direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00381-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de raadsvergadering van 1 december 2020 is het besluit genomen waarin de gemeenteraad het college de opdracht verleend om:

  • 1. de bouwmogelijkheden voor kleine windturbines bij agrarische bedrijven te verruimen;
  • 2. het mogelijk te maken dat binnen het agrarisch bouwvlak bij recht windturbines kunnen worden gebouwd met een maximale tiphoogte van 25 m;
  • 3. het mogelijk te maken dat, onder voorwaarden, windturbines kunnen worden gebouwd met een maximale ashoogte van 25 m en tot een afstand van maximaal 25 m buiten het agrarisch bouwvlak.

Het college van burgemeester en wethouders wordt opgedragen hiervoor een bestemmingsplanherziening in procedure te brengen.

Aanleiding is de wens van meerdere agrariërs om hun bedrijven verder te verduurzamen. Het verruimen van de bouwmogelijkheid voor kleine windturbines draagt bij aan de gemeentelijke ambities rondom duurzaamheid en het verruimen van de ashoogte heeft een significante invloed op de opbrengst van de windturbines. Het verruimen van de bouwmogelijkheid voor windturbines vraagt om een aanpassing van de huidige mogelijkheden omtrent windturbines zoals op dit moment opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.

Tot nu toe zijn er in de gemeente Hardenberg nog maar beperkt kleine windturbines gebouwd. Uit een onderzoek van Stimuland blijkt echter dat een aantal grote veehouderijbedrijven wel belangstelling heeft voor de plaatsing daarvan. Stimuland heeft de gemeente dan ook geadviseerd om toe te staan dat windturbines ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd en om de tiphoogte wat ruimer te stellen. De door de gemeenteraad aangenomen motie sluit aan bij de aanbevelingen van Stimuland.

In algemene zin wordt opgemerkt dat de in de geldende bestemmingsplannen opgenomen mogelijkheden voor kleine windturbines voor veel agrariërs toereikend zullen zijn. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarvoor de voorgeschreven tiphoogte van maximaal 25 m en de eis van plaatsing binnen het bouwvlak onnodig beperkend zijn. Voor die gevallen biedt een verruiming van de bouwmogelijkheden uitkomst.

In de aanloop naar de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is tijdens de raadvergadering van 21 juni 2022 een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om met afwijking ook windturbines toe te staan binnen de bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Beekdallandschap;
  • Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap.

Daarmee wordt de opdracht van de gemeenteraad van 1 december 2020 verruimd.

In het amendement wordt gesteld dat het ene essen- en hoevenlandschap het andere niet is en dat per gebied verschillende landschapskenmerken bestaan. Er zijn locaties denkbaar waar een kleine windturbine geen afbreuk doet aan het landschapsbeeld. Dit vraagt om maatwerk en dus moet een afweging per locatie uitwijzen of de bouw van een kleine windturbine landschappelijk inpasbaar is. Een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk de benodigde maatwerk te bieden.

Daarbij speelt dat de agrarische sector een transitie doormaakt op het gebied van duurzaamheidseisen en het energieneutraal ondernemen hierbij een zeer belangrijke pijler is. Het onder voorwaarden toestaan van kleine windturbines bevordert deze transitie. De gemeente Hardenberg heefft zich in de visie Landstad Hardenberg tot doel gesteld om zich maximaal in te zetten om agrarische ondernemers te ondersteunen om energieneutraal te worden.

Het amendement is aangenomen en verwerkt in de zienswijzennota (zie paragraaf 5.2.3 en bijlage 1), in het vaststellingsbesluit en in het vastgestelde bestemmingsplan (zie paragraaf 5.2.4).

Om aan de opdrachtverstrekking van de gemeenteraad, aangevuld met het aangenomen amandement, tegemoet te komen is een gemeentedekkende planologische regeling opgesteld met daarin een eensluidende regeling voor windturbines bij agrarische bouwpercelen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

Aansluitend is, naar aanleiding van een zienswijze van TenneT, voor de niet-agrarische bestemmingen in de geldende afwijkingsbevoegdheid de afstandsnorm voor windturbines ten opzichte van hoogspanningsverbindingen aangepast.

1.2 Planvorm

Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan dat thema's of onderdelen regelt voor de bestemmingsplannen die zijn genoemd in de planregels. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen, wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.

Het voorliggende bestemmingsplan regelt een verruiming van de bestaande regeling voor kleine windturbines bij agrarische bouwvlakken en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel.
Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om als recht 2 windturbines op een deel van de bestaande agrarische bouwvlakken toe te staan met een tiphoogte van 25 m. Onder voorwaarden worden de 2 windturbines toegestaan aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak met een ashoogte van 25 m.

1.3 Plangebied en geldende plannen

Het paraplubestemmingsplan heeft vooral betrekking op alle gronden binnen de geldende bestemmingsplannen waar agrarische bouwpercelen (bouwvlakken) toegestaan worden met de bestemmingen:

  • Agrarisch met Waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met waarden - Beekdallandschap;
  • Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap.

en op gronden direct grenzend aan de agrarische bouwpercelen.

Voor een tweetal agrarische bedrijven aan de Zwartedijk 46 en Lutteresweg 4 geldt de algemene bestemming Agrarisch. In het geval van het bedrijf aan de Zwarte Dijk 46 is sprake van een agrarische bedrijf in het open veenlandschap. Het agrarische bedrijf aan de Lutteresweg 4 ligt in het essen- en hoevenlandschap.Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op beide agrarische bouwpercelen en de direct aangrenzende gronden.

Tot slot heeft het parapluplan ook nog betrekking op de gronden in het buitengebied die de op basis van de geldende bestemmingsplannen de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Recreatie en Wonen hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00381-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Begrenzing plangebied

Voor het buitengebied van de gemeente Hardenberg gelden twee 'moeder- bestemmingsplannen', namelijk:

  • het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid", zoals vastgesteld op 23 april 2013 en
  • het bestemmingplan "Buitengebied Hardenberg" zoals vastgesteld op 2 december 2014.

Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de 'Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg', zoals vastgesteld op 26 januari 2021.

In de bovengenoemde bestemmingsplannen is de mogelijkheid opgenomen om, via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, bij agrarische bedrijven met een bouwvlak één of meerdere windturbines toe te staan.

  • Bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim Zuid'' betreft het artikel 39.2 van de Algemene afwijkingsregels.
  • Bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" gaat het om artikel 59.5 van de Algemene Afwijkingsregels.
  • Bij de correctieve herziening betreft het artikel 16.5 van de Algemene afwijkingsregels.

De afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van nieuwe windturbines stelt een aantal voorwaarden, de belangrijkste daarvan zijn dat windturbines binnen het agrarische bouwvlak moeten worden geplaatst en dat de tiphoogte maximaal 25 m mag bedragen. Om landschappelijke redenen zijn binnen de beschermde dorpsgezichten geen windturbines toegestaan.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn aanvullend nog een aantal kleine aanvullende bestemmings- en wijzigingsplannen meegenomen waar sprake is van agrarische gronden binnen de beekdalen en het essen- en hoevenlandschap alsmede binnen het heide- of veenontginningslandschap met agrarische bouwvlakken. In deze bestemming- en wijzigingsplannen is geen rekening gehouden met de bouw van kleinschalige windturbines bij agrarische bedrijven. Dit wordt met het voorliggende plan gecorrigeerd.

In bijlage 1 van de regels zijn alle bestemmingsplannen opgenomen die met het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven'' worden herzien. Er zijn een aantal wijzigingsplannen opgenomen zonder agrarische bestemmingen waarbiji verwezen wordt naar de regels van het geldende moederplan.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van kleine windturbines. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische vormgeving van het plan.
Ten slotte gaat de hoofdstuk 5 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota geeft geen specifieke uitgangspunten voor het plangebied.
Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen.

Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau geldt de (geconsolideerde) Omgevingsvisie, die verder is uitgewerkt in de (geconsolideerde) omgevingsverordening. In de geldende (moeder)bestemmingsplannen wordt ingegaan op de omgevingsvisie en -verordening en de verwerking daarvan in de betreffende bestemmingen.

Ten aanzien van windturbines wordt in de Omgevingsvisie met name gekeken naar de meer grootschalige windturbines. De verantwoordelijkheid om planologisch ruimte te maken voor windturbines wordt door de provincie bij de gemeente gelegd. De provincie stelt het kader voor locatiekeuze en ontwerp.
Voor alle initiatieven voor windenergie gelden dat locatiekeuze en ontwerp passend moeten zijn bij de gebiedskenmerken. Daarbij wordt aangegeven dat binnen Nationale Landschappen en het NatuurNetwerk Nederland (NNN) geen ruimte is voor nieuwe (grootschalige) windturbines. Dit geldt ook voor de laagvliegroute over de gemeente en funnels waar obstakels zoals nieuwe grootschalige windturbines niet zijn toegestaan. In de overige uitsluitingsgebieden zijn eveneens geen nieuwe windturbines toegestaan vanwege de hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden (en daarmee samenhangende recreatieve en toeristische waarde) van deze gebieden.

Op dit moment wordt voor zowel de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening een beleidsneutrale actualisatie voorbereid. Daarmee wordt aangesloten op de Omgevingswet die naar verwachting per 1 juli 2022 van kracht zal worden.

Voorliggend bestemmingsplan past binnen de provinciale regels. Op grond van voorliggend parapluplan worden geen windturbines mogelijk gemaakt ten behoeve van grootschalige energiewinning.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Geldende bestemmingsplannen

Het merendeel van het ruimtelijk beleidskader voor het buitengebied is vastgelegd in de onderliggende geldende (moeder)bestemmingsplannen voor het buitengebied (zie paragraaf 1.3).

In het bestemmingsplan is de ruimtelijke kwaliteit van de 7 verschillende landschappen vastgelegd in de zogenoemde 'Landschap Identiteit Kaarten' (LIK's). Bij het opstellen van de LIK's is onder andere gebruik gemaakt van de provinciale Catalogus Gebiedskenmerken.
Na het opstellen van de LIK's is per deelgebied een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het eigen gemeentelijke beleid.
De Ontwikkelingsvisies zijn als bijlagen bij de planregels van de betreffende bestemmingsplannen ''Buitengebied Hardenberg'', ''Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim -Zuid'' en ''Correctieve herziening Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg'' opgenomen.

Zoals al eerder aangegeven, worden in de betreffende bestemmingsplannen kleinschalige windturbines mogelijk gemaakt bij onder andere agrarische bedrijven. Het voorliggende paraplubestemmingsplan betreft een verruiming van de geldende mogelijkheden om bij agrarische bedrijven met een bouwvlak binnen het besloten en open heideontginningslandschap zoveel mogelijk van de energiebehoefte duurzaam op te kunnen wekken.

2.3.2 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

De agrarische sector is vitaal, van groot economisch belang en van grote betekenis voor het beheer van het landschap. In de Omgevingsvisie wordt het voornemen aangegeven om de sector zo goed mogelijk te blijven stimuleren en faciliteren. Zo blijft deze ook in de toekomst vitaal. De omvang van het landelijk gebied biedt daarvoor ook letterlijk de ruimte.

Ten aanzien van duurzaamheid wordt in de Omgevingsvisie de noodzaak onderstreept om grootschalig hernieuwbare energie op te wekken (wind, zon, biomassa) om aan de energievraag te kunnen voldoen. De gemeente spreekt de ambitie uit om in 2030 ten minste 30% van het gemeentelijk energieverbruik duurzaam op te wekken binnen de gemeentegrenzen. In combinatie met intensieve energiebesparingen levert dit in 2030 een 49% minder CO2-uitstoot op.
Samen met de netwerkbedrijven wordt gewerkt aan een strategie voor het benutten van duurzaam gas. Er wordt gestreefd naar een besparing van fossiel gas die overeenkomt met het gasverbruik van een kwart van de woningen binnen de gemeente.

De energietransitie en vooral de grootschalige locaties voor wind- en zonne-energie hebben grote gevolgen voor leefomgeving en landschap. Dat geldt voor de periode tot 2030, maar ook zeker daarna. Tot 2050 verdubbelt de opgave voor de energietransitie.

Er worden in de Omgevingsvisie geen specifieke uitspraken gedaan ten aanzien van kleinschalige windturbines bij agrarische bedrijven. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op het voornemen om zoveel mogelijk van de energiebehoefte duurzaam op te wekken.

2.3.3 Regionale Energiestrategie West-Overijssel (RES)

De gemeente Hardenberg werkt samen met andere gemeenten, de provincie en waterschappen in West Overijssel aan een Regionale Energie Strategie (RES). Hierin staat waar en hoeveel duurzame elektriciteit er in 2030 in de regio kan worden opgewekt en wat daarvoor nodig is.

De plannen voor de gemeente Hardenberg staan in het meerjarenprogramma Duurzaam Hardenberg voor de periode 2020 tot en met 2024. Dit meerjarenprogramma vormt het kader voor de inbreng van de gemeente Hardenberg in de Regionale Energiestrategie voor West-Overijssel.

Meerjarenprogramma Duurzaam Hardenberg
In het meerjarenprogramma van de gemeente Hardenberg staat voor het opwekken van duurzame energie het volgende doel: de gemeente wil in 2030 minimaal 30% van alle energie die in Hardenberg gebruikt wordt binnen de gemeentegrenzen duurzaam opwekken. In 2050 wil de gemeente alle energie duurzaam en fossielvrij opwekken.

Om dit doel te halen is ook in Hardenberg het grootschalig opwekken van windenergie, zonne-energie en energie uit biomassa noodzakelijk. De projecten die hiervoor al zijn gestart, lopen de komende jaren door. Zo verkent een omgevingsadviesgroep de mogelijkheden voor windturbines in het gebied tussen Bergentheim, Kloosterhaar en Sibculo. Ook de locatie in het bosgebied langs de N36 ten zuiden rotonde De Witte Paal in het bos bij Diffelen, blijft in beeld als mogelijke locatie voor windturbines.

Voor het opwekken van zonne-energie worden vooral daken gebruikt. De gemeente gaat terughoudend om met zonnepanelen op landbouw- of natuurgrond.

In het meerjarenprogramma is ook aandacht voor wat de energietransitie betekent voor mobiliteit, het bedrijfsleven en de landbouw. Daarnaast zijn '‘klimaatadaptatie’' en ‘'circulariteit'’ belangrijke thema's voor de komende jaren.

Er worden geen specifieke uitspraken gedaan ten aanzien van kleinschalige windturbines bij agrarische bedrijven. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op het voornemen om zoveel mogelijk van de energiebehoefte duurzaam op te wekken.

2.3.4 Notitie kleine windmolens in het bestemmingsplan Buitengebied

Naar aanleiding van de opdracht van de raad aan het college van 10 maart 2020 is een notitie opgesteld om een en ander nader uit te werken.

In notitie wordt ingegaan op de achtergrond van de huidige regeling in het bestemmingsplan. Daarbij wordt opgemerkt dat de in de geldende bestemmingsplannen opgenomen bouwmogelijkheid voor kleine windturbines voor veel agrariërs toereikend zal zijn. Er zijn omstandigheden waaronder de voorgeschreven tiphoogte van maximaal 25 m en de eis van plaatsing binnen het bouwvlak onnodig beperkend zijn. Voor die gevallen biedt een verruiming van de bouwmogelijkheden uitkomst.

In de notitie worden drie mogelijke opties voor aanpassing van het bestemmingsplan gegeven. Door de gemeenteraad is gekozen voor de tweede optie waarbij:

  • het bij recht mogelijk wordt gemaakt om binnen het agrarisch bouwvlak windturbines te bouwen met een maximale tiphoogte van 25 m;
  • een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen voor de bouw van windturbines met een ashoogte van maximaal 25 m en voor de plaatsing van windturbines tot maximaal 25 m buiten het agrarisch bouwvlak.
    Aan deze afwijkingsbevoegdheid worden een aantal voorwaarden verbonden, waaronder de combinatie met zonnepanelen en de opstelling van een ruimtelijke kwaliteitsplan, om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen.

Hierbij wordt de gebiedsgerichte benadering in standgehouden. Dat wil zeggen dat de bouw van kleine windturbines, net zoals nu het geval is, alleen mogelijk is in de heide- en veenontginningslandschappen.

Het voorliggende bestemmingsplan geeft uitvoering aan het voornemen voor het verruimen van de mogelijkheden voor kleine windturbines bij agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Dit hoofdstuk gaat in op de vraag waar en onder welke voorwaarden kleine windturbines in de gemeente Hardenberg worden toegestaan. Daarbij spelen diverse (omgevings)aspecten een rol. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines bij agrarische bedrijven.

3.1 Milieueffectrapportage/ m.e.r.-beoordeling

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is sprake van een windturbinepark in het geval van ten minste drie windturbines. Het mogelijk maken van individuele kleine windturbines nabij agrarische percelen valt niet onder de activiteiten die zijn genoemd in het Besluit milieueffectrapportage:

  • In de C-lijst van het besluit (22.2) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark m.e.r.-plichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer.
  • In de D-lijst van het besluit (22.2) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 10 windturbines of meer.

In het plan worden maximaal twee windturbines mogelijk gemaakt per agrarisch bedrijf. Twee met elkaar samenhangende windturbines vormen geen windturbinepark in de zin van het Besluit milieueffectrapportage en vallen daarom per definitie buiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht. Daarmee is er dus ook geen verplichting om een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling of een milieueffectrapportage op te stellen.

Op grond van het paraplubestemmingsplan is het in theorie mogelijk dat verspreid over het buitengebied van de gemeente Hardenberg bij verschillende agrarische bedrijven meer dan 20 kleine windturbines geplaatst worden.
De kleine windturbines die in het voorliggende bestemmingsplan bij de agrarische bedrijven mogelijk worden gemaakt vormen geen afzonderlijke inrichtingen. De windturbines staan binnen het agrarisch bouwvlak of op korte afstand daarvan (max 25 m), ze voorzien hoofdzakelijk in de stroomvoorziening van het betreffende agrarische bedrijf, ze functioneren technisch zelfstandig per agrarisch bedrijf en er is geen sprake van een organisatorische binding. Daarbij ligt het niet voor de hand dat de kleine windturbines bij de verschillende agrarische bedrijven een eenheid zullen vormen vanwege bijvoorbeeld onderlinge gelijkmatige afstand, type, hoogte of afstand.
Tot slot ligt het niet voor de hand dat kleine windturbines gelijktijdig bij de verschillende agrarische bedrijven geplaatst zullen worden. Cumulatieve effecten vanwege de aanleg (geluid vanwege heiwerkzaamheden) worden dan ook niet voorzien.

Zoals uit de volgende paragrafen van dit hoofdstuk 3 blijkt wordt in het kader van de omgevingsvergunning per geval beoordeeld of bij realisatie van een kleine windturbine wordt voldaan aan de relevante toetsingskaders op onder andere het gebied van natuur en of er geen sprake is van een significant negatief effect.
Van belang zijn hierbij met name vliegroutes van vleermuizen en trekroutes van vogels. Ook in het geval windturbines op of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied worden geplaatst, zal moeten worden gekeken naar mogelijk verstorende effecten vanwege slagschaduw of geluid.

Bij realisatie van windturbines bij agrarische bedrijven op korte afstand van elkaar zou ook effect kunnen ontstaan op de landschappelijke inpassing. Hier wordt in het kader van de op te stellen ruimtelijke kwaliteitsplannen, aan de hand van de gebiedskenmerken uit de landschap Identiteits Kaarten (LIK), aan getoetst.

3.2 Relatie Wet Milieubeheer

Voor kleine windturbines is de rotordiameter van belang:

  • Kleine windturbines met een rotordiameter vanaf 2 m vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2.
    Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.
  • Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2 m vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Omdat in de Wet milieubeheer niet voor niets de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan 2 m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan.
Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan 'Handreiking miniwind en kleine windturbines' van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.

De volgende paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder.

3.3 Geluid en milieuzonering

Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine (of een combinatie van windturbines) ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder voldoet aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht. Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld.

Omdat het voorliggend bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht.

Opgemerkt wordt dat de VNG-Handreiking Bedrijven en milieuzonering bij een windturbine met een wiekdiameter van 20 m uitgaat van een normafstand van 100 m (milieucategorie 3.1) tussen milieugevoelige functies, zoals woningen. Dit op basis van het aspect geluid.
Indien windturbines buiten het agrarisch bouwperceel worden aangevraagd binnen een afstand van 100 m tot milieugevoelige gebouwen, dient door middel van geluidsonderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van geluidhinder.

Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.4 Externe veiligheid

Kleine windturbines (met een rotordiameter vanaf 2 m) vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.3 voorschriften opgenomen waaraan een windturbine moet voldoen. Deze beoordeling vindt plaats bij de in te dienen melding.

In artikel 3.15 zijn voorschriften opgenomen m.b.t normering voor externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00381-VG01_0002.png"

Bij het indienen van een melding en aanvraag omgevingsvergunning bouw wordt getoetst of de windturbine voldoet aan bovenstaande normering.

De risico's van windturbines in de nabijheid van risicobronnen kan consequenties hebben op deze risicobronnen (kunnen risicoverhogend zijn). Dit geldt echter alleen voor grote windturbines.
Voor kleinschalige windturbines is er geen sprake van een risicoverhogend effect op deze risicobronnen. Dergelijke installaties zoals risicovolle inrichtingen die onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen zijn met name ook niet in het buitengebied gelegen.

Desalniettemin moet ook voor kleine windturbines voldoende afstand worden gehouden tot risicobronnen.

In het buitengebied van de gemeente komen de volgende relevante risicobronnen voor:

  • a. ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen;
  • b. hoogspanningsinfrastructuur.

Hoofdspoorwegen die relevant zijn (die onderdeel uitmaken van het basisnet spoor i.v.m. structureel vervoer gevaarlijke stoffen) zijn niet relevant voor het plangebied.

Toetsing
Uit de publiek toegankelijke risicokaart blijkt dat in het plangebied verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00381-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede risicokaart (bron www.risicokaart.nl)

Binnen het plangebied liggen verscheidene aardgastransportleidingen, regionale wegen en andere risicobronnen. Gebieden kunnen op voorhand niet worden getoetst op de mogelijkheid van de bouw van een kleine windturbines binnen het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf met als recht een tiphoogte van 25 m en met afwijking een ashoogte van 25 m. Deze toetsing wordt uitgevoerd bij een aanvraag omgevingsvergunning.
In de juridische regeling is om die reden een regel opgenomen die de afstand van windturbines tot risicobronnen borgt.

In onderstaand figuur wordt de ligging van de hoogspanningsverbindingen van TenneT die door de gemeente lopen, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00381-VG01_0004.png"

Figuur 3.2 Situering hoogspannuingsverbindingen TenneT

In het geldende bestemmingsplan is de afstand die windturbines ten aanzien van de hoogspanningsleiding en gasleidingen dienen aan te houden vastgelegd op 20 m:

  • Ten aanzien van de afstand hoogspanningsverbindingen is een andere methode om uit te gaan van het beïnvloedingsgebied van de windturbine. Deze wordt op basis van het 'handboek risicozonering windturbines' bepaald en komt overeen met de maximale werpafstand door een afbrekend rotorblad van een windturbine. TenneT adviseert ten opzichte van bovengrondse verbindingen en stations een vrije ruimte aan te houden die minimaal gelijk of groter is dan de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental of indien groter de ashoogte plus de 1/2 rotordiameter. Daarbij wordt opgemerkt dat in het handboek wordt uitgegaan van grootschalige windturbines.
    Voor het plaatsen van kleinschalige windturbines bij agrarische bedrijven in heide- en veenontginningslandschappen alsmede bij Bedrijf, Maatschappelijk, Recreatie en Wonen wordt, overeenkomstig het advies van TenneT ten aanzien van hoogspanningsleidingen, uitgegaan van de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental van de turbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand.
  • Ten aanzien van gasleidingen wordt, overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen, een afstand van 20 m aangehouden.

Ten aanzien van spoorwegen wordt voor windturbines bij agrarische bedrijven in heide- en veenontginningslandschappen in het het 'handboek risicozonering windturbines' uitgegaan van een afstand van 7,85 m plus en halve rotordiameter ten opzichte van de bestemming, met een minimum van 30 m.

Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine dient bekeken te worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen.
Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat er in het bestemmingsplan een regeling opgenomen dient te worden ter bescherming van gas- en hoogspanningsleidingen. Deze regeling is opgenomen, waardoor het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.

3.5 Landschappelijke inpassing

Het buitengebied van Hardenberg is opgedeeld in verschillende landschapstypen, met elk hun eigen gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichting:

  • Beekdallandschap (BD).
  • Essen- en hoevenlandschap (EH).
  • Besloten heideontginningslandschap (BH).
  • Besloten veenontginningslandschap (BL).
  • Open veenontginningslandschap (OL).
  • Open heideontginningslandschap (OHL).

Deze gebiedskenmerken zijn in het kader van de geldende bestemmingsplannen verder uitgewerkt met inbreng van de kennis en ervaringen van de bewoners van het gebied, maar ook van de organisaties die professioneel bij het gebied zijn betrokken. De uitkomsten van dit proces zijn vastgelegd in Landschap Identiteit Kaarten (LIK's). Hieruit volgt dat de identiteit van de deelgebieden voornamelijk is gebaseerd op de visuele kenmerken, zoals de structuur van het landschap, de aanwezige bebouwing en het grondgebruik. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit, omdat ze bepalend zijn voor de manier waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden ingepast. De LIK's zijn als bijlagen bij de regels van de geldende bestemmingsplan opgenomen.
Op grond van de geldende bestemmingsplannen in het buitengebied van Hardenberg (zie paragraaf 1.3) worden geen kleine windturbines mogelijk gemaakt in gebieden waar sprake is van een kwetsbaar landschap. Het gaat daarbij om het beekdallandschap, het essen- en hoevenlandschap, het Natuurnetwerk Nederland (NNN voorheen EHS) en de beschermde dorpsgezichten. Dit is geborgd in de planregels van de geldende bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is hier opnieuw invulling aan gegeven door de verruiming van de mogelijkheden voor kleine windturbines bij agrarische bedrijven te beperken tot de bestemmingen:

  • Agrarisch met Waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap.
  • Agrarisch, uitsluitend ter plaatse van het perceel aan de Zwartedijk 46. Het perceel valt binnen het open veenontginningslandschap.

Binnen deze bestemmingen wordt binnen het bouwvlak als recht de bouw van ten hoogste 2 windturbines mogelijk gemaakt.

In navolging van het amendement van 21 juni 2022 (zie paragraaf 1.1) wordt het met een nieuwe afwijkingsbevoegdheid voor agrarische bedrijven met de bestemmingen:

  • Agrarisch met Waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap;

alsmede

  • Agrarisch met waarden - Beekdallandschap;
  • Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap;
  • Agrarisch (Zwartedijk 46 en Lutteresweg 4);

mogelijk om binnen en buiten het bouwvlak windturbines toe te staan tot grotere hoogte. Als voorwaarde is in de planregels opgenomen dat de landschappelijke inpassing wordt uitgewerkt in een 'ruimtelijk kwaliteitsplan'. Daarin moet worden beschreven op welke wijze de windturbines landschappelijk gezien zijn ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Daarbij wordt voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken gebruik gemaakt van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK's maken deel uit van de onderliggende bestemmingsplannen.
Een en ander betekent dat de landschappelijke inpassing geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.6 Cultuurhistorie

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Archeologie
Het voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de geldende bestemmingsplannen waarin archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming ''Waarde-Archeologie'' zijn geborgd. Op basis van deze bestaande regels wordt bepaald of er een archeologisch onderzoek nodig is of eventueel dat plaatsing op de betreffende plek ongewenst is.
Vanwege het geringe oppervlak van kleinschalige windturbines zal naar verwachting in veel gevallen vanuit archeologie geen beperking zijn.

Bebouwd erfgoed
Vanwege de bijzondere cultuurhistorische waarden en de samenhang in de bestaande ruimtelijke structuur, zijn er geen (kleinschalige) windturbines toegestaan binnen het beschermd dorpsgezicht.
Voor plaatsen bij monumenten, beeldbepalende en/of karakteristieke panden buiten het beschermd dorpsgezicht is altijd een positief advies van een onafhankelijk deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw een vereiste bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een kleinschalige windturbine.

Een Rijksmonument, beeldbepalend pand of karakteristiek pand is beeldbepalend in zijn omgeving en heeft een bijzonder karakter. Dit beeld moet niet verstoord worden door het plaatsen van een kleinschalige windturbine, hiervoor is een zwaardere motivering noodzakelijk.
Voor andere locaties kan worden volstaan met een reguliere welstandstoets.

Een en ander betekent dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.7 Watertoets

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te "toetsen op water", de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plaatsen van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van deze aanvragen wordt het aspect water ook beoordeeld.

Een en ander betekent dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.8 Visuele hinder

Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de kleine windturbines binnen het bouwvlak bij een agrarisch bedrijf als recht een tiphoogte van 25 m mogen hebben en met afwijking een ashoogte van 25 m, kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder.
Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken.

Ook het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, dat bij het inwerking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen worden toegepast.

In artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer is vastgelegd dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:
"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object".

Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van 12 m, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144 m (12 maal een rotordiameter van 12 m) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan 17 keer per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag zou voordoen.
Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.

Gelet op het feit dat het gaat om kleine windturbines en dat deze in ieder geval op 50 m afstand van geluidgevoelige functies moeten worden gesitueerd (zie paragraaf 3.3), is de kans op slagschaduw en lichtreflectie erg klein. Wel kan bij de positionering van de één of meerdere turbines rekening worden gehouden met de stand ten opzichte van hindergevoelige functies.

Een en ander betekent dat de visuele hinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.9 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de Habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een ''lijst met vrijstellingen'' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu, maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine gedaan.

De Wet natuurbescherming is onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus mogelijk noodzakelijk om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

Het voorliggende paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het mogelijk maken van kleine windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen.

4.2 Opzet en toelichting regels

Per hoofdstuk is de opbouw van de regels beschreven.

4.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen.

Omdat het begrip windturbine niet in alle bestemmingsplannen is opgenomen is deze toegevoegd. Het begrip sluit aan op het begrip uit de ''moeder''-bestemmingsplannen.

Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning wordt verstaan, het begrip kleinschalige duurzame energiewinning toegevoegd.

Artikel 2 Wijze van meten
Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Artikel 3 Van toepassing verklaring
Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen bestemmingsplannen.
De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.

4.2.2 Hoofdstuk 2 Regels windturbines

Artikel 4 Wijzigingen algemene afwijkingsregels voor windturbines
In de geldende bestemmingsplannen ''Buitengebied Hardenberg'', ''Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim -Zuid'' en ''Correctieve herziening Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg'' wordt de redactie van de bestaande algemene afwijkingsregels aangepast:

  • Als gevolg van het voorliggende parapluplan zijn de afwijkingsregels, zoals opgenomen in de bovengenoemde bestemmingsplannen, niet meer van toepassing voor de geldende agrarische bestemmingen met waarden. Binnen de geldende afwijkingsbevoegdheden komen de zinsnedes die verwijzen naar de agrarische bestemming en de hoogspanningsverbinding te vervallen en zijn deze in de plantekst dan ook doorgehaald.
  • De bestaande afwijkingsbevoegdheid ziet nog wel toe op de andere genoemde bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk, Recreatie en Wonen voor zover deze niet gelegen zijn in de landschapstypen Beekdal- en Essen- en Hoevenlandschap en in het beschermd stads- en dorpsgezicht. Voor deze bestemmingen wordt naar aanleiding van een zienswijze van TenneT de aan te houden afstand van nieuwe windturbines ten opzichte van hoogspanningsverbindingen aangepast. In de afwijkingsbevoegdheden wordt een deel van de plantekst daartoe doorgehaald en waar nodig onderstreept   aangevuld.

Artikel 5 Bouwregels windturbines bij agrarische bedrijven
Als recht wordt de bouw van maximaal 2 windturbines per agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt met een tiphoogte van 25 m binnen de bouwvlakken met de bestemmingen:

  • Agrarisch met Waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap (vermeerderingsbedrijf);
  • Agrarisch, uitsluitend ter plaatse van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Zwartedijk 46 Slagharen met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01, zoals is vastgesteld op 01-07-2014;

zoals opgenomen in bijlage 2 van de planregels, .

Binnen de geldende bestemmingsplannen (zie bijlage 2 bij de regels) is in een tweetal plannen abusievelijk niet aangesloten op de gebiedsgerichte wijze van bestemmen. In beide gevallen hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' gekregen:

  • In het geval van het perceel aan de Zwartedijk 46 in Slagharen (bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Zwartedijk 46 Slagharen) is sprake van ligging binnen het open veenontginningslandschap. Daar zijn binnen het bouwvlak als recht 2 windturbines met een tiphoogte van 25 m toegestaan;
  • op het perceel aan de Lutteresweg 4 te Lutten (Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, partiële herziening De Lutteresweg 4 te Lutten) is sprake van een essen- en hoevenlandschap. Ter plaatse zijn als recht géén windturbines toegestaan, maar wel met een afwijking van de bouwregels (zie onder Artikel 6 Afwijken van de bouwregels ).

Om in de planregels dit onderscheid te kunnen maken is de opsomming in lid 5.1 van de planregels aangevuld met Agrarisch, uitsluitend ter plaatse van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Zwartedijk 46 Slagharen.

Artikel 6 Afwijken van de bouwregels

In dit artikel is een nieuwe afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleine windturbines met een hogere ashoogte van 25 m te bouwen binnen of aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak voor de bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Beekdallandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Besloten veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open heideontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap;
  • Agrarisch met Waarden - Open veenontginningslandschap (vermeerderingsbedrijf);
  • Agrarisch;

zoals opgenomen in bijlage 2 van de planregels.

In de bestemmingsplannen ''Buitengebied Hardenberg'', ''Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim -Zuid'' en ''Correctieve herziening Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg'' wordt deze nieuwe afwijkingsbevoegdheid toegevoegd.
In de overige bestemmingsplannen is deze afwijkingsbevoegdheid nieuw.

In de planregels zijn de voorwaarden van de gemeente als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen. Het gezamenlijk maximum aantal windturbines per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 2 met inbegrip van de eventuele bestaande windturbines binnen het agrarische bouwvlak. Hiermee wordt voorkomen dat er sprake is van een windturbinepark, als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zie paragraaf 3.1)
Daarbij is op te merken dat de gemeente Hardenberg het van belang vindt dat de visuele relatie en ruimtelijke verbinding tussen het agrarische bouwvlak en de windturbines behouden moet blijven. In dat kader mag de mast van de windturbine maximaal 25 meter vanaf het bouwperceel worden geplaatst. 

Eigen behoefte

Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven hogere windturbines buiten het agrarische bouwvlak worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf.

Landschappelijke inpassing
Het is verder van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij tevens de mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op het dak een reële optie is voor het bedrijf, dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op het dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de LIK's die deel uitmaken van de onderliggende bestemmingsplannen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbij behorende agrarische gronden. Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 3.7 lid 3.6 moet worden toegepast.

Het benutten van zonne-energie op het dak om te voorzien in de eigen energiebehoefte heeft voor de gemeente de voorkeur. Om die reden is in de betreffende gebruiksregel ook de mogelijkheid opgenomen voor de opwekking van zonne-energie voor het geval de geldende bestemmingsplannen niet in dit gebruik voorzien.

4.2.3 Hoofdstuk 3 en 4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is.

De anti-dubbeltelregeling (artikel 8) in hoofdstuk 3 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Ten slotte is in hoofdstuk 4 nog een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel 9) en een slotregel (artikel 10).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Omdat het slechts gaat om beperkte aanvullingen en aanpassingen van de geldende bestemmingsplannen en beleid van andere overheden/overheidsorganen niet geraakt wordt met dit paraplubestemmingsplan, wordt voor dit plan geen inspraakmogelijkheid geboden.

5.2.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg, kleine windturbines bij agrarische bedrijven” gezonden naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, het waterschap Vechtstromen en het LTO Noord Vechtdal (hierna LTO) gezonden:

  • De provincie Overijssel geeft per e-mailbericht van 3 november 20121 aan dat sprake is van een mooi kader voor de vergunbaarheid van kleine windturbines dat past in het provinciaal ruimtelijk beleid. Er zijn voor de provincie dan ook geen belemmeringen wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht.
  • Het waterschap Drents Overijsselse Delta geeft per e-mailbericht van 1 november 2021 aan akkoord te gaan met het voorontwerp-bestemmingsplan, mits de aangegeven aanpassingen van de gemeente worden verwerkt.
  • Het waterschap Vechtstromen heeft per email-bericht van 24 november 2021 laten weten met het voorontwerp-bestemmingsplan in te kunnen stemmen onder voorwaarden dat aanvragen voor omgevingsvergunning voor een kleine windturbine altijd op het aspect water getoetst worden, en niet waar nodig.
    Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting van het bestemmingsplan hierop aangepast.

Gemeentelijke reactie op overlegreactie LTO Noord Vechtdal
Op 15 november 2021 heeft LTO schriftelijk op het bestemmingsplan gereageerd. De reactie is daarna nog mondeling (telefonisch) toegelicht.

In haar reactie geeft LTO aan dat zij achter een aanpassing van de huidige regeling ten aanzien van kleine windturbines staat. LTO heeft er begrip voor dat de plaatsing van kleine windturbines aan regels is gebonden, maar pleit ervoor om de drempels voor het plaatsen daarvan zo laag mogelijk te houden. Temeer omdat het economisch rendement gering is.

Samengevat vraagt LTO om:

  • 1. De bouw van windturbines tot een ashoogte van 25 m en tot een afstand van 25 m buiten de gebouwen bij recht mogelijk te maken. Dit vereenvoudigt de procedure.
  • 2. Via maatwerk de plaatsing van kleine windturbines tot een ashoogte van 35 m mogelijk te maken, met een positief (landschappelijk) advies van het Oversticht.
  • 3. De plaatsing van windturbines op een grotere afstand van het bouwblok (bijvoorbeeld tot 150 m) mogelijk te maken, onder voorwaarde van een positief advies van het Oversticht en mits milieutechnisch passend. Bebouwing en begroeiing hebben namelijk een negatieve invloed op de productie van windturbines.
  • 4. De bouw van windturbines mogelijk te maken zonder de voorwaarde dat er ook zonnepanelen moeten worden geplaatst. Zon- en windproductie zijn niet uitwisselbaar, er moet zowel in de zomer als de winter worden geproduceerd naar behoefte.
  • 5. De capaciteit van de windturbine niet af te stemmen op het energieverbruik van de afgelopen jaren. Deze voorwaarde is onnodig beperkend.
  • 6. Het voor alle landbouwbedrijven, in alle landschapstypen, mogelijk te maken dat er windturbines worden gebouwd. Naar de toekomst toe wordt de energieproductie door LTO gezien als een onderdeel van een modern landbouwbedrijf.

Gemeentelijke reactie op LTO:

Ad 1. Verruiming bouwmogelijkheden bij recht
Op 10 maart 2020 heeft de gemeenteraad via een motie het college van burgemeester en wethouders opgedragen om de maximum ashoogte van een kleine windturbine te stellen 25 m en de mogelijkheden om windturbines buiten het bouwvlak te kunnen plaatsen te verruimen. Dit is alleen mogelijk via een bestemmingsplanherziening.
Op 1 december 2020 heeft de raad zijn opdracht aan het college als volgt geconcretiseerd:

  • Bij recht moet de bouw van windturbines met een tiphoogte van 25 m binnen het agrarisch bouwvlak mogelijk worden gemaakt;
  • Bij afwijking moet de bouw van windturbines met een ashoogte van maximaal 25 m en tot maximaal 25 m buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk worden gemaakt.

Dit onderscheid is vooral gemaakt om landschappelijke redenen. Hoe hoger de windturbines worden en hoe verder ze van het agrarisch bedrijf af staan, hoe groter de (mogelijke) invloed op het landschap is.
Een windturbine met een ashoogte van 25 m komt een stuk hoger over dan een windturbine met een tiphoogte van 25 m. Uitgaande van de gangbare modellen windturbines is het verschil zelfs meer dan 10 m (21 m versus 33 m tiphoogte). En hoe verder de windturbine van de bestaande gebouwen af komt te staan, hoe minder de (visuele) relatie met het betreffende bedrijf wordt. Voor windturbines met een tiphoogte van meer dan 25 m en voor windturbines die buiten het bouwvlak worden geplaatst is maatwerk nodig, zodat er voldoende aandacht is voor de landschappelijke inpassing van deze windturbines.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt niet overgenomen.

Ad 2. Bouw windturbines met ashoogte tot 35 m
LTO (landelijk) typeert een boerderijmolen als een turbine met een ashoogte van maximaal 35 m. Voorgesteld wordt om de bouw windturbines met een ashoogte tussen 25 m en 35 m via maatwerk (binnenplanse afwijking) mogelijk te maken.
De opdracht van de gemeenteraad ziet op windturbines tot een ashoogte van maximaal 25 m. Bij een turbine met een ashoogte van 25 m hoort een tiphoogte van ongeveer 33 m. Als de ashoogte wordt verhoogd naar 35 m, dan komt de tiphoogte daarmee op ongeveer 45 m. De landschappelijke impact daarvan is zo groot dat het buiten de opdracht van de gemeenteraad en daarmee buiten het kader van dit bestemmingsplan valt.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt niet overgenomen.

Ad 3. Bouw windturbines buiten het bouwvlak
Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat er sprake moet zijn van een ruimtelijke relatie tussen het agrarisch bedrijf en de windturbine(s) die erbij worden geplaatst. Het moet duidelijk zijn dat het niet gaat om een solitaire opstelling in het veld.
De afstand van 25 m komt overeen met de afstand die in het bestemmingsplan Buitengebied geldt voor herbegrenzing van een agrarisch bouwvlak. Er is altijd sprake van maatwerk, omdat de grens van het bouwvlak lang niet altijd overeen komt met de buitenmuur van de stal. Veel bedrijven hebben nog onbebouwde ruimte in het bouwvlak.
Hoe groter de afstand tussen het bedrijf en de windturbine, hoe minder het zichtbare verband tussen beide is en hoe groter de invloed op het landschap. Een verruiming van de afstand van 25 is daarom niet gewenst.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt niet overgenomen.

Ad 4. Bouw windturbines zonder combinatie met zonnepanelen

De combinatie met zonnepanelen komt voort uit de opdracht van de gemeenteraad. De achterliggende gedachte is dat de gemeente het dakpotentieel voor de opwekking van zonne-energie optimaal wil benutten. Dit ligt vast in het Meerjarenprogramma duurzaam Hardenberg 2020-2024.
Terecht merkt LTO op dat er situaties zijn waarin de aanleg van zonnepanelen niet mogelijk is, of onvoldoende rendement oplevert. Daarom is in het bestemmingsplan het voorschrift opgenomen dat in elk geval de mogelijkheid moet zijn verkend om door middel van zonnepanelen in de eigen energiebehoefte te voorzien. Dit voorschrift geldt overigens niet voor windturbines die bij recht kunnen worden geplaatst.
Als uit de verkenning blijkt dat het aanbrengen van zonnepanelen niet mogelijk of redelijk is, kan ook een windturbine (hoger dan bij recht is toegestaan en/of buiten het bouwvlak) worden gebouwd zonder zonnepanelen te plaatsen. Het geheel laten vervallen van de onderzoeksplicht past niet binnen de opdracht van de raad en binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzame energie.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt niet overgenomen.

Ad 5. Loslaten relatie met eigen energieverbruik
Het bestemmingsplan maakt (evenals het nu geldende bestemmingsplan) alleen de bouw van windturbines mogelijk om primair te voorzien in de eigen energiebehoefte van het agrarisch bedrijf. Uiteraard vindt er ook teruglevering aan het net plaats en dat is, net zoals bij zonnepanelen het geval is, geen probleem.
In de plantoelichting staat vermeld dat voor het bepalen van de eigen energiebehoefte wordt uitgaan van het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar. In de planregels komt deze eis niet terug. Het is meer indicatief bedoeld en deze bepaling kan daarom vervallen. De agrarische bestemming regelt al dat het primair moet gaan om de productie van energie voor het eigen bedrijf.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt overgenomen.

Ad 6. Loslaten koppeling met landschapstypen
Volgens het geldende bestemmingsplan zijn windturbines niet toegestaan in de kwetsbare landschapstypen in onze gemeente: de beekdalen en de essen- en hoevenlandschappen. Dit komt voort uit de gebiedsgerichte benadering die de basis is voor al het ruimtelijk beleid van de gemeente voor het buitengebied.
De agrarische bedrijven in deze gebieden hebben wel de mogelijkheid om zonnepanelen te leggen. Maar vanwege de landschappelijke invloed die windturbines kunnen hebben is het niet gewenst om deze alsnog in algemene zin mogelijk te maken.
In voorkomende gevallen kan, mits landschappelijk inpasbaar, aan de plaatsing van een windturbine worden meegewerkt via een afzonderlijke procedure. Maatwerk blijft dus mogelijk.
Conclusie: het voorstel van LTO wordt niet overgenomen.

5.2.3 Ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven' heeft vanaf donderdag 2 december 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de ter inzagetermijn was woensdag 12 januari 2022.
De terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is bekendgemaakt in het gemeenteblad, het huis-aan-huisblad De Toren van 1 december 2021 en op de gemeentelijke website. Het bestemmingsplan kon digitaal worden ingezien op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en op papier, na afspraak, bij de Publieksdienst in het gemeentehuis in Hardenberg.

Er zijn 4 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn ingekomen en dus tijdig ingediend. De zienswijzen zijn in het zienswijzenverslag samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Het zienswijzenverslag is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
De zienswijzen geven aanleiding tot (ambtelijke) aanpassingen van de planregels.

5.2.4 Vastgesteld bestemmingsplan

Het plan is door de gemeenteraad op 21 juni 2022 gewijzigd vastgesteld. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.