direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gramsbergen, De Oostermaat 66
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan De Oostermaat 66 te Gramsbergen is een bierbrouwerij, met bijbehorend horecabedrijf, terras, slijterij en bedrijfswoning aanwezig. Doordat de ter plaatse aanwezige bierbrouwerij en horecabedrijf in de loop der jaren is gegroeid, is van de bedrijfswoning uitsluitend een slaapkamer en doucheruimte overgebleven.

Gelet daarop is het voornemen ontstaan om op het achterterrein een nieuwe volwaardige bedrijfswoning te realiseren. Gaandeweg is daarnaast het idee ontstaan om op het achtererf een botenhuis te realiseren ten behoeve van Stichting Vechtzomp. Dit idee was het begin om op het achterterrein een gebouw te realiseren met een 'knipoog' naar het oorspronkelijke kasteel van Gramsbergen. Het beoogde gebouw heeft niet de afmetingen van het oorspronkelijke kasteel maar toont qua stijl, materiaalgebruik en verhoudingen wel gelijkenissen.

De omgevingsvergunning voor het bouwen van het beoogde gebouw is verleend en inmiddels is het eerste deel gerealiseerd. Dit betreft het deel met daarin een botenhuis ten behoeve van Stichting Vechtzomp. Verder is met de omgevingsvergunning het verplaatsen van de (bedrijfs)woning naar het beoogde nieuwe gebouw geregeld. Het oorspronkelijk idee was om in het te realiseren 'tussenstuk' de (bedrijfs)woning voor de eigenaren van de bierbrouwerij mogelijk te maken. Echter is het voor de huidige eigenaren van de bierbrouwerij wenselijker om de woning boven het botenhuis te realiseren.

Met de realisatie van het botenhuis is het beoogde gebouw nog niet af. Er volgen nog twee uitbreidingen. De eerste uitbreiding betreft een tussenstuk die tegen het botenhuis wordt gebouwd, hiervoor is de fundering al gelegd. Daarna komt haaks op dit tussenstuk het laatste deel van het beoogde gebouw.

Voor wat betreft het tussenstuk geldt dat hier, zoals eerder aangegeven, reeds een (bedrijfs)woning is toegestaan op basis van de verleende omgevingsvergunning. De wens is om deze vergunde (bedrijfs)woning te behouden en het tussenstuk tevens multifunctioneel in te richten. In eerste instantie betreft dit een woning voor de kinderen van de huidige eigenaren van de bierbrouwerij/horeca (ten behoeve van bedrijfsopvolging). Daarnaast bestaat het voornemen om het tussenstuk, en ook het laatste deel van het gebouw, in gebruik te gaan nemen ten behoeve van de bierbrouwerij en horeca en is het de wens om bij de (bedrijfs)woningen de mogelijkheid te hebben tot het exploiteren van een bed & breakfast.

De ruimte die vrijkomt in de bierbrouwerij/café, door het verplaatsen van de bedrijfswoning naar het botenhuis, zal bij de bierbrouwerij/café worden betrokken in de vorm van opslag en/of een (spoel)keuken. Hiertoe is het wel wenselijk om de mogelijkheid te hebben tot het realiseren van een kleine uitbreiding aan de noordwestzijde van dit pand (gebouw aan de zijde van De Oostermaat).

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet geheel in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van de geldende "Beheersverordening Gramsbergen". Een herziening van de geldende beheersverordening is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan De Oostermaat 66, in de kern Gramsbergen. De ligging van het plangebied is weergegeven in de afbeeldingen 1.1. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Gramsbergen, De Oostermaat 66” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt in de "Beheersverordening Gramsbergen". De beheersverordening is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 19 maart 2013. Verder geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening weergegeven. De rode contour geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede "Beheersverordening Gramsbergen" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Op basis van de "Beheersverordening Gramsbergen" zijn de gronden binnen het plangebied gedeeltelijk bestemd als 'Horeca' en 'Woongebied'. Daarnaast geldt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende (dubbel)bestemmingen.

Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor horeca (in bestaande of vergelijkbare vorm, dan wel horecavormen die minder invloed hebben op de omgeving dan de bestaande vorm), wonen in bestaande aantal dienstwoningen, bierbrouwerij en productie gebonden detailhandel. In de bouwregels is onder andere bepaald dat maximaal 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden, dan wel de bestaande percentage als dit meer dan 50% bedraagt.

Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen in het bestaande aantal woningen, aan huis verbonden beroepen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Omdat ter plaatse van het plangebied geen woning aanwezig is of was is ter plaatse geen woning toegestaan.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Er geldt in archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 275 m2 en waarbij gronden 40 cm of dieper worden geroerd.

1.4.3 Strijdigheid

De "Beheersverordening Gramsbergen" bevat niet de juiste bouw- en gebruiksregels om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van de beheersverordening is daarom noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er in 2015 een omgevingsvergunning is verleend waarbij is afgeweken van de beheersverordening. Deze verleende omgevingsvergunning wordt doorvertaald in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan De Oostermaat 66 in de kern Gramsbergen. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door De Oostermaat. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een spoorweg (spoorlijn Mariënberg - Emmen) en aan de noord- en oostzijde het kanaal Almelo-De Haandrik.

De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat uit een mix van woningbouw, centrumvoorzieningen (o.a. winkels en horeca) en bedrijvigheid.

Aan de zijde van De Oostermaat, binnen het plangebied, is bebouwing aanwezig behorend bij de ter plaatse aanwezige bierbrouwerij en bijbehorende café/horeca, slijterij en bedrijfswoning. Aan de achterzijde en aan het water zijn terrassen aanwezig. In het noorden van het plangebied is het tot nu toe gerealiseerde deel van het beoogde gebouw aanwezig, deze bebouwing fungeert tevens als botenhuis.

Het centrale gedeelte van het plangebied bestaat overwegend uit een onbebouwd grasveld. In afbeelding 2.1 t/m 2.4 is de huidige situatie op (lucht)foto's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld De Oostermaat 66 (Bron: Google streetview - mei 2018)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 De Oostermaat 66 kanaalzijde (Bron: Google streetview - mei 2018)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.4 Boothuis t.p.v. het plangebied (Bron: Google streetview - mei 2018)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Gewenste ontwikkeling

De wens is om voor het plangebied een actueel en flexibel bestemmingsplan vast te stellen. Het gaat hierbij enerzijds om een juridisch-planologische vertaling van reeds verleende omgevingsvergunningen en anderzijds om het bieden van ontwikkelmogelijkheden voor de toekomst.

Zoals in de aanleiding beschreven is het de wens om het botenhuis, dat zich in het noorden van het plangebied bevindt, verder uit te breiden met een tussenstuk die tegen het botenhuis wordt gebouwd en haaks op dit tussenstuk nog een vleugel te realiseren, om zo het beoogde gebouw af te ronden.

De beoogde bebouwing biedt ruimte voor verschillende functies, te weten;

  • een botenhuis;
  • ruimte voor twee (bedrijfs)woningen met daarbij de mogelijkheid tot het exploiteren van een bed & breakfast;
  • ruimten ten behoeve van de bierbrouwerij en horeca (o.a. opslag, rondleidingen, proeverijen).

De goot- en bouwhoogte van de beoogde uitbreiding(en) van het gebouwd bedraagt maximaal respectievelijk circa 7 en 14 meter. Qua uitstraling wordt aangesloten op het reeds aanwezige botenhuis. Daarnaast zal ten noorden van het botenhuis een kleinschalig bijgebouw ten behoeve van de (bedrijfs)woningen worden gerealiseerd.

Het gebouw met café, bierbrouwerij, slijterij en bedrijfswoning dat zich in het zuiden van het plangebied bevindt, blijft behouden. Wel wordt de aldaar aanwezige bedrijfswoning opgeheven en 'verplaatst' naar het nieuwe gebouw. De vrijgekomen ruimte wordt betrokken bij de bierbrouwerij/ het café (bijv. opslag en/of spoelkeuken).

In afbeelding 2.5 is een situatietekening opgenomen van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.5 Situatietekening beoogde situatie (Bron: Wim Somsen bouwkundig ontwerpbureau)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.6 Het beoogde te realiseren gebouw (bron: Wim Somsen bouwkundig ontwerpbureau)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. Hiervoor worden de gemeentelijke 'Parkeernormennota Hardenberg' en de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 318 (december 2018)' van het CROW aangehouden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom;
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk.

Ten aanzien van de twee (bedrijfs)woningen in het nieuwe gebouw wordt aangesloten bij de functie 'koop, huis, twee-onder-één-kap'. Voor de beoogde bed & breakfast voorzieningen wordt aangesloten bij de functie '1* Hotel'. Hierbij wordt tevens uitgegaan van 5 kamers per (bedrijfs)woning (in totaal 10 kamers). Voor het huidige café en bierbrouwerij wordt aangesloten op de functie 'Café/bar/cafetaria'.

Ten aanzien van het botenhuis wordt opgemerkt dat deze reeds aanwezig is. De huidige gebruikers van het botenhuis is Stichting Vechtzomp. Met deze stichting is afgesproken dat bezoekers niet op het terrein aan De Oostermaat 66 parkeren, maar elders op openbare parkeerplaatsen in Gramsbergen. Omdat het hier gaat om een bestaande en reeds vergunde situatie wordt hier in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet nader op ingegaan.

2.3.2 Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de 'Parkeernormennota Hardenberg'. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' wordt voor wat betreft de parkeernormen van de verschillende functie verwezen naar de normen die zijn opgenomen in de CROW. Hierin wordt de minimale norm aangehouden.

Uitgaande van de in paragraaf 2.3.1 opgenomen uitgangspunten ontstaat er voor wat betreft de parkeerbehoefte het volgende beeld:

Functie   Hoeveelheid   Parkeernorm   Totale parkeerbehoefte  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   2 woningen   1,8 parkeerplaatsen per woning   3,6  
1* Hotel   10 kamers   2,4 parkeerplaatsen per 10 kamers   2,4  
Café/bar/cafetaria   52 m2   6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo   3,1  
Totaal   9,1  

Ten aanzien van het brutovloeroppervlak van het café en de bierbrouwerij is uitgegaan van de oppervlakte waar bezoekers op dit moment kunnen verblijven. Ten aanzien van de eigenaren en medewerkers wordt het volgende opgemerkt: De eigenaren zijn woonachtig in één van de (bedrijfs)woningen (met deze parkeerbehoefte is dus al rekening gehouden) en medewerkers komen veelal uit Gramsbergen en komen daarom grotendeels met de fiets. In voorliggend geval wordt uitgegaan dat er maximaal twee parkeerplaatsen nodig zijn voor medewerkers die eventueel toch met de auto komen. Hiermee bedraagt de totale parkeerbehoefte 11,1 parkeerplaatsen.

Zoals is te zien in afbeelding 2.1 (paragraaf 2.2.1), is er op het voorterrein ruimte voor 18 parkeerplaatsen. Hiermee kan aan de voorgenoemde parkeerbehoefte worden voldaan.

Ten aanzien van het gebruik van het beoogde nieuwe gebouw ten behoeve van de bierbrouwerij/ het café wordt opgemerkt dat ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan de exacte invulling (nog) niet bekend is. Vanuit wordt gegaan dat deze functie ten dienste staat van de reeds aanwezige bierbrouwerij / het café (opslag, rondleidingen, proeverijen) en dat dit niet direct zal leiden tot een toename van de parkeerbehoefte.

Om te borgen dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, zijn de regels van de 'Facetherziening parkeren Hardenberg' overgenomen in dit bestemmingsplan. Voldoende duidelijk is dat er op het voorterrein ruimte is voor het realiseren van 18 parkeerplaatsen. Daarnaast is er op het tussenterrein ruimte aanwezig om eventueel extra parkeerplaatsen aan te leggen, indien dit noodzakelijk is of vanuit praktisch oogpunt is gewenst (bijvoorbeeld parkeerplaatsen vlak bij de woningen realiseren).

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering oplevert voor het voorliggend voornemen.

2.3.3 Verkeersgeneratie

Uitgaande van de in paragraaf 2.3.1 opgenomen uitgangspunten ontstaat er voor wat betreft de parkeerbehoefte het volgende beeld:

Functie   Hoeveelheid   Verkeersgeneratie   Totale verkeersgeneratie  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   2 woningen   7,8 verkeersbewegingen per woning   15,6  
1* Hotel   10 kamers   6,8 verkeersbewegingen per 10 kamers   6,8  
Café/bar/cafetaria   52 m2   Geen norm bekend   Geen norm bekend  
Totaal   22,4  

De totale verkeersgeneratie voor de twee (bedrijfs)woningen en de bed & breakfast voorzieningen bedraagt 22,4 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat het voorliggende bestemmingsplan per saldo voorziet in het toevoegen van één (bedrijfs)woning. De toename van de verkeersgeneratie bedraagt dan ook 14,6 verkeerbewegingen per weekdagetmaal.

Ten aanzien van de bierbrouwerij en het café wordt opgemerkt dat deze enerzijds reeds aanwezig zijn en anderzijds er hiervoor geen normen zijn opgenomen in het CROW. Voor dergelijke functies geldt dat er sprake is van maatwerk. Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1 is het voornemen om in het beoogde nieuwe gebouw ruimten in gebruik te nemen voor bijvoorbeeld een deel opslag, rondleidingen en proeverijen. Dit is in het verlengde van hetgeen er ter plaatse in de huidige situatie reeds wordt georganiseerd. Daar waar bezoekers nu een rondleiding kunnen volgens waarbij het boothuis bezichtigd kan worden, zal de rondleiding in de toekomst uitgebreid kunnen worden met bezichtiging en rondleiding door het hele gebouw. Verwacht wordt dat hierdoor het aantal bezoekers en daarmee ook de verkeersgeneratie niet onevenredig zal toenemen.

Daarnaast is De Oostermaat en omliggende infrastructuur in voldoende mate ingericht om de beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921) van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

Daarnaast is de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

In geval van De Oostermaat 66 is per saldo sprake van het toevoegen van één woning. Het toevoegen van één woning wordt in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking, niet gezien als stedelijke ontwikkeling.

Verder wordt de omvang van de ter plaatse aanwezige horecabestemming vergroot. De oppervlakte van de horecabestemming neemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling toe met circa 2.500 m2. Gelet op het vorenstaande is in beginsel sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

In voorliggend geval is sprake van een uitbreiding van de horecabestemming. Het bestemmingsvlak wordt vergroot met circa 2.500 m2. Daarnaast wordt de reeds verleende omgevingsvergunning voor het beoogde gebouw vertaald in het voorliggende bestemmingsplan.

De uitbreiding van de horecabestemming is noodzakelijk om de toekomstbestendigheid en continuïteit van de ter plaatse aanwezige bierbrouwerij en horeca te waarborgen. Zo is het noodzakelijk om voldoende opslagmogelijkheden te hebben en is het gewenst een unieke ervaring te kunnen aanbieden door het aanbieden van rondleidingen en proeverijen in het beoogde gebouw. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de beoogde ontwikkeling.

Ten aanzien van het bieden van de mogelijkheid tot het exploiteren van een bed & breakfast wordt opgemerkt dat dit ondergeschikt is aan de woonfunctie, bierbrouwerij en horeca.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (de kern Gramsbergen). Hiermee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte en de ontwikkeling is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het voornemen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hieronder worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied is gelegen binnen het gebied dat, gelet op de bestaande aanwezige bebouwing en de reeds geldende stedelijke bestemmingen (wonen en horeca) wordt gerekend tot het bestaand bebouwd gebied van de kern Gramsbergen. Verder is op het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' van toepassing en wordt de locatie aangemerkt aan bestaande bebouwd gebied in de stedelijke laag van de omgevingsvisie. De ontwikkeling is, vanwege haar ligging in bestaand bebouwd gebied, in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één (bedrijfs)woning. De extra (bedrijfs)woning is in beginsel bedoeld voor de kinderen van de huidige eigenaar van de ter plaatse aanwezige bierbrouwerij/horeca. Het gaat hierbij om een woning die gewenst is in het kader van bedrijfsopvolging. Hiermee is sprake van een concrete behoefte aan de woning.

Daarnaast blijkt uit paragraaf 3.3.2 dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het 'Programma Wonen' van de gemeente Hardenberg.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied met rode contour indicatief is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur e water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de verdere ontwikkeling van een bestaande bierbrouwerij en horecavoorziening mogelijk te maken. Daarbij wordt tevens een extra (bedrijfs)woning mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling sluit goed aan op de ambities zoals opgenomen in het ontwikkelingsperspectief. Het voornemen is zowel vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt passend. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van voorliggend ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en de ‘laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschappen op basis van de 'Laag van beleving' wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.

De "Stedelijke laag"

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype ‘Woonwijken 1955-nu’, dit is in afbeelding 3.3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.3 De stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woonwijken 1955 – nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag”

De bebouwing binnen het plangebied is reeds aanwezig en/of is reeds vergund. Het heeft een geheel eigen karakter. De bebouwing aan de zijde van De Oostermaat is van oudsher aanwezig en blijft behouden.

Het gebouw heeft de uitstaling en kenmerken van het voormalige kasteel van Gramsbergen, maar is qua bouw- en goothoogte meer afgestemd op de omgeving (minder hoog). Binnen het plangebied wordt een unieke plek in Gramsbergen gerealiseerd met een 'knipoog' naar het verleden.

Geconcludeerd wordt dat de 'Stedelijke laag' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval zijn met name de thema's 'Hardenberg voor elkaar' en 'Hardenberg knooppunt' relevant, aangezien deze gaat over stedelijke ontwikkeling.

Hardenberg voor elkaar

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente voor wat betreft het aspect 'wonen' zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente wil naast eigen inwoners, minimaal 1.000 nieuwe huishouders een plaats geven;
  • 2. De gemeente wil de jongeren vasthouden of naar de gemeente terug laten keren;
  • 3. De gemeente wil hoger opgeleiden met jonge gezinnen verleiden om in de gemeente Hardenberg to komen wonen en werken;
  • 4. De gemeente speelt flexibel in op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen (adaptieve aanpak);
  • 5. De gemeente zoekt meer mogelijkheden voor wonen in het landelijk gebied en in de kleine kernen;
  • 6. De gemeente zoekt naar mogelijkheden voor huisvesting van tijdelijke werknemers uit het buitenland.

Hardenberg knooppunt

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente voor wat betreft het aspect 'vitale economie' vijf ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente stimuleert een krachtige en concurrerende economie;
  • 2. De gemeente wil bovenregionale bedrijven met een grote ruimtevraag bedienen;
  • 3. De gemeente wil ondernemers aantrekken, vasthouden en ruimte geven om te groeien;
  • 4. De gemeente zorgt voor vitale centra in Hardenberg en Dedemsvaart;
  • 5. Regionale samenwerking is belangrijk om de opgaven te kunnen realiseren.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Met de ontwikkeling wordt aangesloten op verschillende doelstellingen uit de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'. De extra woning wordt mogelijk gemaakt op basis van de lokale behoefte. Daarnaast wordt de nieuwe woning gasloos gebouwd.

Ook voor wat betreft het aspect 'vitale economie' sluit de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling aan op de doelstellingen. Zo wordt bijgedragen aan het behoud, versterking en verbreding van de werkgelegenheid door het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de ter plaatse van het plangebied aanwezige horecafunctie. Daarnaast wordt met het mogelijk maken van bed & breakfast voorzieningen op een unieke plek en in een uniek gebouw bijgedragen aan het versterken van recreatie en toerisme.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Programma Wonen
3.3.2.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.2.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.2.3 De juiste woning voor elk huishouden

De meeste mensen verhuizen tijdens hun leven wel één of meerdere keren. Je betreedt de woningmarkt als starter. De meeste starters beginnen met een kleine, betaalbare woning. In de eerste plaats gaat het bij deze groep vooral om het zelfstandig wonen. Na een aantal jaar komt de wens om iets ruimer te gaan wonen. Dat geldt zeker als gezinsuitbreiding aan de orde komt. De starter van weleer wordt dan een doorstromer. Voor veel doorstromers in onze gemeente is een ruime tweekapper of vrijstaande woning het ideaalbeeld. Deze fase in de wooncarrière houdt lange tijd aan. Ongeveer vanaf de periode dat het pensioen aan de orde komt, volgt een kantelpunt. Huishoudens gaan dan nadenken over hun toekomstige woonsituatie. Dat betekent dat sommige huishoudens willen verhuizen naar een kleinere woning met minder onderhoud en meer mogelijkheden om zelfstandig te blijven wonen, ook bij een eventuele zorgvraag. Steeds meer senioren zien voldoende mogelijkheden om in hun huidige, vaak ruime, woning te kunnen blijven wonen, ook als zij ooit zorgbehoevend worden.

3.3.2.4 Doorstromers in beweging

Doorstromers vormen de grootste groep op de woningmarkt in Hardenberg. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag. Dit komt doordat oudere huishoudens (die vaak in dit type woning wonen) steeds minder verhuisgeneigd zijn. Deze huishoudens wil de gemeente verleiden te verhuizen met aantrekkelijk nieuw woningaanbod in en rond het centrum van Hardenberg en Dedemsvaart.

3.3.2.5 Agenda Wonen

De Agenda Wonen vormt de praktische uitwerking van het Programma Wonen. In deze uitvoeringsagenda staan alle concrete acties en afspraken genoemd die de komende twee jaar worden uitgevoerd om een eerste flinke stap te zetten de lange termijn ambities uit het Programma Wonen te bewerkstelligen.

De gemeente Hardenberg wil in de periode tussen 2017 en 2026 1.680 woningen toevoegen aan de voorraad. In de eerste jaren (2019 - 2021) is de ambitie om jaarlijks 200 tot 250 woningen toe te voegen, om zodoende invulling te geven aan de actuele woningvraag.

De gemeente toetst nieuwe woningbouwplannen aan de hand van de geïnventariseerde woningbehoefte uit kernenonderzoek. Bij nieuwbouw gaat de focus in eerste instantie uit naar:

  • Betaalbare koopwoningen (< € 175.000);
  • Kleine, levensloopgeschikte (huur)woningen.
3.3.2.6 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een extra (bedrijfs)woning. Kwantitatief gezien is er ruim voldoende vraag naar nieuwe woningen. De voorgenomen ontwikkeling geeft hier, in beperkte mate, invulling aan.

De bij recht toegestane (bedrijfs)woning zal worden bewoond door de huidige eigenaren van de ter plaatse aanwezige horecafunctie. De extra (bedrijfs)woning is primair bedoeld om toekomstige bedrijfsopvolging te kunnen faciliteren, waarbij de huidige eigenaren van de horecafunctie ter plaatse kunnen blijven wonen. Hiermee is er sprake van een concrete behoefte aan de beoogde extra (bedrijfs)woning binnen het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het 'Programma Wonen' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Welstandsnota
3.3.3.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

  • Niveau 0 (laag)
  • Niveau 1 (midden)
  • Niveau 2 (hoog)

Voor dit gebied geldt gedeeltelijk welstandniveau 0 en 1. In afbeelding 3.4 is een uitsnede van de welstandskaart opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.4 Uitsnede Welstandsnota Kloosterhaar (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

  • Behoud en versterking van de (cultuurhistorische) structuur met bijbehorende bebouwingskarakteristieken;
  • Behoud en versterking van de gevels in Voorstraat en Kruisstraat, in relatie tot de bebouwingswand met aandacht voor zorgvuldige detaillering, materiaaltoepassing en bijpassende reclame.
3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Ten aanzien van het beoogde gebouw wordt opgemerkt dat hiertoe reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen voor is verleend. Eventuele uitbreidingen/toevoegingen zullen ter zijner tijd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst aan het welstandsbeleid.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid zoals behandeld in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object (namelijk wonen). Hieronder wordt ingegaan op de geluidsaspecten industrie-, railverkeers en wegverkeerslawaai.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van individuele bedrijven.

4.1.2.2 Weg- en railverkeerlawaai

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerlawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 bij deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

De Geluidbelasting ten gevolge van de Kanaaldijk en Oostermaat bedraagt respectieveling hoogstens 40 dB en 39 dB. Met deze waarden wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Coevorderweg bedraagt hoogstens 52 dB op de oostgevel van de woningen. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De overige gevels voldoen wel aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Zwolle - Emmen bedraagt ter plaatse van de te realiseren woningen hoogstens 65 dB op de westelijke gevel van woning 1 en 62 dB op de noordelijke gevel van woning 2. Met deze waarde wordt de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden.

Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig (zie ook Bijlage 1). Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde van respectievelijk 52 dB en 65 dB worden vastgesteld ten aanzien van de Coevorderweg en de spoorlijn Zwolle - Emmen. De cumulatieve geluidsbelasting van alle (spoor)wegen gezamelijk bedraagt maximaal 58,8 dB op toetspunt 05 (noordgevel woning 02). Als een gevelwering van 25,8 dB wordt toegepast, wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.

Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van de benodigde gevelmaatregelen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.

4.1.3 Conclusie

Met inachtneming van het verkrijgen van een hogere waarde inzake wegverkeerlawaai, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is in 2015 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de tussentijd hebben er geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Vanuit wordt gegaan dat de onderzoekresultaten een actueel beeld geven van de milieuhygiënisch kwaliteit van de bodem. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

4.2.2 Situatie plangebied

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuigelijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens en
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

4.2.3 Conclusie

Gezien het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven middels de blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00373-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Zoals is te zien in afbeelding 4.1 zijn er nabij het plangebied wel een aantal risicovolle inrichtingen/functies aanwezig. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende inrichtingen/functies.

Hoge Holt 4a - Loko Gramsbergen b.v.

Binnen deze inrichting is volgens de Risicokaart sprake van een opslagplaats van irriterende en corrosieve vloeistoffen. Daarnaast zijn er procesbaden aanwezig voor verzinkerij. In beide gevallen geldt een groepsrisicoafstand van 25 meter. De afstand tussen de betreffende inrichting en het plangebied bedraagt circa 80 meter. Gelet op het vorenstaande vormt deze inrichting geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Spoorweg - Mariënberg-Emmen

Voor deze spoorweg geldt geen plasbrandaandachtsgebied. Het GR-plafond 10-8 bedraagt 16 meter. Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten/ruimten binnen deze zone. Een deel van het beoogde gebouw ligt wel gedeeltelijk binnen deze zone, echter worden hier geen (beperkt) kwetsbare ruimten gerealiseerd. Tot slot wordt opgemerkt dat gebruikers van de functies binnen het plangebied in beginsel zelfredzame personen zijn die zichzelf bij een eventuele calamiteit in veiligheid kunnen brengen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeving door woonpercelen en er is geen sprake van functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling
4.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Ten aanzien van de te verplaatsen en toe te voegen (bedrijfs)woning wordt opgemerkt dat de functie 'wonen' niet milieubelastend is voor de omgeving. Ditzelfde geldt voor de beoogde bed & breakfast voorziening die ondergeschikt is aan de woonfunctie.

De ter plaatse aanwezige horeca (café), bierbrouwerij en het botenhuis zijn reeds toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hiervoor uitsluitend in een actueel bestemmingsplan. Wel wordt het bestemmingsvlak van de ter plaatse geldende bestemming 'Horeca' uitgebreid/vergroot.

De binnen het plangebied aanwezige functies vallen onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter. Binnen 10 meter rondom het plangebied zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Bovendien zijn milieucategorie 1 functies dermate weinig milieubelastend dat deze goed inpasbaar zijn naast woningen.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de (bedrijfs)woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn uitsluitend milieucategorie 1 of 2 bedrijven/functies toegestaan/aanwezig. De maximale richtafstand voor dergelijke bedrijven/functies bedraagt 30 meter. Binnen een straal van 30 meter rondom het plangebied zijn milieubelastende bedrijven/functies aanwezig.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de bedrijfswoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 13 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 200 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand van de locatie tot het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.6.3 Soortenbescherming
4.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.6.3.2 Situatie plangebied

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat in beginsel niet uit van het slopen van bebouwing of het kappen en/of rooien van beplanting. Hierdoor wordt er geen beschermd functioneel leefgebied van bepaalde soorten zoals bijvoorbeeld vleermuizen aangetast. Daarnaast worden de (onbebouwde) gronden binnen het plangebied intensief gebruikt en onderhouden. Hierdoor wordt gesteld dat de (onbebouwde) gronden ongeschikt zijn voor beschermde flora.

Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat de voorliggende bestemmingsplanherziening negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling

4.6.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt naar verwachting geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Vaststelling van dit bestemmingsplan heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

Noordelijke deel van het plangebied

In 2015 is voor het noordelijke deel van het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar Bijlage 3.

Op basis van de landschappelijke situatie is de verwachting dat in het onderzoeksgebied mogelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Indien de bodem nog niet geroerd is tot in de top van het dekzand, dan kunnen vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie tot en met Nieuwe Tijd aanwezig zijn. Dit kunnen resten van nederzettingsterreinen en graven zijn, maar ook archeologische resten uit de nabijheid van dit soort complexen, zoals akkerlagen, karrensporen, wegen, meilers, vuursteenstrooiingen et cetera.

Uit de resultaten van het op 13 mei 2015 uitgevoerde karterende bodemonderzoek blijkt dat de verwachtte kalkloze poldervaaggrond met zavel en lichte klei in het geheel niet aanwezig is binnen het plangebied. Wel is een oorspronkelijke humeuze eerdlaag met een ouder plaggendek aangetroffen op een dekzandwelving van geel fijn iets siltig zand. De top van het dekzand bevindt zich op een diepte variërend van 65 cm-mv bij boring 6 tot 135 cm-mv in boring 4. In vier van de zes boringen is sprake van een menglaag (A/C-profiel) waarbij de eerdlaag door subrecente graafwerkzaamheden vermengd is geraakt met de top van het dekzand. Alleen bij boring 3 en 4 is de eerdlaag nog intact (A-C profiel). Tijdens het uitzeven van de afzonderlijke bodemlagen zijn geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen.

Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het booronderzoek deels een overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. In het plangebied is sprake van een hoge bruine enkeerdgrond op een dekzandwelving van pleistoceen dekzand. In vier van de zes boringen is een verstoorde bodemopbouw aangetroffen. Slechts in boring 3 en 4 is de eerdlaag en de top van het dekzand nog intact. Vanwege het grotendeels ontbreken van een intact bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren zien wij vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaar tegen de voorgenomen bodemingrepen. In het plangebied zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Wij adviseren dan ook om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Het conceptrapport en het selectieadvies zijn op 12 juni getoetst door mw. drs. M. Nieuwenhuis, Regioarcheoloog van gemeente Hardenberg. Het selectieadvies van Hamaland Advies wordt overgenomen: het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Het onderzoeksgebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven.

Zuidelijke deel van het plangebied

De gemeente Hardenberg heeft haar archeologische beleid doorvertaald in de "Beheersverordening Gramsbergen". Op basis deze beheersverordening is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden. Er geldt in archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 275 m2 en waarbij gronden 40 cm of dieper worden geroerd.

Vooralsnog zijn er in het zuidelijke deel van het plangebied geen (nieuwe) ontwikkelingen gepland waarbij de voorgenoemde onderzoeksgrens wordt benaderd en/of overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het zuidelijke deel van het plangebied wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden wordt in het zuidelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen van de beheersverordening.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied is een oud schipperscafé aanwezig. Het is de wens om dit karakteristieke pand te behouden en eventuele toekomstige uitbreidingen af te stemmen op de kenmerken van het oude schipperscafé. Daarnaast wordt op het achterterrein een gebouw gerealiseerd met een 'knipoog' naar het oorspronkelijke kasteel van Gramsbergen. Het beoogde gebouw heeft niet de afmetingen van het oorspronkelijke kasteel maar toont qua stijl en uiterlijke kenmerken wel gelijkenissen. Het plan heeft dan ook een positief effect ten aanzien van cultuurhistorie.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.7.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan. Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de cultuurhistorische waarde van de kern Gramsbergen.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.- plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.- (beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie projectgebied
4.8.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 13 kilometer van het plangebied. In paragraaf 4.6.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Trillingshinder

4.9.1 Algemeen

De Meet- en beoordelingsrichtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" (SBR-B) bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingshinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:

  • A1 is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
  • A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
  • A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper.

Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A1 < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:

  • De waarden van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of;
  • De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor de ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

Voor de beoordeling van de trillingen door railverkeer in nieuwe situaties (o.a. nieuwbouw langs spoor) dienen volgens de SBR richtlijn deel B de streefwaarden uit onderstaande tabel aangehouden te worden.

Trillingsbron   Dag- en avondperiode   Nachtperiode  
  A1 (Vmax)   A2 (Vmax)   A3 (Vper)   A1 (Vmax)   A2 (Vmax)   A3 (Vper)  
Bedrijf   0,1   0,4   0,05   0,1   0,2   0,05  

4.9.2 Situatie plangebied

In geval van voorgenomen ontwikkeling ligt het plangebied tegen spoorlijn Zwolle – Emmen aan. Echter voorziet het voorliggende bestemmingsplan in beginsel niet in het toestaan van nieuwe bouwwerken. Immers is voor het beoogde te realiseren gebouw op het achtererf reeds een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning wordt doorvertaald in het voorliggende bestemmingsplan. Gelet op het vorenstaande is het in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet noodzakelijk om een trillingshinderonderzoek uit te voeren.

4.9.3 Conclusie

Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'Korte procedure' van de watertoets van toepassing is. Het waterschap geeft hiermee aan geen bezwaren te hebben tegen voorgenomen ontwikkeling. Er is geen aanvullend vooroverleg met het waterschap noodzakelijk. Het watertoetsresultaat is bijgevoegd in Bijlage 4.

Afvalwater afkomstig wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd dan wel vertraagd worden afgevoerd naar het aangrenzende oppervlaktewater.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)

Dit artikel beschrijft in welke gevallen burgemeester en wethouders van het bestemmingsplan kunnen afwijken.

Overige regels (Artikel 7)

In dit artikel wordt in gegaan op regels omtrent evenementen, welstand, seksinrichtingen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Daarnaast wordt aangegeven dat wettelijke regelingen waarnaar in dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In onderstaande paragraaf worden de verschillende bestemmingen nader onderbouwd.

Horeca (Artikel 3)

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor horeca, met dien verstande dat hiervoor uitsluitend de bestande horecavorm en de daarmee naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbare vormen, dan wel vormen die minder invloed hebben op de omgeving zijn begrepen.

Ondergeschikt aan de functie horeca zijn ter plaatse van de aanduiding 'wonen' twee woningen toegestaan. Bij de woningen zijn bed and breakfastvoorzieningen toegestaan (maximaal 5 kamers per woning). Daarnaast is ondergeschikt aan de horecafunctie een bierbrouwerij en productiegebonden detailhandel toegestaan.

In de bouwregels is een onderverdelen gemaakt van bouwregels voor:

  • gebouwen en overkappingen;
  • gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Voor de bouwregels is aangesloten op de bouwregels van de "Beheersverordening Gramsbergen".

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 4)

De gronden binnen het plangebied waar (nog) geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn, overeenkomstig de "Beheersverordening Gramsbergen" voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en er sprake is van een ontwikkeling dat in overeenstemming is met het provinciaal beleid, wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder te inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.