direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sibculo, uitbreiding bijzondere begraafplaats Sibculo
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Kloosterstraat ongenummerd in Sibculo is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande begraafplaats aan de Kloosterstraat uit te breiden. Hiervoor wordt een stuk grond van een perceel aangrenzend aan de huidige begraafplaats aangekocht.

Gelet op het feit dat deze ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkeld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat zowel uit het perceel waarop de bestaande begraafplaats zich bevindt als uit een deel van het perceel waarvan een stuk grond zal worden aangekocht om de begraafplaats uit te kunnen breiden.

Het perceel waarop het bestaande begraafplaats zich bevindt, staat kadastraal bekend als gemeente Ambt-Hardenberg, sectie S, perceelnummer 844. Het perceel kent een oppervlakte van 5.430 m².

Het perceel waarvan een deel gebruikt zal worden voor de uitbreiding, staat kadastraal bekend als Ambt-Hardenberg, sectie S, perceelnummer 1182. Het perceel kent een oppervlakte van 157.323 m². Er zal circa 2.500 m² - 3.000 m² grond worden aangekocht ten behoeve van de uitbreiding van de begraafplaats.

Verder ligt het plangebied op circa 500 meter ten oosten van het centrum van Sibculo. Op een afstand van circa 50 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich recreatiegebied 'De Spartelvijver'. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied door middel van een ster indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Sibculo (bron: maps.google.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de bestaande begraafplaats (rood omkaderd) en de beoogde uitbreiding (groen omkaderd) te zien is. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor zowel het perceel van de bestaande begraafplaats als het perceel waarvan een deel zal worden aangekocht ten behoeve van de uitbreiding, is de beheersverordening 'Sibculo' van toepassing. Deze beheersverordening is op 23 februari 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg en is geheel onherroepelijk in werking. In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van deze beheersverordening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede beheersverordening 'Beheersverordening Sibculo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel waarop de bestaande begraafplaats zich bevindt, heeft de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats'. De gronden zijn bestemd voor begraafplaatsen, groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen.

Het perceel waarvan een deel van de gronden zullen worden gebruikt ten behoeve van de uitbreiding, heeft de bestemming 'Groen'. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. De beheersverordening biedt geen mogelijkheden om de gronden binnen deze bestemming te gebruiken ten behoeve van het uitbreiden van de bestaande begraafplaats.

Gelet op het feit dat de gronden met een groenbestemming niet gebruikt kunnen worden voor de uitbreiding van de begraafplaats, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Sibculo, uitbreiding bijzondere begraafplaats Sibculo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is op het gedeelte van het perceel behorend bij het recreatiegebied 'De Spartelvijver' aan de Gemeenteweg 65 bebossing aanwezig. Er bevindt zich geen bebouwing op dit plandeel. Het plangebied wordt ontsloten door de Kloosterdijk en Kloosterstraat (N-weg). In figuur 2.1 is een foto opgenomen, waarop een aanzicht van het bos te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Gemeenteweg 65 (bron: Street Smart by Cyclomedia)

In figuur 2.2 is een luchtfoto opgenomen, waarin de bestaande begraafplaats en het bos te zien zijn. Tevens is de kijkhoek uit figuur 2.1 hierin aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0005.png"

Figuur 2.2: luchtfoto van de begraafplaats en van het bos (bron: Street Smart by Cyclomedia)

Momenteel wordt de oude begraafplaats gebruikt voor ongebruikte partnergraven. Daarnaast is er een nieuwe begraafplaats waar zowel nieuwe als partnergraven gemaakt worden. Jaarlijks vinden er circa 25 begrafenissen plaats.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om circa 2.500 m² grond van het perceel aan de Gemeenteweg 65 te Sibculo aan te kopen en die te gebruiken voor de uitbreiding van de bestaande begraafplaats aan de Kloosterstraat. Specifiek gaat het om het stuk grond dat direct grenst aan de bestaande begraafplaats. In paragraaf 1.2 is een figuur opgenomen, waarin de uitbreiding te zien is. De uitbreiding is groen omkaderd. Zie figuur 1.2 voor de exacte verbeelding.

Voordat dit gebied als uitbreidingsgebied is gekozen, is er onderzoek gedaan naar ruiming van de oudste graven op de oude begraafplaats. Hierop zijn er veel negatieve reacties ontvangen vanuit de bevolking, begrafenisverenigingen en van oudheidkundigen, waardoor de initiatiefnemer de uitbreiding verder moest gaan onderzoeken. Vervolgens bestond het voornemen uit het uitbreiden van de begraafplaats richting het noordwesten, oftewel: in de richting van de woonwijk. Er kon echter geen overeenstemming gevonden worden met de bewoners die achter de begraafplaats wonen. Hierdoor is er uiteindelijk gekozen om richting de Spartelvijver uit te breiden. Verwacht wordt dat de uitbreiding pas vanaf 2030 gebruikt zal worden.

Bij de uitbreiding van de begraafplaats zal er aangesloten worden op de bestaande begraafplaats, waarbij een pad zal worden aangelegd om de graven te kunnen bereiken. Binnen het plangebied, ongeveer in de midden, bevindt zich een eikenboom. Initiatiefnemer is voornemens om deze boom te behouden. De initiatiefnemer wil rondom de eikenboom een rustplek creëren middels een paar banken, zodat de bezoekers kunnen rusten. Verdere dennen en opslag van struiken zullen verwijderd worden. Het rooien van het plangebied zal zo lang mogelijk worden uitgesteld.

Om een impressie te geven is in figuur 2.3 een vooraanzicht van de bestaande begraafplaats opgenomen, waarin de begraven en het tussengelegen pad te zien zijn. Te zijner tijd zullen er op dezelfde manier nieuwe begraafplaatsen worden aangelegd op de uitbreidingsplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0006.png"

Figuur 2.3: vooraanzicht bestaande begraafplaats (bron: Street Smart by Cyclomedia)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toets en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd staan in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Middels onderhavig plan wordt er namelijk aangesloten bij de huidige structuur van de omgeving, waardoor de bestaande landschapswaarden niet verloren gaan. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt versterkt en door de uitbreiding van de begraafplaats kan er worden voorzien in de behoefte naar meer begraafplaatsen. De uitbreiding van de begraafplaats draagt daardoor zowel bij aan een maatschappelijke functie als aan de ruimtelijke kwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De uitbreiding van de begraafplaats valt niet onder een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Ter verduidelijking wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank inzake een natuurbegraafplaats. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de afdeling van 18 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2015:448).

In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de nota van toelichting van het Bro blijkt dat de regeling is gericht op het tegengaan van leegstand. De aanleg van een natuurbegraafplaats, waarbij zoals in dit geval geen extra bebouwing plaatsvindt, kan daarom niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.

Omdat de uitbreiding van de begraafplaats niet valt onder 'stedelijke ontwikkeling' is geen nadere toetsing aan de ladder vereist. Wel dient een goede ruimtelijkelijke ordening aangetoond te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bestaande begraafplaats mogelijk gemaakt, omdat de huidige begraafplaats niet in voldoende ruimte voorziet. Dit wordt gedaan door middel van de gronden van het perceel direct aangrenzend aan de bestaande begraafplaats te gebruiken. Onderhavig plan voorziet niet in de bouw van nieuwe gebouwen. Er is daarmee sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de begraafplaats in Sibculo mogelijk. In de huidige situatie zijn binnen het plangebied ontsierende beplanting en houtopstanden te vinden. Daarnaast is - als gevolg van het afgraven van de bestaande begraafplaatsen - binnen het plangebied veel zand op een hoop gegooid. Hierdoor is de ruimtelijke kwaliteit van de huidige situatie niet zo best. Het oogt niet netjes voor een begraafplaats. Door de uitbreiding van de begraafplaats zal hier en daar beplanting en houtopstanden verwijderd worden en het zand zal in de toekomst hergebruikt worden. Door het verwijderen van ontsierende beplantingen en het hergebruik van het zand, zal het gebied als het ware worden opgeruimd dan wel voor bezoekers aantrekkelijker worden gemaakt. Hierdoor zal de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterkt worden.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van de bestaande begraafplaats mogelijk gemaakt. Deze uitbreiding is maatschappelijk gezien noodzakelijk, omdat in de behoefte aan begraafplaatsen voor Sibculo in de toekomst niet voorzien kan worden met de ruimte die momenteel is gereserveerd voor begraafplaatsen. Het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden worden in voldoende mate gecompenseerd, dit wordt aannemelijk gemaakt in paragraaf 4.8.1 Bomenparagraaf. Er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1.6.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een kruis (bron: provincie Overijssel)

Zoals in figuur 3.2 te zien is kent het gebied de ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. De ambitie van dit ontwikkelingsperspectief is het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen. Ook gelden er ruimtelijke kwaliteitsambities, o.a. een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimteljke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en een beleefbaar watersysteem.

De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen belemmering op voor de omringende functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3). De locatie is aangegeven met een kruis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Kenmerkend voor dit gebied zijn de zichtbare grote hoogteverschillen. De ambitie van deze laag voor het gebied is het behouden en versterken van het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen. Wanneer er ontwikkelingen binnen deze laag plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen de ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en om deze beter zichtbaar te maken.

Het plangebied bevindt zich, zoals in figuur 3.3 is weergegeven, in een stuwwal. Hoewel het plangebied enigszins hoger ligt dan de bestaande begraafplaats, is dit voor de blote ogen vrijwel niet waar te nemen. De uitbreiding van de bestaande begraafplaats heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen ter plaatse.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. De locatie is aangegeven met een kruis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, voormalige heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteriestieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk. Zoals bij de natuurlijke laag reeds benoemd is, sluit het onderhavig plan aan bij de huidige ruimtelijke structuur van de omgeving. Het plan doet geen verdere afbreuk aan de laag van agarisch cultuurlandschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. De locatie is aangegeven met een kruis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0011.png"

Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De kenmmerken van deze aanduiding zijn donkere gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar de sterrenhemel kan worden waargenomen. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dus terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

Rondom het plangebied zijn er geen objecten die verlicht moeten worden. Er worden geen nieuwe lichtbronnen toegevoegd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

De gemeenteraad van Hardenberg heeft op 6 juli 2021 de 'Omgevingsvisie Landstad Hardenberg' vastgesteld. De omgevingsvisie loopt vooruit op de landelijke Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Omdat de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, moet deze omgevingsvisie worden opgevat als een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg' wordt het toekomstbeeld van de gemeente Hardenberg geschetst. Aantal vragen zoals hoe er moet worden omgegaan met het landelijk gebied, welke ontwikkelingen er zijn in de grote kernen en hoe kleine kernen leefbaar moeten worden gehouden spelen een centrale rol in de omgevingsvisie.

In de omgevingsvisie wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. Hardenberg in balans, Hardenberg voor elkaar, Hardenberg Knooppunt en Hardenberg duurzaam) waarbij ambities en opgaven zijn geformuleerd. Daarnaast worden er per gebied ambities en opgaven gegeven. Deze vormen samen de agenda voor toekomstige samenwerkingen met de gemeente Hardenberg.

De omgevingsvisie is niet bedoeld om alles dicht te timmeren, maar juist om bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en andere partners uit te nodigen om samen de ambities en gewenste ontwikkelrichting verder uit te werken in oplossingen en maatregelen. De omgevingsvisie is bedoeld als startpunt van nieuwe of hernieuwde samenwerkingen op weg naar Landstad Hardenberg.

Toets en conclusie

In de omgevingsvisie is voor de Stuwwal Kloosterhaar-Sibculo een gebiedsgerichte opgave gegeven, te weten het behoud van landschappelijke waarden en het versterken van de recreatieve mogelijkheden, bijvoorbeeld als meekoppelkans bij natuurontwikkeling en bij herbestemming van voormalige zandwinngen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bestaande begraafplaats in Sibculo mogelijk gemaakt. De kern Sibculo is gebouwd op de flank van een relatief kleine stuwwal omgeven door veengebieden. Hier is dan ook geen sprake van landschapselementen die te vinden zijn in een essen- en beekdal landschap. De stuwwal wordt vrijwel niet gebruikt voor agrarische doeleinden en is met name bebost met naaldbomen. Onderhavig plan draagt bij aan het beleefbaar maken van het reliëfverschil en het behouden van het kleinschalige landschap.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Omgevingsvisie Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie hierna). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

  • Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

  • Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

  • Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Aan Sibculo zijn twee beschermingsniveaus toegekend. De linten van de Kloosterdijk, Schoolstraat (deels) en Kerkstraat vallen onder niveau 1. Voor het overige kerngebied geldt niveau 0 (welstandsvrij) dan wel het nog steeds van kracht zijnde beeldkwaliteitsplan Op de Akkers IV.

Conclusie

De locatie van de beoogde ontwikkeling wordt aangemerkt als niveau 0 in de Welstandsnota, waardoor er geen eisen zijn ten aanzien van welstand. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage moeten worden opgesteld.

Toets en conclusie

Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van de bestaande begraafplaats mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is groen. De ruimtelijke ontwikkeling wordt niet zowel in de C-lijst als in de D- lijst benoemd, waardoor voorliggend plan niet m.e.r.-plichtig is en ook geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bestaande begraafplaats mogelijk gemaakt. Een begraafplaats is niet milieubelastend dan wel milieugevoelig, waardoor deze geen nadelige milieugevolgen met zich mee brengt voor de omliggende functies.

Verder bevinden zich in de nabije omgeving geen bedrijven waarvan de functie hinder kan ondervinden. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen op minimaal 400 meter afstand van het plangebied. Dit bedrijf betreft een agrarisch bedrijf (activiteit Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)). Dit bedrijf kan volgens de Milieuzonering lijst aangemerkt worden als milieucategorie 3.2 met een grootste richtafstand van 100 m.

Gezien de onderlinge afstand meer bedraagt dan 100 meter wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering oplevert voor onderhavig plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets en conclusie

Op 28 september 2020 is ter plaatse van de planlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Ortageo. Het doel van dit onderzoek was om door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de voorgenomen transactie en om vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het volgende gebleken:

  • Op het maaiveld van de locatie en aan de uitkomende grond zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van asbest en/of overige verontreinigende stoffen op en in de bdem.
  • In de grond zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond. De onderzochte grond is geclassificieerd als "altijd toepasbaar".

Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de geplande transactie en het geplande gebruik. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'. In het kader van kostenefficiëntie wordt aangeraden om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken. Het onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmeringen oplevert voor onderhavig plan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets en conclusie

Een begraafplaats is geen geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit is bepaald in een uitspraak van de ABRvS op 28 juli 2004. Een nadere toelichting voor dit aspect is derhalve niet vereist.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Volgens StatLine (2019) kan het plangebied worden aangemerkt als een niet-stedelijk gebied. Bij een dergelijk gebiedstype geldt volgens de 318e editie van de CROW bij begraafplaatsen een gemiddelde verkeersgeneratie van afgerond 44 (berekening: 37,4 minimale verkeersbewegingen + 51,4 maximale verkeersbewegingen / 2). Als gevolg van deze ontwikkeling zal er geen extra vrachtverkeer ontstaan, waardoor het percentage vrachtverkeer op nihil gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven waarbij rekening gehouden wordt met 44 extra voertuigbewegingen als gevolg van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0013.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0014.png" Figuur 4.3: uitsnede risicokaart plangebied indicatief rood omlijnd (bron: risicokaart.nl).

Ten noordoosten ligt op een afstand van 640 meter van het plangebied een autobedrijf met een benzine service station met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Echter, het plangebied bevindt zich niet binnen de risicontour van deze risicobron. Verder geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 11 september 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 2. Op basis van deze toets wordt de korte procedure gevolgd. Het advies is dat er verder kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze is hieronder opgenomen.

Waterhuishouding 

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Omdat het plangebied een groot open stuk grond is en er weinig verharding zal plaatsvinden, zal er voldoende ruimte zijn om het afvalwater en het hemelwater te infiltreren. Het afvalwater en het hemelwater wordt om die reden dan ook geïnfiltreerd.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Voor dit bestemmingsplan is door Econsultancy Zwolle een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Deze Quickscan is te vinden in Bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Gebiedenbescherming

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland. Het ligt echter wel in de nabijheid van een gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 250 meter ten oosten van het plangebied. Het betreft Engebertsdijksvenen/Veenschap, met de bestemming 'Natuur'. In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0015.png"

Figuur 4.4: ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (bron: Econsultancy)

Aangezien het plangebied zich op een afstand van circa 250 meter van het Natuurnetwerk Nederland bevindt, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Engbertsdijksvenen, ligt op een afstand van circa 600 meter ten oosten en zuiden van het plangebied. In figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0016.png"

Figuur 4.5: ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied (bron: Econsultancy)

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Effecten ten aanzien van licht en geluid zijn vanwege de afstand tezamen met de aard van de ingreep op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten vanwege de aard van de plannen (uitbreiding begraafplaats) en de afstand (600 m) tot het Natura 2000-gebied. Om dit vast te kunnen stellen dan wel uit te kunnen sluiten is een aanvullend stikstofde-positie onderzoek benodigd.

Soortenbescherming

Algemene broedvogels

Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit soortbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming optreden. Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien werkzaamheden gedurende het broedseizoen worden uitgevoerd dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden door een ter zake kundige deskundige.

Met betrekking tot het verwijderen van de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen wordt geadviseerd om ook het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen. Een grote stapel snoeiafval vormt namelijk een ideale broedlocatie voor kleine vogelsoorten als de winterkoning. Indien onverhoopt een dergelijke soort hierin tot broeden komt, mag het snoeiafval niet eerder worden verwijderd dan wanneer de jongen definitief zijn uitgevlogen.

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten zijn opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. Vleermuizen worden ook benoemd in Bijlage II van de conventie van Bonn.

Vleermuizen maken gebruik van donkere lijnvormige elementen in het landschap als vliegroute. De bosrand aan de noordoostzijde van de onderzoekslocatie is in principe geschikt als vliegroute voor vleermuizen. Een deel van deze bosrand wordt gekapt. Aangezien het bos achter de te kappen bomen behouden blijven schuift de bosrand enkel verder op naar het noorden. Hierdoor blijft de potentiele vliegroute fysiek intact. In onderhavige situatie vindt er mogelijk wel verstoring plaats in het geval van nachtelijke werkzaamheden. Verstoring is te voorkomen door de werkzaamheden overdag uit te voeren. Tevens kan de bosrand afgeschermd worden van felle belichting als bouwlampen door schermen te plaatsen en gerichte armaturen toe te passen. Indien dit niet mogelijk is zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de functie van de groenstrook als vliegroute.

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd. Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

Overige soort (groep)en

Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.

Conclusie

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door bij het verwijderen van nestgelegenheden en groen buiten het broedseizoen te werken. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van vleermuizen en hun vliegroutes is overtreding niet op voorhand uit te sluiten. Verstoring is te voorkomen door de werkzaamheden overdag uit te voeren. Tevens kan de bosrand afgeschermd worden van felle belichting als bouwlampen door schermen te plaatsen en gerichte armaturen toe te passen. Indien dit niet mogelijk is zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de functie van de groenstrook als vliegroute.

Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat het verwijderen van materialen als bladeren, ruigte, takken en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezig-heid schuilplaatsen bieden zorgvuldig dient te gebeuren. Voorkomen moet worden dat individuen gedood of verwond worden, bijvoorbeeld als gevolg van het beschadigen of vernielen van schuil- of voortplantingslocaties. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Voor wat betreft bescherming van Natura 2000-gebieden geldt dat er vóór verlening van toestemming middels een aanvullend onderzoek met betrekking tot stikstofdepositie vast moet staan/uitgesloten moet worden of activiteiten natuurgebieden in de omgeving aantasten. Derhalve wordt geadviseerd om in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming een stikstofdepositieonderzoek (AERIUS berekening) uit te laten voeren. Dit is gedaan op 2 november 2020. Het rapport behorende bij de AERIUS berekening is als Bijlage 4 bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.

Hoewel met de uitbreiding van de begraafplaats aan de Kloosterstraat te Sibculo NOx vrij komt, kan geconcludeerd worden dat dit niet leidt tot een meetbare depositiie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. De stikstofemissie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling ligt nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Derhalve dient er geen nader onderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect vormt geen belemmering voor het voornemen.

Ten aanzien van bescherming van gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland acht Econsultancy aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Bij het huidige planvoornemen worden bomen gekapt. Aangezien de bomen vallen onder artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming geldt er melding- en herplantplicht. Initiatiefnemer is voornemens om hieraan invulling te geven op eigen gronden. In de navolgende subparagraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.8.1 Bomenparagraaf

Ten behoeve van de voorgenomen zal er binnen het plangebied ontbost worden. Initiatiefnemer heeft Natuurbank Overijssel de opdracht gegeven om de vergunningplichtige bomen inzichtelijk te maken. Daarnaast heeft initiatiefnemer Natuurbank Overijssel om advies gevraagd waar het verlies aan groen gecompenseerd kan worden en welke soorten herplantingen aangeraden/geschikt zijn. Op 07-07-2021 heeft Natuurbank een bomenkaart opgesteld. Deze kaart is als Bijlage 5 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. In onderstaand figuur (figuur 4.6) is een fragment weergegeven van de bomenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0017.png" Figuur 4.6: Fragment van de bomenkaart (Bron: Natuurbank Overijssel).

Omdat de te kappen bomen vergunningsplichtig zijn dient er op grond van artikel 4.2 van de Wet Natuurbescherming een melding gemaakt te worden. Daarnaast bestaat er een herplantplicht. Initiatiefnemer zal alvorens de bomen te kappen een melding doen bij de bevoegde instantie en invulling geven aan de herplantplicht conform de bomenkaart zoals opgenomen in Bijlage 5 van het voorliggende bestemmingsplan.

Geacht wordt daarmee dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets en conclusie

Archeologie

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hardenberg blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van lage verwachting van archeologische waarden (hiervoor geldt geen kleur). In figuur 4.7 is een uitsnede gemaakt van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0018.png"

Figuur 4.7: uitsnede archeologische verwachtingenkaart Sibculo (bron: gemeente Hardenberg)

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Hardenberg kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied. Enige waarden van cultuurhistorisch belang bevinden zich ten zuidwesten van het plangebied. In figuur 4.8 is een uitsnede opgenomen van de cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00367-OW01_0019.png"

Figuur 4.8: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Sibculo (bron: gemeente Hardenberg)

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Verkeer / parkeren

De begraafplaats aan de Kloosterstraat wordt ontsloten via de Kloosterdijk en Kloosterstraat (N341) in noordelijke richting en Sibculoseweg (N341) in zuidelijke richting. De Kloosterstraat is een provinciaal weg bestaande uit twee rijstroken met een maximumsnelheidsregime van 80km/u. Dit geldt tevens voor de Sibculoseweg. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen die als gevolg van de uitbreiding zou kunnen ontstaan, kan eenvoudig via deze wegen worden afgewikkeld.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hierbij wordt de 318e CROW uitgave als uitgangspunt genomen. Voor wat betreft onderhavige ontwikkeling wordt ervan uitgegaan dat het plangebied valt onder 'Rest bebouwde kom' in een 'niet stedelijke' omgeving. Middels voorliggend plan wordt de uitbreiding van de begraafplaats mogelijk gemaakt. Voor begraafplaatsen geldt dat er minimaal 26,6 en maximaal 36,6 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn. Gemiddeld zijn dit 31,6 parkeerplaatsen (berekening: 26,6 + 36,6 / 2). Rondom de begraafplaats bevindt zich voldoende ruimte waar bezoekers tijdens een plechtigheid kunnen parkeren.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Maatschappelijk - Begraafplaats

Deze bestemming is opgenomen om de gronden die worden aangekocht te kunnen gebruiken voor de uitbreiding van de bestaande begraafplaats.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 8, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 11 september 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Initiatiefnemer heeft een afspiegeling gerealiseerd van de bevolking via de verenigingen:

  • Begrafenisvereniging Sibculo;
  • Begrafenisvereniging Kloosterhaar;
  • Plaatselijk Belang Sibculo; Plaatselijk Belang Kloosterhaar + Protestantse kerk.

Deze zijn ook via deze achterban geïnformeerd. Daarnaast zal er op de publicatie bord bij de begraafplaats aandacht worden besteed aan de voorgenomen uitbreiding en daarop vermelden waar men terecht kan voor vragen of toelichting. Hierdoor is een inspraakprocedure niet nodig.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.