direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hardenberg, Marslanden II, schoolgebouw en sportvelden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wijk Marslanden in Hardenberg krijgt steeds meer inwoners. Doordat de wijk blijft groeien, wonen er ook steeds meer kinderen die naar de basisschool gaan. Veel kinderen die in Marslanden wonen gaan naar OBS De Kern en CBS Marsweijde. Deze scholen zijn samen met andere functies gevestigd in gebouw De Matrix. Beide scholen in De Matrix kennen capaciteitsproblemen. Het tekort aan ruimte wordt nu tijdelijk opgelost met tijdelijke huisvesting naast De Matrix. Om de groei van het aantal basisschoolleerlingen op te vangen worden aan de noordkant van Marslanden een nieuw schoolgebouw en een kinderdagverblijf gerealiseerd. Daarnaast worden aan de oostkant van het schoolgebouw twee hockeyvelden aangelegd voor de hockeyers van hockeyclub GZG. De hockeyclub blijft groeien en heeft behoefte aan een extra veld. De Boshoek, waar de hockeyclub nu nog gevestigd is, heeft te weinig capaciteit.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteiten niet toe. Hierdoor is een nieuw bestemmingsplan vereist. Een bestemmingsplan met toelichting moet aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De locatie bestaat nu nog uit agrarische grond en bevindt zich aan de noordelijke rand van Hardenberg. Op dit moment wordt rondom het plangebied de wijk Marslanden gerealiseerd. De planlocatie zal ook deel uitmaken van deze wijk.

De wijdere omgeving van het plangebied bestaat (naast Hardenberg) uit Gramsbergen, Collendoorn, Rheezerveen en Rheeze. Deze dorpen liggen verspreid in het buitengebied van de gemeente. Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0001.png" Figuur 1.1. Plangebied bevindt zich in het zwarte kader (bron: topotijdreis.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0002.png" Figuur 1.2. Plangebied bevindt zich in het zwarte kader (bron: topotijdreis.nl).

Het plangebied heeft de kadastrale aanduiding gemeente Ambt-Hardenberg, sectie O, nummers 2341 en 2343. De oppervlakte is circa 66.330 m2. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidelijke en westelijke zijde vormen de Havermarsweg en de Plaggenmarsweg de grens.

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Voor het plangebied gelden de volgende juridisch-planologische regelingen:

  • bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg 1989 (vastgesteld op 26 april 1989);
  • bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, artikel 30 WRO 1991 (vastgesteld op 28 februari 1991);
  • bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018).

De navolgende figuur bevat een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan uit 1989. De navolgende tekst geeft weer wat de geldende regels zijn van de bestemmingsplannen en in hoeverre deze regels een conflict opleveren met het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0003.png"
Figuur 1.3. Uitsnede geldend bestemmingsplan, het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg 1989
Ten eerste maken de gronden deel uit van het 'Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg 1989'. Op basis van dat bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch'. De betreffende agrarische gronden mogen niet worden gebruikt voor de gewenste educatieve en sportieve functie. Ook is bebouwing op de gronden niet toegestaan. Om deze reden wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, artikel 30 WRO 1991
Het 'Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, artikel 30 WRO 1991' dat in 1991 is vastgesteld, betreft op een aantal punten een herziening van het eerstgenoemde bestemmingsplan. Die wijzigingen hadden ook invloed op het plangebied. Echter, nu ook na deze partiële herziening ter plaatse de bestemming 'Agrarisch' geldt en die agrarische bestemming het planvoornemen niet toelaat, is het noodzakelijk om af te wijken van het bestemmingsplan. Om deze reden wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg
Het derde en meest recente bestemmingsplan dat ter plaatse geldt, heeft betrekking op de parkeerregels in de gemeente Hardenberg. Op basis van de regels van dit plan wordt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken onder andere getoetst of de betreffende activiteit voorziet in voldoende parkeergelegenheid. In dit voorliggende bestemmingsplan zullen die regels worden overgenomen en dus zal er geen sprake zijn van strijdigheid met de 'Facetherziening parkeren Hardenberg'.

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting kent 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daaropvolgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ten zuiden van het plangebied is de nieuwe woonwijk De Cirkel II bijna klaar. Ten westen wordt op dit moment de woonwijk de Marshoogte ontwikkeld. Ten oosten en ten noorden van het plangebied liggen nu nog landbouwgronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0004.jpg"
Figuur 2.1. Luchtfoto.

Het plangebied ligt op de kruising van twee oude landelijke wegen. Dit zijn de Havermarsweg die de zuidgrens is van het plangebied en de Plaggemarsweg die de westelijke grens vormt. Langs deze twee landelijke wegen staat een doorgaande en dubbele bomenrij, die zorgt voor een groene landelijke sfeer.

2.2 Toekomstige situatie

In navolgende figuur is het plangebied in een rood kader aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0005.jpg" Figuur 2.2. DO-126 school-sportlocatie schetsscenario d.d. 6 september 2021 (bron: gemeente Hardenberg).

2.2.1 De ligging

In de toekomstige situatie liggen de nieuwe school en de hockeyvelden centraal in de nieuwe wijk Marslanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0006.jpg"
Figuur 2.3. Conceptschets voor Marslanden II uit structuurvisie Marslanden II 2008, de gele ster markeert de schoollocatie (bron: gemeente Hardenberg).

De school ligt op de kruising van drie ruimtelijke dragers van de wijk. Deze ruimtelijke dragers zijn drie robuuste doorgaande langzaam verkeersroutes. Twee routes zijn de bestaande bomenlanen Havermarsweg en Plaggemarsweg. Deze oude landwegen worden snelle en herkenbare fietsroutes door de wijk en sluiten goed aan op de wandel- en fietsroutes in het buitengebied. De derde langzaam verkeersroute ligt er feitelijk ook al. Dat is de Van Coeverdenstraat. Vanaf de Markt in het centrum is het een supersnelle fietsverbinding naar Marslanden. Via een fraaie brug over de Vecht, een tunnel onder de N34 en de Schoutenhof loopt de Koehierdesteeg/Van Coeverdenstraat straks in één lijn door tot aan de schoollocatie en sluit aan op de kruising van de Havermarsweg en de Plaggemarsweg.

Voor de school en de hockeyvelden is het een perfecte, centraal gelegen locatie. De vindbaarheid, de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid zijn optimaal.

2.2.2 Het programma

Dit bestemmingsplan werkt, zoals reeds vermeld, een divers programma uit van maatschappelijke functies. Hierbij wordt opgemerkt dat de gemeente de betreffende gronden in eigendom heeft en dus zelf uitgeeft. De gemeente houdt dus controle over de ontwikkeling van het plangebied.

In het plangebied komen een school voor het basisonderwijs, een voorziening voor kinderopvang en sportvoorzieningen, bestaande uit twee hockeyvelden en bijbehorende voorzieningen.

Naast die voorzieningen zal ook ruimte zijn voor groen, zoals de windsingels rondom de hockeyvelden, het groen tussen het schoolplein, de school en het parkeren. Afhankelijk van het totale ontwerp, het eventuele dubbelgebruik van parkeerplaatsen en het eventueel gestapeld bouwen van de school kan de benodigde bruto oppervlakte sterk variëren.

In het meest recente schetsscenario voor de school-sportlocatie van 6 september 2021 (DO126) is voor het schoolgebouw circa 2.000 m2 opgenomen. Voor de buitensport zijn twee volledige hockeyvelden, een half hockeyveld en een speelveld voor de buurt getekend. Tussen de sportvelden is ruimte gereserveerd voor en clubhuis van circa 700 m2 en voor een initiatief voor buitensport/fitness van circa 350 m2 .

Ruimte reserveringen voor de toekomst
De oppervlakte die in het voorliggende plan is bestemd voor maatschappelijke functies, is groter dan de nu benodigde ruimte voor de school en sport. Dat is een bewuste keuze zodat ook in de toekomst aan eventuele nieuwe vraagstukken of expansievragen tegemoet kan worden gekomen.

2.2.3 Planopzet

De planopzet van de school, het clubhuis, de hockeyvelden en andere sportvoorzieningen wordt bepaald door de situering op de kruising van drie ruimtelijke dragers van de nieuwe wijk. Deze ruimtelijke dragers zijn de Van Coeverdenstraat, de Havermarsweg en de Plaggemarsweg. In de nieuwe wijk zijn deze wegen autovrij en belangrijke langzaam verkeersroutes. Deze routes starten of eindigen bij de school. De Koehierdesteeg is één lange zichtlijn door de wijk, die loopt vanaf de brug over de Vecht tot aan het schoolgebouw.

Voor de auto wordt de locatie bereikbaar vanaf de noordzijde. De strikte scheiding tussen autoverkeer en langzaam verkeer in de directe omgeving van de school en de sportvoorzieningen is een ander belangrijk uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0007.png"
Figuur 2.4. Verkeersontsluiting (bron: Inpassingsstudie schoollocatie 20210112).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0008.png"
Figuur 2.5. Kruising Plaggemarsweg en Havermarsweg (bron: Google Street view).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0009.jpg"
Figuur 2.6. Uitsnede uit DO-126-school-sportlocatie_schetsscenario d.d. 6-9-2021 (Bron: gemeente Hardenberg).

De basisschool en de kinderopvang worden bij voorkeur ondergebracht in één gebouw. Dit gebouw kan één- of tweelaags zijn. De parkeerplaatsen en parkeerruimte voor de kiss & ride worden gedeeld met de sportvoorzieningen.

Het grootste bouwvolume, de school, wordt geplaatst in de zuidhoek van het plangebied, in de binnenhoek van de kruising van de Havermarsweg en de Plaggemarsweg. Vervolgens zijn van west naar oost het parkeerterrein en de hockeyvelden gesitueerd. Aansluitend bij de school komt aan de noordwestzijde het schoolplein. Ten noordwesten van het schoolplein is ruimte voor de uitbreiding van de school of andere maatschappelijke voorzieningen.

Het clubhuis van de hockey en eventuele andere sportgebouwen worden geplaatst in de strook tussen de buitensportvelden. Deze strook wordt een groene toegangsweg voor deze sportgebouwen. De strook biedt voldoende ruimte voor toekomstige uitbreidingen van de sportgebouwen.

Het fietsparkeren is dichtbij de betreffende voorzieningen, de parkeervoorziening is al dan niet overdekt en is volledig gescheiden van het autoparkeren.

2.2.4 Openbare ruimte en bebouwing

De Havermarsweg en de Plaggemarsweg zijn de ruimtelijke structuurdragers voor de school, de hockey- locatie en andere sportvoorzieningen. De ruimtelijke continuïteit en kwaliteit van deze dragers door de hele wijk dient zo veel mogelijk in stand te blijven en waar mogelijk te worden versterkt. Dat betekent dat het profiel van deze wegen over de hele route zoveel mogelijk hetzelfde moet zijn en dat ook de berm langs deze wegen, dat is de afstand van de weg tot de uitgeefbare grond, overal dezelfde is. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van deze routes. Gebouwen langs deze routes, zoals de school, representeren zich aan deze routes.

De Van Coeverdenstraat is de andere belangrijk langzaam verkeersroute voor de locatie. Deze route is één lange zichtlijn door de wijk die loopt vanaf de brug over de Vecht tot aan het schoolgebouw. Het schoolgebouw is op grote afstand te zien. Het schoolgebouw wordt een oriëntatiepunt voor de hele wijk.

2.2.5 Beeldkwaliteit

De gemeentelijke welstandsnota voorziet niet in beleidsregels voor het uiterlijk van gebouwen op deze locatie. Daarom zijn voor deze locatie beeldkwaliteitsegels opgesteld, die in een aparte notitie als Bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Deze notitie wordt als apart besluit vastgeteld door de gemeenteraad en zal na vaststelling door de raad onderdeel uitmaken van de welstandsnota en biedt hiermee voor de Welstandscommissie het toetsingskader voor de bouwaanvragen voor de locatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

3.1.2.2 Onderzoek

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Een accommodatie met een maatschappelijke functie, zoals een school, wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft de bouw van een basisschool, een kinderdagverblijf en twee sportvelden met bijbehorende voorzieningen aan de rand van de wijk Marslanden in het buitengebied. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In voorliggend geval is er sprake van de bouw van een basisschool, een kinderdagverblijf en twee sportvelden met bijbehorende voorzieningen op een locatie waar in de huidige situatie nog geen bebouwing aanwezig is. De omvang van het gehele plan betreft circa 3 hectare. Dit plan dient als nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte wordt bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Gezien het gaat om een overige functie is het ruimtelijk verzorgingsgebied de gemeente.

Ten aanzien van het ruimtelijke verzorgingsgebied wordt hier verwezen naar paragraaf 3.3 (Gemeentelijk beleid). Uit de betreffende paragraaf blijkt dat het ruimtelijk verzorgingsgebied voornamelijk bestaat uit de gemeente Hardenberg zelf en dan meer specifiek de wijk Marslanden.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:

  • dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben;
  • dat de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Veel kinderen die in Marslanden wonen gaan naar OBS De Kern en CBS Marsweijde. Deze scholen zijn samen met andere functies gevestigd in gebouw De Matrix. Beide scholen in De Matrix kennen capaciteitsproblemen. Het tekort aan ruimte wordt nu tijdelijk opgelost met tijdelijke huisvesting naast De Matrix. Tegelijkertijd blijft de wijk Marslanden zich ontwikkeling. Om die groei en de huidige krapte op te vangen is voorliggend planvoornemen voor een school met kinderdagverblijf noodzakelijk. De hockeyclub GZG heeft eenzelfde probleem: de hockeyclub blijft op haar huidige locatie groeien en heeft behoefte aan meer velden. De Boshoek, waar de hockeyclub nu nog gevestigd is, biedt onvoldoende ruimte voor die gewenste groei.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

"bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De voorgenomen ontwikkeling bevindt zich buiten bestaand stedelijk gebied. De gronden zijn op dit moment onbebouwd en in gebruik als agrarische cultuurgrond. Als een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Voor de functies die in dit plan mogelijk worden gemaakt is het van belang dat deze centraal gelegen zijn en het liefst te voet of per fiets goed en veilig bereikbaar zijn. Daarom is het belangrijk dat de locatie op korte afstand ligt van de wijk en er weinig drukke wegen overgestoken moeten worden. Gelet hierop is in of in de directe omgeving van de wijk Marslanden geen terrein beschikbaar en geschikt voor de functies die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Het terrein sluit wel zoveel mogelijk aan bij het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is het zo dat het terrein weliswaar nu buiten het bestaand stedelijk gebied ligt, maar deel uitmaakt van de ontwikkeling van het hele gebied tot aan de Eugenboersdijk en de Collendoornerdijk, wat het gehele gebied tot stedelijk gebied zal maken. En ervoor zorgt dat de voorzieningen in de toekomst centraal in de wijk gelegen zijn. De ontwikkeling van dit gehele gebied is opgenomen in de Structuurvisie Marslanden fase II (zie paragraaf 3.3.2). Verder is voor het meer noordelijk gelegen terrein al een bestemmingsplan vastgesteld in april 2021 ('Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, Havezate Es'), dat ruimte biedt aan woningen. Het plangebied zelf en de omgeving in zijn geheel zal deel uitmaken van de wijk Marslanden en het stedelijk gebied van Hardenberg.

Hiermee is in voldoende mate de behoefte voor de locatie buiten bestaand stedelijk gebied onderbouwd.

3.1.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering oplevert.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties zijn de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De 'Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening' is op 13 november 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en in werking getreden op 1 december 2019.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Inleiding

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0010.png"
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).

3.2.3.2 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkómen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

3.2.3.3 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0011.png"
Figuur 3.2. Ontwikkelingsperspectief met in het rode kader het plangebied (bron: provincie Overijssel).

Het plangebied ligt in de Groene Omgeving, in het 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en aan de rand van 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' geldt dat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop staat. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel, continu en beleefbaar watersysteem. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren van een gebied kan het karakter en het onderscheid met andere gebieden versterkt worden. Het is daarbij de kunst om vormen van grondgebruik, bebouwingsvormen en infrastructuur zo te ordenen dat naast het karakter ook de samenhang in het gebied wordt versterkt en nieuwe kwaliteiten (kunnen) ontstaan. Zorgvuldige arrangementen van bebouwing, versterking van landschappelijke structuren en het beheer van kenmerkende landschapselementen horen daar vanzelfsprekend bij.

Daarnaast bevindt zoals gezegd het plangebied zich aan de rand van het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Voor steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken die als zodanig zijn aangewezen door de provincie geldt dat deze altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze steden en dorpen vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Het is van belang om de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

3.2.3.4 Hoe - gebiedskenmerken

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag - Beekdalen en natte laagtes
In de natuurlijke laag bevindt het plangebied zich in het beekdalenlandschap. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij deze ambitie. Die ambities zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0012.png"
Figuur 3.3. Uitsnede kaartlaag 'Natuurlijke laag' met in het rode kader het plangebied (bron: provincie Overijssel).

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap - maten- en flierenlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap bevindt het plangebied zich in het maten- en flierenlandschap. Kenmerkend voor dit type landschap betreft het laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Het maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. De ambitie is s dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of nabij het maten- en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0013.png"
Figuur 3.4. Uitsnede kaartlaag 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' met in het rode kader het plangebied (bron: provincie Overijssel).

3. Stedelijke laag
Het bestemmingsplan ligt in het buitengebied van Hardenberg. In de stedelijke laag zijn voor het plangebied geen aanduidingen opgenomen. Deze laag is niet relevant voor het plangebied. Delen van de wijk Marslanden zijn echter wel onderdeel van de aanduiding 'stedelijke laag'. Als ontwikkelingen plaatsvinden in dit gebied, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van onder andere wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.

3.2.3.5 Afweging

De locatie ligt in landelijk gebied maar sluit direct aan op stedelijk gebied. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan onder andere wonen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Dit planvoornemen voorziet daarin. Zoals ook uit paragraaf 3.3 (Gemeentelijk beleid) zal blijken en reeds is besproken in subparagraaf 3.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking), komt dit planvoornemen tegemoet aan de lokale behoefte. De mate waarin dit initiatief wordt ingepast bleek al uit paragraaf 2.2 (Toekomstige situatie). Uit die paragrafen blijkt dat rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken. De nieuwe bebouwing voegt zich naar de aard, de maat en het karakter van de bestaande bebouwing in Hardenberg en meer specifiek: Marslanden. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen, onder andere wat betreft landschap, zoals geformuleerd in de 'Structuurvisie Marslanden fase II' (zie paragraaf 3.3.2).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

Beleidskader
De Omgevingsvisie vertelt het verhaal van Hardenberg. Hoe de gemeente veranderde van plattelandsgemeente tot een sterk streekcentrum. Hoe een nieuw platteland hand in hand is gegaan met economische groei, bruisende centra, een sterke maakindustrie en stedelijke voorzieningen met een regionaal verzorgingsgebied. Die voortdurende groei en aanwezigheid van stedelijke voorzieningen zijn uniek voor een grensgemeente. De Omgevingsvisie schetst de opgaven en de koers die de gemeente samen met inwoners, bedrijfsleven en overheden wil varen. De Omgevingsvisie staat voor de beweging die de gemeente wil maken. Met behoud van het goede en respect voor het bestaande wordt de schaalsprong gemaakt die nodig is om de kwaliteiten te behouden én te benutten. Met aan boord een open houding en een belofte tot samenwerking.

De 29 kernen van de gemeente kennen een sterke hiërarchie. Hardenberg en Dedemsvaart hebben een regionale en bovenlokale functie en bijbehorende voorzieningen. Bergentheim, Balkbrug, Gramsbergen en Slagharen vormen de middengroep met alleen basisvoorzieningen. De andere 23 kernen hebben het karakter van een plattelandskern. De 2 hoofdkernen (Hardenberg en Dedemsvaart) zijn vooral in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente. De (woon)dorpen en buurtschappen zijn vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

Toetsing
De ontwikkeling voorziet voor de inwoners van Hardenberg (en meer specifiek: de (toekomstige) inwoners van Marslanden) in school- en sportvoorzieningen. Ten aanzien van die ontwikkeling geldt dat de gemeente in de Omgevingsvisie geen specifieke ambities formuleert. Wel past het in de ambitie om te blijven bouwen aan de gemeente en de stad Hardenberg. In 'stad' Hardenberg is in Marslanden plaats voor uitbreiding met nieuwe woningen. Bij woningen moet ook voorzien worden in voorzieningen. Dit planvoornemen voorziet daarin. Tevens merkt de gemeente op dat de structuurvisie 'Structuurvisie Marslanden fase II' zijn werking blijft behouden. Het maakt in die zin deel uit van de Omgevingsvisie. Meer over deze structuurvisie in paragraaf 3.3.2.

Conclusie
De ontwikkeling van het schoolgebouw en sportvelden sluit aan bij de ambities en opgaven zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Structuurvisie Marslanden fase II

Beleidskader
Op 21 oktober 2008 stelde de gemeenteraad van Hardenberg de 'Structuurvisie Marslanden fase II' vast. In deze Structuurvisie Marslanden fase II spreekt de gemeente Hardenberg zich uit over de verdere ontwikkeling (en afronding) van de woonwijk Marslanden tot 3.500 woningen. Begin jaren 90 werd het initiatief genomen voor deze woonwijk, in 1997 zijn de eerste plannen door de raad vastgesteld en in 2000 werd de eerste woning opgeleverd. De delen van Marslanden I zijn inmiddels uitontwikkeld en er was een visie noodzakelijk voor Marslanden II. Concreet geeft de structuurvisie invulling aan een nieuwe toekomst voor het gebied met de volgende doelstelling:

"Het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige en duurzame woonwijk om tegemoet te komen aan de lokale en regionale woningbehoefte tot 2030-2035 en om de doorstroming op de woningmarkt in Hardenberg te bevorderen, waarbij zo goed mogelijk kan worden voorzien in de toekomstige woonwensen, en waarbij wordt ingespeeld op de kansen en beperkingen die water, natuur, landschap en cultuurhistorie bieden."

Wat betreft voorzieningen wordt dit door de gemeente op meerdere locaties mogelijk gemaakt. De bouw van een onderwijsvoorziening voor het basisonderwijs en aansluitende diensten buiten de bestaande school is een optie waar rekening mee dient te worden gehouden. En wat betreft buitensportaccommodaties is Marslanden aangewezen op de sportterreinen van de Boshoek en de Kruserbrink, en naar verwachting in de toekomst op de sportboulevard voor zwemmen en atletiek.

Toetsing
Voorliggend planvoornemen betreft een uitwerking van de door de gemeente geformuleerde ambities voor de Marslanden fase II. Voorliggend plan maakt een basisschool en aansluitende diensten mogelijk buiten de bestaande scholen aan de westzijde van Marslanden. Zoals reeds in de paragraaf 1.1 (Aanleiding) opgemerkt kennen de bestaande scholen capaciteitsproblemen. Om die reden is het nodig om in de wijk Marslanden te voorzien in aanvullende onderwijsfaciliteiten.

Ook voor de sportvoorzieningen is men op dit moment nog aangewezen op faciliteiten buiten de wijk. Voorliggend plan maakt buitensportvoorzieningen in de woonwijk mogelijk en voorziet daarmee in een behoefte om dicht bij huis te kunnen sporten.

Conclusie
Voorliggend plan past in de ambities van de gemeente zoals uiteengezet in de 'Structuurvisie Marslanden Fase II'. De structuurvisie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de belangen van natuur en milieu, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden bij het plan zijn betrokken. Dit hoofdstuk van de toelichting gaat in op de doorwerking van deze aspecten in het bestemmingsplan.

4.1 Erfgoed

Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

4.1.1 Archeologie

Toetsing
Ter plaatse van de gronden van dit bestemmingsplan gelden geen archeologische waarden. In de gemeentelijke verwachtingenkaart (waarvan hieronder een uitsnede) heeft het plangebied een lage en middelmatige archeologische verwachting. Er is dus geen sprake van een hoge archeologische waarde. De daaraan gekoppelde archeologische beleidskaart geeft aan dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0014.png"
Figuur 4.1. Uitsnede archeologische beleidskaart met in het rode kader het plangebied (bron: gemeente Hardenberg).

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Toetsing
Ten aanzien van cultuurhistorie in de provincie heeft de provincie Overijssel de cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Met behulp van de kaart is het mogelijk om in de gehele provincie te onderzoeken welke cultuurhistorische waarden een bepaald gebied heeft. Uit deze kaart volgt dat de planlocatie deel uitmaakt van de 'Vechtstreek' en het 'Vechtdal'.

Behalve deze twee gebiedtypen zijn in het plangebied zelf geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Ook van andere cultuurhistorische waarden is binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied geen sprake. Dit blijkt ook uit subparagraaf 3.2.3 (Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel). Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Toetsing
Onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu heeft op 10 januari 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Bodemonderzoek.

De onderzoekslocatie betreft een onbebouwd en onverhard perceel dat in gebruik is als agrarische grond. Op basis van de topografische kaarten is te herkennen dat op perceel O 2341 tussen 1904 en 1929 een gebouw stond (vermoedelijk een schuur). Voor het overige is de onderzoekslocatie in het verleden voor zover te beoordelen niet eerder bebouwd geweest. Op topografische kaarten tussen 1850 en 1902 is over de onderzoekslocatie een pad te herkennen.

Er is geen informatie beschikbaar omtrent eventueel (voormalige) potentieel bodembedreigende activiteiten/calamiteiten (verbranding afval, opslag van gevaarlijke stoffen et cetera) op de onderzoekslocatie.

De onderzoekslocatie is in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt.

Door het plangebied loopt een sloot. Ook rondom de onderzoekslocatie lopen sloten. De slootbodems (waterbodem) en sliblagen vallen buiten de scope van het verkennend bodemonderzoek. Voor de in het plangebied aanwezige sloten is geen waterbodemonderzoek volgens NEN-5720 en protocol 2003 uitgevoerd.

Grond

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

De boven- en ondergrondmengmonsters bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het uitgevoerde onderzoek PFAS stoffen in de bovengrond heeft tot doel om een indicatief inzicht te verkrijgen in de eventuele aanwezigheid van PFAS in de bovengrond.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de waarden iets verhoogd zijn ten opzichte van de bepalingsgrens. De gemeten gehalten overschrijden de toepassingsnorm voor landbouw/natuur (bij toepassing op landbodem, buiten een grondwaterbeschermingsgebied) niet.

Grondwater

Het grondwater, ter plaatse van verschillende peilbuizen, bevat een verhoogd gehalte barium en koper (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. De verhoogd gemeten gehalten koper (zware metalen) in het grondwater t.p.v. de peilbuizen 5 en 6 overschrijden de tussenwaarde. De matig verhoogd gemeten gehalten koper (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 5 en 6 is niet direct te relateren aan het bekende bodemgebruik van de locatie. Daarnaast is er voor zover bekend geen aanwijsbare bron aanwezig. Er is op basis van de bekende gegevens voor zover bekend geen reden te verwachten dat de verhoogd gemeten gehalten koper (zware metalen) te relateren zijn aan historische bedrijfsactiviteiten of de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in de ondergrond.
Ten aanzien van het voorkomen van verhoogde gehaltes zware metalen in het grondwater kan worden opgemerkt dat dergelijke verhoogde gehaltes op tal van onverdachte locaties in Nederland regelmatig voorkomen. De gehaltes worden vaak in verhoogde mate aangetoond zonder dat daarbij sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde gehaltes zware metalen kunnen o.a. worden veroorzaakt door wisselende milieuomstandigheden in de bodem alsmede door diverse bodemprocessen. Zo kan het onvoldoende herstelde evenwicht tussen grond en grondwater ten tijde van de bemonstering een mogelijke oorzaak zijn van het verhoogd voorkomen van zware metalen.

Conclusie

Het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 5 en 6 bevat onder andere een verhoogd gehalte koper (zware metalen) ten opzichte van de tussenwaarde. Aanvullend onderzoek in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater wordt in dit geval aanbevolen.

Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

Advies Omgevingsdienst IJsselland

De bovengenoemde rapportage bodemonderzoek is voor advies voorgelegd aan de Omgevingsdienst IJsselland. De Omgevingsdienst concludeert dat het onderzoek inhoudelijk akkoord is. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de geplande bestemming voor het terrein als sportcomplex en school. Wel wordt aanbevolen voorafgaand aan het dempen van de watergang de kwaliteit van de waterbodem te bepalen.

Verder adviseert de Omgevingsdienst om grond die vrijkomt (bij de ontwikkeling van het terrein) op het terrein zelf te verwerken. Voor de afvoer en de toepassing van de vrijkomende grond gelden de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

Het volledige advies van de Omgevingsdienst is als Bijlage 3 opgenomen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Toetsingskader

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd voor de projectlocatie. Het rapport dat naar aanleiding hiervan is opgesteld is opgenomen als Bijlage 4 (Beknopte natuurtoets) bij deze toelichting.

4.3.2 Toetsing

Soortenbescherming
Als gevolg van de plannen gaat geen leefgebied van beschermde diersoorten verloren. Er gaan geen jaarrond beschermde nesten van vogels of vleermuisverblijfplaatsen verloren als gevolg van het verwijderen van de greppel en groenstrook tussen de twee agrarische percelen. Nader onderzoek naar beschermde soorten is dan ook niet nodig.

Bij uitvoering van het plan kan het gebied minder geschikt worden als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals buizerd en sperwer. In de directe omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief en deels bovendien hoogwaardiger foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Het gebied zal naar verwachting na de ontwikkeling van het gebied niet ongeschikt worden voor de te verwachten algemene vleermuissoorten en marterachtigen die zowel in open gebied als in bebouwd gebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soortgroepen aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen en marterachtigen treden niet op. De bomenrijen grenzend aan de zuid- en westrand van het plangebied zijn mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden voorkomen door bij de bouw geen werkzaamheden te verrichten in de schemering of in de nacht. Ook wordt geadviseerd om verstoring van de vliegroute te voorkomen door tijdens de aanlegfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de bomenrijen die onderdeel kunnen zijn van een vliegroute.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Overijssel. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in en grenst niet direct aan het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied en is van dit gebied gescheiden door graslanden, wegen en bebouwing. Hierdoor kunnen negatieve effecten, zoals verstoring door trillingen, licht of geluid, worden uitgesloten.

Als gevolg van de werkzaamheden kan in de aanleg- en gebruiksfase wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 5 (AERIUS-berekening) bij deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat er door de stikstofdepositie van de aanleg- en gebruiksfase geen negatief effect optreedt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie niet nodig.

Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen plan negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.3.3 Conclusie

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is, op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 12 mei 2021) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Op basis van de stikstofberekening is bepaald of een vergunning van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan. Uit die berekening blijkt dat er geen negatief effect optreedt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Toetsing
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkómen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0015.png"

Figuur 4.2. Uitsnede risicokaart met het plangebied in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl, januari 2021).

Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting (PonyPark City) bevindt zich op circa 600 meter afstand.

Spoor, weg en water
In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen en spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.

Conclusie
Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. In het plangebied worden een basisschool en sportvoorzieningen gerealiseerd. De hoeveelheid personen in het gebied neemt hierdoor beperkt toe. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Geluid

Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit zulk onderzoek moet dan blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:

  • menselijk stemgeluid;
  • wegverkeerslawaai;
  • aanwezigheid natuurgebieden;
  • lawaaisporten;
  • industrielawaai;
  • stiltegebieden.

In het kader van dit bestemmingsplan is met name wegverkeerslawaai aan de orde. Onderstaand wordt aandacht besteed aan het onderzoek naar wegverkeerslawaai. In paragraaf 4.8 (Milieuzonering) wordt ingegaan op de aanwezigheid van nabijgelegen bedrijvigheid, waar geluid een van de aspecten is die van belang kunnen zijn in relatie tot het plangebied.

Toetsing
Met voorliggend plan kan onderscheid worden gemaakt in twee delen: de bouw van een school voor basisonderwijs en sportvoorzieningen bestaande uit twee velden en bijbehorende voorzieningen zoals een clubhuis.

Basisschool en kinderdagverblijf
Een onderwijsgebouw wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een geluidsgevoelige functie. Om die reden moet worden bekeken of de aspecten wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawai een belemmering voor voor de beoogde ontwikkeling. Voor wegverkeerlawaai geldt dat de locatie binnen de wettelijke geluidzone ligt van de Havermarsweg en de Plaggenmarsweg. Beide wegen kennen in de huidige situatie een snelheidsregime van 30 km/uur (in de nieuwe situatie zullen beide wegen alleen toegankelijk zijn voor fietsers). Dat maakt dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel aandacht worden besteed aan dit aspect (wegverkeerslawaai). Het onderwijsgebouw ligt in buitenstedelijk gebied, binnen de geluidszone van de Havermarsweg en Plaggemarsweg. De Havermarsweg en Plaggemarsweg zijn beide smalle en rustige wegen die uitsluitend door het bestemmingsverkeer worden gebruikt. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat als gevolg van deze weg de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Voor de basisschool zijn de onderdelen industrielawaai en spoorweglawaai niet relevant. In de omgeving geen zijn functies aanwezig die tot zulk lawaai zouden kunnen leiden.

Daarnaast veroorzaakt een schoolgebouw zelf ook geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet hiervoor een akoestische afweging worden gemaakt. Voor deze vorm van geluidhinder geldt dat kan worden aangesloten bij de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' zoals ook wordt aangehaald in paragraaf 4.8 (Milieuzonering) van deze toelichting. Uit de bespreking aldaar blijkt dat het schoolgebouw op voldoende afstand komt te liggen van de naburige woningen. De omliggende woningen bevinden zich op een afstand van 30 meter of meer. Nu de VNG-publicatie uitgaat van een richtafstand van 30 meter liggen de woningen op voldoende afstand.

Sportvelden
De toekomstige bebouwing bij de sportvelden wordt op basis van de Wgh niet als een geluidgevoelig object aangemerkt. Hierdoor hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar geluid vanuit de omgeving (in dit geval: wegverkeerslawaai) op de ontwikkeling. Wel kunnen de sportvelden geluidhinder veroorzaken. Evenals de geluidhinder van de basisschool en het kinderdagverblijf kan ook hier verwezen worden naar paragraaf 4.8 (Milieuzonering) van deze toelichting.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Lichthinder

Toetsingskader
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Wordt aan de VNG-richtafstand voldaan, dan hoeft er geen toets meer aan het Activiteitenbesluit milieubeheer plaats te vinden, tenzij er twijfel bestaat over het kunnen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel de VNG-richtlijn geen richtafstanden geeft ten aanzien van een bepaald aspect. Ten aanzien van eventuele lichthinder kent de VNG-richtlijn geen richtafstanden. In zulk geval moet specifiek onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat het milieubelastende activiteit aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan voldoen. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het zorgplichtbeginsel. Het eerste lid beschrijft dat de drijver van een inrichting nadelige milieugevolgen zoveel mogelijk moet voorkómen en als dat niet kan beperken. Onder de zorgplicht met betrekking tot lichthinder valt het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinderlijke lichtverschijnselen in woon- of slaapvertrekken van woningen als gevolg van lichtinstallaties, toestellen, windturbines, gebouwen of werkzaamheden. Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken. Vaak wordt overlast veroorzaakt door schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie of door lichtbakken voor reclamedoeleinden. Door schijnwerpers of armaturen zorgvuldig af te stellen en te richten kunnen klachten veelal worden verholpen. Naast de intensiteit van directe en indirecte lichtinstraling kan er ook door knipperen, flikkeren of door kleurkeuze hinder door verlichting ontstaan. Gezien het feit dat lichthinder een zeer locatiegebonden probleem is, vraagt dit om lokaal maatwerk. Voor de vaststelling of er sprake is van hinder is geen universele definitie van het begrip 'lichthinder' beschikbaar. Wel kunnen de 'Richtlijn lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt worden gehanteerd. Deze richtlijn geeft zoveel mogelijk invulling aan het begrip lichthinder zoals genoemd in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Onder de zorgplicht als bedoeld in de Wet milieubeheer valt ook het beschermen van duisternis en het donkere landschap in gebieden die daar door middel van een verordening, bestemmingsplan of beleidsregel voor zijn aangewezen. Indien er een dergelijke beleidsregel, verordening of bestemmingsplan van rijk, provincie of gemeente bestaat, kan het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift maatregelen of voorzieningen opleggen om de duisternis en het donkere landschap te beschermen. Ook in dit geval kan de bovengenoemde NSVV-richtlijn worden gebruikt als richtsnoer.

Het Activiteitenbesluit milieubeheer regelt twee situaties uitputtend, namelijk sportverlichting en de verlichting van kassen. Dit betekent onder meer dat het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift geen andere tijden kan opleggen waarop de verlichting uitgeschakeld moet zijn. Wel blijft de zorgplicht van toepassing op de wijze waarop de verlichting wordt uitgevoerd, omdat het besluit omtrent dat aspect geen voorschriften stelt. In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een voorschrift opgenomen voor verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht. Belangrijk is het feit dat in het concept Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) onder de Omgevingswet, deze bepaling niet is overgenomen.

Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan voorziet onder andere in de realisatie van sportvelden. Zoals opgemerkt bevat het Activiteitenbesluit milieubeheer hieromtrent regels in artikel 3.148. Dat artikel bepaalt dat de verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht is uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur, en indien er geen sport wordt beoefend noch onderhoud plaatsvindt. Nu sprake is van landelijke wetgeving zal de sportveldverlichting aan deze regel moeten voldoen en is het niet noodzakelijk hiervoor, wat betreft tijden en momenten, aanvullende regels op te nemen.

Aanvullend op het bovenstaande milieuspoor moet ook, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden gewaarborgd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarvoor kan zoals vermeld worden aangesloten bij de'Richtlijn lichthinder' van de NSVV.

In tabel 7.1 (zie onderstaand) van bovengenoemde richtlijn zijn de grenswaarden vastgelegd voor de maximaal toegestane voorwaarden voor de lichtimmissie ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Hierbij wordt de verlichtingssterkte Ev(lx) op een relevant geveldeel, in het bijzonder de vensteropeningen op een hoogte van 1,80 m bepaald. Het gaat daarbij om de som van alle lichtinstallaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0016.jpg"

Figuur 4.3. Grenswaarden voor de maximale verlichtingssterkte ter voorkoming van lichthinder van omwonenden (Bron: tabel 7.1 Richtlijn lichthinder NSVV).

De zones die de richtlijn in bovenstaande tabel hanteert zijn hieronder nader omschreven.

Zone   Omschrijving  
E0   Intrinsiek duistere gebieden
In het algemeen UNESCO sterrenlicht reservaten, IDA-duisternisgebieden en belangrijke optische astronomische observatoria  
E1   Gebieden met een zeer lage omgevingshelderheid
In het algemeen natuurgebieden en landelijke gebieden ver van woonkernen  
E2   Gebieden met een lage omgevingshelderheid
In het algemeen buitenstedelijke en landelijke (woon)gebieden  
E3   Gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid
In het algemeen stedelijke (woon)gebieden  
E4   Gebieden met een hoge omgevingshelderheid
In het algemeen stedelijke gebieden met nachtelijke activiteiten, zoals uitgaanscentra en industriegebieden  

Het plangebied en haar omgeving is niet door de provincie Overijssel in de 'Omgevingsvisie Overijssel' aangewezen als een gebied waar sprake is van donkerte. De donkere gebieden van de provincie zijn de gebieden waar het 's-nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Ter plaatse is al gedeeltelijk, en in de toekomst door de ontwikkeling van de wijk Marslanden nog meer, sprake van een algemeen stedelijk woongebied. In zo'n geval kan worden uitgegaan van zone E3. Voor zone E3 geldt een grenswaarde van 10 lux en die geldt voor de tijdsperiode 07:00-23:00 uur. Gedurende de nachtperiode mag de sportveldenverlichting op grond van het Activiteitenbesluit niet branden.

Conclusie
Met inachtneming van artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit en de grenswaarde van 10 lux uit de 'Richtlijn Lichthinder' van de NSVV vormt het aspect lichthinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3 procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Toetsing
Met behulp van deze rekentool (zie navolgende figuur) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van een basisschool bestaande uit 10 leslokalen, een kinderverblijf à 250 m2 en sportvelden bestaande uit circa 2 hectare. Dat resulteert in totaal 726 extra voertuigbewegingen. Dit aantal voertuigbewegingen is afkomstig van berekeningen in paragraaf 4.9 (Verkeer en parkeren). Verwacht wordt dat maximaal 5 procent bestaat uit vrachtverkeer in verband met het laden en lossen.

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3 procent (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0017.png"
Figuur 4.3. Rekentool luchtkwaliteit.

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekekenr of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goede luchtkwaliteit worden overschreden.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM (geodata.rivm.nl/gcn), zijn met vierkante kilometervakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Uit deze kaart blijkt dat in het vierkante kilometervak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.8 Milieuzonering

Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.

Bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van de nieuwe ontwikkeling alsook in hoeverre de nieuwe ontwikkeling al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.

Toetsing

Gebiedstype
Ten eerste is het noodzakelijk om te bepalen van welk type gebied er bij dit planvoornemen sprake is. Ten aanzien van het hanteren van richtafstanden is immers van belang of sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. Het plangebied bestaat in de huidige situatie nog uit agrarische grond. Op deze grond wordt het planologisch gezien mogelijk om een school en twee sportvelden te realiseren. Ondanks dat aan de noord- en oostzijde ook in de toekomstige situatie sprake zal zijn van agrarische gronden is het plangebied te classificeren als een 'rustige woonwijk'. De onderstaande tekst zal om die reden uitgaan van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
In de omgeving van het projectgebied zijn verschillende (agrarische) bedrijven aanwezig. In zijn totaliteit zijn in de omgeving de volgende functies aanwezig.

Ten aanzien van de diverse landbouwactiviteiten wordt opgemerkt dat het ter plaatse gaat om nu nog buitengebied c.q. grens van het buitengebied. Dat betekent dat er in de omgeving uiteenlopende agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt. Dat resulteert ook in uiteenlopende richtafstanden. Op basis van de VNG-brochure betreft de hoogste richtafstand 200 m. In deze straal van 200 m van het plangebied bevindt zich geen agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsvoering in de omgeving vormt dus geen belemmering.

Tot slot ligt ook op circa 600 m afstand het vakantiepark 'PonyParkCity'. Op basis de VNG-publicatie geldt voor een vakantiepark een richtafstand van 50 m in verband met geluid (milieucategorie 3.1). Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Hinder als gevolg van het onderhavige plan
Tweede vraag betreft of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. In zijn totaliteit biedt voorliggend bestemmingsplan ruimte aan de volgende functies.

Functie   Richtafstand VNG   Hinderaspect   Afstand tot meest nabijgelegen woning (±)  
School voor basisonderwijs   30 meter   geluid   35 meter  
Veldsportcomplex (met verlichting)   50 meter   geluid   80 meter  
Clubhuis c.q. kantine   10 meter   geur, geluid en gevaar   170 meter  
Buitensport/fitness   30 meter   geluid   190 meter  
Kinderdagverblijf   30 meter   geluid   35 meter  

Voor alle bovenstaande functies geldt dat ze op voldoende afstand liggen. Daarbij wordt opgemerkt dat de bovengenoemde feitelijke afstanden de afstanden zijn tot de meest nabijgelegen woningen buiten het plangebied. Die woningen bevinden zich ten oosten van het plangebied en zijn feitelijk nog niet gebouwd maar planologisch gezien wel mogelijk. De betreffende woningen bevinden zich op 30 m afstand, gemeten vanaf bestemmingsgrens 'Woongebied' tot bestemmingsgrens 'Maatschappelijk'. Daarmee liggen de woningen op voldoende afstand, zeker nu de feitelijke afstand groter zal zijn. Ten aanzien van de woningen aan de zuidzijde geldt dat deze op een grotere afstand liggen: circa 70 m.

Verder geldt bij de bovenstaande afstanden dat die door de regels van dit bestemmingsplan worden gewaarborgd. Doordat de regels de bovenstaande functies niet in het gehele plangebied mogelijk maken (de sportvelden zijn bijvoorbeeld alleen mogelijk op gronden die als zodanig zijn aangeduid) wordt ervoor gezorgd dat de bovenstaande functies op voldoende afstand liggen van gevoelige functies buiten het plangebied.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Plaggenmarsweg en Havermarsweg. De Havermarsweg sluit aan op de oostelijk gelegen Eugenboersdijk die even verderop aansluit op de provinciale weg N34. Bezoekers en personeel richting de school, het kinderdagverblijf en de sportvelden kunnen op die manier snel vanaf de doorgaande weg N34 het plangebied bereiken. Tegelijkertijd hoeft het autoverkeer niet door de woonwijk. In de toekomst zal aan de noordzijde van de planlocatie een nieuwe weg worden aangelegd. Deze weg is echter pas noodzakelijk als het omliggende gebied ook tot ontwikkeling komt.

Wat betreft fietsontsluiting is de planlocatie zeer goed bereikbaar voor omwonenden. Door de aanwezigheid van een brug tussen de Plaggenmarsweg/Havermarsweg en de Van Coeverdenstraat kan fietsverkeer vanuit de wijk de locatie goed bereiken. Ook voor de woningen aan de westzijde geldt dat deze via bruggetjes de Plaggenmarsweg kunnen bereiken om zo bij het plangebied te komen.

Op de navolgende figuur is de ontsluiting voor zowel automobilisten als fietsers weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00378-OW01_0018.png"
Figuur. 4.3. Verkeersontsluiting

Verkeer
Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van een plan kan normaliter worden aangesloten bij de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018). Voor onderhavig plan is dat wat betreft verkeer echter niet mogelijk nu de CROW-publicatie geen cijfers bevat voor basisonderwijs en sportvelden. Om die reden is gebruikgemaakt van de rekentool als opgenomen in Bijlage 6 (Rekentool verkeersgeneratie & parkeren) bij deze toelichting. Daaruit volgt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen er als volgt uitziet:

Functie   Verkeersgeneratie  
Basisschool   394 ritten  
Kinderdagverblijf   116 ritten  
Active fit   96 ritten  
Sportvelden   120 ritten  
Totaal   726 ritten  

In totaal is sprake van 726 ritten per etmaal. Dit aantal is ter plaatse goed af te wikkelen op de bestaande en aan te leggen wegenstructuur.

Autoparkeren

CROW-normering
De gemeentelijk 'Parkeernormennota 2017' geeft aan dat in de gemeente aansluiting moet worden gezocht bij de minimale CROW-norm voor het gebied 'weinig stedelijk' en het betreffende gebiedskenmerk. Volgens de gemeente moet Marslanden worden gezien als 'schil centrum'. In de navolgende tabel is de minimale parkeerbehoefte weergegeven. De parkeerbehoefte voor de basisschool en het kinderdagverblijf is berekend met behulp van de Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren, zie Bijlage 6 (Rekentool verkeersgeneratie & parkeren) bij deze toelichting.

Functie   Omvang   Minimale norm   Toepassing  
Basisschool   10 leslokalen   Berekening d.m.v. rekentool   58  
Sportvelden   2 sportvelden   13 per netto hectare   20  
Kinderdagverblijf   250 m2   Berekening d.m.v. rekentool   12  
Active fit   800 m2   4,0   32  
Totale behoefte       122  

Uit de bovenstaande tabel volgt dat er een minimale parkeerbehoefte bestaat van 122 parkeerplaatsen. Daarnaast geldt dat dubbelgebruik de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen kan beperken.

Dubbelgebruik
Om te voorkomen dat de piekbelastingen van de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen leiden tot onnodig veel ruimtebeslag, is gekeken in hoeverre er sprake kan zijn van dubbelgebruik. De hockeyvelden worden niet gebruikt als de school haar piekbelasting kent tijdens het brengen en halen. Dat betekent dat het parkeren voor de sportvelden, afhankelijk van het tijdstip, kan plaatsvinden op de parkeerplaatsen-locatie van de school.

In de CROW staan de aanwezigheidspercentages per functie per moment van de week. Hiermee wordt voor deze momenten de parkeerbehoefte per voorziening berekend. Het moment in de week waarop de totale parkeerbehoefte het grootst is, wordt het maatgevende (drukste) moment genoemd. De netto parkeerbehoefte wordt bepaald door de parkeerbehoefte op dit maatgevende moment te vermeerderen met het aantal parkeerplaatsen dat niet in aanmerking komt voor dubbelgebruik. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen zijn de aanwezigheidspercentages als onderstaand.

Functies   Werkdag   Zaterdag   Zondag  
  Ochtend   Middag   Avond   Nacht   Middag   Avond   Middag  
Sportfunctie buiten   25%   25%   50%   0%   100%   25%   100%  
Dagonderwijs   100%   100%   0%   0%   0%   0%   0%  
Kinderdagverblijf   100%   100%   0%   0%   0%   0%   0%  
Active fit   50%   50%   100%   0%   100%   100%   100%  

Bovenstaande aanwezigheidspercentages resulteren in een dubbelgebruik van 122 parkeerplaatsen. Dat maakt dat voor de gehele ontwikkeling 61 parkeerplaatsen nodig zijn. De hele ontwikkeling voorziet in 122 parkeerplaatsen. Daarmee is dus sprake van ruim voldoende parkeergelegenheid ter plaats.

Conclusie
Op basis van de vorenstaande parkeerbalans is sprake van voldoende parkeergelegenheid in het plangebied voor de parkeerbehoefte als gevolg van het voornemen.

Fietsparkeren
Voorts moet ter plaatse ook ruimte zijn voor het stallen van fietsen. Vanwege de ligging in de wijk Marslanden is het plangebied goed per fiets bereikbaar. Hierdoor is er wel noodzaak om te voorzien in voldoende stallingsmogelijkheden voor fietsen. Voor de fietsparkeernorm verwijst de gemeentelijke 'Parkeernormennota 2017' naar de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', CROW-publicatie 317 uit oktober 2012.

Op basis van de publicatie is de navolgende berekening uitgevoerd.

Berekeningen fietsparkeren  
Functie   Omvang   Norm   Toepassing  
Basisschool   Tot 260 leerlingen   5 fietsparkeerplaatsen per 10 leerlingen   130  
  Vanaf 260 leerlingen   0,4 fietsparkeerplaatsen per 10 leerlingen   10  
Kinderdagverblijf   250 m2   ± 50% fiets   20  
Fitnesslocatie/sportzaal   800 m2   4 fietsparkeerplaatsen per 100 m2 bvo   32  
Sportvelden   1,5 hectare netto terrein   61 fietsparkeerplaatsen per hectare   92  
Totaal       284  

Uit de bovenstaande berekening volgt dat in het plangebied in totaal behoefte is aan 284 stallingsmogelijkheden voor fietsen. In het gebied wordt, op verschillende plekken, voldoende parkeergegelenheid gerealiseerd.

4.10 Water

4.10.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Vechtstromen. Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen op 6 juli 2021 van het voorliggende initiatief formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als Bijlage 7 (Watertoets) bij deze toelichting bijgevoegd. Het resultaat van de watertoets is dat de normale procedure gevolgd moet worden.

4.10.2 Toetsing

Naar aanleiding van De Watertoets laat het waterschap Vechtstromen weten dat de volgende uitgangspunten gehanteerd moeten worden bij het planvoornemen:

  • er moet sprake zijn van voldoende waterberging in het plan. Voor Marslanden II zijn daar al uitgangspunten voor geformuleerd;
  • hemelwaterafvoer moet bovengronds en zo min mogelijk via buizen plaatsvinden. Op die manier zijn eventuele vervuilingen gemakkelijk traceerbaar en op te lossen;
  • voordat het hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater, dient het een berm/grasstrook van minimaal 3 meter breedte te passeren. Of nog beter, via een zogenoemde wadi met een overloop, zodat er ook nog infiltratie plaatsvindt;
  • de aanleghoogte van school en sportvelden. Met name voor het vloerpeil van de school moet rekening worden gehouden met een veiligheidsmarge boven de maximale waterstanden in het oppervlaktewater. De sportvelden zouden bij extreme neerslagsituaties eventueel nog mogen inunderen en deel uitmaken van de waterberging. De waterstanden kunnen flink fluctueren, omdat via een stuw bij veel neerslag het peil kunstmatig extra hoog wordt gestuwd om water te bergen.

De bovenstaande uitgangspunten zijn verwerkt in het voorliggend plan dan wel in de ontwikkeling van Marslanden. Zo wordt aan de noordzijde van het plangebied een wadi aangelegd als onderdeel van de uitwerking van Marslanden.

4.10.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Toetsing
In onderdeel D11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' opgenomen. De drempelwaarde is 100 hectare of meer. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.

Omdat de gemeente zelf initiatiefnemer is van het voorliggende plan hoeft er geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Voordat het bestemmingsplan als ontwerp in procedure gaat moet het bevoegd gezag een beslissing nemen over de vraag of het opstellen van een m.e.r. al dan niet noodzakelijk is.

Conclusie
Het college van Burgemeester en Wethouderss heeft op grond van de in hoofdstuk 4 onderzochte milieuaspecten geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. De beslissing van het college is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Hardenberg. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.

5.2.2 Bestemmingsregels

Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen ter plaatse van de te realiseren groenvoorzieningen in het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Ter plaatse zijn gebouwen ten behoeve van het openbare nut en speelvoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld om het planvoornemen zelf mogelijk te maken: de school en de sportvelden. De regels bepalen door middel van een aanduiding waar de sportvelden zijn toegestaan. De bouwregels zijn vervolgens ruim opgezet: slechts een bebouwingspercentage en een bouwhoogte zijn opgenomen wat betreft maatvoering.

Binnen de maatschappelijke bestemming zijn ook (sociaal)medische voorzieningen zoals een een huisartsen-, fysiotherapie- of tandartspraktijk mogelijk.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit de volgende regels:

Anti-dubbeltelregel
De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Overige regels
In de overige regels (Artikel 8) is de regeling voor parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen.

Daarnaast is in de overige regels geregeld dat het plan zich niet verzet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van 3 evenementen per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10 procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Hardenberg is initiatiefnemer van dit bestemmingsplan. De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de gemeente Hardenberg gedragen. Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf worden, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet. Ook de resultaten van de inspraak dan wel tervisielegging worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar zijn.