direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Baalder Uiterwaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het project Baalder Uiterwaard maakt deel uit van het programma Ruimte voor de Vecht. Dit programma heeft als doel de veiligheid van de rivier de Vecht blijvend te garanderen, de natuuropgaven in het gebied te realiseren en een sociaaleconomische impuls aan het Vechtdal te geven. Om invulling te kunnen geven aan deze doelen wordt de Vecht stapsgewijs omgevormd tot een toekomstbestendige en veilige half natuurlijke laaglandrivier. Baalder Uiterwaard vormt één van de locaties waar gewerkt wordt aan het Vechtpark, teneinde de ambities voor de Vecht in dit gebied te realiseren. De Baalder Uiterwaard vormt de laatste fase bij de ontwikkeling van het Vechtpark Het waterschap Vechtstromen, de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel zijn initiatiefnemer voor het project Baalder Uiterwaard.

Met het herinrichten van de Vecht worden ook andere programma's en doelen gerealiseerd. Zo worden in Baalder Uiterwaard opgaven uitgevoerd in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Centraal hierbij staan rivierherstelmaatregelen die bedoeld zijn om de natuurlijke dynamiek van de Vecht te verbeteren. Deze maatregelen bestaan onder andere uit het aanbrengen van natuurvriendelijke oevers, het verwijderen van de zandwerende kades en het ontstenen. Deze maatregelen zorgen voor gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van waardevolle land- en waternatuur.

Met de herinrichting van de Vecht in het plangebied Baalder Uiterwaard worden de volgende projectresultaten nagestreefd:

  • 1. Een veilige Vecht: Het garanderen van waterveiligheid bij Maatgevend Hoog Water (MHW);
  • 2. Een halfnatuurlijke Vecht: Een rivier die morfologisch en voor wat betreft de inrichting en de chemische en ecologische waterkwaliteit zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van een half natuurlijke laaglandrivier en daarmee bijdraagt aan de doelen voor ruimte voor de Vecht en de KRW doelen voor dit waterlichaam;
  • 3. Uitbreiding van natuur: Het in stand houden en uitbreiden van waardevolle natuur nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1: Vechtpark zoals aangeduid in de structuurvisie (groen gemarkeerd) en plangebied de Baalder Uiterwaard zwart omlijnd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied, de Baalder Uiterwaard, bevindt zich aan de noordzijde van Hardenberg en beslaat circa 39 hectare (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0002.png"

Figuur 2: Markering plangebied, de Baalder Uiterwaard.

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied Hardenberg, gemeente Hardenberg (vastgesteld 2 december 2014);
  • Buitengebied Hardenberg, herziening regels, gemeente Hardenberg (vastgesteld 26 september 2016);
  • Facetherziening parkeren Hardenberg, gemeente Hardenberg (vastgesteld 17 juli 2017).

Binnen het plangebied bevinden zich de volgende enkelbestemmingen:

  • Natuur – Essen- en hoevenlandschap;
  • Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap.

Daarnaast bevinden zich er de volgende dubbelbestemmingen:

  • Waarde – Archeologie 4;
  • Waarde – Archeologie 5;
  • Waarde – Natuur en landschap.

1.4 Leeswijzer

Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en de toelichting. De planregels vormen in combinatie met de verbeelding het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een beschrijving van het plan, de daaraan ten grondslag liggende afwegingen en de resultaten van voor het plan relevante milieu- en omgevingsonderzoeken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Figuur 3 toont de historie van de Baalder Uiterwaard in de afgelopen 130 jaar. Daarop is te zien dat de Vecht begin 20e eeuw is gekanaliseerd en dat vele bochten zijn afgesneden. Aan het eind van de 20e eeuw is vervolgens de woonwijk Baaldergebouwd, waardoor de Baalder Uiterwaard nu ligt ingeklemd tussen de Vecht en de stad Hardenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0003.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0005.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0007.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0008.jpg"  

Figuur 3: Historische kaarten van de Baalder Uiterwaard (plangebied aangeduid met rode stippellijn).

2.2 Ruimtelijke structuur

De Baalder Uiterwaard bevindt zich aan de oostzijde van de Vecht en omsluit ten noorden en ten westen de Hardenbergse woonwijk Baalder. Het gebied bevat voornamelijk grote landbouwpercelen. Tevens bevinden zich er enkele boomstructuren, met name grenzend aan de woonwijk Baalder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0009.jpg"

Figuur 4: Zicht op de agrarische graslanden, vanaf de rand van wijk Baalder Es gezien in de richting van de J.C. Kellerlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0010.jpg"

Figuur 5: Zicht vanaf de Vecht richting wijk Baalder Es.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0011.jpg"

Figuur 6: De vecht in stroomopwaartse richting gezien, vanaf de J.C. Kellerlaan, met in het midden de zandwerende kade en rechts grasland waarop na inundatie nog water zichtbaar is.

2.3 Functionele inrichting

De Baalder Uiterwaard wordt vooral gebruikt voor agrarische doeleinden (grasland en akkerland). Tevens dient het gebied voor waterberging vanuit de naastgelegen Vecht. Gemiddeld lopen delen van het winterbed in het hoogwaterseizoen enkele dagen onder water.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten uiterlijk in 2027 alle als KRW aangewezen wateren voldoen aan een goede chemische en ecologische toestand. De 'chemische toestand' wordt beoordeeld aan de hand van 33 Europees vastgestelde prioritaire stoffen. De 'ecologische toestand ' is opgebouwd uit beoordelingen van onder andere de 'biologische kwaliteit' en de 'algemene fysisch-chemische kwaliteit', die in Nederland voornamelijk wordt bepaald door de nutriënten fosfor en stikstof. In de praktijk is de biologische kwaliteit, die bestaat uit maatlatten voor algen, vissen, macrofauna en waterplanten, meestal bepalend voor de ecologische toestand. In de stroomgebiedsbeheerplannen voor 2022-2027 moet Nederland definitieve keuzes maken over de doelen voor de verschillende wateren en de in te zetten maatregelen. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt passen binnen deze richtlijn.

KRW-ambities voor de Vecht

Voor de Vecht geldt een hoog ambitieniveau voor ecologische kwaliteit. Dit is vanuit twee redenen ingestoken:

  • 1. Vanuit de Vechtvisie 'Ruimte voor de Vecht' uit 2009 (zie hoofdstuk 3.4) waren al veel herstelprojecten gepland, met als doel verbetering van de aquatisch-ecologische kwaliteit;
  • 2. de Vecht kan een meer dan gemiddelde bijdrage leveren aan de (aquatisch-)ecologische diversiteit en kwaliteit van het beheergebied dan andere waterlichamen in beheer van Vechtstromen.

De Vecht wordt volgens de systematiek van de KRW getypeerd als een langzaam stromend riviertje op zand/klei (code R6). Het streefbeeld is een half natuurlijke laaglandrivier. De maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren zijn gericht op het versterken van het aandeel karakteristieke flora- en faunasoorten voor rivieren, zoals Rivierprik, Kwabaal, Zwarte Populier, Pijlkruid, Breedscheenjuffer en Weidebeekjuffer. De populaties kunnen toenemen door:

  • Verbetering van stromingscondities;
  • Vergroten van de habitatdiversiteit;
  • Inundaties laten plaatsvinden door overstromingsgebieden te realiseren;
  • Oude meanders aansluiten;
  • Stuwen passeerbaar maken;
  • Waar mogelijk bosachtige begroeiing van de oevers.

Het plan levert een bijdrage aan de eerste drie maatregelen.

Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Erfgoedwet.

Conclusie Europees beleid

Het bestemmingsplan sluit goed aan bij vigerend Europees beleid en draagt bij aan het behalen van Europese doelen. De voorgenomen ontwikkeling van de Baarder Uiterwaard draagt bij aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water waardoor kan worden voldaan aan de vereiste waterkwaliteit.

In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op eventueel aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:

  • Rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • Rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • Rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met het volgende nationale belang:

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)

Het beleid van het Rijk om flora en fauna te beschermen is gericht op twee doelen: het behouden van leefgebieden en het mogelijk maken van migratie tussen deze leefgebieden. Om deze doelen te bereiken is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Dit vormt een netwerk van natuurgebieden in Nederland. Ondertussen is de EHS overgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Vecht, gelegen langs het plangebied, is aangewezen als natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland of als nieuw te ontwikkelen natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van het NNN, maar is aangewezen als 'zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN'.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) - ontwerp

Momenteel stelt het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op. Het ontwerp van de NOVI is gereed en in procedure gebracht. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat ingrepen in de fysieke leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang moeten worden bezien zodat betere, integrale keuzes kunnen worden gemaakt.

De NOVI brengt de langetermijnvisie (tot 2050) in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Dit bestemmingsplan draagt bij aan de volgende prioriteit:

  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op duurzame kringlooplandbouw, waarbij een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde.

Dit bestemmingsplan versterkt de landschappelijke kwaliteiten van de Baalder Uiterwaard door middel van natuurontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) voorzien in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid van de SVIR. Het Barro is de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

Het Barro bevat regels voor de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2)

Op basis van de Waterwet is in 2015 het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan heeft de status van een structuurvisie en bevat in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor de periode 2016-2021, met een vooruitblik naar 2050. Het waterplan richt zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit, gebruik van water en een duurzaam waterbeheer dat bescherming biedt tegen overstromingen. Met het Nationaal Waterplan wordt invulling gegeven aan de voornoemde Europese Kaderrichtlijn Water en de deltabeslissingen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Om deze ambitie te bereiken gaat het nationaal waterplan uit van de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer
  • Afwenteling voorkomen door:
    • a. Vasthouden-bergen-afvoeren
    • b. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden

Het nationale beleid omvat een visie die door lagere overheden gebiedsspecifiek geïmplementeerd dient te worden. Het Rijk zet in op grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden om de kwaliteit en kwantiteit van water en natuur te verhogen. Dit nationale beleid werkt door in de voorgenomen ontwikkeling van waterberging die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.

Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft een raakvlak met twee belangenvanuit de SVIR. De herinrichting van de Baalder uiterwaard bevordert het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel (2017)

Op 12 april 2017 zijn de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening 'Beken kleur 2017' vastgesteld.

De omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn een consolidatie van de eerdere omgevingsvisies en verordeningen. Hoewel deze in de loop van de jaren zijn geactualiseerd, zijn de ambities en regels voor het plan(gebied) niet significant gewijzigd.

De omgevingsvisie schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor thema-overstijgende kwaliteitsambities zijn benoemd. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel.

Duurzaamheid

De provincie gaat voor duurzame ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden om in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Met het vooruitzicht op een veilige, gezonde en aantrekkelijke omgeving voor mensen, dieren en planten – voor nu én in de toekomst – is duurzaamheid voor ons dan ook een leidend principe bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Voor een duurzame ontwikkeling zijn vier ambities geformuleerd:

  • Een klimaatbestendig Overijssel;
  • Duurzame energiehuishouding;
  • Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt gezien als 'datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is een optelsom van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie van grote betekenis voor het vestigingsklimaat van bedrijven, bewoners en toeristische mogelijkheden van een gebied.

Zeven kwaliteitsambities sturen het beleid voor ruimtelijke kwaliteit:

  • Natuur als ruggengraat;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • Zichtbaar en beleefbaar landschap;
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken;
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

Sociale kwaliteit

De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie gaat het alleen om het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving. Hiervoor zijn drie ambities opgesteld:

  • Het Overijssels 'noaberschap' koesteren;
  • Stimuleren van culturele identiteit;
  • Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te kunnen maken, bevat de omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • of - generieke beleidskeuzes;
  • waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • hoe - gebiedskenmerken.

De toetsing van de realisatie van Baalder Uiterwaard aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Dit gaat er om of er een maatschappelijke opgave is en of er een initiatief mogelijk is en richt zich met name op een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door bebouwing. Van bebouwing is in dit bestemmingsplan geen sprake.

Ontwikkelingsperspectieven

Hierbij gaat het er om waar het initiatief past en ontwikkeld kan worden.

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

Ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is 'Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt.

De Baalder Uiterwaard wordt heringericht voor natuurontwikkeling. Het plan sluit daarmee aan op het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen daarbij een belangrijke rol. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Dit plan valt onder de natuurlijke laag. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel.

Het plangebied valt onder gebiedstype Beekdalen en natte laagtes.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied binnen het Maten- en Flierenlandschap. Hiervoor geldt de richting:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten- en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
  • Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

Thematische beleidskeuzes

Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkelingsopgave en draagt bij aan een optimalisering van watercondities en waterveiligheid . In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden/stadjes langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes.

Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening. De specifieke gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening. Voor het plangebied is het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' van toepassing. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is;
  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek;
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Deze ontwikkeling draagt bij aan extra ruimte voor de dynamiek van de Vecht en het vasthouden van water door het aanleggen van watergangen, slenken en laagtes. De bestemmingen die in dit bestemmingsplan worden vastgelegd zullen de natuur en het watersysteem ter plaatse beschermen.

Natuurbeheerplan Overijssel (2018)

Het Natuurbeheerplan 2018 beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Overijssel. De provincie stelt de kaders voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer door dit Natuurbeheerplan vast te stellen. Het Natuurbeheerplan geeft aan waar welke natuur aanwezig is en welke beheerdoelen hiervoor gelden. Daarnaast financiert de provincie een aanzienlijk deel van de kosten voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies.

Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:

  • Het ontwikkelen van een halfnatuurlijke laaglandrivier. Daarbij horen natuurlijker rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting in de uiterwaarden en rivierduinvorming. Hiervoor worden de stenen zoveel mogelijk uit de oevers gehaald. Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase, de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk).
  • Ontwikkelen van rust en fourageerplaatsen voor winter- en trekvogels.
  • Het ontwikkelen van de riviergebonden grazige vegetaties (of anders gezegd het weer in ere herstellen van de “koeweiden en marsen”; beheertypen overstromings-grasland (N12.04) of Vochtig hooiland (N10.02)). Op de droge rivierduinen wordt gestreefd naar droge schraalgraslanden (N11.01), belangrijk hierbij is dat de inspoeling van meststoffen wordt verminderd.
  • Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen van oude meanders (natuurtype N0.02 Rivier), ontwikkelen van ooibos (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) en aanleg van Poelen (L01.01) voor amfibieën.
  • Het ontwikkelen van Nat schraalland (N10.01) en andere natte graslanden zoals Dotterbloem- en Kievitsbloemgraslanden (beheertype Vochtig hooiland N10.02) in afwisseling met rietland en Moeras (N05.01).
  • De samenhang tussen de bestaande natuur/bosgebieden versterken door natuurontwikkeling in vooral het winterbed en zorgen voor voldoende rustgebieden.”

Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het plangebied past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan natuurontwikkeling. Daarnaast geeft het invulling aan het natuurbeheerplan Overijssel, door de ontwikkeling van het Vechtdal als halfnatuurlijke laaglandrivier en het ontwikkelen van enkele 'droge' natuurdoeltypen.

3.4 Regionaal beleid

Waterbeheerplan 2016-2021

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Het plangebied valt onder het waterschap Vechtstromen (voormalige waterschappen Velt & Vecht en Regge & Dinkel). Dit waterschap valt onder het stroomgebied Rijn-Oost. Samen met de samenwerkende waterschappen (naast Vechtstromen ook Drents Overijsselse Delta en Rijn & IJssel) is een waterbeheersplan opgesteld. Dit waterbeheersplan is in 2016 in werking getreden.

In het waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Vechtstromen zijn de beleidsopgaven voor de komende jaren vastgelegd op basis van de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Klimaatverandering heeft gevolgen voor waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheerplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheerplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. De waterveiligheid wordt, al dan niet door het treffen van tijdelijke maatregelen, te allen tijden gegarandeerd.

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een 'levende rivier'. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een 'Vechtvisie' opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later 'De levende Vecht' gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie.

Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma 'Ruimte voor de Vecht', waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd. In 2008 is het Startdocument 'Masterplan Ruimte voor de Vecht' door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

  • 1. ga voor de volle winst van de levende rivier;
  • 2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;
  • 3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;
  • 4. organiseer de bezoekersstromen;
  • 5. maak de Vecht manifest.

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd. Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen. Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen in het plangebied.

In 2020 is het Masterplan geactualiseerd, waarbij een verdieping plaatsvindt van de pijlers waterveiligheid, natuur en sociaaleconomische groei. Bovendien is het Masterplan van een provinciaal programma verworden tot een netwerkorganisatie. Het masterplan is gebaseerd op de volgende pijlers:

  • 1. Klimaatadaptatie & Waterveiligheid;
  • 2. Natuurontwikkeling & verbeteren biodiversiteit;
  • 3. Verduurzaming van de landbouw & Sociaaleconomische ontwikkeling;
  • 4. Duurzaam gastheerschap & aantrekkelijke leefomgeving.

Deze pijlers zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het streven is naar een veilige beleefbare halfnatuurlijke laaglandrivier in 2050. Ontwikkelingen vinden plaats binnen de volgende randvoorwaarden:

  • De realisatie van een halfnatuurlijke laaglandrivier moet passen binnen de (wettelijke) kaders van het Hoogwaterbeschermingsplan (HWBP), waterveiligheid, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Natura 2000, het Natuurbeheerplan en het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Er wordt gestreefd naar een beeld dat maximaal haalbaar is door per deelgebied onderscheid te maken in de invulling:
    • 1. Het stimuleren van meer stroming en rivierdynamiek door aanleg en verbetering van nevengeulen;
    • 2. Het gewenste waterpeilbeheer is zo natuurlijk mogelijk. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat waterschappen altijd alle aanwezige functie moeten kunnen bedienen met een passend grondwaterpeil;
    • 3. Harde oevers zijn plaatselijk nodig vanuit waterveiligheid. Vanuit ecologie, biodiversiteit en beleving zijn natuurvriendelijke oevers gewenst. In de uitvoering vindt hierover altijd afstemming plaats met de betrokken grondeigenaren.
  • Voor de juiste invulling per deelgebied worden nadere analyses gemaakt voor het langer vasthouden van water, zodat we voorkomen dat binnen een te korte tijd (te) veel water afstroomt via de Vecht;
  • We dragen bij aan toekomstige klimaatscenario's. De nadruk in het masterplan 2009 lag op waterveiligheid, maar klimaatadaptatie beperkt zich niet tot hoogwater en extremen natte perioden. Tegenwoordig is ook veel aandacht nodig voor verdroging in en hitte in de bebouwde kom;
  • Voor het realiseren van een natuurlijke dynamiek liggen harde opgaven in het kader van o.a. Natura 2000. Hiervoor willen we onder meer de nevengeulen verbeteren. Lange nevengeulen rond de stuwen dragen hier positief aan bij. Daar waar mogelijk proberen we in de stuwvakken een natuurlijker peilbeheer te hanteren. Door de grondwaterpeilen meerjarig te monitoren, kunnen we voor de verschillende functies het optimale waterpeil zoeken;
  • Samenwerking met Duitsland is noodzakelijk; 60% van het Vechtwater komt uit Duitsland. Verbetering van de sponswerking zal dan ook voor een groot deel in Duitsland moeten worden gevonden;
  • Verbetering van de waterkwaliteit is belangrijk voor een halfnatuurlijke laaglandrivier;
  • Om de functies natuur en recreatie goed te laten samengaan in het Vechtdal wordt er gewerkt volgens het zoneringsconcept rust en drukte. In het Vechtdal worden bepaalde zones/gebieden aangewezen die rust nodig hebben, hierbij kan gedacht worden aan kwetsbare natuur, dat gevoelig is voor verstoring. Daarnaast zijn er ook vele plaatsen waar mensen de rivier beleven en ontmoeten, dit zijn de zogeheten pleisterplaatsen (pontjes, bruggen, stuwen, stedelijke centra). Deze pleisterplaatsen kunnen gezien worden als drukte gebieden. Hier is ruimte voor ontwikkeling van de recreatie. Tussen de twee uitersten, rust en drukte, is een overgang van gebieden waarin de intensiteit van recreatie geleidelijk afneemt of toeneemt. etering van de waterkwaliteit is belangrijk voor een halfnatuurlijke laaglandrivier;
  • In het winterbed en op de flanken moeten verschillende functies een plek krijgen. We streven naar extensiever grondgebruik in het winterbed. Hier liggen met name kansen voor andere vormen van landbouw en nieuwe verdienmodellen, zoals het produceren en vermarkten van streekproducten en natuurinclusief agrarisch ondernemen;
  • De bevaarbaarheid van de rivier is belangrijk voor de beleving en daarmee voor recreatie en toerisme. Het streven is om tot een vaarconcept te komen dat passend is bij een meer dynamische karakter van de Vecht met plaatselijk ondiepten. Dit betekent zoeken naar een nieuw vaarconcept dat benut kan worden door (recreatieve) ondernemers. Het traject tussen de Haandrik en Duitsland is niet bevaarbaar en verandert niet.

Conclusie regionaal beleid

In dit plan wordt de nadruk gelegd op het versterken van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van de Baalder Uiterwaard door middel van natuurontwikkeling. De waterveiligheid blijft gewaarborgd door het treffen van maatregelen in de vegetatie. In tegenstelling tot de overige deelgebieden van het Vechtpark is in de Baalder Uiterwaard minder tot geen ruimte voor extensieve dagrecreatie. In dit deelgebied ligt de nadruk op rust om de natuur te kunnen ontwikkelen.

Het plan is een uitwerking van het samenwerkingsprogramma Ruimte voor de Vecht en voldoet aan de vereisten uit het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen.

3.5 Gemeentelijk beleid

Visienota Buitengebied

De gemeente Hardenberg heeft in 2006 de Visienota Buitengebied vastgesteld. In deze visie zijn de hoofddoelen van het ruimtelijk beleid van de gemeente Hardenberg voor het buitengebied verwoord:

  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit (de eigen identiteit).
  • Ruimte scheppen voor ruimtevragende functies (duurzaam en efficiënt) en,
  • Het vergroten van de leefbaarheid op het platteland.

Deze hoofddoelen zijn later in het proces per gebied en per thema uitgewerkt in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) en ontwikkelingsvisies. In de Visienota is verder opgenomen dat de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied wil stimuleren en dat het versterken van de ruimtelijke kwaliteit hierbij een belangrijke randvoorwaarde is. In de Visienota is ruimtelijke kwaliteit gedefinieerd als 'eigen identiteit'.

Structuurvisie kwaliteitsimpuls landschap gemeente Hardenberg (2015)

In de structuurvisie kwaliteitsimpuls landschap geeft de gemeente een verdere vertaling van het beleid van de provincie Overijssel. Dit beleid stelt dat er "een balans moet zijn tussen nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied en daaraan gekoppelde ruimtelijke kwaliteitsinvesteringen in het landelijk gebied”. Deze structuurvisie is een verdere stap naar concrete uitwerking van het beleid en is een juridische basis voor een 'Fonds Ruimtelijke kwaliteit landelijk gebied'. Voor verschillende deelgebieden zijn het landschap, de ontwikkelingsrichting, inzet en opgaven beschreven.

Het beekdallandschap waar de Vecht deel van uitmaakt kent de ontwikkelingsrichting “diverse functies landbouw, water(retentie), extensieve recreatie". De inzet in dit gebied ligt bij het blijvend zichtbaar houden van het contrast tussen het open beekdal en de beplante randen. Daarnaast liggen er kansen voor het beter beleefbaar maken van het Vechtdal.

De structuurvisie noemt verschillende opgaven binnen het beekdallandschap van de Vecht. Namelijk:

  • Aanvullen en herstellen van het landschappelijk raamwerk van houtwallen, bomenrijen en bosjes;
  • het herstellen en aansluiten van oude vechtmeanders, inclusief passend beheer;
  • de aanleg van voorzieningen voor recreatievaart op de Vecht.

Waterplan gemeente Hardenberg

In 2008 is het Waterplan van de gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan is in samenwerking met de provincie, vier waterschappen en betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Het plan omschrijft hoe de gemeente en waterschappen omgaan met het water. Voor enkele jaren zijn er concrete maatregelen beschreven, maar het plan omvat ook een toekomstvisie 2020. De uiteindelijke doelen van het waterplan gemeente Hardenberg zijn:

  • Afstemming beleid en verdiepen van de samenwerking;
  • Oplossen waterproblemen en benutten van waterkansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en regelgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijke en landelijke gebied.

De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater, maar ze werkt ook mee aan de opvang van water in woongebieden, kwaliteit van water en recreatieve mogelijkheden. Water krijgt een steeds belangrijker rol toegediend bij de inrichting van de openbare ruimte. Daarom is een goede samenwerking tussen waterschappen en de gemeente van groot belang, waarbij kansen voor meervoudig ruimtegebruik benut kunnen worden. Uiteindelijk richt het Waterplan Hardenberg zich op de maatregelen voor waterveiligheid en kwantiteit, waterkwaliteit en beleving. Het waterplan ziet met name kansen voor het Vechtdal. Door een halfnatuurlijke laagland rivier te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Tevens is in het waterplan de visie opgenomen om beleefbaarheid van de Vecht in Hardenberg te vergroten.

Structuurvisie Vechtpark

De Structuurvisie Vechtpark Hardenberg (2010) is door de gemeente Hardenberg en het waterschap Velt & Vecht (nu: Vechtstromen) ontwikkeld om de Vecht en de stad Hardenberg weer sterker met elkaar te verbinden.

Door een toenemende kans op overstromingen groeit het besef dat de Vecht meer ruimte moet krijgen om Hardenberg voor overstromingen te behoeden. Ruimte voor water biedt niet alleen oplossingen voor waterveiligheid, maar ook kansen om oude landschapskenmerken en verbindingen tussen Hardenberg en de Vecht weer op te pakken. Zo kan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Hardenberg en het Vechtdal versterkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0012.jpg"

Figuur 7: Plankaart uit de structuurvisie Vechtpark (2010).

De gemeente verwezenlijkt het Vechtpark in nauwe samenwerking met het waterschap. Door middel van intensieve participatie met de provincie, bewoners en belangengroepen moet het Vechtpark een bijdrage leveren aan de waterveiligheid, ecologische kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de stad Hardenberg. Door de relatie van de stad en de Vecht te versterken en de aantrekkelijkheid en beleefbaarheid van de omgeving te verhogen, vindt het project Vechtpark aansluiting bij de doelstellingen van het programma Ruimte voor de Vecht.

Voor het Vechtpark als geheel geldt de volgende ambitie. Met de realisatie van het Vechtpark wordt extra ruimte gemaakt voor waterberging, natuurontwikkeling en extensieve recreatie. De Vecht moet net als vroeger weer meer bevaarbaar worden gemaakt, voor met name recreatieve vaart. De verbinding tussen de stad en de Vecht wordt verder versterkt door bewoner en bezoeker uit te nodigen om in het Vechtpark te recreëren. Binnen de deelgebieden van het Vechtpark worden de ambities op een verschillende manier uitgewerkt. Zodoende worden niet alle ambities gerealiseerd in alle deelgebieden. Binnen de Baalder Uiterwaard ligt de nadruk op natuurontwikkeling. In tegenstelling tot de andere deelgebieden is hier minder ruimte voor recreatie en daardoor meer ruimte voor rust ten behoeve van natuurontwikkeling. Waterveiligheid wordt gegarandeerd door het treffen van maatregelen in de vegetatie.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Met de herinrichting van de Baalder Uiterwaard wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en wordt de relatie tussen Hardenberg en de Vecht versterkt. De Baalder Uiterwaard wordt (meer) geschikt gemaakt voor natuurontwikkeling en speelt een rol in de waterveiligheid. Voor extensieve dagrecreatie is ruimte in de andere deelgebieden van het Vechtpark.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ontwikkelingen

Voor de ontwikkeling van de halfnatuurlijke Vecht wordt de Baalder Uiterwaard heringericht voor natuur en water. Het gebied moet ruimte gaan bieden voor afvoerpieken van de Vecht waar dynamische rivierprocessen worden gestimuleerd. Er worden natuurvriendelijke oevers aangelegd, er worden laagtes gegraven en zandwerende kades verwijderd. Op deze manier ontstaan er gradiënten van droog naar nat in het gebied met specifieke flora en fauna. In de (natte) laagtes zal afhankelijk van de uitgangssituatie een kruiden en faunarijk grasland ontstaan (N12.02, Kruiden- en faunarijk grasland, Index Natuur en Landschap), dat bij een gefaseerd beheer geschikt is als broed- of foerageergebied. Overgangen naar struweel, in de lengterichting van de Vecht, die bij een minder intensief beheer kunnen ontstaan zijn waardevol voor insecten en vogels. Het noorden en zuiden van het plangebied wordt deels ingericht als foerageergebied voor weidevogels zoals de grutto en kievit met nattere zones.

De huidige agrarische functie van het plangebied zal deels door de te realiseren nieuwe natuur wijzigen. Gestreefd wordt naar natuurontwikkeling en extensieve vormen van landbouw.

In tegenstelling tot de andere deelgebieden van het Vechtpark, is in dit plangebied weinig tot geen ruimte voor extensieve dagrecreatie ten gunste van de natuurontwikkeling. In de andere deelgebieden mogen de uiterwaarden wel betreden worden en is er voldoende ruimte voor wandelen, fietsen en recreëren. Uiteraard mag de Vecht ter plaatse wel gebruikt worden voor de recreatieve vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0013.jpg"

Figuur 8: Definitief ontwerp van de herinrichting van de Baalder Uiterwaard.

4.2 Maatregelen

Het plangebied omvat circa 40 hectare en betreft de herinrichting van de Baalder Uiterwaard. Een deel van het plangebied is in eigendom van een particuliere eigenaar. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de verwerving van deze grond teneinde het plan tot uitvoer te kunnen brengen.

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt een periode van circa 6 maanden geraamd. Dit omvat de volgende werkzaamheden:

  • Ontstening van de Vechtoever en aanleg natuurvriendelijke oevers;
  • Graven laagte, slenk en watergang;
  • Verwijderen zandwerende kade;
  • Aanpassen detailontwatering.

Het geldende bestemmingsplan maakt al deze maatregelen niet mogelijk. Daartoe is het nodig om een nieuw bestemmingsplan op te stellen, waarbij verschillende bestemmingen een nieuwe afbakening krijgen. Dit plan voorziet hierin.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Op grond van artikel 2, lid 5 Besluit m.e.r. dient, voor activiteiten die onder de drempelwaarden van onderdeel D blijven, evenwel een zogenaamde '(vormvrije) m.e.r.-beoordeling' te worden gemaakt om te bezien of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten.

Deze (vormvrije) m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst (Bijlage III (van de Europese richtlijn 2011/92/EU)) zijn:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Potentiële effecten van het project.

Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

Toetsing

In de D-lijst onder 9 wordt een landinrichtingsproject dan wel wijziging of uitbreiding daarvan aangemerkt als een relevante activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is, indien wordt voldaan aan de genoemde drempelwaarden. Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.”

Tevens wordt in de D-lijst onder 16.1 aangemerkt dat voor de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem (anders dan bedoeld onder D 16.2), moet worden beoordeeld of een MER noodzakelijk is, indien wordt voldaan aan de genoemde drempelwaarde van 12,5 hectare of meer.

Dit project omvat de herinrichting van de Baalder Uiterwaard, ter grootte van circa 39 hectare. Aan de drempelwaarde voor een landinrichtingsproject (125 hectare of meer) wordt niet voldaan. Bovendien vindt ontgronding plaats van circa 5 hectare. Derhalve wordt ook niet aan deze drempelwaarde (12,5 hectare) voor een verplichte m.e.r.-beoordeling voldaan. Zoals gezegd is het op basis van het Besluit m.e.r. verplicht om te beoordelen of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Voor dit project is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 1 m.e.r.-beoordeling Vechtpark fase 4, d.d. 6 oktober 2020). Deze m.e.r.-beoordeling heeft geleid tot het besluit dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, mits maatregelen in acht worden genomen ten aanzien van het aspect natuur. Concreet gaat het om een broedvogelcontrole door een ecologisch expert bij werkzaamheden tussen 15 februari en 1 oktober en zo nodig aanpassing van de planning en het uitvoeren van de werkzaamheden bij daglicht om zo geen eventuele vliegroutes van vleermuizen te verstoren. Daarnaast is er voor de soorten hermelijn en wezel een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

M.e.r.-beoordelingsbesluit

Op basis van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders op 10 november 2020 besloten dat er met inachtneming van de maatregelen zoals beschreven in de m.e.r.-beoordeling geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Dit besluit is toegevoegd als Bijlage 2.

Conclusie

Er hoeft geen milieueffectrapport te worden gemaakt, mits maatregelen in acht worden genomen ten aanzien van het aspect natuur.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Toetsing

Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing

In dit plan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdweginfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als evolg van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Toetsing

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen of routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan en worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk gemaakt. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen of vervoer van gevaarlijke stoffen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties behoeft geen bodemonderzoek vooraf te worden uitgevoerd , tenzij een redelijk vermoeden bestaat van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Toetsing

Om het aspect bodem te beoordelen is door Ortageo Noordoost B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voorgenomen graafwerkzaamheden (Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek, d.d. 16 juli 2020). Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen die aanleiding geven voor nader onderzoek.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. Deze paragraaf betreft de vereiste waterparagraaf.

Toetsing

Voor dit project is een Projectplan Waterwet opgesteld (Royal HaskoningDHV, 20 augustus 2020). In het kader van dit plan zijn de hydrologische situatie en de effecten van het plan hierop onderzocht.

Hoogwaterveiligheid

Het plan is getoetst op hoogwaterveiligheid met behulp van een 1D/2D SOBEK model waarin het ontwerp is doorgerekend in de maatgevende situatie (T=200). Vervolgens is bepaald hoe groot het effect van de herinrichting van het plangebied is door een vergelijking te maken met de huidige situatie. Voor de te ontwikkelen vegetatie op de percelen met de functies natuur en natuurinclusieve landbouw is uitgegaan van Kruiden- en faunarijk grasland, Index Natuur en Landschap (N12.02). In de modelberekeningen is uitgegaan van een hoge kwaliteitsbepaling, waarbij alle structuurelementen tot het maximum ontwikkeld zijn (20% hoog struweel, incl. braam-, gagel- en bremstruweel en 5% solitaire bomen en kleine bosjes (>5 m)). Zodoende is het maximale effect van de verruwing als gevolg van de natuurontwikkeling in beeld gebracht. In figuur 9 zijn de resultaten van deze toetsing weergegeven. Wanneer een positieve verandering optreedt (hogere waterstanden) ontstaat er een negatief effect op waterveiligheid.

Bij een negatief getal (lagere waterstanden) is sprake van een positief effect op waterveiligheid. Het verschil is bepaald vanaf de grens met Duitsland (links) tot aan de stuw bij Hardenberg (rechts). In de figuur 9 is te zien dat er een beperkt negatief effect (maximaal 8 centimeter) op de waterstand (positief effect op de waterveiligheid) optreedt als gevolg van de ruwere vegetatie in zowel het noordelijke als het zuidelijke natuurterrein.

Indien structuurelementen behorende bij Kruiden- en faunarijk grasland niet of voor een deel ontwikkelen zullen de effecten kleiner zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0014.png"

Figuur 9: Toetsing hoogwaterveiligheid

Oppervlaktewater

De waterstanden veranderen tijdens een gemiddelde zomer- en wintersituatie niet of nauwelijks als gevolg van de herinrichtingsmaatregelen. Er treden hierdoor geen negatieve effecten op in het plangebied en omgeving.

Grondwater

Voor de beoordeling van grondwatereffecten van het plan zijn modelberekeningen uitgevoerd met een verbeterd niet-stationair grondwatermodel gebaseerd op MIPWA (geohydrologisch model van Noord Nederland). Dit model is gekalibreerd op de beschikbare peilbuizen in het modelgebied (groter dan het projectgebied) en binnen het projectgebied. Met het model zijn de verschillen in grondwaterstanden bepaald tussen de huidige en toekomstige situatie. In figuur 10 en figuur 11 zijn de veranderingen in de gemiddelde grondwaterstanden voor de winter (gemiddeld hoogste grondwaterstand; GHG) en de zomersituatie (gemiddeld laagste grondwaterstand; GLG) weergegeven.

In de GHG-situatie treedt een effect op. Aan de noordzijde wordt vanaf de Vecht een watergang met natuurvriendelijke oevers gegraven, die wordt aangetakt aan de bestaande poel. Ook wordt een langere watergang gegraven waarop de bestaande landbouwgreppels afwateren, die wat meer zuidelijk weer uitmond in de Vecht. Beiden staan in directe verbinding met de Vecht. Daarnaast wordt er naast de poel een slenk aangelegd die niet is aangesloten op de Vecht of watergang. Door het lage winterpeil van de Vecht werken de watergangen drainerend op de omgeving waardoor de grondwaterstanden wat omlaag gaan. Lokaal rond de poel bedraagt de verlaging in de wintersituatie maximaal 30 centimeter. Op de natuur- en landbouwpercelen bedraagt het verlagend effect ongeveer 5 tot 10 centimeter. Aan de zuidzijde van het plangebied treedt een vergelijkbaar effect op. Het maaiveld wordt verlaagd en deze verlaging wordt gekoppeld aan de Vecht door middel van een verbindingssloot.

Als gevolg hiervan treedt in de wintersituatie lokaal een verlaging op van maximaal 20 centimeter. Het verlagend effect strekt zich uit naar de omgeving met 5 tot 10 centimeter tot net aan de rand van de wijk Baalder. Dit verlagend effect op de grondwaterstand in de winter levert zowel voor de woningbouw als voor natuur en landbouw geen knelpunten op.

Het effect in de GLG-situatie (zie figuur 11) waarin het peil van de Vecht hoger is, is bijna verwaarloosbaar. Enkel in het zuidelijk deel van het gebied ontstaat ter plaatse van de te graven laagte een beperkte verlaging van de grondwaterstand in de zomersituatie, doordat de invloed van de Vecht in dit gebied wat groter wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0015.png"

Figuur 10: Effect GHG

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0016.png"

Figuur 11: Effect GLG

Watertoets

Op 20 augustus 2020 is het plan bij het waterschap Vechtstromen aangeboden voor een watertoets. Uit het invullen van de digitale watertoets is gebleken dat volstaan kan worden met een normale procedure. De relevante wateraspecten zijn hiervoor behandeld.

Conclusie

Het plan heeft een effect op de waterhuishouding.

Hoogwaterveiligheid 

Het uitgangspunt voor de herinrichting van de Vecht is dat de waterveiligheid moet volden aan de norm (T=200). De overstromingskans mag niet toenemen. Als gevolg van hogere waterstanden tijdens een T=200 situatie kan hier mogelijk niet aan worden voldaan. Daarom worden aanvullende maatregelen genomen in het aanbrengen en onderhouden van vegetatie.

Oppervlaktewater 

De waterstanden veranderen tijdens een gemiddelde zomer- en wintersituatie niet of nauwelijks als gevolg van de herinrichtingsmaatregelen. Er treden hierdoor geen negatieve effecten op in het plangebied en omgeving.

Grondwater

De effecten op grondwaterstanden als gevolg van de herinrichting van Baalder Uiterwaard zijn beperkt (lokaal treedt een verlagend effect op in de wintersituatie). Het effect op de gebruiksfuncties natuur, landbouw en wonen is verwaarloosbaar.

Ten behoeve van de watertoets wordt de normale procedure doorlopen.

Dit plan kan uitvoerbaar worden geacht met betrekking tot het aspect water.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming en de gebiedsbescherming zijn geregeld in de Wet natuurbescherming.

Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming (Wnb) de Natuurbeschermingswet 1998, de flora en fauna wet en de boswet. Door de bundeling van deze oude natuurwetten vormt de Wet natuurbescherming (Wnb) het wettelijk kader voor bescherming van zowel (Natura 2000) gebieden als soorten en houtopstanden.

Soortbescherming

In de wet worden 945 soorten (planten en dieren) actief beschermd. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De wet gaat daarbij uit van het 'nee, tenzij' principe.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Wet natuurbescherming is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Situatie plangebied

Op ca. 8,5 kilometer van het plangebied bevindt zich Natura2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Op ruim 10 kilometer afstand bevindt zich bovendien Natura2000-gebied 'Engbertsdijksvenen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00362-VG01_0017.jpeg" Figuur 12: Ligging Natura2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' (groen) ten opzichte van het plangebied (oranje).

Toetsing

Door Ecogroen is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 4 Natuurtoets, d.d. 4 juni 2020) om het aspect natuur te beoordelen.

Gebiedsbescherming

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van geluid, licht en optische effecten zijn, gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, uitgesloten. Ook beïnvloeding van de abiotiek (verdroging, verontreiniging, etc.) is uitgesloten.

In verband met 'externe werking' is ook onderzocht of sprake is van stikstofdepositie als gevolg van de herinrichting van het gebied.

De Baalder Uiterwaard stoot zelf, na realisatie, geen stikstof uit. Maar de werkzaamheden die nodig zijn om het gebied aan te leggen en voor het beheer en onderhoud mogelijk wel. Tot er een nieuw toetsingskader is vastgesteld, is iedere activiteit die leidt tot een toename van stikstof in de lucht (> 0,00 mol NOx/ha/jaar) vergunningplichtig. Uit een Aeriusberekening moet blijken of de waarde van 0,00 mol NOx/ha/jaar wordt overschreden, en indien dat het geval is, of sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen.

Uit de Aeriusberekening (Bijlage 5 AERIUS berekening, Aerius-kenmerk RfoRccWp5fws, d.d. 17 december 2020), waarbij gerekend is met emissies als gevolg van de aanlegwerkzaamheden, de verkeersbewegingen en de onderhoudswerkzaamheden, blijkt dat zowel de aanlegfase als de onderhoudswerkzaamheden niet leiden tot een significante bijdrage (< 0,00 mol NOx/ha/jaar) in de stikstofdepositie binnen omliggende Natura 2000-gebieden.

Stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor dit plan.

Soortbescherming

Ten aanzien van soortbescherming resulteert de natuurtoets in de volgende inzichten/aanbevelingen:

  • 1. Wezel/Hermelijn

Uit de natuurtoets blijkt dat binnen het plangebied mogelijk verblijfplaatsen van de Wezel en/of de Hermelijn aanwezig zijn. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd. Verlening van deze ontheffing lijkt haalbaar vanwege de uitwijkmogelijkheden van deze dieren en de ontwikkeling van nieuw leefgebied. Dit vormt dan ook geen belemmering.

  • 2. Otter

De Vecht is het foerageergebied van de Otter. Mogelijk is de verblijfplaats van een otter aanwezig binnen het plangebied, maar buiten de werkzaamhedenzone. Dit vormt dan ook geen belemmering.

  • 3. Vogels

Gedurende de broedperiode (medio februari t/m begin oktober) is de aanwezigheid van enkele broedende vogels binnen het plangebied aannemelijk. Daarom dient bij werkzaamheden tussen 15 februari en 1 oktober een (of meerdere) broedvogelcontrole(s) te worden uitgevoerd door een ecologisch expert. Dit leidt mogelijk tot een wijziging van de planning van de werkzaamheden. Bovendien wordt door verplicht gestelde periodieke maaiwerkzaamheden voorkomen dat zich gedurende het werk vogels of andere diersoorten gaan nestelen.

  • 4. Overige zoogdieren/amfibieën

In de oever bevinden zich mogelijk (verblijfplaatsen van) zoogdieren en/of amfibieën welke door de werkzaamheden verloren kunnen gaan. Hiervoor geldt echter een provinciale vrijstelling. Dit vormt dan ook geen belemmering.

  • 5. Beschermde flora, reptielen, vissen en ongewervelden

Uit de natuurtoets blijkt dat het plan geen negatief effect heeft op beschermde flora, reptielen, vissen en ongewervelden.

  • 6. Vliegroutes vleermuizen

Het is aan te bevelen om de werkzaamheden uit te voeren bij daglicht, om zo geen eventuele vliegroutes van vleermuizen te verstoren.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan, mits de aanbevolen maatregelen in acht worden genomen en er tijdig een ontheffing wordt aangevraagd voor de wezel/hermelijn.

5.8 Archeologie, cultuurhistorie en landschap

Wettelijk kader

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Erfgoedwet. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Archeologie

In het noordelijk deel van het plangebied geldt op basis van de vigerende bestemmingsplannen de archeologische verwachtingswaarden 'Waarde - Archeologie 4'. In deze zones dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij plangebieden met werkzaamheden groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm.

Synthegra Archeologie B.V. heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het deelproject Baalder Uiterwaard (Bijlage 6 Verkennend bureauonderzoek archeologie, d.d. 13 juni 2016). In oktober 2016 is een aanvullend verkennend booronderzoek uitgevoerd (Bijlage 7 Verkennend booronderzoek archeologie, d.d. 31 oktober 2016). Daaruit bleek dat niet viel uit te sluiten dat het plangebied archeologische resten zou bevatten en dat graafwerkzaamheden middels archeologische begeleiding zou moeten plaatsvinden. Later is het plan aangepast. In een advies van 28 februari 2020 heeft de regioarcheoloog het gewijzigde plan beoordeeld. Zij constateert dat de geplande, zuidelijke geul is komen te vervallen. De Vechtoever wordt 'ontsteend' en de in de afgelopen jaren aangelegde lage zanddijk wordt verwijderd. Ook wordt op een aantal plaatsen een plas-drasgebied aangelegd. De maximale ontgraving daarvoor zal tussen de 80 en 100 centimeter onder maaiveld zijn. Door het aanpassen van de plannen, waardoor de nieuwe geul in het zuidelijk deel van de Baalder Uiterwaard niet meer wordt aangelegd is de noodzaak tot het uitvoeren van een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding komen te vervallen. Het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische elementen. Wel maakt de aangrenzende Vecht onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De herinrichting van de Baalder Uiterwaard versterkt de relatie met de Vecht.

Landschap

De Baalder Uiterwaard wordt gekenmerkt door een overwegend agrarisch landschap. Aan dit landschap zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (2014) de volgende (dubbel)bestemmingen toegekend:

  • Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap (enkelbestemming).
  • Natuur – Essen- en hoevenlandschap (enkelbestemming)
  • Waarde – Natuur en landschap (dubbelbestemming)

Het gebied is daarmee mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de natuurlijke waarden en van de eigen sterke gebiedskenmerken van het Essen- en hoevenlandschap, zoals gesteld in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK). Tevens zijn ze bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel. Dit betreft NNN-gebied de Vecht. Echter, het plangebied is op geen enkele LIK aangeduid als behorende tot het Essen- en hoevenlandschap. Per LIK zijn de sterke gebiedskenmerken voor het Essen- en hoevenlandschap licht verschillend. De algemene lijn omvat kwaliteiten als:

  • agrarisch grondgebruik;
  • een hoge biodiversiteit;
  • houtwallen;
  • kronkelige en smalle (zand)wegen;
  • steilranden van essen;
  • solitaire bomen en boomgroepen.

Door middel van dit plan blijven deze gebiedskwaliteiten, indien aanwezig, behouden en worden deze zelfs versterkt. De ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot. Tevens vindt er geen aantasting plaats van NNN-gebied de Vecht, daar de rivier juist meer ruimte krijgt. Er is geen sprake van een significant negatief effect op het landschap.

Conclusie

Het plan veroorzaakt geen negatieve effecten op archeologie, cultuurhistorie en landschap.

5.9 Niet-gesprongen explosieven

Toetsing

Door ECG is een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het plangebied (Bijlage 8 Vooronderzoek niet-gesprongen explosieven, d.d. 29 januari 2020)

Conclusie

Het onderzochte gebied is als onverdacht beoordeeld. Er is derhalve geen verder onderzoek nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Planbegrenzing

De planbegrenzing wordt gevormd door de grens van het inrichtingsplan Baalder Uiterwaard. Binnen het projectgebied liggen agrarische percelen met landschappelijke waarden waaraan in de vigerende bestemmingsplannen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap' en 'Natuur - Essen- en hoevenlandschap'. Deze twee bestemmingen worden met dit nieuwe bestemmingsplan voor diverse locaties gewijzigd om de herinrichting van het gebied mogelijk te kunnen maken.

6.3 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken. Voor de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Beekdallandschap

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor agrarische bedrijven, met uitzondering van glastuinbouw. In de doeleindenbeschrijving is een expliciet onderscheid gemaakt tussen functies die ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijvigheid en functies die ook mogelijk zijn zonder relatie met de agrarisch bedrijvigheid. Bij deze laatste functies moet bijvoorbeeld gedacht worden aan waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen en het behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen. Om de waterveiligheid in het plangebied te garanderen, is als aanvullende voorwaarde opgenomen dat de belangen van de waterveiligheid primair zijn ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies.

De agrarische gronden zijn eveneens bestemd voor het instandhouden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zoals beschreven beschreven in de LIK. De landschapsbestemmingen zorgen voor planologische bescherming van de bestaande gebiedskenmerken en bepalen mede de ruimtelijke inpasbaarheid van de toekomstige ontwikkelingen.

(Aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen zijn bij recht mogelijk binnen de agrarische bestemmingen. Hierbij moet gedacht worden aan de aanleg van fietspaden en aanpassingen aan wegen en kruisingen.

Vergunningstelsel

Er is een 'omgevingsvergunningplicht' opgenomen voor werken en werkzaamheden die de waarden van het gebied mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat om een zogenaamd 'aanlegvergunningenstelsel'. Het vergunningenstelsel is afgestemd op de specifieke kwaliteiten van het landschapstype. Werkzaamheden die worden uitgevoerd overeenkomstig het inrichtingsplan behorende bij dit bestemmingsplan zijn vrijgesteld van een vergunningplicht omdat de uitvoerbaarheid hiervan reeds middels dit bestemmingsplan is aangetoond.

Wijzigingsbevoegdheid

Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk natuurontwikkeling en water mogelijk te maken op het moment dat de agrarische bedrijvigheid beëindigd is.

Artikel 4 Natuur - Beekdallandschap

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande en nieuwe natuur. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken ten dienste van de bestemming tot 3 meter hoog. De gronden zijn eveneens bestemd voor het instandhouden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Via een afwijkingsmogelijkheid en hieraan gekoppelde voorwaarden kunnen gebouwen als schuilgelegenheden en bergingen worden gebouwd.

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze gronden is een omgevingsvergunning vereist (voormalig aanlegvergunningstelsel). Normaal gebruik en onderhoud is van deze bepalingen uitgesloten, evenals het werken volgens het bijgevoegde inrichtingsplan, omdat de uitvoerbaarheid hiervan reeds middels dit bestemmingsplan is aangetoond.

Artikel 5 Water

Dit artikel beschermt de aanwezige watergangen en -partijen, inclusief de taluds en schouwpaden. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 6 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen. In het bestemmingsplan komt alleen categorie 4 voor.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 centimeter kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken. Werkzaamheden die worden uitgevoerd overeenkomstig het inrichtingsplan behorende bij dit bestemmingsplan zijn eveneens vrijgesteld van een vergunningplicht omdat de uitvoerbaarheid hiervan reeds middels dit bestemmingsplan is aangetoond.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot water.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Deze bestemming geeft algemene regels voor het realiseren van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Deze regeling is afgestemd op het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg'.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat in dit bestemmingsplan wordt beschreven is geen ontgrondingsvergunning op basis van de provinciale Omgevingsverordening nodig omdat de ontgronding reeds in dit bestemmingsplan geregeld is en uitvoerbaar geacht mag worden.

De omvang van de ontgronding is vastgelegd middels een gebiedsaanduiding 'overige zone - ontgronding'. De ontgronding dient te voldoen aan het bijgesloten inrichtingsplan met dwarsprofielen. Daarnaast mag de ontgronding niet meer dan 5 hectare bedragen en mag er tot maximaal 3 meter diepte ontgrond worden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid een aantal regels te wijzigen. Het betreft hier het overschrijden van grenzen. Het college is eveneens bevoegd een archeologische waarde toe te kennen aan een gebied, als uit onderzoek blijkt dat hier noodzaak toe is.

Artikel 13 Overige regels

In de Overige regels wordt ingegaan op de werking van bestaande wettelijke regelingen en de welstandstoets bij de bouw van gebouwen. Dit bestemmingsplan staat het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting niet toe.

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Wel moet men over een evenementenvergunning beschikken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 15 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

6.4 Crisis- en herstelwet

Voor dit plan is tevens een projectplan Waterwet opgesteld. Op grond van bijlage 1, artikel 7.3 van de Crisis- en herstelwet vallen projecten waarvoor een projectplan Waterwet wordt opgesteld (artikel 5.4 Waterwet) onder de Crisis- en herstelwet. Deze wet versnelt de procedures, maar handhaaft de noodzakelijke waarborgen voor zorgvuldige besluitvorming. Gevolgen van het van toepassing zijn van de Crisis- en herstelwet zijn onder meer:

  • Snellere procedure: indien beroep wordt ingesteld moet de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak doen;
  • Geen mogelijkheid tot het indienen van een pro-forma beroepschrift.

Belanghebbenden wordt verzocht in het beroepschrift te vermelden dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.

Het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Hardenberg dragen de kosten voor de uitvoering van de herinrichting. De gemeentelijke economische uitvoerbaarheid voor het Vechtpark is voldoende aangetoond in de bovenliggende structuurvisie.

De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.


Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt achterwege gelaten. Omdat burgers anderszins zijn betrokken.

Er is een communicatie- en participatieplan opgesteld. Het communicatie- en participatietraject is er op gericht om tot een inrichtingsplan te komen dat is afgestemd op wensen en ideeën van de stakeholders. Uitgangspunt daarbij is dat de input dient te passen binnen de geformuleerde doelen en uitgangspunten.

Dit communicatie- en participatietraject heeft plaatsgevonden vanaf 2016. In 2016 heeft een kort, maar intensief, participatietraject plaatsgevonden. Dit traject heeft onder andere bestaan uit ontwerpsessies en informatiebijeenkomsten. Op de informatiebijeenkomsten zijn alle stakeholders (onder andere wijkbewoners, eigenaren/gebruikers en groene groepen) bijgepraat over de uitgangspunten, stand van zaken, de wijze waarop men kon meedenken en het proces. Mensen die zich hiervoor hebben aangemeld zijn uitgenodigd voor ontwerpsessies. De ingebrachte ideeën en suggesties die hieruit kwamen zijn meegenomen en afgewogen om te komen tot een ontwerp.

Het ontwerp is na 2016 aangepast in overleg met diverse stakeholders, waaronder een gebruiker van de gronden in de uiterwaard. Ook is het ontwerp aangepast naar aanleiding van extra grondaankoop in de uiterwaard, waardoor een aaneengesloten gebied kan worden ingericht. Totdat overeenstemming is met de gebruiker, is het nieuwe ontwerp niet naar buiten gebracht, maar is het ontwerp wel besproken met de wijkvereniging, de groene groepen (verenigd via De Koppel) en LTO.

Voor communicatie wordt vooral gebruik gemaakt van de website www.vechtparkhardenberg.nl. Hierop worden onder meer nieuwsbrieven geplaatst. Daarnaast worden bewonersbrieven opgesteld en verstuurd, persberichten aangeboden en wordt de lokale media (o.a. de gemeentelijke informatiepagina) gebruikt om nieuws te delen.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan is voor vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De opmerkingen van de provincie Overijssel aangaande de gebiedskenmerken en het Natuurnetwerk Nederland zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplannen.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gelijktijdig met het concept-projectplan Waterwet en de ontwerp-ontheffing Wet natuurbescherming (soorten), van 26 november 2020 tot en met 6 januari 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Op deze besluiten zijn in totaal 8 zienswijzen ingediend. Een reactie op de zienswijzen is gegeven in de Zienswijzennota ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Baalder Uiterwaard" en concept-projectplan Waterwet "Baalder Uiterwaard" (Bijlage 9). Geen van de zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassingen in het plan.