontreiniging. Dit is uitgevoerd.

Druppelzones

Ter plaatse van de druppelzones zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Het mengmonster van DZ1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. In de mengmonsters van DZ2, DZ3 en DZ4 is analytisch geen asbest aangetoond.

Nader asbest bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Ten behoeve van het nader asbestonderzoek ter plaatse van de aangetroffen verontreiniging zijn de inspectiegaten van het verhoogde mengmonster opnieuw gegraven voor de horizontale en verticale afperking.

De omvang van de verontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. In de (meng)monsters ten behoeve van het nader onderzoek is analytisch geen asbest aangetoond of de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds). Omdat er in het verkennend- en nader onderzoek ter plaatse van de inspectiegaten 34, 35, 36 en 37 geen interventiewaarde wordt overschreden, is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met eventuele asbestnesten tijdens (graaf)werkzaamheden.

Geadviseerd wordt om onderhavig onderzoek ter beoordeling voor te leggen aan het bevoegd gezag.

Indien sanering nodig is, dan zal er voorafgaand een saneringsplan opgesteld worden, in samenspraak met het bevoegd gezag.

4.2.2.2 Kooiweg 3, Radewijk

De locatie bevindt zich aan de Kooiweg 3 in Radewijk. Op de locatie bevindt zich een woonhuis met een schuur. Initiatiefnemer is voornemens een nieuwe woning te bouwen op de locatie.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In het bovengrondmengmonster BM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen barium en naftaleen aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Het mengmonster MM1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestconcentratie is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Voor de Kooiweg 3 wordt de locatie geschikt geacht voor het beoogde gebruik. Voor de Radewijkerweg 44 geldt dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met eventuele asbestnesten tijdens (graaf)werkzaamheden.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Externe werking van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.2.2 Interne werking van het plan

De locatie Radewijkerweg 44 wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, immers is hier sprake van een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming zonder dat hier nieuwe woningen worden toegevoegd. Bedrijfswoningen zijn immers ook al beschermd tegen luchtverontreiniging van omliggende (agrarische) bedrijven en door de bestemmingswijziging wordt dit niet gewijzigd.

In voorliggende geval is voor de beoogde compensatiewoning aan de Kooiweg 3 en luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hierna volgen de conclusies:

De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderij is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit de Wet milieubeheer, de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’ en de ‘Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit’.

De berekende fijn stofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 14,76 ug/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 8,37 ug/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.

Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit de Wet milieubeheer. Voor de concentratie PM2,5 en PM10 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend plan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor de locatie van de compensatiewoning (Kooiweg 3) een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de betreffende locatie. De slooplocatie aan de Radewijkerweg 44 is buiten beschouwing gelaten. Ter plaatse is namelijk geen sprake van het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten en dus geen sprake van het toenemen van het plaatsgebonden en groepsrisico.

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

4.4.2.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is de ligging van de beoogde compensatiewoning aan de Kooiweg 3 (roze ster) in een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00446-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas leefomgeving.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tot slot gaat de voorliggende ontwikkeling niet uit van het realiseren van een risicovolle inrichting en/of risicobron. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Beide locaties liggen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Radewijkerweg 44

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. In dit geval worden de bedrijfswoningen omgezet naar een reguliere woonbestemming.

Wat betreft de statische opslag en andere kleinschalige bedrijfsactiviteiten (milieucategorie 2) in de noordelijke schuren kan worden opgemerkt dat deze een milieucategorie hebben van 2 met een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid (opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)). Het dichtstbijzijnde milieugevoelige gebouw ((bedrijfs)woning) ligt op circa 120 meter afstand van deze schuren, waardoor er dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

Kooiweg 3

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. In dit geval wordt er uitsluitend een extra woning binnen een bestaande woonbestemming gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Radewijkerweg 44

Aan de Radewijkerweg 44 gaat het enkel om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. De huidige bedrijfswoningen genieten al bescherming ten opzichte van omliggende milieubelastende functies. Deze worden door de omzetting naar een woonbestemming dan ook niet verder beperkt dan nu al het geval is. Ten aanzien van het aanvaardbare woon- en leefklimaat zorgt de planologische omzetting niet in een verandering ten opzichte van de huidige situatie.

Kooiweg 3

In de nabijheid van de compensatiekavel aan de Kooiweg 3 zijn een aantal milieubelastende functies aanwezig, waaronder een gemengd bedrijf aan de Radewijkerweg 2-2a. Op het perceel aan de Radewijkerweg 2-2a worden melkkoeien, vrouwelijk jongvee en vleeskuikens gehouden. Voor dit bedrijf wordt getoetst aan de richtafstanden voor het fokken en houden van pluimvee, omdat hiervoor de grootste richtafstanden gelden.

Ten aanzien van de veehouderij wordt opgemerkt dat de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Voor wat betreft de agrarische bedrijven wordt uitsluitend aan de overige richtafstanden getoetst. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens bestemmingsvlak of grens bouwvlak). In onderstaande tabel zijn de aanwezige milieubelastende activiteiten in een straal van circa 400 meter rondom het plangebied opgenomen.

Adres   Type bedrijf   Richtafstand (m)   Daadwerkelijke afstand (m)  
Radewijkerweg 2-2a   4.1. Fokken en houden van pluimvee (intensieve veehouderij)   50 meter (geluid)   135 m  
Radewijkerweg 7-9   4.1. Fokken en houden van varkens (intensieve veehouderij)   50 meter (geluid)   310 m  
Radewijkerweg 13a-15   2. Dienstverlening t.b.v. de landbouw: algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m²   30 meter (geluid)   410 m  
Westeindigerdijk 14   3.1. grondgebonden veehouderij   50 meter (geluid)   410 m  
Noord-Oosterweg 5   3.1. grondgebonden veehouderij   50 meter (geluid)   390 m  
Noord-Oosterweg 7   3.1. grondgebonden veehouderij   50 meter (geluid)   420 m  

Zoals blijkt uit de tabel, wordt in voorliggend geval aan de getoetste richtafstanden (uitgezonderd het aspect geur) voldaan. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van uit worden gegaan dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd levert deze ontwikkeling geen belemmering op voor de betreffende agrarische bedrijven.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.6.2 Situatie plangebied

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse (intensieve) veehouderijen. In de tabel in paragraaf 4.5.3.2 is dit weergegeven. In deze tabel blijkt dat ten aanzien van de grondgebonden veehouderijen in alle gevallen ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan.

Voor intensieve veehouderijen geldt geen vaste afstand maar de hoogste toegestane geurbelasting. Om inzicht te krijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is voor de compensatiewoning een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd, waarin onderzoek is gedaan naar zowel de voorgrondbelasting (geurbelasting van individuele intensieve bedrijven) als de achtergrondbelasting (totale geurbelasting van alle intensieve bedrijven in een straal van 2 km rondom de betreffende compensatiewoning. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- alsook de achtergrondgeurbelasting berekend. De voorgrondgeurbelasting bedraagt hoogstens 11,1 OUE/m3. Met deze waarde wordt voldaan aan de geurnormen van 14 OUE/m3 voor het overige buitengebied in de geurverordening van de gemeente Hardenberg. Het woon- en leefklimaat wordt voor deze belasting aangemerkt als ‘zeer slecht’, dit betekent dat 30 – 35% van de inwoners last heeft van geur.

De achtergrondgeurbelasting bedraagt hoogstens 11,10 OUE/m3. Met deze waarde kan het woon- en leefklimaat worden gecategoriseerd als 'tamelijk slecht’. Waarbij 25 – 30% van de inwoners hinder ondervindt van de achtergrond geurbelasting.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘zeer slecht’. Er wordt met de voorgrondbelasting echter wel voldaan aan de norm van 14 odour zoals deze is bepaald in de gemeentelijke geurverordening in dit gemeente.

Het plan is daarnaast op andere punten ruimtelijk voldoende tot goed. Zo is er sprake van een goede ruimtelijke inpassing (zie paragraaf 2.2.2.4) en een aanvaardbare situatie ten aanzien van onder andere de aspecten 'geluid' (4.1.2), 'luchtkwaliteit' (4.3.2) en 'externe veiligheid' (4.4.2.2). Daarnaast ontstaat als gevolg van de voorliggende ontwikkeling een aantrekkelijk woonmilieu in een groene omgeving, waarbij sprake is van voldoende parkeerruimte. Ook draagt de ontwikkelig bij aan de leefbaarheid van de buurtschap Radewijk, doordat er voor lokale bevolking een woning beschikbaar komt. Bovendien geldt op basis van de gemeentelijke geurnorm een maximale geurbelasting van 14 OUE/m3. Hier blijft de onderzochte voorgrondgeurbelasting onder. Hiermee is er sprake van een integrale afweging, die de situatie ten aanzien van het aspect 'geur' aanvaardbaar maken.


Het aspect 'geur' staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Advies GGD

De gemeente heeft de GGD om een advies gevraagd, aangezien dit werd geadviseerd door de omgevingsdienst. Hierna wordt samengevat op dit advies ingegaan.

Gezien bovengenoemde gezondheidsrisico’s, vindt de GGD de woonomgeving van de locatie aan de Kooiweg 3 niet ideaal. Echter, omdat het een rood-voor-rood situatie betreft, heeft de GGD geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkelingen. Wel adviseert de GGD om de toekomstige bewoners te informeren over bovengenoemde gezondheidsrisico’s. Hierbij dient extra aandacht te worden gegeven aan de hierboven genoemde kwetsbare doelgroepen (jonge kinderen, senioren, mensen met een zwakke gezondheid).


Mochten toekomstige bewoners overwegen om op deze locatie een kinderopvang/gastouderopvang te starten dan is een specifiek advies van de GGD nodig. Daarbij zal t.z.t. uiteraard uitgegaan worden van de dan geldende wetenschappelijke inzichten.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Zowel de Radewijkerweg 44 als de Kooiweg 3 zijn niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Engbertsdijksvenen' is gelegen op een afstand van respectievelijk circa 8,9 en 10,1 kilometer. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De Radewijkerweg 44 ligt op circa 270 meter van een NNN-gebied. De Kooiweg 3 ligt op circa 1,3 kilometer.

Gelet op de voorgenoemde afstanden tot NNN gebieden en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is aantasting van de waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan ecologie uitgevoerd ter plaatse van de Radewijkerweg 44. Het volledige rapport is als Bijlage 8 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren, beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het meest westelijk gelegen bijgebouw gesloopt en de sloopwerkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

Aan de Kooiweg 3 is geen sprake van sloop van gebouwen of het rooien van bomen. Er worden wel extra groenvoorzieningen geplant. Een quickscan ecologie wordt op deze locatie niet noodzakelijk geacht.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van de te bouwen compensatiewoning geldt geen archeologische dubbelbestemming.

Aan de Radewijkerweg 44 is wel een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' aanwezig. Deze ligt in het zuidelijke deel van het perceel aan de zuidoostzijde. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in geval van bodemverstorende activiteiten groter dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. Aangezien het hier gaat om het slopen van landschapontsierende bebouwing wordt de voorgenoemde oppervlakte niet overschreden te plaatse van de dubbelbestemming. Ook de te realiseren paardenstal voor hobbymatig gebruik (maximaal 100 m2) overschrijdt deze oppervlakte niet.

Gelet op het vorenstaande kan een archeologisch onderzoek achterwege gelaten worden.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich ter plaatse van de locaties binnen het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

4.9.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief worden aan de Radewijkerweg 44 schuren gesloopt. De reeds aanwezige (bedrijfs)woningen worden herbestemd naar een passende woonbestemming. Daarnaast zal in de te behouden schuren sprake zijn van kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten (opslag) dat niet voor meer verkeersbewegingen zorgt dan een volwaardig agrarisch bedrijf. De bestemmingswijziging zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie.

Aan de Kooiweg 3 wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Het gaat hierbij om een vrijstaande woning. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging in het buitengebied;
  • weinig stedelijke gemeente (gemeente Hardenberg);
  • koop, vrijstaand;

Voor de vrijstaande woning geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten, op basis van de CROW, een extra verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Kooiweg is in voldoende mate ingericht om deze (beperkte) toename van verkeerbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken.

4.9.3 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erf voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 (vrijstaand) parkeerplaatsen per woning. De uitsneden van de ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeelding 2.3 en 2.5 laten zien dat er (ruim) voldoende ruimte is om op eigen terrein parkeerplaatsen te realiseren. Ook de bestaande woningen hebben voldoende ruimte om op eigen terrein in de parkeerplaatsen te voorzien.

4.9.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Beoordeling
4.10.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 8,9 (Radewijkerweg 44) en 10,1 kilometer (Kooiweg 3) afstand van de locaties. Gezien de aard van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied zijn negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de sloop van circa 2.075 m2 aan landschapsontsierende bebouwing en een tevens landschapontsierende mestopslag van 195 m2 en de bouw van een compensatiewoning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.10.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat voor beide locaties een 'korte procedure' geldt. Hierbij geldt de standaard waterparagraaf. De resultaten van de watertoetsen zijn opgenomen in Bijlage 9 en Bijlage 10 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande riool. Het hemelwater zal in de omliggende grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' en 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).

6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 13 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

Ter plaatse van de gronden aan de Radewijkerweg 44, ten noorden van de Radewijkerweg, die buiten de woonbestemming vallen, maar binnen het weg te bestemmen agrarische bouwvlak, zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 4)

Ter plaatse van de Radewijkerweg 44, ten zuiden van de Radewijkerweg, die binnen het weg te bestemmen agrarische bouwvlak vallen, zijn de gronden voorzien van de bestemming Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hierin is specifiek de verplichting tot de sloop vastgelegd.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 5)

Ter plaatse van de erven aan de Radewijkerweg 44 en de Kooiweg 3 is de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen.

Het plangebied aan de Kooiweg 3 heeft reeds deze bestemming, deze blijft dan ook behouden. Hier wordt enkel een bouwvlak toegevoegd en een voorwaardelijke verplichting voor het nemen van de landschappelijke maatregelen die in het ruimtelijke kwaliteitsplan zijn opgenomen.

Het plangebied aan de Radewijkerweg 44 krijgt ter plaatse van de bedrijfswoningen met omliggende tuinen en bijgebouwen en de te behouden schuren ten noorden daarvan een woonbestemming.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan. Voor beide woonbestemmingen geldt dat er maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt.

Voor de Radewijkerweg 44 is het maximum aan oppervlakte van bijgebouwen vastgelegd middels een aanduiding. Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens zijn hier de voorwaardelijke verplichtingen voor de landschappelijke inpassingen van de beide woonerven opgenomen en is er een sloopverplichting voor de Radewijkerweg 44 opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan. Ten aanzien van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten geldt dat er ook zorgfuncties mogelijk gemaakt kunnen worden. In dat geval is een advies van de GGD wenselijk. Vanwege de voorwaarde van de afwijkingsbevoegdheid dat de (bedrijfs)activiteiten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar moeten zijn, kan het GGD advies meenomen in de afweging door het college van B&W om te besluiten wel of geen omgevingsvergunning te verlenen voor zorgfuncties.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 6)

Deze dubbelbestemming is conform geldend bestemmingsplan overgenomen ter plaatse van de archeologische verwachtingen aan de Radewijkerweg 44. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in de in het bijlage opgenomen aanwijzingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen.

Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld als:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Besluit ruimtelijke ordening;
  • c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
  • d. het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit plan is sprake van één of meer van deze uitzonderingsgronden, zodat een exploitatieplan niet nodig is. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het wettelijk vooroverleg met de provincie Overijssel is op 14 september 2023 is afgerond. De provincie Overijssel heeft geen bezwaar tegen de plannen.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. In deze periode is er één zienswijze ingediend. In het raadsbesluit is nader ingegaan op de zienswijze en de gemeentelijke reactie daarop. De zienswijze heeft geleid tot enkele kleine aanpassingen in de toelichting en enkele onderzoeken. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.