Plan: | Buitengebied Hardenberg, Den Oosterhuis 14 Balkbrug en Nieuwe Dijk 4 Balkbrug |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00434-VG01 |
Aan de Den Oosterhuis 14 te Balkbrug, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch erf. Het erf bestaat uit een bedrijfswoning, enkele bijgebouwen en een viertal voormalig agrarische gebouwen. De voormalige agrarische gebouwen hebben geen gebruikswaarde meer en beginnen te vervallen. De gebruikswaarde is vervallen, omdat de gebouwen oud zijn en daardoor niet geschikt voor eventuele vervolgfuncties. Deze gebouwen passen qua volume, uitstraling en situering niet in het essen- en hoevenlandschap. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing.
Het voornemen is om deze bebouwing, met een totale oppervlakte van 645 m2, te slopen en ter compensatie een woning met bijgebouw te realiseren. Drie bestaande bijgebouwen, blijven behouden, worden zonodig opgeknapt en aangewend ten behoeve van de compensatiewoning en de bestaande bedrijfswoning, die wordt omgezet naar een reguliere woning.
Op basis van het gemeentelijk beleid ''Erven met Kwaliteit' kan voor de sloop van minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (met asbest) het recht voor de realisatie van een compensatiekavels verkregen.
Het tekort aan sloopmeters (205 m2) wordt gesloopt op een locatie elders, aan de Nieuwe Dijk 4 te Balkbrug. Het is wenselijk om op dit agrarisch erf een landschapsontsierende schuur, met een oppervlakte van 320 m2 te slopen. Het erf wordt voorzien van een woonbestemming, waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet en twee te behouden bijgebouwen worden aangewend ten behoeve van de woonfunctie. Een deel van één van de schuren, die reeds is aangebouwd, wordt bij de woning aangetrokken. Beide gebouwen worden opgeknapt. Tevens wordt een paardenbak verplaatst.
Beide locaties zullen landschappelijk worden ingepast, conform de daar voorkomende gebiedskenmerken.
Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:
Voorliggende ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Op beide locaties dient de agrarische bestemming te worden omgezet naar een woonbestemming, waarbinnen de hiervoor beschreven ontwikkelingen mogelijk zijn. Tevens dient de sloop van de bebouwing en de landschappelijke inpassing van beide locaties te worden geborgd.
Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Beide locaties van het plangebied liggen in het buitengebied van Balkbrug. In de volgende afbeelding is de ligging van beide locaties ten opzichte van Balkbrug en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en grotere omgeving (Bron: Plattekaart.nl)
Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Den Oosterhuis 14 Balkbrug en Nieuwe Dijk 4 Balkbrug” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De locatie aan de Den Oosterhuis 14 ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" (Vastgesteld op 23 april 2013). De locatie aan de Nieuwe Dijk 4 ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (vastgesteld op 2 december 2014). Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" (vastgesteld op 26 september 2016).
Voor beide locaties gelden tot slot de bestemmingsplannen ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018) en "Buitengebied Hardenberg, kleine windturbines bij agrarische bedrijven (vastgesteld op 21 juni 2022).
In dit geval is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" relevant voor de locatie aan de Den Oosterhuis 14. Voor de locatie aan de Nieuwe Dijk 4 is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" relevant.
In de volgende subparagraaf wordt per locatie op de specifieke bestemming ingegaan.
Het plangebied is volledig voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap'. Ter plaatse van het agrarisch bedrijf is een bouwvlak aanwezig. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hierna is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 1.2: Weergave geldend planologisch regime (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw) en de instandhoudingen van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden
De beoogde compensatiewoning is niet mogelijk binnen de agrarische bestemming, aangezien daar de bouw- en gebruiksregels voor ontbreken. Daarnaast dient ook ten aanzien van de bestaande woning een reguliere woonbestemming te worden opgenomen, waarmee de agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden worden wegbestemd. Tot slot dient de landschappelijke inpassing van de gronden en de sloop van de landschapsontsierende gebouwen juridisch te worden geborgd.
Ter plaatse van Nieuwe Dijk 4 geldt de bestemming 'Agrarisch - Besloten heideontginningslandschap'. In afbeelding 1.3 is dit weergegeven.
Afbeelding 1.3: Weergave geldend planologisch regime (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw) en de instandhoudingen van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Het regulier bewonen van de bestaande woning is strijdig aangezien momenteel enkel een agrarische bedrijfswoning mogelijk is. Daarom dient de locatie te worden voorzien van een reguliere woonbestemming. Tevens is het wenselijk om hierbinnen het hobbymatig agrarisch gebruik (paardenbak en hobbymatig houden van paarden) te regelen. Ook dient de gewenste uitbreiding van de woning, waarbij een deel van een bijgebouw bij de woning wordt betrokken, te worden vastgelegd. Tot slot dient de landschappelijke inpassing van de gronden en de sloop van de landschapsontsierende gebouwen juridisch te worden geborgd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, wordt er in het kader van dit plan landschapsontsierende bebouwing met asbest gesloopt op twee locaties. Aan beide locaties wordt een woonbestemming gegeven. Aan de Den Oosterhuis 14 wordt een extra woning gebouwd. Hierna wordt afzonderlijk op de huidige situatie van beide locaties ingegaan.
Deze locatie ligt in het buitengebied van Balkbrug, ten noordoosten van de kern in het buurtschap Oosterhuis. De omgeving bestaat uit verspreid liggende agrarische erven en woonerven in een overwegend agrarisch gebied. Het plangebied ligt in het essen- en hoevenlandschap. Kenmerkende aspecten betreffen de verspreid liggende erven, kronkelige wegen, kleinschalige verkaveling van de essen en solitaire bomen, bossingels en boomgroepen. De erven zijn veelal van veel beplanting voorzien en de gebouwen staan informeel over de erven verstrooid. Belangrijke structuurdrager vormt het riviertje de Reest, die tevens de grens tussen Overijssel en Drenthe vormt.
Veelal staan de woningen in dit gebied met de gebouwen geclusterd langs de weg waarbij de woning het hoofdgebouw op het erf vormt met daarachter de verschillende schuren. De oude wegbeplanting en enkele houtsingels maken het landschap half open. De gebouwen staan veelal verstrooid op het erf. De bestaande erven zijn sober en functioneel ingericht. Er is een duidelijke scheiding tussen het ‘voor’ erf met fruitbomen en enige sierbeplanting en het achtererf dat veel functioneler is ingericht met grote bomen en verharding. De erven in de omgeving kenmerken zich door de sterke relatie met het landschap. Vaak lopen bomenrijen of houtwallen langs of over het erf. Daarmee zijn de erven verweven met het landschap.
Het erf ligt aan een doodlopende weg. Het erf wordt begrensd door de Den Oosterhuis aan de noordzijde en agrarische gronden aan de overige zijden. Het hoofdgebouw bestaat uit een boerderij. Daarnaast/achter liggen de voormalige stallen welke gesloopt gaan worden. Het gaat om vier gebouwen. Daarnaast staan er nog drie te behouden bijgebouwen. Deze gebouwen zijn van een goede kwaliteit en niet voorzien van asbest. Rondom de woning is een passende tuin aangelegd met een beukenhaag en enkele gebiedseigen bomen. (hoofdzakelijk eiken). Aan de noordzijde van het erf is een houtwal aanwezig (geen eigendom). In de volgende afbeelding is een luchtfoto en vogelvluchtimpressie van de huidige situatie weergegeven.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Provincie Overijssel)
Afbeelding 2.2: Vogelvluchtimpressie huidige situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)
Ook deze locatie ligt in het buitengebied van Balkbrug, ten noordwesten van de kern. Deze locatie ligt in het besloten heideontginningslandschap. De omgeving bestaat uit een verspreid liggende agrarische erven en woonerven in een overwegend agrarische omgeving, die een relatief grootschalig karakter heeft. Kenmerken zijn daarnaast enkele grotere bospercelen, onder andere tegenover het plangebied en ten noorden hiervan.
Het erf zelf vormt een voormalig agrarisch erf. Van reguliere agrarische activiteiten is geen sprake meer. Wel worden er hobbymatig nog paarden gehouden.
De Nieuwe Dijk ligt aan de noordwestzijde van het erf. Aan de overige zijden liggen agrarische gronden. Het erf zelf bestaat uit een woning, drie bijgebouwen en een paardenbak. Rond de gebouwen ligt erfverharding. Daarnaast ligt rond de woning een tuin. De bijgebouwen direct achter de woning zijn in goede staat en behoudenswaardig, tevens omdat ze in gebruik zijn ten behoeve van hobbymatig houden van paarden. Een ander gebouw is landschapsontsierend, aangezien deze niet meer in gebruik is en bovendien is voorzien van asbest. In de volgende afbeeldingen zijn een luchtfoto en een straatbeeld opgenomen.
Afbeelding 2.3: Vogelvluchtimpressie huidige situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)
Afbeelding 2.4: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Google streetview, 2022)
Samengevat bestaat de ontwikkeling op deze locatie uit het volgende:
Hierna wordt in de volgende subparagraaf op de sloop ingegaan. Vervolgens wordt op het plan en de landschappelijke inpassing ingegaan.
In de volgende afbeelding is de sloopopgave weergegeven. Zoals ook zichtbaar is blijven drie bijgebouwen staan. Het gaat om een garage, een schuur en een klein bijgebouwtje bij de bestaande woning. De te slopen gebouwen zijn rood gearceerd.
Afbeelding 2.5: Te slopen gebouwen Den Oosterhuis 14 (Bron: De Erfontwikkelaar)
Ter compensatie van de sloop van de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, in samenhang met de sloop van de gebouwen aan de Nieuwe Dijk 4, ontstaat de mogelijkheid op de bouw van een compensatiewoning.
De compensatiewoning wordt op het oosten van het erf gebouwd. Tevens wordt ten behoeve van deze woning een nieuw bijgebouw gebouwd. Een bestaande schuur en een garage, evenals een klein tuinhuis (bijgebouw) blijven behouden bij de bestaande woning. De garage en het kleine bijgebouw zijn van goede kwaliteit, de schuur (nummer 10) zal worden opgeknapt. De schuur is in gebruik voor opslag. Het opknappen bestaat uit het voorzien van nieuwe dakbedekking en gevelbekleding. Tevens worden zonnepanelen op de schuur gemonteerd. Het erf wordt in de nieuwe situatie ontsloten door twee in- en uitritten. Hierna is een uitsnede van de gewenste situatie weergegeven. Vervolgens wordt op de landschappelijke inpassing ingegaan.
Afbeelding 2.6: Weergave gewenste situatie en landschappelijke inpassing (Bron: De Erfontwikkelaar)
Algemeen
Een belangrijke ruimtelijke voorwaarde is dat dit erf zich als eenheid in het landschap moet blijven presenteren. Dat wordt deels bereikt door geen harde grenzen op het erf te maken in de vorm van hoge hagen/schuttingen of andere bouwkundige elementen. De positionering van de compensatiewoning is aansluitend op het bestaande erf. In principe is het wenselijk om op de plek te bouwen waar je ook sloopt. Door ten oosten, aansluitend op de bestaande bebouwing, de compensatiewoning met bijgebouw te situeren blijft de impact op de omgeving nihil en blijft het erf zo compact mogelijk. Tevens blijft het ensemble behouden waarmee alle gebouwen zich als een passende eenheid in het landschap presenteren.
De compensatiewoning wordt getoetst aan de welstandsnota en kan een eigen entiteit kennen. Opvallende kleuren zijn vanuit het landschap niet wenselijk. Materialen die mooi verouderen passen in het landschap.
Groenstructuur en inrichting erf
Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het essen- en hoevenlandschap de erven groen in te passen. Het geheel moet een ‘losse’ verschijning kennen waarbij structuurdragend groen in balans is met de bebouwing.
De erven langs Den Oosterhuis komen grotendeels overeen met de omschreven karakteristiek van het essen- en hoevenlandschap. Over het algemeen verstrooide bebouwing en half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen, hagen of struweel. Richting de weg zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing. De wegen lopen veelal dicht langs de bebouwing.
De compensatiewoning zal zich richten op de Den Oosterhuis. De kavel wordt niet geheel afgeschermd maar behoudt de relatie met de weg. Achter de te behouden schuur worden enkele hoogstamfruitbomen aangeplant. Tevens wordt er nabij de bestaande woning enkele Hollandse linden geplant. Deze bomen geven het erf de gewenste groene uitstraling en verzachten de bebouwing.
De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.
Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:
Hierna wordt in de volgende subparagraaf op de sloop ingegaan. Vervolgens wordt op het plan en de landschappelijke inpassing ingegaan.
In de volgende afbeelding is de sloopopgave weergegeven. Zoals ook zichtbaar is blijven twee bijgebouwen staan. Het gaat om een bijgebouw bij een woning, die deels bij de woning wordt aangetrokken, en een bijgebouw die gebruikt wordt voor het hobbymatig houden van paarden. Het te slopen gebouw is in afbeelding 2.7 rood gearceerd.
Afbeelding 2.7: Te slopen gebouwen De Nieuwe Dijk 4 (Bron: De Erfontwikkelaar)
De gewenste situatie bestaat, zoals aangegeven, uit de sloop van een schuur. Daarnaast wordt een paardenbak gesaneerd en verplaatst. Twee bijgebouwen blijven behouden: eén ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden en één als bijgebouw bij de reguliere woning, waarbij de woning deels in dit bijgebouw wordt uitgebreid, deze schuur is immers reeds met de woning verbonden. In de volgende afbeelding is de gewenste situatie weergegeven.
Een deel van de schuur is reeds in gebruik als woning. Aangezien het niet wenselijk is om de paarden in de aangebouwde schuur te houden is gekozen om een andere schuur die direct ten zuiden van de woning met aangebouwde schuur staat op te knappen. Hier komt een nieuw dak op. Al het asbest is hiermee gesaneerd.
Afbeelding 2.8: Weergave gewenste situatie en landschappelijke inpassing (Bron: De Erfontwikkelaar)
De landschappelijke inpassing bestaat uit het aanbrengen van struweel rond de mestopslag en de nieuwe paardenbak. Het groen rond de huidige (te verplaatsen) paardenbak wordt gerooid. Overig opgaand groen blijft behouden, zoals een rij lindes. Door het verleggen van de inrit ontstaat daarnaast de mogelijkheid om een tuin rond de woning aan te leggen. Door het verplaatsen en draaien van de paardenbak wordt het erf compact. Door deze landschappelijke inpassing is het geheel in overeenstemming met de gebiedskenmerken.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van een toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. Deze zijn inmiddels meermaals partieel herzien.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt ter compensatie een vrijstaande woning gebouwd. De locatie van de woning is zorgvuldig gekozen op het voormalige agrarische erf aan de Den Oosterhuis 14. De woning wordt op een bestaand erf gebouwd, die als geheel landschappelijk ingepast wordt. Eén en ander is zorgvuldig afgewogen op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit'. Per saldo is daarnaast geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5
Uit de volgende subparagraven blijkt dat wordt voldaan aan het uitvoeringsmodel, de gebiedskenmerken en het ontwikkelingsperspectief. De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de ruimtelijke kwaliteit door enerzijds de sloop van landschapsontsierende gebouwen en anderzijds de landschappelijke inpassing van beide locaties. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.6 lid 1
In paragraaf 4.3 van het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is uitgebreid op de KGO ingegaan. Hierna wordt samengevat ingegaan op de KGO.
Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied voorziet primair in het bieden van ruimte aan wonen en werken in een kleinschalig landschap.(mixlandschap). In voorliggend geval is dan ook sprake van een gebiedseigen functie. Tevens draagt het initiatief bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied. Het gaat dan ook om een gebiedseigen ontwikkeling.
De activiteiten zullen plaatsvinden op een plek waar al bebouwing staat. De schuren zijn niet meer in gebruik en is daarmee als landschapsontsierend aangemerkt. Het totale bebouwde oppervlakte neemt fors af. De schaal van de ontwikkeling is klein, mede door de positionering van de gebouwen middels de één erfgedachte. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het saneren van al het aanwezige asbest en het opruimen van de landschapsontsierende bebouwing.
Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot. Ook is er een maatschappelijk belang. Op beide erven staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van de verharding rondom de boerderij en ter plaatse van de locatie aan de Nieuwe Dijk 4 zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.
Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie. Deze tegenprestatie zal bestaan door het slopen van netto 645 m2 landschapsontsierende bebouwing aan de Den Oosterhuis 14 en 320 m2 aan de Nieuwe Dijk 4 te Balkbrug (waarvoor 205 m2 wordt ingezet voor dit plan).
Met de sloop van de landschapsontsierende gebouwen, het herinrichten van beide erven en het aanbrengen van extra beplanting neemt de ruimtelijke kwaliteit significant toe. De erven passen in het ter plaatse voorkomende landschap. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning in het kader van Rood voor Rood. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Op basis van de gemeentelijke woonvisie (zie ook paragraaf 3.3.5) blijkt dat er met name behoefte is aan vrijstaande woningen en twee-onder-één kap woningen. Daar wordt op ingespeeld. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Beide locaties van het plangebied liggen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig landschap'. Hierna is dit weergegeven.
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie
Overijssel)
"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische en natuurlijke landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
De bouw van een vrijstaande woning, past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Dit perspectief richt zich namelijk om een mix van functies, waaronder woningen. Met de landschapsmaatregelen wordt daarnaast bijgedragen aan het behoud en versterking van de cultuurhistorische en natuurlijke landschapselementen. Tevens geldt voor beide locaties dat de omzetting naar een reguliere bestemming niet belemmerend werkt voor omliggende agrarische bedrijven. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. Op deze plaats wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Beide locaties van het plangebied worden op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De gronden in het plangebied zijn in agrarisch gebruik geweest. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van de kavel wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Het erf zelf wordt landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2 en Bijlage 1 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.
In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie aan de Den Oosterhuis 14 ligt in het oude hoevenlandschap. De locatie aan de Nieuwe Dijk 4 ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
"Oude hoevenlandschap"
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
"Jong heide- en broekontginningslandschap"
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Door de inpassing van beide erven met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door de erven in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning (schuurwoning) met bijgebouw aan de Den Oosterhuis 14. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
3. De “Laag van de beleving”
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. Beide locaties van het plangebied zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Bovendien komt de agrarisch gerelateerde verlichting te vervallen. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
De groei vasthouden
De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.
Ruimte als troefkaart
Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:
Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.
Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.
In dit geval ligt de locatie aan de Nieuwe Dijk in een gemengd gebied. Dit zijn de besloten heide- en veenontginningen en het brede beekdallandschap stroomopwaarts van Hardenberg. De gemeente geeft hier ruimte aan de landbouw. De gemeente maakt functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk. De gemeente richt ook op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.
De locatie aan de Den Oosterhuis ligt in het Reestdal. De gemeente gaat hier voor versterken van de biodiversiteit met aandacht voor klimaatadaptatie. De gemeente richt zich op het herkenbaar maken van het gebied als unieke parel van het Vechtdal.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Ambities:
Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen zijn onder andere het Reestdal.
Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente kwaliteit toe te voegen. De sloop van landschapsontsierende bebouwing op twee locaties en de realisatie van één toekomstbestendige woning wordt hier aan bijgedragen. Met name voor het Reestdal sluit dit aan bij de ambitie om hier een kwaliteitsimpuls uit te voeren.
Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het Reestdal zich uitstekend leent voor functietransformaties van vrijkomende agrarische erven in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het plan sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.
Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied. De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.
Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.
Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.
Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.
Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:
Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.
Voor de toepassing van het beleid Erven met kwaliteit geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.
Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen.
Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.
Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.
De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.
De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.
Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.
In dit geval ligt de locatie aan de Den Oosterhuis 14 in een gebied waar compensatiewoningen passend zijn (het essen- en hoevenlandschap). De woning wordt gebouwd op de slooplocatie binnen het bestaande erf. Er wordt voldaan aan de één erf-gedachte. In paragraaf 2.2.2 is dit uitgebreid uitgewerkt.
De te slopen schuren op beide locaties hebben geen gebruikswaarde en zijn voorzien van asbest. Er is hiermee sprake van landschapsontsierende bebouwing, de bedrijfsgebouwen passen qua volume, uitstraling en situering op het erf niet in het essen en hoevenlandschap dan wel het besloten heideontginningslandschap.
De totale oppervlakte van de te slopen schuren bedraagt gezamenlijk 965 m2, waarbij 850 m2 voor dit plan wordt ingezet. De overige vierkante meters worden vervat in een sloopvoucher. Hiermee wordt voldaan aan de sloopnorm voor één woning (zie ook paragraaf 1.1).
Er blijven ook op beide locaties gebouwen behouden. Het gaat om gebouwen met een gebruikswaarde doordat ze worden gebruikt voor hobbymatig gebruik (opslag en/of het houden van paarden). De schuren zijn niet voorzien van asbest en worden zonodig opgeknapt. Dit is in de planbeschrijving uitgewerkt. Het behoud van deze schuren is hiermee gerechtvaardigd.
Tot slot wordt voldaan aan de één erfgedachte. Ook hiervoor wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid 'Erven met Kwaliteit'.
De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.
De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:
Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:
De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:
In dit geval is met name de locatie van de compensatiewoning van belang, aangezien hier sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Deze locatie ligt in het Reestdal. Dit betreft het Essen- en kampenlandschap. Kenmerkend zijn onder andere het kleinschalige karakter, kronkelende patronen van wegen en water, onregelmatige verkaveling en overgang naar hoger gelegen gebied. Het gebied is met name in gebruik als natuur, agrarische grondgebonden bedrijven en enkele woonfuncties. De ontwikkelingsrichting is gericht op biodiversiteit, recreatie en toerisme en (verbrede) landbouw.
In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een gele ster is aangeduid.
![]() |
Afbeelding 3.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg) |
Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzaam en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies. Tevens wordt door sloop van vervallen bebouwing de leefbaarheid van het Reestdal vergroot, wat ook weer een positief effect kan hebben ten aanzien van het toerisme. Tenslotte kan worden geconcludeerd dat de functie past binnen de ontwikkelingsrichting van gemengd gebied, met onder andere ruimte voor wonen. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.
De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.
Het plangebied ligt in het essen- en hoevenlandschap. Dit is in afbeelding 3.7 weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie afbeelding 3.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.
Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.
De ontwikkelingsvisie voor het essen- en hoevenlandschap in het Reestdal is als volgt gedefinieerd:
Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Hiermee kan bijgedragen worden aan de kansen om een traditionele erfinrichting te vergroten, gebruik makend van gebiedseigen beplanting. De landschapsmaatregelen bestaat uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK voor dit betreffende gebied.
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.
In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen we deze ruime woningen geschikt maken voor meerdere (kleine) huishoudens.
Dit plan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning in het buitengebied van Balkbrug. Met dit initiatief wordt ingespeeld op de concrete, lokale behoefte (voor de woning zijn kopers). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied 'Essen - en hoeven'. Voor dit gebied geldt welstandsniveau 1. Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:
erfclusters:
essen-hoevenlandschap:
bebouwingsstructuur:
Het uiteindelijke bouwplan van de woning zal ter toetsing aan de welstandscommissie van de gemeente worden voorgelegd.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage. Enkel daar waar relevant wordt op de slooplocatie aan de Nieuwe Dijk 4 ingegaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval worden aan de Den Oosterhuis een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk een woning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.
De woning ligt binnen de geluidszone van de Den Oosterhuis. Dit betreft echter een zeer rustige weg, die uitsluitend door het bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Daarnaast ligt het aan een doodlopende tak van deze weg, waar een nog lagere verkeersintensiteit is te verwachten. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen van ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In dit geval is door Dumea een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van beide locaties. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan. De volledige rapportage zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
In de bovengrondmengmonsters BM1 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het bovengrondmengmonster BM4 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5707 'asbest in bodem'
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
De mengmonster MM1 en MM2 zijn licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. In het mengmonster MM3 is analytisch geen asbest aangetoond.
Ter plaatse van de druppelzones zijn twee inspectiesleuven gegraven en zijn er mengmonsters samengesteld. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Het mengmonster van DZ1 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. In het mengmonster van DZ2 is analytisch geen asbest aangetoond.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
In de bovengrondmengmonsters en in de ondergrondmengmonsters zijn geen verhogingen aangetrtoffen. In de grondwatermonsters zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.
In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het bovengrondmengmonster BM6 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van onderhavig onderzoeken wordt een nader bodemonderzoek voor deze locaties niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.
Afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
Totale emissie in g/jr | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Ten aanzien van de interne werking van het plan wordt uitsluitend gekeken naar de locatie aan de Den Oosterhuis 14 te Balkbrug, aangezien daar sprake is van het toevoegen van een gevoelige functie, namelijk een woning.
De luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied kan worden afgeleid uit de GCN-kaarten van het RIVM. In tabel 1 zijn de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) weergegeven die ter hoogte van het plangebied in de jaren 2020 en 2030. In onderstaande tabel zijn tevens de Europese grenswaarden weergegeven (die in Nederland zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer)
Uit de tabel blijkt dat de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied ruim voldoet aan de grenswaarden van bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Dit is voldoende als woon- en leefklimaat voor het onderdeel luchtkwaliteit.
Tabel 1: Concentraties in de lucht ter hoogte van het plangebied (Bron: Omgevingsdienst IJsselland)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van deze ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.
Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In de volgende afbeelding een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locatie is met de rode ster aangeduid.
In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied, in dit geval de locatie van de nieuwe woning aan de Den Oosterhuis 14, op een uitsnede van de risicokaart weergegeven. De locatie aan de Nieuwe Dijk 4 is niet relevant aangezien hier uitsluitend wordt gesloopt en er daarmee geen sprake is van het verhogen van de personendichtheid.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Transportroutes
Het voorgenomen plan ligt niet binnen 200 meter van een in de nabijheid gelegen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BTEV) is niet noodzakelijk. De transportroute N48 ligt immers op meer dan 500 m afstand.
Buisleidingen
Aan de zuidzijde op ongeveer 356 meter van het plangebied liggen twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie met nummers A 503 en 509. Hieronder volgt een overzicht met diameter, druk en invloedsgebied van de verschillende leidingen.
Tabel 2: Overzicht buisleidingen (Bron: Omgevingsdienst IJsselland)
Ter hoogte van de locatie voor het bouwen van de compensatiewoning ligt langs de leidingen geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Omdat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied ligt moet op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen het groepsrisico worden verantwoord en berekend. Dit hangt wel af van de volgen ruimtelijke procedure.
In het integraal milieuadvies van de ODIJ (3 februari 2022) is aangegeven dat de ruimtelijke procedure op grond van artikel 3.1 lid 1 t/m 3 van het WRO (herziening) moet worden gevolgd. Dit resulteert in een volledige toetsing aan het Besluit externe buisleidingen (BEVB) voor wat betreft het plaatsgebonden risico (PR 10-6) en het groepsrisico.
Zoals hierboven al aangegeven ligt er geen plaatsgebonden risicocontour langs de leidingen. De ontwikkeling kan hier dus ook niet binnen komen te vallen. Tevens valt de ontwikkeling ook niet binnen de vrijwaringszone van 5 meter aan weerszijden van de leidingen.
Het realiseren van een compensatiewoning leidt wel tot een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen. Aangezien het maar om 1 woning gaat blijft dit beperkt tot een gemiddelde toename van 2,4 personen. In een gebied van 1 kilometer ten westen en oosten van de leiding ter hoogte van de ontwikkeling liggen in het invloedsgebied (dit is het gebied waarbinnen het aantal personen moet worden bepaald) 35 woningen, een aantal agrarische bedrijven en een bedrijf in de bouw van mobiele watertanks. Dit komt neer op gemiddeld 98 personen. De toename van 1 woning leidt dus niet tot een groter toename dan 10% van de aanwezige personendichtheid in de bestaande situatie. Ook zal de oriënterende waarde of 10% van deze waarde niet worden overschreden gezien de lage personendichtheid in het invloedsgebied. Dit zal ook niet veranderen door de toevoeging van 1 woning. Gezien bovenstaande kan dan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Officieel is dan een berekening van het groepsrisico noodzakelijk maar uit ervaring van de ODIJ met vergelijkbare projecten, is gebleken dan een dergelijke toename op een lage personendichtheid in het invloedsgebied niets bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Laat staan dat dit leidt tot een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Hierdoor is een berekening met het rekenprogramma Carola niet zinvol. Wel blijft advies van de veiligheidsregio noodzakelijk. Zij adviseren over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid bij een eventueel incident met een hoge druk aardgasleiding. De maatregelen die de veiligheidsregio adviseert kunnen nog van invloed zijn op de uitvoering van het plan. Denk daarbij aan vluchtwegen van de bron af, bouwkundige maatregelen, aardenwal bijvoorbeeld.
Advies Veiligheidsregio
Op 27 januari 2022 heeft de Veiligheidsregio hun advies uitgebracht over het bouwen van een nieuwe woning op het perceel Den Oosterhuis 14 te Balkbrug. Zij adviseren over de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:
Met bovenstaand advies zal bij de uitwerking van de plannen rekening worden gehouden. Het plan wordt zodanig vormgegeven dat het plangebied in meerdere richtingen is te ontvluchten. Ook zullen toekomstige bewoners worden ingelicht over de risico's die samenhangen met de buisleidingen. Hierna wordt kort ingegaan op het groepsrisico.
Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatiespecifieke als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd. De volgende locatiespecifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.
Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:
Uit vorenstaande kaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van risicobronnen. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Beide locaties van het plangebied liggen het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Ter plaatse van de Nieuwe Dijk 4 is daarnaast sprake van het hobbymatig houden van vee. Dit betreft een bestaande functie, die niet in omvang groeit. Gezien de kleinschaligheid is dit passend in de woonbestemming en vormt het geen belemmering voor omliggende functies. De paardenbak wordt verplaatst, hiermee komt deze op een afstand van 25 meter tot de woonbestemming aan de noordoostzijde. Het gaat in dit geval echter om een relatief kleine paardenbak, waarbij geen sprake is van lichtmasten met daarmee gepaard gaande lichtuitstraling. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende functies.
Den Oosterhuis 14, Balkbrug
In de omgeving van het planbied ligt een aantal agrarische bedrijven. In de volgende tabel zijn de bedrijven binnen een straal van 1 kilometer weergegeven.
Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige nieuwe woning (de compensatiewoningen) toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens woonbestemmingsvlak/grens agrarisch bouwvlak).
Wat betreft de agrarische bedrijven in de omgeving geldt dat op basis van het bestemmingsplan binnen de bouwvlakken zowel grondgebonden als (bestaande) intensieve veehouderijen zijn toegestaan. Intensieve veehouderijen hebben de hoogste milieucategorie van de diverse typen agrarische bedrijvigheid. Een intensieve veehouderij heeft een milieucategorie van maximaal 4.1 (bijvoorbeeld het fokken en houden van varkens). Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand van 30 danwel 50 meter voor het aspect geluid. Voor grondgebonden geldt een grootste afstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'.
Het bedrijf aan de Den Oosterhuis 13 ligt op een afstand van 33 meter, de vaste afstand van 30 meter voor geluid wordt dan ook gehaald. Bovendien ligt de compensatiewoning op meer dan 50 meter afstand van dit bedrijf. Ook voor de andere bedrijven geldt dat de vaste afstand van 30 danwel 50 meter voor geluid gehaald wordt. Voor wat betreft het aspect 'geur' wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
Ter plaatse van het projectgebied is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Nieuwe Dijk 4, Balkbrug
In dit geval gaat het om het de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Allereerst wordt gesteld dat de woning reeds beschermd is tegen hinder van andere functies. Met de omzetting naar een reguliere woning veranderd dit niet. Bovendien worden omliggende functies daardoor ook niet beperkt in hun werkzaamheden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt er echter wel een korte beschouwing gegeven van omliggende functies.
In de nabijheid van het projectgebied liggen verscheidene agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde bedrijven liggen aan de Hoofdweg 2 en 4 en de Mariahoeve 1 en 2, allen te Balkbrug. Het bedrijf aan de Hoofdweg 2 betreft een intensieve veehouderij. De andere bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen.
Wat betreft de agrarische bedrijven in de omgeving geldt dat op basis van het bestemmingsplan binnen de bouwvlakken zowel grondgebonden als (bestaande) intensieve veehouderijen zijn toegestaan. Intensieve veehouderijen hebben de hoogste milieucategorie van de diverse typen agrarische bedrijvigheid. Een intensieve veehouderij heeft een milieucategorie van maximaal 4.1 (bijvoorbeeld het fokken en houden van varkens). Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Voor grondgebonden geldt een grootste afstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'.
De bedrijven liggen echter allen op meer dan 500 meter afstand, aan de vaste afstand van 50 meter voor geluid wordt dan ook ruimschoots voldaan.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen. Voor de locatie van de compensatiewoning geldt een norm van 8 Ou[E]/m3 en onder voorwaarden een minimale afstand van 25 meter.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Den Oosterhuis 14, Balkbrug
De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse (intensieve) veehouderijen. In de tabel in paragraaf 4.5.3.2 is dit weergegeven. In deze tabel blijkt dat ten aanzien van de grondgebonden veehouderijen in alle gevallen ruimschoots aan de vaste afstand van 30 danwel 50 meter wordt voldaan. Voor de compensatiewoning geldt dat deze op minimaal 50 meter van omliggende veehouderijen wordt gerealiseerd.
Het gaat in dit geval om een compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. De intensieve veehouderijen worden dan ook geenszins beperkt, aangezien aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan en er in alle gevallen reeds woningen op een kortere afstand van de betreffende bedrijven gelegen zijn dan de beoogde woningen in het plangebied.
Echter wenst de gemeente wel inzicht te verkrijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Daarom is het aspect 'geur' ten aanzien van de compensatiewoning aan de Den Oosterhuis nader in beschouwing genomen.
Uit de tabel onder 'milieuzonering' blijkt dat het bouwvlak van de melkrundveehouderij Den Oosterhuis 13 op een afstand van 33 meter van het bouwvlak van Den Oosterhuis 14 is gelegen. Hiermee wordt niet voldaan aan de vaste afstand van 50 meter. De nieuwe compensatiewoning is echter geprojecteerd op een afstand van 85 meter van het bouwvlak van Den Oosterhuis 13. Onder voorwaarde dat de compensatiewoning niet wordt gebouwd op een afstand van minder dan 50 meter van het bouwvlak van Den Oosterhuis 13, wordt voldaan aan de minimaal aan te houden vaste afstand. Dit is in het bestemmingsplan vastgelegd door op de verbeelding het bouwvlak van de compensatiewoning op minimaal deze afstand in te tekenen.
Om na te gaan of voor de compensatiewoning sprake is van een toereikend woon- en leefklimaat, zijn in onze beoordeling veehouderijen met dieren met geuremissiefactor beschouwd, die zijn gelegen binnen een afstand van 1 kilometer van het plangebied. Deze beoordeling vindt plaats op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Voor de geurbelasting als gevolg van emissies van dieren met geuremissiefactor geldt, vanwege de ligging van het plangebied in een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom, een geurnorm van 14,0 ouE/m3 als 98-percentiel.
In onderstaande tabel zijn de geurrelevante veehouderijen gelegen in de nabijheid van het plangebied weergegeven. In onderstaande tabel zijn de veehouderijen met dieren met geuremissiefactor samengevat en is de vergunde geuremissie opgenomen.
Uit deze inventarisatie volgt dat de geurbelasting van de compensatiewoning als gevolg van de geuremissie van de veehouderij Den Oosterhuis 17 bepalend is voor de ondervonden geurhinder. Uit indicatieve berekening door Omgevingsdienst IJsselland blijkt dat de voorgrond geurbelasting van de compensatiewoning circa 8 ouE/m3 als 98-percentiel zal bedragen. Bij deze geurbelasting wordt circa 17% geurhinder verwacht en wordt de milieukwaliteit voor het aspect geur beoordeeld als 'matig'.
Het woon- en leefklimaat voor het aspect geur wordt als aanvaardbaar beoordeeld voor een woning in agrarisch buitengebied. Enerzijds geldt namelijk op basis van de gemeentelijke geurnorm een maximale geurbelasting van 14 OUE/m3. Hier blijft de geurbelasting ruimschoots onder. Daarnaast is er per saldo sprake van een ontwikkeling die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en zorgt voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit. Zo is er sprake van een aanvaardbare situatie ten aanzien van onder andere de aspecten 'geluid', 'luchtkwaliteit' en 'externe veiligheid'. Daarnaast ontstaat als gevolg van de voorliggende ontwikkeling een aantrekkelijk woonmilieu in een groene omgeving, waarbij sprake is van voldoende parkeerruimte en een impuls van de leefbaarheid van het buurtschap. Hiermee is er sprake van een integrale afweging, die de situatie ten aanzien van het aspect 'geur' aanvaardbaar maken.
Het aspect 'geur' staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Nieuwe Dijk 4
Allereerst wordt gesteld dat de bestaande bedrijfswoning reeds beschermd is en reeds geurgevoelig is. De planologische omzetting naar een reguliere woning veranderd daar niets aan. Omliggende veehouderijen worden dan ook in geen geval beperkt in hun bedrijfsvoering, temeer omdat ook in alle gevallen geldt dat er reeds woningen op een kortere afstand vanaf deze bedrijven liggen. Zoals echter ook uit voorgaande paragraaf 'milieuzonering' blijkt, liggen de veehouderijen in dit geval op meer dan 500 meter afstand. Gezien deze afstand kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden verwacht ter plaatse van deze locatie.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde (Nederlandse) Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 9,3 kilometer.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 9,2 kilometer.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.
Hierna wordt op de belangrijkste conclusie van het onderzoek ingegaan. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een van de pijlers van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN dient te worden voorzien van een passende bestemming. Het NNN heeft geen schaduwwerking. Voor naastliggende gronden gelden geen beperkende bepalingen vanwege de ligging naast NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval is door Natuurbank Overijssel quickscan ecologie uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 5 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
De inrichting en het gevoerde beheer van beide deelgebieden maakt deze deelgebieden tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Ze vormen wel functioneel leefgebied van verschillende vogelsoorten en grondgebonden zoogdieren, terwijl amfibieën alleen voorkomen in deelgebied Den Oosterhuis 14. In beide deelgebieden zullen vleermuizen rond de te slopen bebouwing foerageren, maar ze bezetten er geen verblijfplaats. Voor beide deelgebieden geldt dat vleermuizen mogelijk wel een verblijfplaats bezetten in te behouden bebouwing buiten het onderzoeksgebied. Deze verblijfplaatsen worden niet aangetast.
Als gevolg van het slopen van bebouwing tijdens de voortplantingsperiode wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord, beschadigd of vernield. Geadviseerd wordt de bebouwing te slopen buiten de voortplantingsperiode of een broedvogelscan uit te voeren indien de gebouwen gesloopt worden tijdens de voortplantingsperiode.
Als gevolg van het slopen van bebouwing wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën beschadigd en vernield. Voor de beschermde soorten die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten geldt een vrijstelling voor het beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats. Beschermde dieren mogen niet gedood worden. Door zorgvuldig te werken kan voorkomen worden dat beschermde dieren opzettelijk gedood worden.
De Wet natuurbescherming hoeft geen belemmering te zijn voor uitvoering van voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden, mits voldaan wordt aan de zorgplicht.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van de te bouwen woning geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Een archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm. Daar is geen sprake van, temeer omdat de gronden ter plaatse van de nieuwe gebouwen al verstoord zijn door bestaande (te slopen) bebouwing. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege gelaten worden.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte. De slooplocatie wordt buiten beschouwing gelaten aangezien het enkel gaat om het uitsluiten van terugbouwmogelijkheden.
Met dit initiatief wordt een agrarisch erf buiten werking gesteld en wordt er één compensatiewoning gebouwd. Er zal dan ook nauwelijks tot geen sprake zijn van een toename van verkeersgeneratie, aangezien de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen komen te vervallen. Het erf wordt via twee in- en uitritten op de Den Oosterhuis ontsloten. De ontsluitingen zullen veilig en overzichtelijk aangelegd worden. Gezien de Den Oosterhuis ter plaatse van het plangebied doodlopend is, zal dit geen belemmering vormen.
De locatie aan de Nieuwe Dijk is niet relevant, aangezien het hier puur gaat om een planologische wijziging, zonder toename van verkeersgeneratie.
Het aspect 'verkeersgeneratie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erf voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 (vrijstaand) parkeerplaatsen per woning. De uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in afbeelding 2.4 (paragraaf 2.2) bevestigt dit.
De locatie aan de Nieuwe Dijk is niet relevant, aangezien het hier puur gaat om een planologische wijziging, zonder toename van de parkeerbehoefte.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 9,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied zijn negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.
In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de sloop van circa 965 m2 bebouwing en de bouw van één compensatiewoning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.
De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande riool. Het hemelwater zal in de grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.
In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
In Artikel 14 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)
Ter plaatse van de gronden aan de Nieuwe Dijk 4, die buiten het woonerf vallen, maar wel binnen het voormalige bouwvlak, is de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.
Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijk kwaliteitsplan.
Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 4)
Ter plaatse van de slooplocatie aan de Nieuwe Dijk 4 is de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Dit is gedaan aangezien de agrarische functie is vervallen. Het hobbymatig agrarisch gebruik is passend binnen de woonbestemming. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt is tevens bed- and breakfast toegestaan. Specifiek is een paardenbak, ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding, toegestaan. Vanwege het hobbymatig houden van paarden, is dit ook binnen de woonbestemming specifiek geregeld.
In de bouwregels is bepaald dat de woning conform de bestaande situatie, toegestaan is. De inhoud van de woning bedraagt maximaal de bestaande inhoud, evenals de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Specifiek is bepaald dat de te slopen bebouwing niet mag worden herbouwd. Dit is gedaan door aan te geven dat de te slopen bebouwing niet wordt gezien als bestaande bebouwing. Tevens is voor de landschappelijke inpassing en de sloop een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het overige zijn de regels één of één conform geldend bestemmingsplan overgenomen.
Wonen - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 5)
Ter plaatse van het gehele erf aan de Den Oosterhuis 14 is de bestemming 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap' opgenomen. Het plangebied betreft het voormalig agrarische bouwvlak, dat volledig als woonerf in gebruik zal worden genomen.
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.
Het aantal woningen is middels aanduidingen op de verbeelding vastgelegd. Voor de compensatiewoning is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast is voor twee bijgebouwen een aanduiding opgenomen. Het gaat om de bijgebouwen die voor de voorgevel van de woningen gebouwd worden. Dit is gedaan omdat dit uitzonderingen vormen op de regel dat bijgebouwen minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd moeten worden. Voor het overige sluiten de regels aan bij de 'standaard' voor het buitengebied van Hardenberg.
Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing en de sloop opgenomen. Middels een aanduiding is deze verplichting gekoppeld aan de woonbestemming.
In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.
Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 (Artikel 6 en Artikel 7)
Deze dubbelbestemmingen zijn conform geldende situatie overgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden. De beschermingswaarde verschilt per dubbelbestemming.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen.
Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld als:
In dit plan is sprake van één of meer van deze uitzonderingsgronden, zodat een exploitatieplan niet nodig is. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Plannen die passen binnen de Uitzonderingslijst vooroverleg hoeven niet aan de provincie te worden voorgelegd voor vooroverleg. Dit plan valt onder B.4: plannen waarvoor de KGO van toepassing is en die passen binnen een door de provincie geaccordeerd beleidskader. In dit geval is daarvan sprake. De provincie heeft ingestemd met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. De goede werking van deze beleidsnotitie heeft zich in meerdere casussen bewezen.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.