direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Broekdijk 81/81a, Bruchterveld en Kanaalweg Oost 53/...
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de Kanaalweg-Oost te Bergentheim, tussen de woningen nr. 53 en nr. 54 is sprake van een agrarisch perceel met een oppervlakte van circa 2500 m2. Gelet op de ligging aan een historisch bebouwingslint nabij de kern Bergentheim en de breedte van het perceel wordt het perceel niet geschikt geacht voor het uitvoeren van agrarische doeleinden. Aangezien aan weerszijden meerdere woonpercelen zijn gesitueerd, biedt woningbouw op voorliggende perceel mogelijkheden om het aldaar aanwezige bebouwingslint te versterken.

In de nota 'Verkenning Inbreidingslocaties' van de gemeente Hardenberg is uitgezet dat incidentele bouwplannen ter plaatse van historische linten mogelijk zijn, mits het bouwplan als passend wordt beschouwd. In voorliggend situatie wordt op basis van de principeuitspraak op 10 maart 2020 de beoogde locatie vanuit de gemeente als passend beschouwd.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van dit perceel een vrijstaande woning te realiseren.

Om ter plaatse bouwmogelijkheden te verkrijgen, wordt ingespeeld op het Rood voor Rood beleid van de gemeente Hardenberg, ook wel 'Erven met Kwaliteit' genoemd. Hierbij wordt het perceel aan de Broekdijk 81/81a te Bruchterveld betrokken.

Aan de Broekdijk nr. 81/81a te Bruchterveld, in het buitengebied van Bruchterveld (gemeente Hardenberg), ligt een voormalig agrarisch perceel. Het erf bestaat uit een bedrijfswoning en twee voormalige agrarische gebouwen die in het verleden in gebruik waren voor het houden van kippen. De gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien deze gebouwen geen gebruikswaarde meer hebben. Hierbij is eveneens sprake van astbesthoudende daken. Doordat de agrarische activiteiten in de schuren reeds zijn beëindigd, wordt er ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud. Hierbij wordt een vervolgfunctie ter plaatse van de agrarische bebouwing uitgesloten.

 

Het voornemen bestaat om ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a de twee voormalige kippenschuren met een oppervlakte van circa 1.407 m2 te slopen en ter plaatse van de Kanaalweg-Oost te Bergentheim, tussen nr. 53 en nr. 54 een compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. De beleidslijn 'Erven met Kwaliteit' biedt de mogelijkheid om een compensatiekavel te realiseren indien minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (met asbest) wordt verwijderd. Aan deze verplichting wordt ruimschoots voldaan. In hoofdstuk 3 wordt nader op het gemeentelijk beleid en met name 'Erven met Kwaliteit' beleid ingegaan.

Ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a zal door de beëindiging van de bedrijvigheid de bedrijfswoning naar reguliere woning worden omgezet. Hierbij blijft de schuur aan de achterzijde van de woning behouden. De gronden ter plaatse van de twee voormalige kippenschuren zullen voor agrarisch gebruik worden gebruikt.

Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:

Broekdijk 81/81a, Bruchterveld:

  • Sloop van circa 1.407 m2 aan landschapsontsierende bebouwing;
  • Het behouden van de voormalige bedrijfswoning met bijgebouw;
  • Het tot regulier woonerf bestemmen van de voormalige bedrijfswoning met bijgebouw;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54, Bergentheim

  • Het realiseren van een compensatiewoning met bijgebouw;
  • Het landschappelijk inpassen van de bouwlocatie.

Voorliggende ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" en de 'Beheersverordening Bergentheim'. Op de slooplocatie aan de Broekdijk nr. 81/81a dient de sloop te worden geborgd en moeten terugbouwmogelijkheden worden uitgesloten. Ook dient een passende woonbestemming te worden opgenomen.

Ter plaatse van de Kanaalweg-Oost, tussen woning nr. 53 en nr. 54 dient een passende woonbestemming te worden opgenomen ten behoeve van de compensatiewoning. Tot slot dient de landschappelijke inpassing van beide locaties te worden geborgd.

Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deellocaties: de slooplocatie aan de Broekdijk nr. 81/81a te Bruchterveld en de bouwlocatie aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en 54 te Bergentheim. De ligging van de deelgebieden ten opzichte van de kern Bruchterveld en Bergentheim wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. Hierbij wordt de slooplocatie met een blauwe ster aangeduid en de bouwlocatie met een rode ster. In afbeelding 1.2 is de directe omgeving van beide deelgebieden weergegeven. Hierbij is eveneens de slooplocatie met een blauwe omlijning omgeven en de bouwlocatie met een rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Hierna wordt nader op beide deellocaties ingegaan.

1.2.1 Broekdijk nr. 81/81a

Het deelgebied Broekdijk nr. 81/81a ligt ten oosten van de kern Bruchterveld, in het buitengebied. De deellocatie staat kadastraal bekend als gemeente Hardenberg HDB01, sectie AA met perceelnummers 1343, 1837 en 1838.

1.2.2 Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54

Het deelgebied Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 ligt ten oosten van de kern Bergentheim. De deellocatie staat kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, HDB01, sectie T met perceelnummer 1010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de deellocaties ten opzichte van de grotere omgeving (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Broekdijk 81/81a, Bruchterveld en Kanaalweg Oost 53/...” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In de volgende sub paragrafen wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

Het deelgebied aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 ligt binnen de grenzen van de beheersverordening ''Beheersverordening Bergentheim'' en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg''. Deze plannen zijn respectievelijk op 18 december 2012 en 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld.

Het deelgebied aan de Broekdijk nr. 81/81a ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen ''Buitengebied Hardenberg'' (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 17 juli 2018).

Hierna wordt de planologische situatie per locatie beschreven.

1.4.1 Broekdijk nr. 81/81a
1.4.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'. Hierbij is over de gehele bestemming een bouwvlak opgenomen. Tevens geldt voor een klein gedeelte aan de noordzijde van het deelgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven. Het deelgebied is met een rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl  

Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, met dien verstande dat per bouwvlak slechts één bedrijf is toegestaan; de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap; niet- agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt en een agrarisch loonbedrijf.

Bouwregels

Binnen elk bouwvlak mogen uitsluitend worden gebouwd:

Gebouwen behorend bij de toegestane functies; binnen elk bouwvlak het bestaande aantal bedrijfswoningen, met bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoerplaten.

Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.1.2 Strijdigheid

Het wonen in een bedrijfswoning zonder een aldaar gevestigd agrarisch bedrijf is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Dit aangezien de gebruiksmogelijkheden hiervoor ontbreken.

1.4.2 Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54
1.4.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Hierbij is eveneens een bouwvlak aanwezig dat over de gehele agrarische bestemming ligt. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing.

In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de plankaart behorende bij de beheersverordening weergegeven. Het plangebied is met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede van de beheersverordening "Beheersverordening Bergentheim" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor:

Agrarische cultuurgrond en wonen ten behoeve van het bedrijf, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal per bouwperceel.

met daaraan ondergeschikt;

Niet-agrarische nevenactiviteiten; parkeervoorzieningen; verkeer en verblijf; watergangen en waterpartijen, en bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:

bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak.

Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Bouwregels

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.

1.4.2.2 Strijdigheid

In voorliggende situatie zijn er geen bouw- en gebruiksmogelijkheden aanwezig om ter plaatse een reguliere woning te kunnen realiseren.

1.4.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is benoemd, wordt aan de Broekdijk nr. 81/81a te Bruchterveld 1.407 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbest gesloopt. 850 m2 van deze sloopmeters wordt ingezet voor het realiseren van een compensatiekavel aan de Kanaalweg-Oost tussen nr. 53 en nr. 54 te Bergentheim. Hierbij wordt ingespeeld op het 'Erven met Kwaliteit' beleid, waar in hoofdstuk 3 nader op wordt ingegaan.

Hierna wordt eerst op de huidige situatie in beide plandeelgebieden ingegaan en vervolgens op de gewenste ontwikkelingen.

2.2 Huidige situatie plangebied

2.2.1 Broekdijk nr. 81/81a

Het deelgebied Broekdijk nr. 81/81a ligt ten oosten van de kern Bruchterveld, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het betreft een voormalig agrarisch erf. Op dit moment is het erf in gebruik als regulier woonerf, dit aangezien de agrarische bedrijfsvoering reeds is gestopt. De functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden met verspreide woonpercelen. Hierna wordt nader op de ruimtelijke structuur ingegaan.

Ten noorden van de slooplocatie loopt de Broekdijk waaraan verschillende woonpercelen zijn gesitueerd. In het verlengde hiervan zijn agrarische gronden aanwezig. Ten oosten van de slooplocatie is op nr. 83 en nr. 85 een woonperceel aanwezig waarbinnen twee woningen aanwezig zijn. In het verlengde hiervan loopt de Breeslootdijk. Ten zuiden en westen van de slooplocatie zijn eveneens agrarische gronden gesitueerd.

De slooplocatie zelf bestaat uit twee kippenschuren aan de westzijde met een omvang van circa 1.407 m2. Hierbij is sprake van asbesthoudende daken. Aan de noordoost- oostzijde is een woning met bijgebouw gesitueerd. Het bijgebouw bevindt zich aan de achterzijde van de woning. Tevens ligt aan de noordzijde van het erf een kleine schapenweide. Tot slot is het perceel omgeven door bomenrijen en staan verspreid op het perceel enkele solitaire bomen.

Het deelgebied is middels twee in- en uitritten op de Broekdijk ontsloten.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Hierbij is het deelgebied met een blauwe omlijning aangegeven. In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn twee straatbeelden van zowel de woning als van de te slopen schuren opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie slooplocatie (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld bestaande bedrijfswoning (Bron: Google Maps, augustus 2021)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld te slopen bebouwing (Bron: Google Maps, augustus 2021)  

2.2.2 Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54

Het deelgebied Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 ligt in het oosten van de bebouwde omgeving van de kern Bergentheim. Het betreft een agrarisch perceel zonder bebouwing. Op dit moment bestaat het perceel uit grasland, zonder opgaande beplanting. De functionele structuur van de omgeving bestaat uit voornamelijk woonpercelen. Hierna wordt nader op de ruimtelijke structuur ingegaan.

 

Het deelgebied ligt aan de Kanaalweg-Oost tussen nr. 53 en nr. 54. Dit deel van de Kanaalweg-Oost betreft een bebouwingslint bestaande uit meerdere woningen en enkele andere functies waaronder een kerk. Ten oosten van het deelgebied is het buitenterrein van een afvalverwerker gesitueerd. Ten zuiden van de deellocatie staat een vrijstaande woning (Kanaalweg-Oost nr. 53) en ten noorden staat eveneens een vrijstaande woning (Kanaalweg-Oost nr. 54). Tot slot loopt ten westen, in het verlengde van de Kanaalweg-Oost het Veenkanaal.

In afbeelding 2.4 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. Het deelgebied is met een rode omlijning weergegeven. In afbeelding 2.5 is een straatbeeld vanaf de Kanaalweg-Oost weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4: Luchtfoto huidige situatie bouwlocatie (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.5: Uitsnede straatbeeld bouwlocatie genomen vanaf Kanaalweg-Oost (Bron: Google Maps, september 2021)  

2.3 Gewenste situatie

In paragraaf 2.2 is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. In paragraaf 2.3 wordt op de beoogde ontwikkeling ingegaan. Hierbij wordt eerst de slooplocatie ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a uitgelicht voordat de gewenste woningbouwontwikkeling aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 wordt toegelicht.

2.3.1 Broekdijk nr. 81/81a

Zoals in voorgaande paragraaf is beschreven, voorziet het voornemen in de sloop van circa 1.407 m2 aan landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a. Het gaat hierbij om twee voormalige kippenschuren met asbesthoudende daken die niet meer in gebruik zijn. De gronden ter plaatse van de stallen zullen in de toekomst voor agrarisch gebruik dienen. Tevens blijft de bebouwing ter plaatse van de woning en het bijgebouw ongewijzigd. De locatie zal na sloop landschappelijk wordt ingepast.

In de nieuwe situatie zal het erf worden voorzien van een woonbestemming aan de oostzijde en een agrarische bestemming aan de westzijde. Het agrarisch perceel zal enkel bestaan uit grasland.

In afbeelding 2.6 is een luchtfoto van de te slopen bebouwing met een rode omlijning weergegeven. Tevens is in afbeelding 2.7 een uitsnede van het kwaliteitsplan weergegeven. In bijlage 1 is het ruimtelijk kwaliteitsplan toegevoegd. Hierna wordt op de bebouwing en beplanting ter plaatse ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.6: Te slopen bebouwing Broekdijk nr. 81/81a (Bron: PDOK)  

Bebouwing

De twee voormalige agrarische kippenschuren worden verwijderd naast de aldaar aanwezige verharding. Hierbij wordt de in- en uitrit naar de kippenschuur eveneens verwijderd. In totaal gaat het om bebouwing met een oppervlakte van 1.407 m2 en 1.323 m2 aan erfverharding.

Beplanting

Aan de Broekdijk wordt de bestaande bomenrij versterkt door de aanplant van verschillende bomen. Tevens wordt zowel ter plaatse van de te slopen bebouwing als aan de achterzijde van de woning kruidenrijk grasmengsel ingezaaid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.7: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Broekdijk nr. 81/81a (Bron: Borgerink Groenadvies)  

2.3.2 Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54

De beoogde ontwikkeling ter plaatse van de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 gaat uit van het realiseren van een vrijstaande woning met bijgebouw. Hierbij worden tevens parkeergelegenheden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte te voorzien. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door de Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld waarbij zowel op de bebouwing als op de beplanting wordt ingegaan. In bijlage 2 is het ruimtelijk kwaliteitsplan toegevoegd. Hierna wordt op de bebouwing en beplanting ter plaatse ingegaan.

Bebouwing

Aan de voorzijde van het perceel (noordwestzijde) komt een vrijstaande woning. Deze woning past in het huidige bebouwingslint en zal op circa 15 meter van de straat worden gerealiseerd. Ten zuidoosten van de woning wordt een bijgebouw gebouwd.

Tussen de woning en het bijgebouw worden parkeergelegenheden gerealiseerd. Aan de noordzijde wordt een in- en uitrit op de Kanaalweg-Oost gemaakt.

Beplanting

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het open veenontginningslandschap de bebouwing aan de verkaveling uit te lijnen. Hiermee wordt de rechtlijnige en ordelijke indeling van het type landschap versterkt. Bij voorkeur moeten er geen hoge opgaande perceelsbeplanting aangebracht worden. Beplanting moet beperkt blijven tot lage geschoren hagen op en rond erven.

De erven langs de Kanaalweg Oost komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek al komen er wel erfbosjes en singels voor. Over het algemeen uitgelijnde bebouwing en half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en hagen. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het open veenontginningslandschap kennen een duidelijke cluster en worden veelal ontsloten door maar één inrit.

Deze inrit is dan niet voorzien van begeleidende beplanting om de openheid van het landschap te behouden. Op het erf is gekozen om twee solitaire bomen aan te planten.

Deze bomen zorgen voor schaduw en verzachten de woning en de schuur. Op de grens wordt een gebiedseigen haag aangeplant.

In afbeelding 2.8 en 2.9 zijn twee uitsneden van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Hierbij wordt in afbeelding 2.8 ingegaan op de bebouwing en in afbeelding 2.9 op de beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0012.png"  
Afbeelding 2.8: Uitsnede erfinrichtingsplan bebouwing Kanaalweg-Oost (Bron: de Erfontwikkelaar)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0013.png"  
Afbeelding 2.9: Uitsnede erfinrichtingsplan beplanting Kanaalweg-Oost (Bron: de Erfontwikkelaar)  

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (oktober 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In dit geval is wat betreft de gemeente Hardenberg uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en wat betreft de zone is uitgegaan van de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.

In geval van de voorliggende ontwikkeling wordt uitsluitend ingegaan op het deelgebied Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 te Bergentheim. Dit aangezien ter plaatse van de Broekdijk nr. 81/81a te Bruchterveld geen wijziging plaatsvindt. Planologisch gezien zal door het stoppen van de agrarische bedrijfsvoering de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie afnemen.

2.4.2 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erf voldoende ruimte aanwezig moet zijn om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte. Hierbij geldt op basis van de publicatie 'Facetherziening parkeren Hardenberg' een parkeerbehoefte van minimaal 1.9 parkeerplaatsen. Dit op basis van de volgende uitgangspunten:

  • Functie: koop, huis, vrijstaand
  • gebiedstype: rest bebouwde komt.

Het te realiseren woonerf aan de Kanaalweg-Oost is van geruime omvang om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien. In afbeelding 2.7 is dit ingetekend.

Wat betreft parkeren voorziet het voornemen in geen belemmering.

2.4.3 Verkeersgeneratie

Op basis van de publicatie 'Toekomsbestendig parkeren' van het CROW kent een vrijstaande woning gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Kanaalweg-Oost is van ruim voldoende omvang om de geringe extra verkeersgeneratie verkeersveilig te kunnen geleiden.

Wat betreft verkeersgeneratie voorziet het voornemen in geen belemmering.

2.4.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van een toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door deze ontwikkeling neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden ter compensatie één vrijstaande woning binnen de bebouwde kom van Bergentheim gebouwd. De locatie van de woning is zorgvuldig gekozen binnen een bestaand bebouwingslint. De woning wordt binnen het bestaande bebouwingslint als geheel landschappelijk ingepast. Eén en ander is zorgvuldig afgewogen op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit'. Per saldo is daarnaast geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Zoals in het vervolg van deze paragraaf blijkt voldoet de ontwikkeling aan de OF- WAAR- en HOE- benadering. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 1.407 m2 aan extra landschapsontsierende bebouwing aan de Broekdijk 81/81a te Bruchterveld;
  • Sanering van alle aanwezige asbest en overtollige erfverharding/kuilvoerplaten.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning in het kader van Rood voor Rood. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor een concrete lokale behoefte. Voor de woning aan de Kanaalweg-Oost is reeds een concrete koper aanwezig, waarmee dit is aangetoond. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ten aanzien van de ontwikkelingsperspectieven wordt uitsluitend de locatie aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54. getoetst. Op de andere locatie is immers enkel sprake van sloop waarbij geen nieuwbouw plaatsvindt. Er is enkel sprake van planologische wijzigingen van bestaande gebouwen. Het is daarom niet relevant om deze locatie te toetsen. Er wordt gesteld dat het slopen van ontsierende bebouwing ten alle tijde passend is binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De locatie aan de Kanaalweg-Oost ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Hierna is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0015.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het plangebied, liggend binnen de bebouwde kom van Bergentheim, met een mix van meerdere functies, maakt dat een nuancering ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief nodig is. Het gebied is dan ook niet alleen geschikt voor agrarische functies, maar ook voor woningen. Dit is inherent aan het veranderende platteland, waar er sprake is van schaalvergroting en andere agrarische bedrijven die stoppen. In voorliggende situatie betreft het een toevoeging van een woning in een bestaand bebouwinglint waarbij het toevoegen van één woning resulteert in aaneengesloten bebouwing. Bovendien is er in dit geval geen sprake van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven aangezien deze niet in de nabije omgeving aanwezig zijn. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt hier nader op ingegaan. De nieuwe woning wordt adequaat in het bestaande landschap ingepast. Hiervoor is in bijlage 1 een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt. Ook in dit geval wordt uitsluitend op de locatie aan de Kanaalweg-Oost ingegaan, aangezien enkel daar een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De locatie aan de Kanaalweg-Oost wordt op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

''Hoogveengebieden''

De grootste delen van het hoogveen zijn afgegraven en als turfblokken verstookt.

In een paar kleine hoogveenreservaten wordt de waterstand met kunst en vliegwerk hoog gehouden. Zo kan het hoogveen zich op een aantal geïsoleerde plekken regenereren.

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit.

De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat

een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in agrarisch gebruik/grasland. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van de kavel wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Het erf zelf wordt passend ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In Bijlage 2 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie ligt binnen de gebiedstypen 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0017.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Veenkoloniaal Landschap”

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken.

De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen.

Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa’s en herenboerderijen.

Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de inpassing van de woning op de compensatiekavel met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning met bijgebouw, passend in de bestaande lintbebouwing. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0018.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte''

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename aan (kunst)licht in het buitengebied aangezien de woningbouwlocatie niet in het buitengebied is gesitueerd.. Onnodige verlichting wordt tevens zoveel mogelijk voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dit zijn de besloten heide- en veenontginningen en het brede beekdallandschap stroomopwaarts van Hardenberg. De gemeente geeft hier ruimte aan de landbouw. De gemeente maakt functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk. De gemeente richt ook op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.

3.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

3.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Door de sloop van vervallen gebouwen en realisatie van een toekomstbestendige woning wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, dit door landschapsontsierende bebouwing te verwijderen.

Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

3.3.2.2 Thematische benadering - visie voor wonen

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Voor de locatie aan de Broekdijk 81 geldt dat deze valt binnen de gebiedsgerichte benadering Collendoorn, Gramsbergen-Zuid en Radewijk. Hier gelden de landschapstypen Essen- en kampenlandschap en de heideontginning. Landschapskenmerken zijn onder andere kleinschalige elementen, eikenbomen en singels, kronkelende wegen, lichte glooiingen en verspreide bebouwing. Functioneel bestaat het gebied uit boerenbedrijven, wonen en bedrijvigheid.

De ontwikkelingsrichting is gericht op wonen, verbrede landbouw en economie. In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een gele ster is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0019.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Voor de ontwikkeling zal de slooplocatie aan de Broekdijk 81 worden herbestemd naar een woonfunctie met bijpassende bouwmogelijkheden, zodat de gesloopte opstallen niet kunnen worden teruggebouwd. De ter plaatse geldende gebiedskenmerken zullen in acht worden genomen. Hierbij worden de agrarische gronden middels kruidenrijkgras ingericht naast dat de aldaar aanwezige bomenrij wordt versterkt. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om ter plaatse van de huidige woning aan de Broekdijk 81/81a te blijven wonen waardoor geen kapitaalsvernietiging plaatsvindt. Tevens wordt door sloop van de vervallen bebouwing de leefbaarheid van het platteland vergroot naast dat ter plaatse van de Kanaalweg-Oost een braakliggend perceel in een bestaand bebouwingslint wordt ingevuld. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.3 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.3.1 Inleiding

De gemeenteraad van Hardenberg heeft op 28 februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. De doelstelling van deze beleidsnotitie is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied door de sloop van landschapsontsierende gebouwen. Om de sloop te stimuleren, worden diverse (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden geboden.

3.3.3.2 Gebiedsgerichte benadering

In de beleidsnotitie wordt uitgegaan van een gebiedsgerichte benadering. De gemeente Hardenberg kent zes verschillende landschapstypen. Per landschapstype zijn bouw- en ontwikkelmogelijkheden aangegeven.

3.3.3.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.3.4 Sloopbewijzen

De gemeente gaat werken met sloopbewijzen, waarbij een sloopbewijs kan worden verkregen van minimaal 200 m2 met asbest en minimaal 300 m2 zonder asbest.

Met de invoering van sloopbewijzen wordt het mogelijk om de te slopen landschapsontsierende gebouwen, meteen of op een later moment, in te brengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. De eigenaar van de schuren ontvangt een brief, wat geldt als sloopbewijs. Hierin wordt vastgelegd hoeveel oppervlakte in aanmerking komt voor inbreng in andere projecten. Het sloopbewijs is tien jaar geldig en is verhandelbaar.

Voor het verkrijgen van een sloopbewijs gelden de volgende voorwaarden.

  • 1. Het moet gaan om landschapsontsierende gebouwen;
  • 2. De bebouwing is bestaand, danwel maximaal 6 maanden geleden gesloopt. Dit moet door de aanvrager worden aangetoond.
  • 3. Als de aanvraag voor een sloopbewijs door een gemachtigde wordt ingevuld moet er bij de aanvraag een volmacht worden ingediend.
  • 4. Bij de aanvraag moet een duidelijke situatietekening worden toegevoegd met daarop de gebouwen waarop de aanvraag betrekking heeft. Het gaat zowel om de gebouwen die gesloopt worden als de gebouwen die blijven staan.
  • 5. Eigenaren die een sloopbewijs ontvangen moeten ermee akkoord gaan dat hun contactgegevens door de gemeente beschikbaar worden gesteld aan partijen die op zoek zijn naar sloopmeters voor een ontwikkeltraject. Dit maakt het mogelijk vraag en aanbod met elkaar te verbinden. De gemeente gaat uiteraard zorgvuldig met deze gegevens om.

3.3.3.5 Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

3.3.3.6 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In voorliggende situatie is er sprake van twee locaties; een slooplocatie en een bouwlocatie ten behoeve van de compensatiewoning. Ter plaatse van de slooplocatie is sprake van een voormalig agrarisch bedrijf dat stopt waarbij circa 1.407 m2 aan voormalige agrarische schuren aanwezig zijn. Gelet op het stoppen van het agrarisch bedrijf, waarbij al jaren niet meer in het onderhoud is geinvesteerd, kunnen de schuren als landschapsontsierend (volume, vorm, uitstraling en situering op het erf) worden aangeduid. Tevens kan door de staat van de schuren naast het stoppen van het agrarisch bedrijf geconcludeerd worden dat de schuren geen gebruikswaarde meer hebben.

Gelet op het te slopen oppervlak van 1.407 m2 wordt ruimschoots voldaan aan de sloopnorm om één compensatiekavel (850 m2) te verkrijgen. De overige sloopmeters blijven in bezit van de eigenaren van de Broekdijk 81/81a middels een sloopbewijs. Het gaat om een sloopbewijs van 557 m2.

In voorliggende situatie vindt nieuwbouw plaats buiten de slooplocatie. Dit aangezien initiatiefnemer ervoor heeft gekozen om af te zien van de bouw van een compensatiewoning op de slooplocatie en via een sloopbewijs de compensatiewoning op een andere plek te laten landen. Dit is conform de beleidsnota toegestaan.

Wat betreft de compensatiewoning is de locatie gevonden aan de Kanaalweg-Oost te Bergentheim. Het betreft een historisch lint waaraan meerdere woningen zijn gesitueerd. Echter is ter plaatse van het historisch lint sprake van open plekken. Deze open plekken hebben veelal een agrarische bestemming maar aangezien deze plekken tussen woonbestemmingen liggen, zijn de gebruiksmogelijkheden voor agrarisch gebruik niet ideaal.

In voorliggende sitautie is op een open plek tussen twee woonpercelen de compensatiewoning beoogd waarbij een versterking plaatsvindt van het historische lint. Hierbij wordt middels het vastleggen in de regels een passende vrijstaande woning gerealiseerd waarbij ondermeer de inhoudsmaat op 750 m3 wordt vastgelegd.

Tot slot zal door de bestemmingsplan wijziging de terugbouwmogelijkheden ter plaatse van de slooplocatie worden uitgesloten. Hierbij zal de locatie waar in de huidige situatie de bebouwing is gesitueerd in oorspronkelijke staat worden ingepast waarbij geen bouwmogelijkheden van toepassing zullen zijn.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

3.3.4 Programma wonen

3.3.4.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.4.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn 'steden' Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen we deze ruime woningen geschikt maken voor meerdere (kleine) huishoudens.

3.3.4.3 De juiste woning voor elk huishouden

De meeste mensen verhuizen tijdens hun leven wel één of meerdere keren. De woningmarkt wordt betreden als starter. De meeste starters beginnen met een kleine, betaalbare woning. In de eerste plaats gaat het bij deze groep vooral om het zelfstandig wonen. Na een aantal jaar komt de wens om iets ruimer te gaan wonen. Dat geldt zeker als gezinsuitbreiding aan de orde komt. De starter van weleer wordt dan een doorstromer. Voor veel doorstromers in de gemeente is een ruime tweekapper of vrijstaande woning het ideaalbeeld. Deze fase in de wooncarrière houdt lange tijd aan. Ongeveer vanaf de periode dat het pensioen aan de orde komt, volgt een kantelpunt. Huishoudens gaan dan nadenken over hun toekomstige woonsituatie. Dat betekent dat sommige huishoudens willen verhuizen naar een kleinere woning met minder onderhoud en meer mogelijkheden om zelfstandig te blijven wonen, ook bij een eventuele zorgvraag. Steeds meer senioren zien voldoende mogelijkheden om in hun huidige, vaak ruime, woning te kunnen blijven wonen, ook als zij ooit
zorgbehoevend worden.

Doorstromers vormen de grootste groep op de woningmarkt. Hardenberg is een gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens vaak op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruimte grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt is te klein om te voorzien in de verwachte vraag.

Er bestaat eveneens een behoefte voor zelfbouw, al dan niet in de vorm van collectief opdrachtgeverschap.

3.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het Programma wonen

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een vrijstaande woning binnen een bestaande bebouwingslint. Door het realiseren van een woning ter plaatse van het agrarische perceel wordt het bebouwingslint versterkt. Hierbij is eveneens sprake van doorstroming aangezien door het bouwen van een nieuwe woning, een woning voor een andere doelgroep (starters) vrijkomt. Hierbij wordt ingespeeld op Hardenberg als gezinsgemeente.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het Programma Wonen.

3.3.5 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

3.3.5.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.5.3 Ontwikkelingsvisie Bergentheim-zuid

De locatie aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54 ligt binnen het open veenontginningslandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'Bergentheim-Zuid' binnen dit deelgebied betreffen:

  • Behoud grootschaligheid/openheid;
  • Verbeteren herkenbaarheid wijkenstructuur;
  • Landbouw; ruimte voor schaalvergroting, nieuwvestiging (met uitzondering van de Rauwbloksweg).

Een uitsnede is in afbeelding 3.7 weergegeven. De locatie is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0020.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  

3.3.5.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld, waarbij de landschappelijke kenmerkende waarden als uitgangspunt hebben gediend. De landschapsmaatregelen bestaat uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK voor dit betreffende gebied.

3.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat met name voor de compensatiekavel aan de Kanaalweg Oost tussen nr. 53 en nr. 54 te Bergentheim relevante milieuaspecten gelden. Uitsluitend daar waar relevant wordt ter plaatse van de slooplocatie aan de Broekdijk nr. 81/81a te Bruchterveld op ingegaan.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt aan de Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en 54 een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk één woning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde wetzones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het deelgebied ter plaatse van de Kanaalweg-Oost ligt aan een 30 km/uur weg. In de nabijheid van het plangebied komen enkel 30 km/uur wegen voor. Hierbij is de dichtstbijzijnde 50 km/uur weg op circa 230 meter ten noordoosten van het plangebied gesitueerd.

Gelet op de ligging aan een 30 km/uurweg en het feit dat 50 km/uurwegen op geruime afstand van het plangebied liggen, wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht. Tevens wordt de woning op circa 15 meter van de Kanaalweg-Oost gebouwd naast dat de gevels aan de nieuwe normen wat betreft geluidsreductie zullen voldoen. Gesteld wordt dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

De locatie aan Kanaalweg-Oost ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen van ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is voor beide locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse B.V. Voor de Kanaalweg Oost tussen nr. 53 en nr. 54 is dit gedaan omdat aangetoond moet worden of de bodem geschikt is om ter plaatse een woning te realiseren. Ter plaatse van de Broekdijk 81/81a is dit gedaan om mogelijke verontreinigingen ter plaatse van de te slopen agrarische bebouwing inzichtelijk te krijgen en tevens te verwijderen, zodat het erf veilig als reguliere woonfunctie kan fungeren. De volledige rapportages van beide bodemonderzoeken zijn in Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. Tevens is in Bijlage 5 het aanvullend bodemonderzoek ter plaatse van de Broekdijk 81/81a opgenomen. Hierna wordt kort op de onderzoeksconclusies ingegaan.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54

Verkennend bodemonderzoek

Gehele locatie

In het grondwater (PB 1) is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is het uitvoeren van nader onderzoek niet nodig.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.2.2.2 Broekdijk 81/81a

Verkennend (asbest) bodemonderzoek

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er ten behoeve van het verkennend (asbest)onderzoek 26 inspectiegaten gegraven en 6 grondboringen verricht. Van de 26 inspectiegaten zijn er 12 gegraven ter plekke van de 4 asbestverdachte druppelzones (deellocaties A tot en met D). In totaal zijn 2 peilbuizen geplaatst Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (zie tabellen 3). In de puinlaag van inspectiegat 24 en in de bovengrond van boring 27 zijn visueel asbesthoudende materialen waargenomen. Er is zintuiglijk geen minerale olie waargenomen in de grond of in het grondwater (geen oliegeur, geen olie/water-reactie). Het freatische grondwater in de peilbuizen is gemiddeld aangetroffen op 2.25 meter min maaiveld.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Deellocatie A tot en met D: asbestverdachte druppelzones

  • in A - MM FF is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • in B - MM FF is niet asbesthoudend;
  • in C - MM FF is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • in D - MM FF is niet asbesthoudend.

Deellocatie E: voormalige bovengrondse dieseltank met olieopslag

  • de bovengrond (E - BG) is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater (PB E1) is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.

Overig terreindeel

  • de bovengrond (BG I) is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG III) is niet verontreinigd;
  • boring 15 (0.18-0.28) is niet licht verontreinigd;
  • de ondergrond (OG I) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG II) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, nikkel en zink;
  • MM FF - 01 is niet asbesthoudend;
  • MM FF - 02 is niet asbesthoudend;
  • in FF - 03 (gat 15) is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • het materiaalmonster uit inspectiegat 24 (puin) is asbesthoudend;
  • het materiaalmonster uit inspectiegat 27 (grond) is asbesthoudend.

Conclusies en aanbevelingen

Verkennend (asbest)bodemonderzoek overig terreindeel

In het mengmonster van de bovengrond BG I en in het grondwater zijn enkele (zeer) licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II), de ondergrond (OG I en OG II) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

De monsters MM FF - 01 en MM FF - 02 zijn niet asbesthoudend. Het monster van de fijne fractie van de uiterste puinhoudende bodemlaag in inspectiegat 15 (FF - 03) is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

De materiaalverzamelmonsters van inspectiegaten 24 en 27 zijn asbesthoudend. Op basis van de hoeveel aangetroffen asbesthoudend materiaal in gat 24, 1335 gram golfplaat, zal het gewogen asbestgehalte in ruime mate de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek overschrijden. Het asbest in de gaten 24 en 27 betreft vermoedelijk sloopresten van de bebouwing, die hier tot 1990 heeft gestaan. Een nader asbestonderzoek is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de aard en de eventuele omvang van de asbestverontreiniging, die zowel in puin (gat 24) als in grond (gat 27) aanwezig is. Geadviseerd wordt het nader asbestonderzoek uit te voeren na sloop van de bebouwing en het verwijderen van de betonvloeren. De oostelijk gelegen schuur, waar zich de asbestverontreiniging bevindt, dient te worden gesloopt tot aan het maaiveld. Om blootstellingrisico’s te vermijden wordt geadviseerd om de klinkerverharding ten zuiden van deze schuur te handhaven tot na eventueel sanering.

Deellocaties A tot en met D

De druppelzones ter plekke van deellocatie A en C zijn asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. De druppelzones ter plekke van de deellocaties B en D zijn niet asbesthoudend.

Deellocatie E

De voormalige bovengrondse dieselopslag heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Slotconclusie

Een nader asbestonderzoek ter plekke van de oostelijk gelegen veeschuur is noodzakelijk. Uit het nader asbestonderzoek moet blijken of er een saneringsnoodzaak is. Uit milieukundig oogpunt is er, na een eventuele asbestsanering, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico‘s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na een eventuele sanering, geschikt geacht voor het huidige en beoogd toekomstige gebruik

Aanvullend (asbest) bodemonderzoek

Conclusies en aanbevelingen

Het gewogen asbestgehalte in sleuf S1 bedraagt 393 mg/kg d.s. Het gewogen asbestgehalte is hoger dan de interventiewaarde. Aangenomen wordt dat gezien de hoeveelheid asbest in de puinlaag van sleuf S3 ook hier de interventiewaarde wordt overschreden. Het gewogen asbestgehalte wordt grotendeels bepaald door de asbesthoudende grove fractie. Omdat het terrein wordt heringericht is sanering noodzakelijk.

De omvang van de asbestverontreiniging in de puinlaag in een gehalte hoger dan de interventiewaarde wordt geschat op 60-70 m3 (circa 70 m2 x 0.9 meter). Voorafgaande aan de sanering dient hiervan melding te worden gedaan bij ILT (Inspectie voor Leefomgeving en Transport).

De sterk asbesthoudende puinlaag mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag. Het saneren van sterk asbesthoudend puin mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Het gewogen asbestgehalte in gat G1 is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er is geen saneringsnoodzaak. Geadviseerd wordt bij graafwerkzaamheden elders op het terrein alert te blijven op asbestnesten.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt, mits de benodigde saneringswerkzaamheden/maatregelingen worden uitgevoerd en/of getroffen ter plaatse van de Broekdijk 81/81a geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen. ten tijde van het verwijderen van de verharding, zowel in- als rondom de schuur dient men alert te zijn wat betreft de (mogelijke) niet ontdekte asbestverontreiniging.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor de locatie aan de Kanaalweg Oost tussen nr. 53 en nr. 54 een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. De slooplocatie is buiten beschouwing gelaten. Ter plaatse is namelijk geen sprake van het toevoegen van personen en dus geen sprake van het toenemen van het plaatsgebonden en groepsrisico.

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.

In de volgende afbeelding een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locatie is met de rode ster aangeduid.

4.4.2.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00387-VG01_0021.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Op een afstand van circa 550 meter ten westen van het deelgebied aan de Kanaalweg-Oost ligt een spoorlijn waarover transport van o.a. brandbare goederen plaatsvindt. Hierbij behoort op basis van het attribuutrapport een PR-plafond van 13 meter. Aangezien het plangebied op geruime afstand van deze spoorlijn is gesitueerd, vormt dit spoortraject geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In dit geval wordt puur ingegaan op de locatie aan de Kanaalweg Oost. Op de andere locatie aan de Broekdijk gaat het namelijk enkel om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming waarbij enkele sloopwerkzaamheden plaatsvinden. De huidige bedrijfswoning geniet al bescherming van omliggende milieubelastende functies. Deze worden door de omzetting naar een woonbestemming dan ook niet verder beperkt dan nu het geval. Ten aanzien van het aanvaardbare woon- en leefklimaat zorgt de planologische omzetting niet in een verandering ten opzichte van de huidige situatie.

Het plangebied aan de Kanaalweg-Oost ligt binnen de bebouwde kom van Bergentheim, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

In de nabijheid van het deelgebied aan de Kanaalweg-Oost zijn voornamelijk woonpercelen aanwezig en enkele maatschappelijke functies. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de nabije omgeving (straal circa 800 m) geen veehouderijen zijn gesitueerd waardoor de toetsing aan grondgebonden en intensieve veehouderijen wat betreft het aspect milieuzonering wegens de grote afstand buiten beschouwing kan worden gelaten.

In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid aanwezige bedrijven, functies en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens ter plaatse van de milieugevoelige woning en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens woning/grens bedrijfs- maatschappelijke bestemming ).

Adres   Bestemming en functie   Richtafstand in m   Daadwerkelijke afstand  
Kanaalweg-Oost 57/58/59   Maatschappelijke bestemming: kerkgebouw, pastoriewoning, bijeenkomstcentrum (Hervormde Kerk   30 m   50 m  
Kanaalweg-Oost 63   Bedrijfsbestemming (categorie 2)   30 m   150 m  
Van Roijensweg 15a   Bedrijfsbestemming
categorie 2)  
30 m   60 m  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand voor de maatschappelijke gronden en bedrijfsgronden gehaald. Ter plaatse van het plangebied is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om

geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen

geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende

afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.6.2 Situatie plangebied

Kanaalweg Oost nr. 53 en nr. 54

Zoals reeds in paragraaf 4.5 is aangegeven, bevinden zich in de nabije omgeving van het plandeelgebied aan de Kanaalweg Oost nr. 53 en 54 geen intensieve of grondgebonden veehouderijen. Voor een nadere uitwerking is in Bijlage 6 behorende bij deze toelichting een overzicht van veehouderijen met geuremissie binnen 2 km, op basis van registratie van de vergunde dieraantallen, RAV stalsystemen en bijbehorende geuremissie zichtbaar. Met deze indicatieve toets op basis van de emissiegegevens van deze bedrijven in relatie tot de afstand van 2 kilometer is met voldoende zekerheid vast te stellen dat de geurbelasting van deze bedrijven op de planlocatie voldoen aan de geurnorm van 4,0 ouE/m3 die op basis van de geurverordening geldt voor dit gebied. Indicatief heeft bedrijf met de hoogste geuremissie op deze planlocatie een emissie lager dan 1,0 ouE/m3. Hiermee is sprake van een goed woon/ en leefklimaat. Tevens is met deze gegevens ook aannemelijk dat met achtergrondbelasting nog sprake is van een goed woon en leefklimaat.

Broekdijk nr. 81 en 81a

Op basis van artikel 3, 2e lid van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor een woning die onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of een woning die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden onderdeel uit te maken van een andere veehouderij (plattelandswoning), i.p.v. de geurnorm (art 3 1e lid) een vaste afstand van 100 meter indien gelegen in bebouwde kom en 50 meter indien gelegen buiten de bebouwde kom.

De woning Broekdijk 81 heeft onderdeel uitgemaakt van een andere veehouderij en is gelegen buiten de bebouwde kom. Aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan.

Wel blijft uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening van belang voor de beoogde woonbestemming voor de voormalige agrarische bedrijfswoning nog te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In Bijlage 6 is een lijst opgenomen van veehouderijen met geuremissie binnen 2 kilometer ten opzichte van het plandeelgebied op basis van registratie van de vergunde dieraantallen, RAV codes stalsystemen en bijbehorende geuremissie, zoals opgenomen in het milieu inrichtingen bestand van IJVI. Met een indicatieve toets op basis van de emissiegegevens van deze bedrijven in relatie tot de afstanden tot de locatie Broekdijk nr. 81 is met voldoende zekerheid vast te stellen dat de geurbelasting van deze bedrijven op de planlocatie voldoen aan de geurnorm van 14,0 ouE/m3 die op basis van de geurverordening van de gemeente Hardenberg geldt voor dit gebied. Het bedrijf in de omgeving met de meeste geuremissie betreft het pluimveebedrijf maatschap van het Riet op adres Emtenbroekerweg 27 te Bruchterveld op een afstand va circa 400 meter van de woning. (gemeten vanaf centrale emissiepunt luchtwassers van beide stallen) Indicatief heeft dit bedrijf met een vergunde geuremissie van 38.130 ouE/s op afstand van 400 meter een voorgrondbelasting van circa 5 ouE/m3. Andere bedrijven zitten ruim lager.

Tot slot dient te worden opgemerkt dat in voorliggende situatie sprake is van een bestaande woning die niet wijzigt. Daarnaast voorziet het voornemen in een beëindiging van het agrarische bedrijf en de agrarische bestemming en sloop van de bedrijfsgebouwen op dit adres, waarmee per saldo een afname van geuremissie in dit gebied en kwaliteitsverbetering optreedt.

Nadere toetsing aan het aspect geur wordt in voorliggende situatie dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Dit aangezien in de nabijheid van de compensatielocatie geen veehouderijen zijn gesitueerd naast dat ter plaatse van de slooplocatie reeds een woning aanwezig is, die enkel planologisch wordt omgezet. Daarnaast is door het stopzetten van de bedrijfsvoering ter plaatse sprake van een afname van de geuremissie nabij het plandeelgebied.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde (Nederlandse) Natura 2000-gebied 'De Vecht- en Beneden Reggebied' ligt op een afstand van circa 4,1 kilometer afstand ten opzichte van de Kanaalweg-Oost.

In dit geval gaat het om een Rood voor Rood ontwikkeling, waarbij een agrarische bedrijf buiten werking wordt gesteld om vervolgens elders in de gemeente een compensatiewoning te realiseren. Per saldo is daarmee sprake van een afname van stikstofdepositie, vanwege het vervallen van de agrarische gerelateerde stikstofemissie. Een stikstofberekening wordt gelet op de ruime afstand dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In dit geval ligt het plangebied op minimaal 1900 m afstand van de concreet begrensde NNN. Er is daarmee geen aantasting van de waarden van het NNN, gezien de afstand in relatie tot de kleinschaligheid van de ontwikkeling.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan ecologie ter plaatse van de Broekdijk 81 uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 7 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Broekdijk 81/81a

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Verschillende vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk nestelt er ieder voorjaar een spreeuw onder de golfplaten van de meest oostelijke schuur.

Van de spreeuw is uitsluitend het bezette nesten beschermd, niet het oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogelsoorten is niet beschermd.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verstoord, verwond of gedood en worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen beschadigd of vernield. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen buiten het plangebied niet aangetast.

De zorgplicht geldt voor alle in ons land voorkomende planten en dieren. In het kader van de zorgplicht worden geen specifieke maatregelen voorgesteld.

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Kanaalweg-Oost, tussen nr. 53 en nr. 54

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.

Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan/beheersverordening. Ter plaatse van de beoogde te bouwen woning geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hierbij geldt een onderzoeksgrens indien er sprake is van oppervlakteverharding van meer van dan 2.500 m2. In voorliggende situatie betreft het een toevoeging van één woning waarbij ruimschoots onder deze onderzoeksgrens wordt gebleven. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege gelaten worden.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 4,1 kilometer afstand van het plangebied (dichtstbijzijnde locatie). Gezien de aard van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied zijn negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de sloop van circa 1.407 m2 bebouwing en de bouw van één compensatiewoning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet significant toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat voor beide plandeelgebieden de korte procedure van toepassing is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat door het slopen van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de Broekdijk nr. 81 een verbetering optreedt ten behoeve van de waterhuishouding. Dit aangezien er meer mogelijkheden ontstaan om het hemelwater te laten infiltreren.

De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 8 en Bijlage 9 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Hieronder wordt nader op de waterhuishouding ingegaan.

Waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het

bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het

verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m^. Binnen het plangebied is geen sprake van

(grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de

afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het

bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om

wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van

30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lagergelegen ruimtes, zoals kelders en

parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld

instromend hemelwater.

De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande riool. Het hemelwater zal in de grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plandeelgebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte beschikbaar. Tevens is er al reeds sprake van een duidelijke afscherming ten opzichte van het kanaal waardoor de nieuwe woning wordt beschermd indien er sprake is van een hoge waterstand. Ter plaatse van het plandeelgebied aan de Broekdijk nr. 81 zullen meer infiltratiemogelijkheden door het verwijderen van de bebouwing ontstaan. Hierbij treedt een verbetering op.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Wat betreft de regelsets is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, herziening regels, vastgesteld op 26-9-2016 en de Beheersverordening Bergentheim, vastgesteld op 18-12-2012 door de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan.
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en gebruik gewasbescherming.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 13 en Artikel 14 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 3)

Ter plaatse van de gronden aan Broekdijk 81/81a die buiten het woonerf vallen, maar binnen het voormalige bouwvlak en waar de te slopen gebouwen staan, is een agrarische gebiedsbestemming (zonder bouwvlak) opgenomen.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap, voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, watergangen en waterpartijen en verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen naast landschappelijke inpassing.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Wonen - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 4)

Ter plaatse van het woonerf aan de Broekdijk 81/81a is de bestemming Wonen - Besloten veenontginningslandschap opgenomen. Dit aangezien de agrarisch bedrijfsvoering is beëindigd maar de bewoners nog wel ter plaatse blijven wonen.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven, bed and breakfast, boerderijkamers, statistische opslag in bestaande gebouwen, ontsluitingsvoorzieningen en landschappelijke inpassing.

Op de gronden zijn uitsluitend de bestaande woning en bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat woningen conform de bestaande situatie, toegestaan zijn. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal de bestaande inhoud.

Bij de woning is maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, danwel de bestaande oppervlakte na sloopt.

Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel gebouwd.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen.

Woongebied ( Artikel 5 )

Ter plaatse van de compensatiekavel aan de Kanaalweg-Oost is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming wijkt qua systematiek af van andere bestemmingen aangezien aansluiting is gezocht bij de systematiek van de Beheersverordening Bergentheim.

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het wonen. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water mogelijk. In de bouwregels is bepaald dat maximaal één woning is toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3. De woning mag de rooilijn niet overschrijden. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6 m en 10 m. Hierbij dient het hoofdgebouw op minimaal 5 m van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd. Het bebouwingspercentage van het perceel bedraagt maximaal 60%.

Bij de woning is maximaal 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 3 m achter de voorgevel gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de vergunningsvrije regels.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen en zorgfuncties opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing en het slopen van de voormalige bebouwing ter plaatse van de slooplocatie opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 6)

Deze dubbelbestemming is conform geldend bestemmingsplan overgenomen ter plaatse van de Broekdijk 81/81a en de Kanaalweg-Oost. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in de in het bijlage opgenomen aanwijzingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op 22-2-2022 heeft de provincie Overijssel de volgende reactie gegeven:

Dit bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid. Er zijn dan ook geen belemmeringen wanneer u dit plan in deze vorm in procedure brengt. Ook is hiermee het ambtelijk vooroverleg met de provincie (uit het Bro) afgerond.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken, tussen donderdag 1 september tot en met 12 oktober ter inzage gelegen. Gedurende de inzage-termijn zijn geen zienswijzen ingediend.