Plan: | Buitengebied Hardenberg, Grote Beltenweg 1 Hardenberg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00441-VG01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het recreatiegebied aan de Grote Beltenweg 1 in Hardenberg in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Op het perceel bevindt zich momenteel een hotel, parkeergelegenheid en bos/groen. In het groen-/bosgedeelte van het plangebied ligt op basis van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Grote Beltenweg 1 te Rheeze' een bestemming voor de bouw van een hotel met 40 appartementen en twee bedrijfswoningen. Echter is dit tot op heden niet in ontwikkeling gebracht.
Initiatiefnemer is voornemens 24 boomlodges op palen te realiseren in plaats van het hotel met 40 appartementen. Deze worden verspreid over het gehele terrein gebouwd waarbij de natuurlijke omgeving behouden en versterkt wordt. Daarnaast zal er een multifunctionele aanbouw met de tweede bedrijfswoning, opslag, receptie, ontbijtkamer en een wellnesscentrum gebouwd worden aan het bestaande hotel. Deze voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan niet mogelijk, omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor deze boomlodges en uitbreiding van het hotel ontbreken.
Om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De gemeente Hardenberg heeft op 3 november 2020 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de bouw van de boomlodges op palen en de aanbouw aan het bestaande hotel en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. De bestaande mogelijkheid voor de bouw van een hotel met 40 appartementen en één van de twee bedrijfswoningen komt hiermee te vervallen.
In dit plan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt aan de Grote Beltenweg 1 in Hardenberg in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van Hardenberg en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Grote Beltenweg 1 Hardenberg” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In de volgende subparagrafen wordt ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Grote Beltenweg 1 te Rheeze" vastgesteld op 3 februari 2015 en "Facetherziening parkeren Hardenberg" vastgesteld op 17 juli 2018. Hierna wordt de planologische situatie beschreven en wordt op de strijdigheid ingegaan.
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Recreatie - Essen en hoevenlandschap'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' (noordzijde) en 'Waarde - Archeologie 5' (zuidzijde). Binnen het plangebied liggen meerdere bouwvlakken, waarbij met een functieaanduiding is bepaald wat binnen dit bouwvlak mogelijk is. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de huidige planologische situatie weergegeven, waarbij met cijfers is aangegeven welke functieaanduiding voor het betreffende bouwvlak geldt. Het plangebied is rood omlijnd.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Grote Beltenweg 1 te Rheeze" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Recreatie - Essen en hoevenlandschap
De gronden met de bestemming 'Recreatie - Essen en hoevenlandschap' zijn bestemd voor recreatieve voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hotel 1' is tevens een bestaand hotel met maximaal 12 appartementen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hotel 2' is een appartementenhotel met maximaal 40 appartementen toegestaan met bijbehorende voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen wellnessvoorzieningen, indoorzwembad, sportvoorzieningen, vergaderruimten en horecavoorzieningen, met dien verstande dat tevens een zorghotel is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.
Tevens zijn de recreatiegronden bestemd voor algemene centrale voorzieningen ten dienste de recreatieve voorzieningen in de vorm van (bouw)werken voor dag- en verblijfsrecreatie, waaronder in ieder geval een receptie begrepen, bijbehorende voorzieningen, zoals (afschermende) groenvoorzieningen, speelvelden en speeltuinen, parkeervoorzieningen, stallingsruimte voor fietsen, verkeers- en verblijfvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Tot slot zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap.
Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden. Voor het bouwen van een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer dient een rapport overlegd te worden, waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld.
Waarde - Archeologie 5
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden. Voor het bouwen van een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van 50 cm of meer dient een rapport overlegd te worden, waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld.
Voor de betreffende gronden gelden momenteel de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - hotel 2', en 'bedrijfswoning' waar een bedrijfswoning en 40 appartementen zijn toegestaan voor een deel van het gebied. Echter betreft het voornemen het bouwen van vrijstaande boomlodges op palen verspreid over het gehele plangebied. Daarnaast wordt het bestaande hotel uitgebreid met een multifunctionele aanbouw met de bedrijfswoning, opslag, receptie, ontbijtkamer en een wellnesscentrum. Dit past niet binnen de geldende bestemming. Het is wenselijk de huidige aanduidingen te verwijderen en de gronden te voorzien van een nieuwe aanduiding waarbinnen de boomlodges en de multifunctionele aanbouw, bedrijfswoning en wellnesscentrum mogelijk zijn.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Ten noorden van buurtschap Rheeze, een van brinkdorpen van Hardenberg, liggen de Rheezerbelten. Het gebied De Rheezerbelten is gevormd op een opgestoven dekzandrug met eikenhakhout. Bijzonder is het uitzicht vanaf de hoger gelegen heuvels in de omgeving over het laaggelegen Vechtdal. In de loop der tijd werden de dekzandruggen met eiken beplant, mede om omliggende dorpen te beschermen tegen stuivend zand. De eiken werden eens per 6 jaar van hun takken ontdaan. Hierdoor ontstonden langgerekte stuif- duinen met kreupelhout van prachtig, min of meer ‘misvormde’ eiken. De Rheezerbelten liggen ruim 12 meter hoger dan de omgeving. De Rheezerbelten bestaan voornamelijk uit aangeplante zomereiken. Deze eiken zijn in een ver verleden aangeplant om het stuiven van zand tegen te gaan. Naast deze eiken zijn jeneverbesstruwelen en relicten van het voormalig heidegebied terug te vinden. In het heidegebied komen onder andere dop-, struik- en kraai- heide aan. In de lager gelegen gebieden zijn brede stekelvaren, salomonsze gel en dalkruid kenmerkende bijzondere soorten. Het grootste gebied van De Rheezerbelten is eigendom van Staatsbosbeheer en vrij toegankelijk.
De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische erven, woonpercelen, bos/natuur en recreatiepercelen. De directe omgeving bestaat uit recreatiegebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter recreatiegebied waar in het verleden een plan voor is opgesteld. Het recreatiegebied bestond toen uit restaurants en een hotel. Het plan bestond uit de realisatie van een hotel met brede gebruiksfunctie (maximaal 40 kamers); de realisatie van een overdekte speeltuin en receptiegebouw; de transformatie van een bestaande bedrijfswoning in een groepsaccommodatie; de verplaatsing c.q. vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning; de uitbreiding van de bestaande restaurants; en de realisatie van een recreatief informatiepunt.
Een deel van het oorspronkelijke plan is uitgevoerd. Zo is de overdekte speeltuin gerealiseerd en zijn de parkeerplekken aangelegd. Dit situeert zich allemaal ten zuiden van het plangebied. Het noordelijke deel van het oorspronkelijk plan, waar een hotel en bedrijfswoning gebouwd zouden worden, is nooit uitgevoerd. Dit bestaat uit een 2 hectare grote grazige ruimte, omsloten door opgaande beplanting, bestaande uit eikenhakhout. Met het voornemen wordt dit deel van het recreatiegebied ontwikkeld.
Aan de noord- en westzijde liggen andere recreatiegebieden (campings). Aan de oostzijde ligt de Rheezerweg, met aan de overzijde bos/natuur. De zuidzijde van het plangebied bestaat uit de overdekte speeltuin en overige onderdelen van het oorspronkelijke plan.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. Het plangebied is indicatief met een rode cirkel aangegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK) |
Het zuidelijke deel van het recreatiegebied is reeds ontwikkeld, waardoor nu het noordelijke deel van het gebied aan de beurt is. Door nieuwe inzichten en gewijzigde wensen is het voornemen om het noordelijke deel van het recreatiegebied anders in te richten dan wat momenteel planologisch is toegestaan.
De gemeente heeft de wens geuit hier het boskarakter van de omgeving (Rheezerbelten) terug te brengen. Een situatie zou hier moeten ontstaan van bebouwing in het bos, waarbij het beeld overwegend wordt bepaald door bomen. De gebouwen moeten zich schikken in dit landschap en ondergeschikt zijn aan de overwegende beeldkwaliteit (bos). De boomlodgess worden op palen gebouwd. Hierdoor zullen ze beperkt te zien zijn vanaf de Rheezerweg. De scheiding tussen het nieuw in te richten noordelijk deel, en het aan te passen zuidelijk deel moet vooral ruimtelijk ontstaan door de nadruk qua intensiteit en beleving te leggen op het zuidelijke gebied nabij het bestaande hotel.
Aan dit hotel wordt een multifunctioneel gebouw gerealiseerd met ruimte voor een receptie, ontbijtkamer en een tweede bedrijfswoning. Er is bewust gekozen om deze functies aan het hotel te bouwen om de overige ruimte zo natuurlijk mogelijk in te kunnen richten. Het beeld dat omschreven is in het oorspronkelijk plan blijft daarmee behouden.
De weide wordt opgevuld met bomen en struiken waarmee er op den duur een gesloten bos ontstaat. De boomlodges worden enkel ontsloten met een wandelpad van 2 meter breed. Het terrein wordt daarmee autovrij. Er wordt ontsloten op de bestaande inrit aan de Grote Beltenweg. De parkeerplekken liggen op eigen terrein nabij de centrale voorzieningen.’ Deze worden uitgevoerd in grasbetonsteen met een pad van halfverharding.
Bestaande bomen kunnen behouden blijven. Deze zijn ingemeten en worden op het inrichtingsplan weergegeven. Waar kan worden nieuwe struikvormers toegevoegd. Hiermee ontstaat een divers en gesloten bos. Het bestaande hotel en de tweede bedrijfswoning blijven ontsloten op de Grote Beltenweg.
In onderstaande afbeelding is een plattegrond weergegeven waarop is aangegeven hoe het plangebied ingericht zal gaan worden. In afbeelding 2.3 is een impressie weergegeven van de beoogde boomlodges op palen. De boomlodges en het bestaande hotel met het multifunctionele aanbouw zullen landschappelijk worden ingepast. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
![]() |
Afbeelding 2.2: Plattegrond gewenste situatie (Bron: De Erfontwikkelaar) |
![]() |
Afbeelding 2.3 Impressie boomlodges op palen (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Voor het wijzigen van een functie die al was toegestaan binnen hetzelfde gebied is ondermeer de uitspraak ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2316 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat verplaatsing van een functie die als was toegestaan binnen datzelfde gebied waarbij het bebouwd oppervlak niet toeneemt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van en vermindering van het aantal overnachtingsmogelijkheden. In de huidige situatie zijn er 40 hotelappartementen mogelijk en door het voornemen worden dit 24 boomlodges. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), en artikel 2.12.2 (Nieuwe recreatiewoningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
In het voorliggend geval (24 lodges) is het extra ruimtebeslag op de groene omgeving, ten opzichte van wat nu planologisch is toegestaan (40 appartementen), zeer beperkt. In de huidige planologische situatie is het mogelijk om een complex te bouwen. Met het voornemen worden lodges op palen verspreid over het hele terrein gebouwd. Het gehele perceel heeft reeds een recreatieve bestemming. Het perceel wordt volledig groen ingericht en wordt slechts op beperkte delen, waar nodig, verhard. Zie voor meer informatie het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1. Gesteld wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5
Het groene karakter van het plangebied blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd en wordt zelfs versterkt. Gezien de huidige mogelijkheden in het gebied (complex met 40 hotelappartementen) is er sprake van een forse verbetering. Het perceel zal namelijk op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast, waarbij er extra groen wordt aangelegd. Daarnaast wordt de multifunctionele aanbouw van het bestaande hotelgebouw met de bedrijfswoning, opslag, receptie, ontbijtkamer en een wellnesscentrum landschappelijk ingepast. Concreet wordt hierbij voorzien in een substantiële groene invulling van de ruimte. Hiervoor is er een inrichtingsplan opgesteld, zie hiervoor ook paragraaf 2.2 en Bijlage 1.
Artikel 2.12.2 Nieuwe recreatiewoningen (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen als:
Artikel 2.12.5 Verbod op permanente bewoning
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op recreatiewoningen en recreatieverblijven worden regels opgenomen die permanente bewoning daarvan uitsluiten.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.12.2 en artikel 2.12.5
In voorliggend geval gaat het niet om een volledig nieuw recreatiepark, maar om het tot ontwikkeling brengen van een bestaand recreatief perceel. Echter wordt dit op een andere wijze ingevuld, waarbij meer aandacht is voor de groene omgeving. De boomlodges op palen zijn een innovatief concept dat vernieuwend is en de diversiteit in aanbod op het gebied van verblijfsrecreatie in de omgeving vergroot. De 24 lodges vormen gezamenlijk een complex van recreatievoorzieningen. Tevens zal er door een bedrijfsmatige exploitatie worden ingezet op verhuur ten behoeve van verblijfsrecreatie. Hiermee wordt permanente bewoning voorkomen. Daarnaast is permanente bewoning aangemerkt als strijdig gebruik in de regels van dit bestemmingsplan. Concluderend wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.12.2 en 2.12.5 van de Provinciale omgevingsverordening.
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' Hierna wordt getoetst aan dat ontwikkelingsperspectief.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Het gaat in voorliggend geval om een bestaand recreatiepark. Deze locatie in het buitengebied is reeds voor recreatie bestemd. Met dit plan wordt het gebied tot ontwikkeling gebracht. De locatie is, gezien de doelstelling van het recreatiepark, recreëren in de rust en de natuur, op een geschikte plek gelegen. Door het unieke concept op palen, ervaren bezoekers de natuur en wordt het landschap (bos) beter zichtbaar. Het initiatief past binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag gelden
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied wordt op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De gronden in het plangebied zijn in recreatief gebruik. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van de kavel wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Bij de situering van de boomlodges wordt rekening gehouden met de bestaande bomen. In paragraaf 2.2 en Bijlage 1 wordt hier op ingegaan.
In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie ligt binnen het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jonge heide- en ontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Om de locatie op een zorgvuldige wijze in te passen in het cultuurlandschap is door de Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In Hoofdstuk 2 is hier al nader op ingegaan. Bij het bepalen van de landschapsmaatregelen is onder meer aandacht besteed aan het landschappelijk inpassen van de boomlodges in overeenstemming met ter plaatse geldende gebiedskenmerken en bosrijke omgeving. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
De groei vasthouden
De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.
Ruimte als troefkaart
Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:
Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.
Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het rust en recreatie (in het buitengebied), waar het plangebied onderdeel van is.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden. In dit geval ligt het plangebied in het 'Essen- en hoevenlandschap' van de ontwikkelingsvisie 'Rheeze, Diffelen en omgeving'. Kernwoorden zijn hierbij de diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur, recreatie en economie (kleine bedrijven). De gemeente faciliteert de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in het gebied Rheeze-Diffelen; een uitbreiding van het aantal campings in dit gebied is niet gewenst.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Ambities:
Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente kwaliteit toe te voegen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Door het voornemen wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt en wordt het boskarakter van de omgeving (Rheezerbulten) teruggebracht. Het bestaande recreatiegebied wordt op een andere wijze ingevuld, dan nu planologisch gezien mogelijk is, waarbij meer aandacht is voor de natuur en omgeving. Het unieke recreatieconcept speelt in op een marktbehoefte en zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het verblijfsrecreatieve aanbod in de omgeving. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.
De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota moet de basis gaan vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:
Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:
Met betrekking tot de thematische benadering is vooral het thema 'Recreatie en toerisme' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van dit thema is gericht op:
Voor dit gebied geldt als landschapstype: heideontginningslandschap. Het landschapsbeeld hier is kleinschalig en bos, waar de nadruk ligt op bos en recreatie. In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waar het plangebied met een roze stip is aangeduid.
![]() |
Afbeelding 3.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg) |
Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld, zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. De bosrijke omgeving wordt behouden en versterkt doordat de boomlodges in samenhang met de bomen gesitueerd worden. De vernieuwende vorm van overnachtingen aanbieden, zorgt voor een verbreding van het aanbod binnen de gemeente. Daarnaast betreft het op een andere wijze invullen van bestaand recreatiegebied, waardoor er geen nieuw recreatiegebied wordt toegevoegd. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.
De gemeenteraad van Hardenberg heeft bij besluit van 3 december 2013 de nieuwe welstandsnota voor het buitengebied vastgesteld. De 'Welstandsnota Buitengebied' heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Hardenberg.
Het belangrijkste uitgangspunt voor deze welstandsnota voor het buitengebied vormen de landschap identiteit kaarten die voor het bestemmingsplan zijn opgesteld (LIK’s). In deze LIK’s is het landschap uitgebreid gewaardeerd. Door de uitgangspunten uit de LIK’s te volgen ontstaat er een samenhangend beleid voor zowel bestemmingsplan als welstandbeleid. Uit deze LIK’s blijkt dat er in het buitengebied van de gemeente diverse landschapstypen aanwezig zijn. Echter voor het terrein van welstand zijn deze landschapstypen globaal terug te voeren op drie gebieden met duidelijk waarneembare verschillen in bouwstijlen. Dit betreft de Veenontginningen, de Heideontginningen en het Essen- Hoeven landschap.
De Grote Beltenweg valt in het gebied van de Essen- en hoevenlandschap en specifiek in de 'overige gebieden' daarvan, zoals in onderstaande afbeelding met een roze cirkel is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.7: Uitsnede Welstandsnota (Bron: Gemeente Hardenberg) |
Kenmerken van het 'overige gebied' in het Essen- en hoevenlandschap zijn:
Ten aanzien van de welstandsambitie geldt voor het gebied Niveau 1, hetgeen betekent:
En specifiek voor 'overige gebieden':
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit het van het herinrichten van een recreatiegebied, waarbij 24 boomlodges gebouwd zullen worden. In Bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met het 'essen- en hoevenlandschap'. In de volgende paragraaf wordt getoetst aan de uitgangspunten uit de LIK’s.
Omdat de boomlodges zeer specifiek zijn, zullen deze boomlodges niet getoetst worden aan deze welstandnota. Voor deze boomlodges zal een beeldkwaliteitsplan gelden dat gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het bouwplan van de boomlodges zal getoetst gaat worden vanuit welstand bezien aan het specifieke beeldkwaliteitsplan.
De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.
Het plangebied ligt in het Essen en hoevenlandschap. Dit is in afbeelding 3.8 weergegeven. Het plangebied is met de oranje stip aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.8: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie de afbeelding 3.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.
Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.
De ontwikkelingsvisie voor het 'Essen en hoevenlandschap' binnen deelgebied "Rheeze, Diffelen en omgeving" is als volgt gedefinieerd:
Voorliggend plan heeft betrekking op de herontwikkeling van een bestaande recreatiefunctie in het buitengebied en is daarmee geen uitbreiding. Door het unieke concept, waarbij de boomlodges op palen komen te staan, is er een verbinding met het omliggende bosrijke landschap. De omzetting van de huidige bestemming (een gebouw met 40 hotelappartementen) naar een bestemming voor 24 boomlodges op palen heeft daarnaast een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving aangezien deze landschappelijk goed worden ingepast. Ook de een multifunctionele aanbouw van het bestaande hotel met de bedrijfswoning, opslag, receptie, ontbijtkamer en een wellnesscentrum wordt ingepast. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het LIK.
in 2017 heeft de gemeente Hardenberg samen met partijen uit de recreatieve sector een visie ontwikkeld: 'Gastvrij Hardenberg: Naar een nieuwe Lange Termijn Agenda en aanpak voor stimulering van de vrijetijdseconomie in de gemeente Hardenberg'.
De regio Hardenberg is synoniem voor de kwaliteit van leven. Een stad met alle voorzieningen en een dorpse mentaliteit; met rust en veiligheid als tweede natuur. Een streek met alle ingrediënten voor het goede leven. De regio biedt letterlijk ruimte om te leven en te werken. Waar dynamiek en internationale ambitie hand in hand gaan met aandacht voor elkaar en met kleinschaligheid. En waar de vrije tijdsbeleving, de gastvrije sfeer en de rivieren Vecht en Reest zorgen voor een permanent vakantiegevoel.
De uitgangspositie van de vrijetijdseconomie in Hardenberg is sterk. Er is sprake van een gevarieerd aanbod, beeldbepalend voor Hardenberg en goed verankerd in de regio Vechtdal. De gemeente heeft een economisch sterke sector, die in staat is te innoveren en maximaal in te spelen op kansrijke markten. Voor een toekomstbestendig perspectief is het van belang om blijvend aandacht te besteden aan deze belangrijke sector voor Hardenberg, ook binnen de uitdagingen van concurrentie en een veranderende markt doelstellingen. De gemeente zet daarvoor in op een Lange Termijn Agenda met vier sporen en een vertaling naar doelstellingen.
De boomlodges op palen, waardoor de recreanten de hoogte ervaren en vanaf de grond onder de lodges door kunnen kijken, zorgt voor een nieuwe beleving van de natuur en landschap. Het versterkt de diversiteit in aanbod van recreatie in de gemeente. Het voornemen voldoet hiermee aan de doelstellingen die de gemeente samen met de recreatieve sector heeft gesteld in 'Gastvrij Hardenberg'.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer & parkeren en het besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Recreatieverblijven zijn in beginsel niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient echter wel sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat. In dit geval heeft het terrein reeds de juiste bestemming, namelijk 'Recreatie' en laat gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie reeds toe. Akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk. Daarnaast zijn er in de omgeving geen spoorwegen, drukke wegen of industrieterreinen aanwezig.
Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting. Er is ter plaatse van de beoogde boomlodges en multifunctionele aanbouw en wellnesscentrum sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In voorliggend geval heeft het terrein reeds de juiste bestemming, namelijk 'Recreatie'. Het voornemen betreft het anders inrichten van deze gronden voor verblijfsrecreatie. Daarnaast worden de boomlodges op palen gebouwd en staan de lodges dan ook niet in directe verbinding met de bodem. Gelet op vorenstaande redenen wordt een bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:
Parameter | Achtergrondwaarde [µg/m2] 2020 | Achtergrondwaarde [µg/m2] 2030 | Grenswaarde [µg/m2] | WHO advieswaarde [µg/m2] | Voldoet (ja/nee) |
Stikstofdioxide NO2 | 9,248 | 6,156 | 40 | 10 | ja |
Zwevende deeltjes PM10 | 14,1 | 11,95 | 40 | 20 | ja |
Zwevende deeltjes PM2,5 | 7,475 | 5,857 | 25 | 10 | ja |
Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt. Ook aan de advieswaarden van de van de WHO voor de achtergrondconcentratie van alle parameters wordt voldaan.
Voorliggend plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan luchtverontreiniging. Daarnaast voldoen de achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en de aanbevelingen van WHO. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is voor het plangebied een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.
Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aan de Grote Beltenweg 1 op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Inrichtingen gevaarlijke stoffen
In de omgeving van de Grote Beltenweg bevinden zich meerdere bovengrondse propaantanks. Deze tanks behoren tot de omliggende vakantieparken en campings. In bovenstaande afbeelding zijn deze weergegeven als 10-6 contour en een rode terreingrens. De dichtstbijzijnde tank ligt op circa 349 meter ten zuidwesten van het plangebied en heeft een veiligheidsafstand van 10 meter met een risicoafstand van 9 meter. Hieraan wordt ruim voldaan. De overige tanks liggen op een verdere afstand en vormen daarmee geen belemmering. Voor de tanks geldt geen afstand met betrekking tot het groepsrisico.
Natuurbrand
Op circa 1,1 kilometer ten westen van het plangebied ligt het 'Diffelerveld'. Dit gemengde bos met heide wordt aangemerkt als gebied met kans op grote natuurbrand. De uitrit van het plangebied is aan de oostzijde van het plangebied, waarmee de bezoekers het gebied op een veilige manier kunnen verlaten.
Transport gevaarlijke stoffen - buisleidingen
Ten westen en zuiden van het plangebied liggen de volgende buisleidingen van de Gasunie.
Naam | Uitwendige diameter | Wanddikte buis | Maximale werkdruk | 1% letaliteitsgrens | 100% letaliteitsgrens | Afstand tot plangebied |
N-527-40 | 159 | 5 | 4.000 | 70 m | 40 m | 683 m |
N-527-43 | 219 | 6 | 4.000 | 100 m | 50 m | 1,5 km |
Het plangebied ligt buiten de letaliteitsgrenzen van deze buizen, waarmee deze geen belemmering vormen voor het voornemen.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het projectgebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied, waar sprake is van menging van functies, zoals natuur, recreatie, wonen en agrarische gronden. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt het voornemen aangemerkt als 'Hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 1, waarbij de grootste richtafstand van 10 meter geldt. Daarbij wordt aangemerkt dat het gebied wordt aangemerkt als gemengd gebied, waarbij de richtafstand 0 meter is. In dit geval betreft het een reeds bestem recreatief perceel. Met de ontwikkeling wordt de inrichting van het perceel aangepast, het perceel komt niet op kortere afstand van gevoelige functies te liggen. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Binnen het plangebied liggen enkele milieugevoelige objecten. Dit betreffen de boomlodges en de bedrijfswoning die in of nabij het multifunctionele aanbouw gesitueerd is. In het plangebied zijn in de huidige situatie reeds bedrijfswoningen en logiesfuncties bestemd. De bedrijfswoning wordt door het voornemen enigszins meer richting het bestaande hotel verschoven, maar blijft binnen de grenzen van de recreatieve bestemming. De boomlodges worden komen op de locatie van de eerder bestemde locatie voor het hotel met maximaal 40 appartementen ('hotel - 2').
In de omgeving van het plangebied zijn enkele milieubelastende functies in de vorm van agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft het bedrijf aan de Rheezerweg 48 dat op circa 360 m afstand tot het plangebied ligt.
Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Voor de grondgebonden veehouderijen geldt, het aspect geur buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. De afstand van 30 meter wordt gehaald. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Tevens blijven met de ontwikkeling de grenzen van de recreatieve bestemming gelijk. De afstand tot milieubelastende functies veranderd niet.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.
Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden dan de waarden genoemd in paragraaf 4.6.1.1. Hierbij is een gebiedsindeling in acht genomen. Voor de recreatielocatie geldt een norm van 8 Ou[E]/m3 en onder voorwaarden een minimale afstand van 25 meter.
De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien recreatieverblijven en bedrijfswoningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse (intensieve) veehouderijen. In voorgaande paragraaf blijkt dat ten aanzien van de grondgebonden veehouderijen ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan.
In dit geval gaat het om zowel een bedrijfswoning als boomlodges. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. De intensieve veehouderijen worden dan ook geenszins beperkt, aangezien aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan en er in alle gevallen reeds (bedrijfs)woningen op een kortere afstand van de betreffende bedrijven gelegen zijn dan de beoogde bedrijfswoning en boomlodges in het plangebied.
Echter wenst de gemeente wel inzicht te verkrijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Hiertoe is een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd, waarin onderzoek is gedaan naar zowel de voorgrondbelasting (geurbelasting van individuele intensieve bedrijven) als de achtergrondbelasting (totale geurbelasting van alle intensieve bedrijven in een straal van 1 km rondom de het recreatiegebied). Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2.
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Rheezerweg 83 bedraagt de hoogste voorgrondgeurbelasting ten hoogste 0,1 OUE/m3 ter plaatse van het recreatiegebied. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van te realiseren boomlodges en aanbouw is volgens de berekening als ‘zeer goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,24 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat is qua achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het recreatiegebied te kwalificeren als ‘zeer goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de achtergrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'zeer goed’.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggebied' ligt op circa 5,1 kilometer afstand van het plangebied.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt aangrenzend aan het plangebied. Het gaat om de gronden aan de overzijde van de Rheezerweg die langs het plangebied loopt. Deze gronden behoren niet tot het plangebied. Gelet op de afstand tot het NNN gebied en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is aantasting van de waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Ecologie uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. (De lijst met soorten waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling, is per 1-12-2019 aangepast. Egel en kleine marterachtigen vallen vanaf die datum niet meer onder de vrijstellingsregeling van de provincie Overijssel.) Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde amfibieën bezetten er een (winter)verblijfplaats, beschermde grondgebonden zoogdieren bezetten er een vaste rust- en voortplantingsplaats en er nestelen jaarlijks vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd en vernield.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de meeste beschermde dieren niet af. Als gevolg van het aanbrengen van kunstlicht op plekken waar deze nu ontbreekt, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige vleermuizen af. Omdat voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar blijft in de directe omgeving, leidt deze aantasting niet tot wettelijke consequenties. De functionaliteit van de verblijfplaats van deze vleermuizen wordt immers niet aangetast.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting van gronden verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' i(n het noorden) en 'Waarde - Archeologie 5' (in het zuidelijk deel). Voor deze gronden ligt de onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 500 m2 en 2.500 m2 en dieper dan 50 cm. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien de lodges op palen gebouwd zullen worden en de aanbouw van het bestaande hotel en wellnesscentrum minder dan 500 m2 bedragen.
Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege gelaten worden.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota, de 'Facetherziening parkeren Hardenberg'. In deze parkeernota is bepaald dat bij ontwikkelingen de minimale parkeernorm per functie als uitgangspunt wordt genomen. Vanuit de duurzaamheidsgedachte wordt dit als voldoende geacht. De initiatiefnemer mag uiteraard meer realiseren. Echter niet meer dan het gestelde maximum, omdat anders de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt aangetast.
Wat betreft de parkeernormering wordt er in de nota parkeernormen van de gemeente Hardenberg, aangesloten bij de functies zoals die genoemd staan in de CROW-publicatie ‘verkeer en parkeren’ (publicatie 317, oktober 2012). De ligging van het plangebied kan worden aangemerkt als stedelijke zone ‘buitengebied’. De verstedelijking is 'weinig stedelijk' (parkeernormennota Hardenberg).
Er kan het beste aansluiting worden gezocht bij de volgende functies:
Op basis van bovenstaande functies geldt een parkeerbehoefte van 24*1,1 = 26,4 parkeerplaatsen voor de boomlodges. Uitgaande van een wellnesscentrum van circa 250 m2 bvo geldt een parkeerbehoefte van (2,5 x 6,8 =) 17 parkeerplaatsen. Dit geeft een totaal van (26,4 + 17) = 44 benodigde parkeerplaatsen. Voor de bedrijfswoning zijn twee parkeerplaatsen nodig, waarmee het totaal op 46 parpeerplaatsen komt.
In dit geval worden ten behoeve van de ontwikkeling er 50 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan.
De parkeerplaatsen komen nabij de bestaande ontsluiting op de Rheezerweg. Deze worden uitgevoerd in grasbetonsteen met een pad van halfverharding. Het terrein rondom de boomlodges wordt autovrij. De parkeerplaatsen zullen zich concentreren rondom het bestaande hotel en de multifunctionele aanbouw. Op de plattegrond in afbeelding 2.2. zijn deze parkeerplaatsen aangegeven. Er is voldoende ruimte op eigen terrein om in de benodigde parkeerbehoefte te voorzien.
Hoewel de ontwikkeling leidt tot toename van het aantal verkeersbewegingen, is er geen sprake van een ontwikkeling die de capaciteit van de aansluitende wegen en omliggende wegenstructuur en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. Het voornemen bestaat uit het aanpassen van de huidige planologische mogelijkheden van het bestaande recreatieterrein.
Uitgaande van de uitgangspunten zoals in paragraaf 4.9.1 beschreven, gelden op basis van de CROW-publicatie 'verkeer en parkeren (publicatie 318, december 2018) de volgende aantal verkeersbewegingen:
De 24 boomlodges genereren (24*0,4 =) afgerond 9,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het wellnesscentrum (sauna, hammam) genereert (2,5 x 11,8 per 100 m2 bvo = 29,5) 30 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het voornemen heeft een totaal van 39,6 verkeersbewegingen per weekdag etmaal.
De omliggende wegenstructuur is berekend op het afwikkelen van de huidige en toekomstige verkeersbewegingen, zowel in het laagseizoen als hoogseizoen. De gewenste ontwikkeling vormt geen aanleiding tot infrastructurele wijzigingen. Het plangebied blijft ontsloten via de huidige ontsluiting op de kruising Rheezerweg – Grote Beltenweg. Hier is reeds sprake van een overzichtelijke ontsluiting.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 5,1 kilometer afstand van het plangebied. In dit geval is uit de stikstofberekening reeds gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het gehele projectgebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat deze onderbouwing m.e.r.- (beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk “de aanleg, wijziging of uitbreiding van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen of themaparken”. Indien geoordeeld wordt dat activiteit betrekking heeft op onderstaande is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de bouw van 24 boomlodges op gronden, waar voorheen 40 hotelappartementen gepland waren. Het gaat om een ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen en bezoekers niet (onevenredig) toeneemt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving.
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit vergeleken met de omvang van ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van deze omgevingsvergunning.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.
Het hemelwater zal in de grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte. Bovendien is er met dit plan sprake van een afname van verharding ten opzichte wat reeds planologisch mogelijk is, wat een positief effect heeft voor de waterhuishouding.
De boomlodges zullen worden aangesloten op het bestaande riool. De riolering heeft voldoende afvoercapaciteit om het afvalwater af te voeren.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.
In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
In Artikel 12 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Recreatie - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 3)
De bestemming van het plangebied is feitelijk niet gewijzigd. Wel worden de bouwmogelijkheden binnen het plangebied gewijzigd. Ook worden via aanduidingen de specifieke functies binnen het plangebied vastgelegd. Het hoofdgebruik richt zich op recreatieve voorzieningen. Hierbinnen zijn de diverse functies via aanduidingen uitgesplitst. De gronden bestemd voor bijbehorende voorzieningen, zoals (afschermende) groenvoorzieningen, speelvelden en speeltuinen, parkeervoorzieningen, stallingsruimte voor fietsen, verkeers en verblijfvoorzieningen, bedrijfswoningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en de instandhouding en ontwikkeling van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's). Het LIK is als bijlage opgenomen bij de regels. Bedrijfsgebouwen, waaronder de bedrijfswoning worden binnen een bouwvlak gebouwd. In een bouwschema is de maatvoering van de diverse bebouwing vastgelegd.
Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 (Artikel 4 en Artikel 5)
Deze beide dubbelbestemmingen zijn conform geldend bestemmingsplan overgenomen ter plaatse van de archeologische verwachtingen. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt vastgelegd in te sluiten overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hardenberg. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is voor vooroverleg voorgelegd aan de Provincie Overijssel. Deze heeft aangegeven dat het plan binnen het ruimtelijk beleid past.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben voor alle locaties geleid tot de 'normale procedure'.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode is er één zienswijze ingediend. In Bijlage 6 wordt nader op deze zienswijze en de reactie hierop ingegaan.