direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, bevindt zich een woonperceel. In het verleden werd op deze locatie een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. In de loop van de tijd zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd en heeft het agrarische erf een woonbestemming gekregen. Hierbij zijn de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen behouden en onderdeel gaan uitmaken van de woonbestemming. Het plangebied heeft hierbij echter de uitstraling van een agrarisch bedrijfsperceel behouden.

Initiatiefnemer exploiteert elders in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, in de nabijheid van het plangebied (Jachthuisweg 11), een agrarisch akkerbouwbedrijf. Initiatiefnemer heeft de locatie aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn in eigendom en is nu voornemens om op het perceel een werktuigenberging ten behoeve van landbouwvoertuigen te realiseren. Daarnaast bestaat de wens om het perceel planologisch in gebruik te nemen ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden (akkerbouw) met een bedrijfswoning.

De gemeente Hardenberg heeft kenbaar gemaakt om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het initiatief.

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014) zijn de gronden van het plangebied ter plaatse van het erf voorzien van een woonbestemming. Daarom is het niet mogelijk om de gewenste werktuigenberging te realiseren en het perceel in gebruik te nemen ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden. Een herziening van het bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in. Aangetoond zal worden dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische kaders in overeenstemming zijn met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ambt-Hardenberg, sectie O, nummer 3641. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Hardenberg en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld 17 juli 2018). In het kader van voorliggende ontwikkeling is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" relevant. Hierna wordt op het betreffende bestemmingsplan nader ingegaan.

In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” en “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” weergeven. Het plangebied is hierop met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Op deze gronden mogen geen (bedrijfs)gebouwen worden gebouwd, aangezien er geen bouwvlak aanwezig is. Andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestplaten mogen wel worden gebouwd.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap

De voor 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Op en in de gronden mogen uitsluitend woningen, bijbehorende (andere) bouwwerken worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 4

De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.3 Strijdigheid

Initiatiefnemer heeft het perceel in eigendom en is nu voornemens om op het perceel een werktuigenberging ten behoeve van landbouwvoertuigen te realiseren. Daarnaast bestaat de wens om het perceel in de toekomst ook planologisch in gebruik te nemen ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden (akkerbouw).

Het bouwen van deze werktuigenberging en het beoogde gebruik van het perceel ten behoeve van agrarische activiteiten is niet passend binnen de gebruiks- en bouwregels van de ter plekke geldende woonbestemming. Het plan is daarom in strijd met geldende planologisch regime.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Het plangebied en zijn omgeving

2.1.1 Omgeving

Zoals in Hoofdstuk 1 reeds is benoemd ligt het plangebied, aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het plangebied maakt onderdeel uit van het buurtschap Collendoorn. De locatie bevindt zich ten noordwesten van de kern Hardenberg. Het plangebied is een releatief jong erf dat na de Tweede Wereldoorlog is gerealiseerd. De gronden waren destijds al ontgonnen, maar er was relatief weinig bebouwing aanwezig. Het overgrote deel op verdere afstand van de Jachthuisweg was veen en nog niet ontgonnen. Door de jaren heen is het landschap verder ontgonnen en in gebruik genomen. In de tweede helft 21e eeuw is een zandontginning aan de Allemansweg gerealieerd. Dit heeft het gebied kleinschaliger gemaakt door de groeen houtsingel langs de afgraving. Het plangebied maakt deel uit van het besloten heideontginningslandschap. De boerderijen en schuren liggen midden in het open landschap. Het terugbrengen van een agrarische bestemming op deze locatie is dan ook passend binnen het landschap.


Langs de Jachthuisweg zijn verschillende agrarische erven ontstaan. Veelal bestaan deze uit een boerderij met enkele opstallen. De erven worden ontsloten door een parallelweg aan de zuidzijde van de Jachthuisweg. Langs deze weg staan veel bomen die de erven visueel met elkaar verbinden.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bouwperceel. De voormalige agrarische bebouwing is nog aanwezig op het erf, waardoor het perceel de uitstraling van een agrarisch bedrijf heeft behouden. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een woonerf met daarachter agrarische (landbouw)grond. Centraal op het woonerf bevindt zich de boerderij. Verspreid op het erf zijn een drietal gebouwen gesitueerd. Tussen de bebouwing is erfverharding aanwezig. De overige gronden in het plangebied zijn ingericht als tuin of grasland. Het gehele erf kent een landelijke en passende uitstraling. Het erf kent gebiedseigen groen in de vorm van bomen in de tuin voor de boerderij en struweel langs de zijkant van het erf. De bomen zijn volwassen en bestaan uit streekeigen soorten als zomereiken, lindes en paardenkastanjes. Het erf is functioneel ingericht waarbij de gebouwen uitgelijnd aan elkaar staan. Er is een duidelijke scheiding tussen het voorerf met als afscherming een eenvoudig houten hekwerk en het achtererf dat veel functioneler is ingericht. De overige gronden in het plangebied zijn ingericht als tuin of grasland. Het plangebied wordt middels één uitrit op de Jachthuisweg ontsloten.

In afbeelding 2.1 is met een luchtfoto de locatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met een rode omlijning. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld vanaf de Jachthuisweg opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Jachthuisweg (Bron: Google Streetview)  

2.1.2.1 Voormalig agrarisch bouwperceel

Het betreft een voormalig agrarisch bouwperceel. In het verleden (ten tijde van het gelden van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, vastgesteld op 26 april 1989) was het plangebied voorzien van een agrarische bestemming met een bouwvlak. Met de algehele herziening van het buitengebied hebben de gronden een woonbestemming gekregen. De voormalige bedrijfswoning ligt deels buiten het voormalige bouwvlak, maar volgens de regels uit het bestemmingsplan van 1989 mag deze wel tot het bouwvlak worden gerekend. De grens van het nieuwe agrarisch bouwvlak ligt in de gewenste situatie exact op de voorgevel van de bedrijfswoning.

In afbeelding 2.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” uit 1989 opgenomen. Het agrarische bouwvlak in dit bestemmingsplan is kleiner ten opzichte van het bouwvlak uit het bestemmingsplan van 1989. In afbeelding 2.4 en tabel 1 is met de letteraanduidingen weergegeven wanneer welke bebouwing in het plangebied is vergund.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” uit 1989 (Bron: Gemeente Hardenberg)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Bestaande bebouwing in het plangebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
 

Tabel 1:

A   Deze schuur is op 14-01-1975 vergund zijnde een kapschuur.  
B   Op 13-02-1968 is de laatste vergunning verleend voor een verbouw van de boerderij.  
C   Dit gebouw is op 18-07-1972 vergund als rundveestal.  
D   In gebruik sinds 1935.  
E   Dit gebouw is vergund op 13-02-1951, 27-03-1956, 30-12-1958 en 11-02-1969. Het gebouw werd gebruikt voor de huisvesting/ophokken van varkens, kippen en paarden.  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

Initiatiefnemer exploiteert elders in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, in de nabijheid van het plangebied (Jachthuisweg 11), een agrarisch akkerbouwbedrijf. Initiatiefnemer heeft de locatie aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn in eigendom en is voornemens om op het perceel een werktuigenberging ten behoeve van landbouwvoertuigen te realiseren. Aan de Jachtuisweg 11 zijn daar geen geschikte mogelijkheden voor. De Jachthuisweg 9 alsmede de omliggende landbouwgronden zijn reeds 25 jaar in gebruik bij het akkerbouwbedrijf aan de Jachthuisweg 11. Het erf wordt gebruikt als opslagplaats voor landbouwvoertuigen en pootgoed. Het voornemen bestaat om in het plangebied een nieuwe werktuigenberging van ca. 500 m2 ten behoeve van het stallen landbouwvoertuigen te realiseren. Hiertoe wordt een bestaande verouderde schuur gesloopt. Daarbij bestaat de wens om het perceel in de toekomst ook planologisch te gebruiken ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden (akkerbouw), waarbij de bestaande woning in gebruik wordt genomen als een bedrijfswoning.

Zoals in de voorgaande hoofdstukken benoemd was het plangebied ten tijde van het gelden van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, vastgesteld op 26 april 1989, voorzien van een agrarische bestemming met een bouwvlak. Op dit moment is het plangebied ter plaatse van het woonerf voorzien van woonbestemming. Op de achterzijde van het plangebied rust een agrarische bestemming zonder bouwvlak.

De wens bestaat daarom om de bestemming van het plangebied om te zetten naar een passende agrarische bestemming ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Het overgrote deel van bestaande bebouwing blijft behouden. De bestaande woning zal in gebruik worden genomen als bedrijfswoning. Qua fysieke ingrepen ziet het initiatief slechts toe op het slopen van de schuur ten westen van de woning en de bouw van een nieuwe werktuigenberging deze plaats (ca. 500 m2). De overige bebouwing in het plangebied blijft behouden, evenals de bestaande ontsluiting op de Jachthuisweg.

3.2 Ruimtelijke kwaliteit

3.2.1 Algemeen

Het bebouwingsbeeld langs de Jachthuisweg kenmerkt zich door verspreid liggende bebouwing. Het erf Jachthuisweg 9 past goed in dit beeld. De boerderij en de daarnaast staande schuur zijn kenmerkend voor het gebied. Het opnieuw toekennen van een agrarische bestemming aan deze gebouwen past binnen het gemeentelijk beleid en doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het plangebied is gebiedseigen groen in de vorm van bomen in de tuin voor de boerderij en struweel langs de zijkant van het erf. De bomen zijn volwassen en bestaan uit streekeigen soorten als zomereiken, lindes en paardenkastanjers. Het erf is functioneel ingericht waarbij de gebouwen uitgelijnd aan elkaar staan. Er is een duidelijke scheiding tussen het voorerf met als afscherming een eenvoudig houten hekwerk en het achtererf dat veel functioneler is ingericht.

3.2.2 Landschappelijke inpassing

Het plangebied wordt landschappelijk goed ingepast. Door De Erfontwikkelaar is hiertoe een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De erven langs de Jachthuisweg zijn over het algemeen half open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen en houtsingels. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. Veel erven zijn niet meer in gebruik als agrarisch en worden daarmee kleiner met grote tuinen rondom. De agrarische erven kenmerken zich door een veel robuustere inpassing.

Het bestaande erf kent waardevolle beplanting waar bij een nieuwe ontwikkeling op aangesloten moet worden. Concreet is dit de aanwezige singelbeplanting aan de zuid- en noordzijde van het erf. Ook de bestaande vitale bomen op het voorerf moeten behouden blijven. Deze geven het erf karakter en maken het een eenheid in het landschap.

Op gelijke rooilijn met een bestaande schuur ten zuidoosten van de boerderij wordt een nieuwe werktuigenberging aan de noordzijde op het erf gerealiseerd. Een oude landschapsontsierende opstal wordt gesloopt. De nieuwe werktuigenberging zal in een gedekte kleurstelling worden uitgevoerd. Het moet aansluiten op de bestaande schuren in de omgeving.

Aan de west- en noordzijde wordt een nieuwe houtsingel aangeplant die het erf afschermen. Het agrarische erf sluit aan op de gebiedskenmerken. De bestaande houtsingel aan de zuidzijde blijft behouden en moet door goed beheer gesloten blijven. De houtsingels vormen een groene rand langs de zijkant en van het erf. Het is niet wenselijk de achterzijde af te schermen aangezien er efficiënt gewerkt moet worden. Vanaf de achterzijde van het erf is het land goed bereikbaar. Beplanting is hier onwenselijk.

In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het erfinrichtgsplanplan voor de Jachthuisweg 9 opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0007.png"  
Afbeelding 3.1: Impressie van de gewenste situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)  

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie.

3.3.2 Situatie plangebied

Door het omzetten van een woonbestemming naar een agrarische bestemming zal de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte stijgen. Voor wat betreft het parkeren wordt opgemerkt dat het agrarische erf van voldoende omvang is om de parkeerbehoefte op het eigen terrein op te vangen. De agrarische verkeersbewegingen vinden hoofdzakelijk plaats op het eigen terrein (producten komen van het land achter het erf). De gronden rondom het plangebied zijn reeds in gebruik als landbouwgrond bij het akkerbouwbedrijf aan de Jachthuisweg 11. De gewassen worden vrijwel allemaal afland geleverd, aangezien dit niet aan de Jachthuisweg mogelijk is. Ten aanzein van het verkeer als gevolg van de bedrijfswoning verandert er niets. De woning is reeds bestaand. Voor wat betreft de onsluiting wordt verder opgemerkt dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Jachthuisweg. Deze ontsluiting is reeds verkeersveilig. Verder is de Jachthuisweg geschikt om de verkeersbewegingen op verkeersveilige wijze af te wikkelen.

3.3.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’.

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat in het verleden een woonbestemming heeft gebruik naar een agrarische bestemming ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Het gaat om een ontwikkeling in het buitengebied, waarbij één schuur wordt gesloopt, een nieuwe werktuigenberging wordt gebouwd en de overige bebouwing in gebruik wordt genomen ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een 'nieuwe stedelijk ontwikkeling'. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
4.1.3.1 Algemeen

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

4.1.3.2 Toetsing aan het Barro

Wat betreft de het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening'. In artikel 2.6.10 van het Barro is opgenomen:

Artikel 2.6.10. (beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen):

Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken.

In voorliggend geval ligt het plangebied binnen de begrenzing van militaire laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen. In voorliggend bestemmingsplan worden geen echter bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. Het voornemen past binnen relevante beleidskaders uit het Barro.

4.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Nadien zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving), en 2.1.7 (Kwaliteitsimpuls agro en food) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Het bebouwingsbeeld langs de Jachthuisweg kenmerkt zich door verspreid liggende bebouwing. Het plangebied aan de Jachthuisweg 9 past goed in dit beeld. In het verleden is deze locatie voor agrarische doeleinden in gebruik geweest en dat is, door de aanwezige gebouwen, nog duidelijk zichtbaar. De boerderij en de daarnaast staande schuur zijn kenmerkend voor het gebied. Het opnieuw toekennen van een agrarische bestemming aan deze gebouwen past binnen het gemeentelijk beleid en doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Initiatiefnemer exploiteert elders, aan de Jachthuisweg 11, het akkerbouwbedrijf. Het bouwen van een vervangende werktuigenberging in het plangebied heeft een kleinere landschappelijke impact dat het bouwen van een werktuigenberging binnen het agrarisch bouwvlak van Jachthuisweg 11. Dit bouwvlak ligt namelijk achter de bestaande gebouwen, waardoor bebouwing veel verder 'het land in' komt te staan. Door de werktuigenberging (in plaats van op de locatie aan de Jachthuisweg 11) in het plangebied te bouwen op een bestaand erf wordt onnodige verstening van het buitengebied voorkomen. Dit past ook dan ook binnen het provinciale principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De regels van de woonbestemming laten geen bouw van een werktuigenberging met een oppervlakte van 500 m2 toe. Hiervoor is een agrarische bestemming benodigd. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het bebouwingsbeeld langs de Jachthuisweg kenmerkt zich door verspreid liggende bebouwing. Het erf Jachthuisweg 9 past goed in dit beeld. In het verleden is deze locatie voor agrarische doeleinden in gebruik geweest en dat is, door de aanwezige gebouwen, nog duidelijk zichtbaar. De boerderij en de daarnaast staande schuur zijn kenmerkend voor het gebied. Het opnieuw toekennen van een agrarische bestemming aan deze gebouwen past binnen het gemeentelijk beleid en doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Volgens het provinciaal beleid, dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel, is nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf alleen toegestaan op een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel. Omdat het gaat om een voormalig agrarisch bouwperceel is het mogelijk om aan Jachthuisweg 9 opnieuw een agrarische bestemming met een bouwvlak toe te kennen. Op die manier kan een bouwvlak worden toegekend. Omdat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling, is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) niet van toepassing en kan worden volstaan met de basisinspanning. Hiervoor is een ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1) met erfinrichtingsplan opgesteld.

Artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food

  • 1. Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven mag uitsluitend worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen.
  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf in een bestemmingsplan een nieuw agrarisch bouwperceel worden opgenomen als:
    • a. een ondernemer zijn agrarisch bedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen; of
    • b. een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn.
  • 3. Een nieuw agrarisch bouwperceel als bedoeld in lid 2 mag uitsluitend in een bestemmingsplan worden opgenomen als:
    • a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel te benutten voor de hervestiging van het agrarisch bedrijf;
    • b. een evenredige omvang aan bestaande of voormalige agrarische bebouwing in Overijssel wordt gesloopt en wegbestemd;
    • c. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
    • d. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.
  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als:
    • a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.
  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel grootschalig worden aangepast en/of uitgebreid als:
    • a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;
    • b. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
    • c. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.
  • 6. In aanvulling op het gestelde onder 3 en 5 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.7

In dit geval is sprake van het opnieuw in gebruik nemen van een voormalig agrarisch bouwperceel ten behoeve van het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf. Zoals in het voorgaande reeds in aangegeven exploiteert initatiefnemer een akkerbouwbedrijf aan de Jachthuisweg 11. Op het bestaande agrarische erf aan de Jachthuisweg 11 is het in redelijkheid niet mogelijk om het bestaande bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken. Er zijn geen mogelijkheden om de gewenste werktuigenberging te realiseren, aangezien op het bestaande erf niet voldoende ruimte beschikbaar is. Het bestaande bouwvlak op de Jachthuisweg 11 ligt deels achter het erf met de bestaande gebouwen. Hier is nu landbouwgrond aanwezig. Het is redelijkerwijs niet logisch om daar bebouwing op te richten. Dit gaat ten koste van de landbouwgronden die direct tegen het bestaande erf aan grenzen. De bebouwing zou bovendien aanzienlijk verder 'het land in' komen te staan, wat ook vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst is.

Er is sprake van het opnieuw toekenen van een bouwvlak aan een voormalige agrarische bouwperceel, waarbij wordt opgemerkt dat het agrarische bouwvlak dat met dit bestemmingsplan wordt toegekend kleiner is dan het voormalige bouwvlak zoals dat was toegekend in het bestemmingsplan Buitengebied van 1989. De landschappelijke waarden worden als gevolg van deze ontwikkeling versterkt door investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Zie hiervoor het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1. Door een duurzame vervolgfunctie te geven aan het plangebied wordt sociale kwaliteit van de locatie en omgeving versterkt.

Het initiatief doet daarnaast geen afbreuk aan de ecologische en maatschappelijke waarden. Het een ander wordt aangetoond in voorliggende toelichting op het bestemmingsplan. Verder ligt het plangebied het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en is niet aangeduid als Natuurnetwerk Nederland. Tot slot wordt een duurzame vervolgfunctie gegeven aan het plangebied waarmee de sociale kwaliteit van de locatie en omgeving wordt versterkt. Hiermee is het initiatief mogelijk binnen de gestelde kaders uit artikel 2.1.7.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0009.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het concrete voornemen bestaat uit de vestiging van een akkerbouwbedrijf op het perceel aan de Jachthuisweg 9, waarbij een nieuwe werktuigenberging wordt gerealiseerd. Ter plaatse bevindt zich op dit moment een woonperceel, echter is het perceel in verleden in het gebruik geweest als agrarisch bedrijf. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de indeling van het perceel is niet gewijzigd. Daarmee is de locatie reeds geschikt voor agrarische bedrijfsvoering. Deze functie is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden. Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstypen 'Hoogveengebieden' en 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0010.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  


'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in het verleden ingericht ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf. De gronden zijn in de bestaande situatie in gebruik als woonperceel. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Met de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1), wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' en het 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 4.4 is het plangebied aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0011.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  


'Jonge heide- en ontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

'Veenkoloniaal landschap'

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de

versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In voorliggend geval is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om zodoende tot een gedegen landschappelijke inpassing te komen. Hierin bij inrichting van het plangebied en het aanbrengen van erfbeplanting rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving en van de geldende gebiedskenmerken. Voor de maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 3.2, waarin een uitgebreide toelichting wordt gegeven, en het ruimtelijke kwaliteitsplan in Bijlage 1. Op deze plek wordt kortheidshalve geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" is.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
4.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbetert het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

4.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.


Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

4.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in het LIK Noordelijke stadsrandzone Hardenberg, in het essen- en hoevenlandschap. De gemeente biedt hier onder andere ruimte voor nieuwe woonfuncties na bedrijfsbeëindiging en splitsing van voormalige boerderijen in meerdere wooneenheden. De gemeente richt ook op het behoud van de openheid van essen en verbeterde landschappelijke inpassing van de wijk Marslanden.

4.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.
4.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente kwaliteit toe te voegen. Het opnieuw in gebruik nemen van het perceel aan de Jachthuisweg 9 draagt bij aan duurzame vervolgfunctie voor het plangebied. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat de gemengde stadsrandzone zich uitstekend leent voor functietransformaties in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het sluit hier naadloos op aan. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

4.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
4.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

      • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
      • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
      • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

    • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
    • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
    • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
    • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
4.3.2.2 Thematische benadering 'landbouw'

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'landbouw' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van dit thema is gericht op:

Het gemeentelijk beleid richt zich op:

  • 1. Het bieden van ruimte aan de landbouw om te komen tot een rationele, op de markt gerichte productie die in evenwicht is met zijn omgeving;
  • 2. Het bieden van ruime mogelijkheden voor verbrede landbouw;
  • 3. Een gebiedsgerichte aanpak;
  • 4. Ruimte voor maatwerk voor plaatselijke omstandigheden.

Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid wordt in de visie tevens aangegeven dat de gemeente Hardenberg inzet op de groeimogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven. Eén en ander om de economische functie van het buitengebied te behouden en te versterken.

De land- en tuinbouw is en blijft de belangrijkste grondgebruiker in de gemeente en bepaalt daardoor voor een belangrijk deel het gezicht van de gemeente. Vooral de grondgebonden landbouw heeft naast het produceren van voedsel een grote rol bij de instandhouding en het beheer van grote delen van de groene ruimte. Voor de continuïteit van de landbouw is het van belang dat agrarische ondernemers aan de ene kant voldoende ruimte krijgen om in te spelen op de eisen van de wereldmarkt en aan de andere kant meer ruimte krijgen om hun bedrijfsvoering te verbreden en te blijven produceren voor de regionale afzet.

4.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering

Voor dit gebied geldt als landschapstype: Essen- en kampenlandschap en heideontginning (omgeving Bruchterveld). De ontwikkelingsrichting voor dit gebied betreft 'gemengd gebied'. Verschillende functies zoals wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven) kunnen zich hier vestigen. In de onderstaande afbeelding 4.5 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met een gele ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0012.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Initiatiefnemer is voornemens het plangebied (opnieuw) aan te wenden ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden in de vorm van akkerbouw. Leegstand en verpaupering op het perceel wordt hiermee voorkomen. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn gericht op grondgebonden landbouw. Met het initiatief wordt dan ook een bijdrage geleverd aan het vergroten van de leefbaarheid van het platteland en de instandhouding van het beheer van de groene ruimte in het buitengebied. Daarnaast past het initiatief binnen de uitgangspunten zoals het bieden van ruimte aan landbouw en het bieden van mogelijkheden voor verbrede landbouw. Het initiatief is tenslotte passend binnen de ontwikkelingsrichting van de gebiedsgerichte benadering.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota buitengebied Hardenberg.

4.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg
4.3.3.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied ligt in het 'Besloten heideontginningslandschap'. De ligging van plangebied op de LIK is in afbeelding 4.6 weergegeven (gele ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0013.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.3.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie afbeelding 4.5). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

4.3.3.3 Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginningslandschap' binnen deelgebied 'Noordelijke stadsrandzone Hardenberg' gaat in op de volgende punten die voor dit plan relevant kunnen zijn:

Huidige ruimtelijke kwaliteiten

  • verspreide bebouwing;
  • strak rechtlijnig wegenpatroon;
  • rechthoekige blokverkaveling;
  • verspreid liggende erven, rechthoekige erven met kopgevel naar de weg;
  • open landschap Collendoornerbroek, besloten landschap rondom Haarbos en zandwinplas;
  • agrarisch grondgebruik.

Ontwikkelingsvisie

  • ruimte voor verbrede landbouw;
  • aanleg en herstel landschapsstructuur biedt kansen voor;
  • versterking groenblauw netwerk en verhoging biodiversiteit;
  • ruimte voor nieuwe kleinschalige economische functies in voormalige agrarische bebouwing (VAB’s);
  • Dagrecreatief medegebruik van landbouwgronden.
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op het omzetten van een woonperceel naar een agrarisch bedrijfsperceel. Een dergelijke past binnen de ontwikkelingsvisie zoals omschreven in de LIK. Verder wordt het plangebied landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande huidige kwaliteiten. Zie hiervoor ook 3.2 en Bijlage 1.

Op deze plaats wordt daarom geconcludeerd dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het LIK.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. De bestaande reguliere burgerwoning wordt omgezet naar een agrarische bedrijfswoning. Voor (agrarische) bedrijfswoningen en burgerwoningen geldt dezelfde regelgeving inzake wegverkeer- en railverkeerslawaai. Artikel 76 van de Wgh geeft aan dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, het eerste en tweede lid van artikel 76 niet gelden met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Voorliggend initiatief voorziet daarmee niet in toevoeging van een nieuw geluidsgevoelig object. Geconcludeerd wordt dat de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai geen belemmering vormen in het kader van voorliggend initiatief. In de omgeving van het plangebied is bovendien geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woning, wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Uit paragraaf 5.5 blijkt dat het plangebied op voldoende afstand ligt van omliggende bedrijven om te voldoen aan de richtafstanden voor het aspect geluid.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving (bijv. bouwverordening) gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • 1. Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • 2. Als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • 3. Als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd);
  • 4. Als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II (bouwverordening).
5.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval heeft de locatie reeds een woonbestemming, waarbij sprake is van langdurig verblijf. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de woning omgezet naar een bedrijfswoning en worden de overige gebouwen in gebruik genomen ten behoeve van het akkerbouwbedrijf.

In dit geval is punt 1 van toepassing. Het 'niet wederrechtelijke gebruik' van bouwwerken waar langdurig wordt verbleven blijft in dit geval gehandhaafd. De functie van de woning in het plangebied, 'wonen/verblijf', wijzigt immers niet. Daarnaast wordt een werktuigenberging gerealiseerd. In dit gebouw zal niet langdurig door mensen worden verbleven. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is gezien het vorenstaande dan ook niet noodzakelijk.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is er geen sprake van het toevoeging van een milieugevoelig object. In de bestaande situatie wordt reeds gewoond in burgerwoning. Deze burgerwoning wordt met de voorgenomen ontwikkeling omgezet naar een agrarische bedrijfswoning.

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de planologische toevoeging van drie woningen, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het gaat in dit geval namelijk om een akkerbouwbedrijf, waarbij geen sprake is van het houden van vee. De toename aan verkeersbewegingen als gevolg van dit plan is niet significant hoog dat nader aanvullend onderzoek in het kader van luchtkwaliteit noodzakelijk is. Tenslotte wordt opgemerkt dat de nieuwe functies in het plangebied niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met blauwe omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-OW01_0014.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart, de blauwe omlijning betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen ligt. Het plangebied ligt wel nabij een gasleiding van de Nederlandse Gasunie B.V. bevindt. Het gaat hier om een buisleiding met een uitwendige diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De 1% en 100% legaliteitsgrens bedragen respectievelijk 100 en 30 meter. De afstand tussen de grens van het plangebied en deze buisleiding bedraagt circa 25 meter. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Uit het vorenstaande blijkt dat het plangebied zich binnen de 1% letaliteitsgrens en de 100% letaliteitsgrens van de voorgenoemde leiding bevindt. In dit geval is er echter sprake van het omzetten van een woonbestemming naar een agrarische bedrijfsbestemming waarbij uitsluitend sprake is van het realiseren van een werktuigenberging. Voor het overige blijft het gebruik van gebouwen ongewijzigd. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het plangebied. De bestaande woning wordt immers omgezet naar een agrarische bedrijfswoning.

Verder wordt opgemerkt dat geen sprake van het verhogen van de personendichtheid. Het aantal woningen in het plangebied blijft gelijk en er wordt geen bebouwing op kortere afstand tot de gasleiding dan in de huidige situatie opgericht.

Resumerend blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in wordt aangetast.

In dit geval wordt een woonbestemming omgezet naar een agrarische bestemming ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een dergelijke functie (akkerbouwbedrijf) de milieucategorie 2. Hierbij behoort voor een het omgevingstype 'rustige woonwijk' een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie rondom het plangebied bevindt zich op circa 100 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

De functie 'wonen' van de bedrijfswoning vormt verder geen milieubelastende functie. Er is, gelet op het vorenstaande, geen sprake van een enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Er is immers al een woning aanwezig in het plangebied. Door het omzetten van de burgerwoning naar een agrarische bedrijfswoning verandert het beschermingsniveau niet. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

Opgemerkt wordt dat de bedrijfswoning in het plangebied valt onder de inrichting van het akkerbouwbedrijf en hoeft daarom niet te worden getoetst in deze paragraaf.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

5.6.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. Er is immers al een geurgevoelig object (de bestaande woning) aanwezig in het plangebied. Door het omzetten van de burgerwoning naar een agrarische bedrijfswoning verandert het beschermingsniveau niet. De omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

Ten aanzien van het te vestigen akkerbouwbedrijf in het plangebied wordt opgemerkt dat er geen sprake is van het houden van dieren. In paragraaf 5.5.3.1 is reeds onderbouwd dat het vestigen van het akkerbouwbedrijf niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.6.3 Conclusie geur

De Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke geurverordening vormen geen belemmering voor de planrealisatie. De omliggende bedrijven worden door vaststelling van het plan niet belemmerd. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' ligt op circa 7 kilometer afstand.

Bij de uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie. Gelet op de aard, omvang van de voorgenomen activiteiten en de grote afstand van circa 7 kilometer tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000- gebied is een negatief effect uitgesloten.

Ten aanzien van de stikstofemissie op Natura 2000-gebieden wordt opgemerkt dat het in de aanlegfase gaat om een kleinschalige en zeer tijdelijke ontwikkeling, namelijk de sloop van één schuur en bouw één werktuigenberging. Er wordt verder geen woning toegevoegd en er worden geen andere gebouwen gesloopt of gebouwd.

Ten aanzien van de gebruiksfase wordt opgemerkt dat de gronden van het plangebied als gevolg van deze bestemmingsplanherziening uitsluitend mogen worden gebruikt en worden bebouwd ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Concreet zien de plannen toe op de realisatie van een werktuigenberging. In theorie kunnen de gebouwen in het plangebied daarnaast worden gebruikt voor de statische opslag van akkerbouwproducten. Deze opslag genereert zelf geen stikstofemissies. Tevens wordt opgemerkt dat in dit geval in het plangebied uitsluitend de uitoefening van agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf wordt toegestaan. Er is geen sprake van het houden van vee.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de omliggende agrarische gronden reeds in gebruik zijn ten behoeve van het bestaande akkerbouwbedrijf van de initiatiefnemer aan de Jachthuisweg 11. Er vindt dan ook geen verandering plaats ten aanzien van het gebruik/bewerken van deze omliggende landbouwgronden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Verder wordt opgemerkt dat er als gevolg van deze ontwikkeling op het perceel Jachthuisweg 9 geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen. Een agrarische bestemming kent in beginsel weliswaar een hogere verkeersgeneratie dan een woonbestemming, maar in dit geval is er geen sprake van nieuwvesting van een agrarisch bedrijf. In dit geval wordt het perceel Jachthuisweg 9 aangewend voor het reeds bestaande akkerbouwbedrijf van de initiatiefnemer aan de Jachthuisweg 11. De verkeersbewegingen verspreiden zich in de nieuwe situatie tussen de Jachthuisweg 9 en 11. Wel is er naar verwachting sprake van een toename van zwaar verkeer in het plangebied zelf. Er wordt immers een werktuigenberging gebouwd, dus er zullen werktuigen op het perceel manoevreren. Gelet op de ruime afstand van 7 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat het manoevreren van deze werkvoertuigen in het plangebied geen negatieve effecten heeft.

Geconcludeerd wordt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een van de pijlers van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN dient te worden voorzien van een passende bestemming. Het NNN heeft geen schaduwwerking. Voor naastliggende gronden gelden geen beperkende bepalingen vanwege de ligging naast NNN.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren).

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Sommige beschermde vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoort, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De kapschuur dient bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode van vogels gesloopt te worden. Indien de kapschuur tijdens de voortplantingsperiode gesloopt dient te worden, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een (winter)rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor het beschadigen/vernielen van de (winter)rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling, maar deze vrijstelling geldt niet voor het doden van beschermde dieren.

Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, mogen ze verjaagd worden of kan de bouwplaats ongeschikt gemaakt worden, zodat de dieren zelfstandig vertrekken. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren (opzettelijk) gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de meeste beschermde dieren niet af. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft het archeologie beleid verwerkt in het bestemmingsplan in de vorm van dubbelbestemmingen. Voor de locatie is gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. In voorliggend geval wordt de onderzoeksdrempel niet overschreden. De bodemingrepen zijn niet groter dan 500 m2. Bovendien is deze werktuigenberging grotendeels beoogd op de locatie van de huidige schuur (zie afbeelding 3.1). Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel wordt de archeologische dubbelbestemming overeenkomstig de bestaande situatie overgenomen, ter bescherming van eventuele archeologische waarden.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op circa 7 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden Reggegebied'. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een en ander blijkt ook uit de beoordeling in paragraaf 5.7.2.1. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toekennen van bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met een bouwvlak. De bestemmingsplanwijziging voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Evenmin is sprake van een activiteit in onderdeel D waarvoor moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Immers, er is geen sprake van:

  • een landinrichtingsproject (D9);
  • en stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2);
  • de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren (D14), aangezien het bestemmingsplan dit gebruik niet toelaat.

Overigens zullen, gelet op de kenmerken van het voornemen (het toekken van een agrarisch bouwvlak), de ligging (op een bestaand woonerf dat voorheen een agrarisch bouwperceel in gebruik was) en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Een en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Op 21 juni 2022 heeft college van Burgemeester en wethouders van de gemeente

Hardenberg besloten dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, die reden geven voor een

milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is als Bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. Het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3.1 worden de bestemmingen nader toegelicht.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

Het plangebied is het geheel voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap', met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf'. In dit geval richt het plan zich op een akkerbouwbedrijf. Binnen een agrarisch bouwvlak wordt in het bestemmingsplan normaal gesproken geen onderscheid gemaakt in het type agrarisch bedrijf dat zich daarbinnen mag vestigen. Voordat een nieuw bouwvlak kan worden toegekend, moet echter duidelijk zijn, dat dit geen nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving (o.a. voor wat betreft geur, luchtkwaliteit en ammoniakuitstoot). Bij een akkerbouwbedrijf is dit gemakkelijker aan te tonen dan bij een veehouderij. In dit geval gaat om een akkerbouw bedrijf waarbij geen intentie heeft is vee te gaan houden. Daarom wordt het agrarische bouwvlak voorzien van de aanduiding dat alleen een akkerbouwbedrijf is toegestaan. Dat voorkomt veel (onnodige) onderzoeken.

Binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning worden gebouwd. Verder is binnen de bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren en instandhouden van de landschappelijke inpassing op het perceel.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld als:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Besluit ruimtelijke ordening;
  • c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen;
  • d. het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft ingestemd met het bestemmingsplan.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.