direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dedemsvaart, woningbouw Mien Ruyslaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Mien Ruyslaan in de kern Dedemsvaart bevindt zich een onbebouwd terrein. Het plangebied ligt ten noorden van de op dit moment in ontwikkeling zijnde wijk Bransveen. Het voornemen bestaat het braakliggende terrein te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw en daarmee te zorgen voor een stedenbouwkundige afronding van de wijk Bransveen en de woningen op de hoek van de Mien Ruyslaan en Moerheimstraat. De voorgenomen ontwikkeling bestaat concreet uit het realiseren van 14 vrijstaande woningen in de koopsector met bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen.

Omdat deze voorgenomen herontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Mien Ruyslaan, net ten zuiden van de Hoofdvaart. De indicatieve begrenzing van het plangebied wordt met de rode omlijning weergegeven in de afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Dedemsvaart, woningbouw Mien Ruyslaan” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van "Bestemmingsplan Dedemsvaart" (op 18 februari 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld) en "Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)" (op 17 maart 2015 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld) en deels binnen de begrenzing van "Bestemmingsplan Dedemsvaart, Hoek Mien Ruyslaan-Moerheimstraat" (op 16 september 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld). Daarnaast ligt het plangebied binnen bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', welke op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld. In afbeelding 1.2 is de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van de geldende bestemmingsplanen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap'' en de bestemming 'Groen'.

De voor 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische cultuurgrond, een grondgebonden agrarisch bedrijf, wonen ten behoeve van het agrarische bedrijf en ondergeschikte niet agrarische nevenactiviteiten, parkeervoorzieningen en watergangen en -partijen. Bedrijfsgebouwen en -woningen zijn enkel ter plaatse van een bouwvlak toegestaan.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, verkeer en verblijf en daarbijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

1.4.3 Strijdigheid

Het bouwen van 14 woningen met bijgebouwen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van het plangebied is niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bouw- en gebruiksregels. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Dedemsvaart

Dedemsvaart is een oud veenkoloniaal dorp, ontstaan als gevolg van de aanleg van twee oost-west gerichte ontwikkelingskanalen: de Hoofdvaart en de Langewijk. Langs de twee kanalen is incidenteel bebouwing ontstaan. De Langewijk is op een bepaald moment gedempt. Van origine wordt de identiteit van Dedemsvaart (en omgeving) gekenmerkt door lange rechte wijken (ontginningsloten). De karakteristieke wijken liepen haaks op de Van Rooijens Hoofdwijk. Aan de Hoofdvaart staat een grote variatie van bebouwing.

2.1.2 Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat

Op de locatie Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat wordt gefaseerd een woongebied ontwikkeld van ongeveer 20 woningen. De eerste fase, waarbij vier woningen gerealiseerd worden, is reeds in ontwikkeling. Hierbij is aangesloten bij de lintbebouwing langs de vaart.

2.1.3 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Mien Ruyslaan, ten zuiden van de Hoofdvaart. De functionele structuur van de directe omgeving kenmerkt zich door woonpercelen, (agrarische) bedrijfspercelen en groenpercelen. De belangrijkste structuurdrager in de omgeving betreft de Hoofdvaart.

Het plangebied wordt aan de noordzijde door woonpercelen en de Moerheimstraat begrensd. Ten oosten bevinden zich bedrijfspercelen. Ten zuiden wordt het plangebied door een gemengd perceel en groenpercelen begrensd. De Moerheimstraat grenst aan de westzijde van het plangebied.

Het plangebied is geheel onbebouwd en bestaat uit agrarische cultuurgrond.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van 14 vrijstaande woningen met bijgebouwen en bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen. Het plan voorziet in het realiseren van de tweede fase van het woongebied op de hoek van de Mien Ruyslaan - Moerheimstraat en zorgt voor een stedenbouwkundige afronding.

2.2.2 Stedenbouwkundige opzet

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 14 vrijstaande koopwoningen. Ten aanzien van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij de wijk Bransveen. Dit betekent dat de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 6 en 11 meter bedragen, zodat er woningen van twee verdiepingen met een kap kunnen worden gerealiseerd. De woningen worden op een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg ontsloten.

De woningen kunnen levensloopbestendig worden uitgevoerd. Dit betekent dat op de begane grond van de woningen voldoende ruimte is om er een bad- en een slaapkamer te realiseren. De woningen zijn hierdoor voor verschillende doelgroepen geschikt.

De oostzijde van het plangebied wordt groen ingericht. Hier is ondermeer ruimte voor een wadi ten behoeve van de waterberging. De groene zone loopt aan de noordzijde over in de beoogde groenvoorziening van het plan 'Hoek Mien Ruyslaan - Moerheimstraat'. Aan de zuidzijde sluit de groenvoorziening aan op de beoogde groenvoorziening van plan 'Bransveen fase 1'.

In afbeelding 2.2 is een inrichtingstekening van de gewenste ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Inrichtingstekening gewenste ontwikkeling (Bron: Areca Projects)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierbij is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende.

Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten weinig stedelijk gebied voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

2.3.2 Parkeren

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 14 vrijstaande koopwoningen. Voor een koopwoning geldt een minimale parkeereis van 1,9 parkeerplaats per woning. Uit afbeelding 2.2 blijkt dat er per woning ruimte is voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast wordt er een parkeerstrook in de groene ruimte in het oosten van het plangebied gerealiseerd, waar ruimte is voor minimaal 8 parkeerplaatsen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is juridisch geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.3.3 Verkeersgeneratie

Voor een vrijstaande koopwoning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het realiseren van 14 vrijstaande woningen gaat gepaard met 14*8,2= 115 (afgerond) verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Mien Ruyslaan is voldoende berekend op een dergelijke toename van het aantal verkeersbewegingen en kan deze veilig en vlot afwikkelen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van 14 woningen. Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Er is sprake van een beperkte aantrekkingskracht van Hardenberg op inwoners van regiogemeenten. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat dit in de komende jaren zal veranderen. Dit komt mede door de geografische ligging van de gemeente Hardenberg, aangezien de bereikbaarheid door de grote afstand tot de A28 beperkt is. Daarnaast is veel werkgelegenheid in de gemeente lokaal.

De gemeente Hardenberg maakt, samen met Ommen en Dalfsen, deel uit van de bestuurlijke regio West-Overijssel subregio Vechtdal. Vanwege de beperkte hoeveelheid verhuisbewegingen tussen Hardenberg en Ommen en Dalfsen kan worden geconcludeerd dat de gemeente Hardenberg als relevante marktregio aan te merken is.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Algemeen

Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in 14 woningen in de kern Dedemsvaart. De gemeente beschikt over een eigen actueel Programma Wonen, welke is opgesteld voor de periode 2019-2025. In het programma wordt zowel op de kwalitatieve als de kwantitatieve woningbouwbehoefte ingegaan. De woningbouwbehoefte is in het woningbouwprogramma vastgelegd.

Kwantitatieve behoefte

Op basis van de prognoses van de provincie Overijssel kan de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. Deze prognoses vormen de onderlegger voor woningbouwafspraken in de provincie Overijssel. Omdat er fluctuaties zijn in de jaarlijkse ramingen van Primos heeft de Provincie Overijssel ervoor gekozen om deze te middelen. Voor de woningbouwopgave mag met een bandbreedte van plus en min 10% van deze groei afgeweken worden. Op basis van deze methodiek ligt de woningbehoefte in Hardenberg tussen de 1.385 en 1.680 woningen in de periode tot en met 2026. De jaarlijkse woningbehoefte ligt daarmee tussen de 140 en 170 woningen.

De harde plancapaciteit in de gemeente Hardenberg bedroeg op 1 januari 2020 1.091 woningen. Hierin is voorliggend bestemmingsplan nog niet meegenomen. Gezien de woningbouwbehoefte van tussen de 1.385 en 1.680 woningen tot 2026, wordt geconcludeerd dat er in het woningbouw programma voldoende ruimte is voor het realiseren van de gewenste 14 woningen.

Kwalitatieve behoefte

Het Programma Wonen van de gemeente Hardenberg stelt het volgende ten aanzien van de kwalitatieve opgave particuliere sector voor de hoofdkernen Hardenberg en Dedemsvaart:

  • betaalbare rij- en hoekwoningen;
  • middeldure 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen;
  • (Betaalbare) appartementen.

In voorliggend geval wordt voorzien 14 vrijstaande woningen die te typeren zijn als 'middelduur'. De woningen zijn voor een brede doelgroep, aangezien de woningen levensloopbestendig uit te voeren zijn. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de kwalitatieve woningbouwbehoefte in de gemeente Hardenberg.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied ligt binnen de kern Dedemsvaart. Het plangebied heeft een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden op basis van het geldende bestemmingsplan. Gelet op de huidige functie is er dus geen sprake van bestaand stedelijk gebied. Echter, gezien de ligging van het plangebied binnen de kern Dedemsvaart en aan alle zijden omringd door stedelijke functies is er wel sprake van een inbreidingslocatie. Bovendien zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een stedenbouwkundige afronding van de wijk Bransveen. Binnen bestaand stedelijk gebied in de kern Dedemsvaart is elders geen ruimte voor het realiseren van 14 vrijstaande woningen, aangezien er geen percelen beschikbaar zijn met een omvang van circa 10.000 m2. Een dergelijke omvang is benodigd voor het realiseren van 14 vrijstaande woningen met bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen.

Binnen bestaand stedelijk gebied is er dus geen ruimte voor de gewenste ontwikkeling. De voorgenomen locatie ligt binnen de bebouwde kom en wordt omringd door stedelijke functies. De locatie is daarmee geschikt voor het realiseren van 14 vrijstaande woningen.

Conclusie ladder van duurzame verstedelijking

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling betreft een ontwikkeling binnen de bebouwde kom van Dedemsvaart op gronden met een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Binnen bestaand stedelijk gebied in de kern Dedemsvaart zijn geen gronden beschikbaar met een omvang van circa 10.000 m2 waar de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt het plangebied op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart als 'stedelijk gebied' aangemerkt, zie hiervoor ook afbeelding 3.2. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

De voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van 14 vrijstaande woningen. Zoals in 3.1.3 en 3.3.3 wordt geconcludeerd is er sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar de beoogde woningen.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Daarnaast bevindt het plangebied zich op een locatie die is aangemerkt als 'stad buiten de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel' en 'steden met voorkeurslocatie voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel'. Gezien het feit dat er geen sprake is van het realiseren van een logistiek bedrijf, wordt niet nader op deze aanduidingen ingegaan. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied met rode lijn is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval is sprake van een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie in de kern Dedemsvaart. Door de ontwikkeling wordt voorzien in een deel van de woningbehoefte van de kern Dedemsvaart. Het voornemen sluit goed aan op de ambities binnen het perspectief en sluit qua ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.

Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien de ligging van het plangebied binnen de kern Dedemsvaart, worden de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing gelaten. Ten aanzien van de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving' wordt opgemerkt dat het plangebied geen specifieke kenmerken wat betreft deze lagen kent.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de gebiedskenmerken zijn.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dedemsvaart
3.3.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Dedemsvaart (25 april 2006) geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen. Dat is niet alleen de doelstelling zoals opgenomen in de betreffende wettelijke regelingen, het is ook het kader waar behoefte aan is binnen de gemeente Hardenberg.

De kern Dedemsvaart heeft een unieke ligging en heeft unieke kwaliteiten. Tegelijkertijd bestaat een
(toekomstige) behoefte aan ruimte voor allerlei doeleinden. De vraag is op welke wijze het beste aan deze ruimtevragen tegemoet gekomen kan worden. Het verdient aanbeveling deze afweging niet per individuele ruimtevraag te maken, maar in samenhang en voor langere periode. Voor deze visie wordt uitgegaan van een planperiode tot 2020.

3.3.1.2 Gewenst structuurbeeld

In de structuurvisie is gekozen voor een ontwikkelingsrichting die is gebaseerd op:

  • de kwaliteiten van Dedemsvaart;
  • de potentie van Dedemsvaart;
  • een passende ruimtelijke structuur.

Onder de kwaliteiten van Dedemsvaart wordt als eerste genoemd de inbedding van de kern Dedemsvaart in de omgeving. De landschappelijke kenmerken van het buitengebied (veenkoloniale ontginning en het Reestdal) worden zowel in relevante beleidsstukken gewaardeerd als door gebruikers en bezoekers van het buitengebied. Ook de grensvlakken tussen de bebouwing en het buitengebied zijn waardevol (het gebied nabij de kalkovens, de lintstructuren die naar de bebouwing leiden en de doorzichten die soms nog in de kern aanwezig zijn).

De ontwikkelingsrichting is ook gebaseerd op de potenties van Dedemsvaart. Dedemsvaart is de tweede kern van de gemeente Hardenberg en vervult een functie in het huisvesten van de woon- en werkopgave. Dedemsvaart kan deze rol op goede wijze vervullen.

De ontwikkelingsrichting is tenslotte gebaseerd op een passende ruimtelijke structuur. Het gaat dan om uitbreiding van het stedelijk gebied, het benutten van mogelijkheden om in te breiden en het bezien van mogelijkheden om lintstructuren te vernieuwen.

Het plangebied is op de structuurbeeldkaart 2020 aangeduid als toekomstige woonlocatie.

3.3.1.3 Wonen

De structuurvisie kent voor wat betreft wonen een strategie voor:

  • uitbreidingswijken;
  • inbreidingslocaties;
  • vernieuwing linten.

Het uitgangspunt is Dedemsvaart verder te ontwikkeling op een vernieuwende, landschappelijk passende wijze.

Inbreidingslocaties

De gemeente Hardenberg staat een optimaal gebruik van ruimte binnen de bestaande kern voor. Dit betekent dat initiatieven voor vernieuwing in beginsel positief worden gewaardeerd. Gronden waarvan de oorspronkelijke functie niet meer in het geding is, zijn toe aan een hernieuwd gebruik. Hierbij is bijvoorbeeld te denken aan verouderde woningen en woongebieden, maar ook (voormalige) bedrijfslocaties. Ook kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik leiden tot functieverandering. Denkbaar is bijvoorbeeld dat sportvelden op een andere manier gebruikt worden (intensiever gebruik op een kleinere locatie). Ook dergelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot veranderingen op locaties in de kern Dedemsvaart.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dedemsvaart

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 14 woningen op een inbreidingslocatie binnen de kern Dedemsvaart en zorgt voor een stedenbouwkundige afronding van de wijk Bransveen. Gelet op de omliggende woonfuncties, is het realiseren van de woningen functioneel en ruimtelijk passend. Het realiseren van 14 grondgebonden woningen voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte van de kern Dedemsvaart (zie hiervoor ook de paragrafen 3.1.3 en 3.3.3). Het plangebied wordt aan de oostzijde voorzien van een groenstrook van 30 meter breed en wordt op deze manier ingepast in de omgeving.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Structuurvisie Dedemsvaart is.

3.3.2 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.2.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Het plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de lange termijn koers van de gemeente.

3.3.2.2 Programmalijn wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

De centrale voorzieningen hebben een functie voor alle inwoners van de gemeente en voor de regio Noordoost Overijssel. Kwaliteit kan voor deze voorzieningen alleen met een groot draagvlak en via centralisatie gerealiseerd worden. Het publieke belang dat de gemeente hierbij heeft, is verbeteren van het ondernemersklimaat en het woonklimaat voor alle inwoners en bezoekers van de gemeente Hardenberg en de regio.

Deze voorzieningen zijn in eerste instantie in de kern Hardenberg aanwezig, zoals bijvoorbeeld het ziekenhuis, het theater, voortgezet en MBO onderwijs en het winkelgebied. Het kan hierbij ook om extra zorgvoorzieningen en bijzondere sportactiviteiten gaan, of om een aantrekkelijk centrum met leuke plekken om uit te gaan en een prominente rol voor de Vecht. In Dedemsvaart gaat het om aanvullende voorzieningen, zoals het voortgezet onderwijs, zorginstellingen en het winkelgebied dat op kopen gericht is, terwijl het winkelgebied in de kern Hardenberg meer de functie heeft van recreatief winkelen. De gemeente wil deze centrale voorzieningen versterken.

De doelstellingen binnen de programmalijn wonen zijn onder meer:

  • bouwen op basis van behoefte;
  • bouwen voor doelgroepen;
  • duurzaam bouwen;
  • zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving.
3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023. Allereerst wordt er voor lokale behoefte gebouwd, zoals ook blijkt uit de paragrafen 3.1.3 en 3.3.3. De woningen zijn levensloopbestendig uit te voeren en daardoor geschikt voor meerdere doelgroepen, waaronder ook ouderen. Bovendien zorgt het realiseren van de woningen voor doorstroming op de woningmarkt, waardoor woningen in een goedkoper segment weer beschikbaar worden voor andere doelgroepen, zoals starters. De woningen gaan ten aanzien van duurzaamheid voldoen aan de geldende EPC normen en worden bovendien gasloos uitgevoerd.

3.3.3 Programma Wonen
3.3.3.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.3.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.3.3 De juiste woning voor elk huishouden

Doorstromers vormen de grootste groep op onze woningmarkt. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag.

Ontwikkelaars hebben veel interesse om voor de groep doorstromers te bouwen. Er wordt ruimte geboden dit te doen, maar hierbij wordt wel meegewogen dat er geen sprake is van een overschot aan gezinswoningen op termijn.

De gemeente Hardenberg vergrijst in hoog tempo. Dat is niet uitzonderlijk voor een middelgrote gemeente in het oosten van het land, maar wel iets om rekening mee te houden in ons woonbeleid. Gelukkig zijn ouderen steeds vitaler en zelfstandiger. In het woonbeleid is daarom de keuze aan ouderen gelaten om of langer zelfstandig te wonen of door te stromen naar een meer geschikte en comfortabele woning

3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 14 vrijstaande woningen in de koopsector. De ontwikkeling is kwantitatief passend binnen de woonvisie. Kwalitatief is de ontwikkeling eveneens passend aangezien het realiseren van vrijstaande woningen specifiek in het Programma Wonen genoemd worden als speerpunten. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het 'Programma Wonen'.

3.3.4 Welstandsbeleid
3.3.4.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan het welstandbeleid

Voor het plangebied geldt geen welstandregime. Er is daarom een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het plangebied die als aanvulling op de welstandsnota geldt. Het beeldkwaliteitsplan is gebaseerd op het beeldkwaliteitsplan Bransveen, zodat er qua beeldkwaliteit sprake is van eenheid met dit gebied. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd en wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld.

Toetsing van de definitieve bouwplannen vindt plaats bij de beoordeling van de omgevingsvergunning, waarbij aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan wordt getoetst. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van welstand.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden 14 woningen gerealiseerd. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Er wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.2 Railverkeerlawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied ligt.

4.1.2.3 Wegverkeerslawaai

De te realiseren woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Moerheimstraat en de Mien Ruyslaan. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door BJZ.nu. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 2 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Mien Ruyslaan bedraagt ter plaatse van de te realiseren woningen hoogstens 50 dB. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere waarde van 50 dB te worden vastgesteld ten aanzien van de Mien Ruyslaan. Als een gevelwering van maximaal 23 dB wordt toegepast, wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.

De geluidsbelasting als gevolg van de Moerheimstraat bedraagt hoogstens 46 dB, waarmee aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.

Met het vaststellen van de benodigde hogere waarde als gevolg van de Mien Ruyslaan en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van 23 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Wet geluidhinder.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Algemeen

Er is een verkennend bodemonderzoek en asbest in de bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd door Kruse Milieu BV. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

4.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met kwik;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, koper en zink.

De asbestanalyses tonen aan dat er geen sprake is van asbest.

De aangetoonde (zeer) lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek, aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. De bodem is geschikt voor het toekomstige gebruik wonen met tuin.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00356-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat er geen risicobronnen nabij het plangebied aanwezig zijn.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving wat betreft externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is aan te merken als gebiedstype 'gemengd gebied', gezien de ligging van het projectgebied nabij het bedrijventerrein Tielbeke. Daarnaast is er ten westen van het plangebied nog een agrarisch bedrijf aanwezig en ligt het plangebied aan de Mien Ruyslaan, die voor een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde zorgt (zie paragraaf 4.1.2.3).

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling
4.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

4.5.3.3.1 Bedrijventerrein Tielbeke

Het plangebied ligt aangrenzend aan bedrijventerrein Tielbeke. Ten aanzien van dit bedrijventerrein is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

Het gecumuleerde langtijdgemiddelde geluidsniveau is lager dan de norm van 50 dB(A). De optredende maximale geluidsniveaus voldoen aan de maximale grenswaarden. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen zoals deze zijn gesteld in het activiteitenbesluit.

Er wordt dan ook geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen ten aanzien van het bedrijventerrein Tielbeke. Omgekeerd vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven op bedrijventerrein Tielbeke.

4.5.3.3.2 Overige milieubelastende functies

Ten westen van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf aan de Moerheimstraat 71. Ter plaatse is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Hoewel het op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk is dat hier een grondgebonden veehouderij wordt gevestigd, is dit milieutechnisch niet mogelijk gezien de ligging direct aangrenzend aan woningen. In voorliggend geval kan dan ook worden getoetst aan de feitelijke situatie ter plaatse in plaats van de maximale planologische invulling.

Het agrarische bedrijf ligt op circa 60 meter van de dichtstbijzijnde te realiseren woning. Een akkerbouwbedrijf behoort tot milieucategorie 2, waarbij, uitgaande van gebiedstype gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter geldt voor de aspecten geluid en gevaar. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan, waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat ten aanzien van het akkerbouwbedrijf aan de Moerheimstraat 71. Omgekeerd wordt het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een perceel waar op basis van het geldende bestemmingsplan gemengde functies zoals een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang zijn toegestaan. Dergelijke functies zijn te vergelijken met de functie 'kinderopvang' uit de VNG-uitgave. De functie 'kinderopvang' behoort tot milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid op basis van het omgevingstype gemengd gebied. De woningen worden op circa 10 meter van de gemengde bestemming gerealiseerd. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd vormt de woningbouwontwikkeling geen belemmering voor de gebruiksmogelijkheden van het gemengde perceel.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) heeft besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 6,6 kilometer. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een stikstofberekening met behulp van de AERIUS calculator door BJZ.nu uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 5 bijgevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 1,8 kilometer van het plangebied. Gezien de grote afstand tot NNN-gebied en de lokale invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling wordt verwacht dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.6.3 Soortenbescherming
4.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.6.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval vindt de gewenste ontwikkeling plaats op gronden die intensief beheerd zijn en daarmee een lage ecologische waarde kennen. Het plangebied vormt daarmee een ongeschikt leef- en voortplantingsgebied voor beschermde dier- en plantensoorten. Bovendien wordt er geen bebouwing gesloopt en worden er geen groenstructuren verwijderd. Het aspect soortenbescherming vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Nader ecologisch onderzoek naar beschermde soorten is dan ook niet benodigd.

4.6.4 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten en planten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. Op basis van de quickscan wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied en de archeologische verwachtingswaarde bij te stellen naar laag of zelf afwezig. Er wordt geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie plangebied
4.8.2.1 Passende beoordeling

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van 14 woningen met bijbehorende voorzieningen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.6.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze m.e.r.-beoordeling is gebleken dat als gevolg van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.

Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd door middel van het invullen van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. Het watertoetsresultaat is als Bijlage 8 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste wateraspecten ingegaan.

5.2.3 Wateraspecten

Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied. Er is geen sprake van wateroverlast in het plangebied. Daarnaast is er geen oppervlakte in het plangebied aanwezig.

De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een toename van het verharde oppervlakte met circa 5.000 m2. Om deze toename te compenseren wordt een wadi in de groenvoorziening aan oostzijde aangelegd. De groenvoorziening heeft een omvang van circa 2.000 m2, waardoor er voldoende ruimte is om een wadi van voldoende omvang te realiseren. Afvalwater wordt via het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel afgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Nadere eisen: onder welke voorwaarde(n) kunnen nadere eisen worden gesteld;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de regels met betrekking tot strijdig en toegestaan gebruik beschreven.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de procedureregels met betrekking tot het stellen van een nadere eis beschreven.

In dit artikel worden de regels ten aanzien van de werking van de beschreven wettelijke regelingen en de regels ten aanzien van parkeren beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.

Artikel 3 Groen

De bestemming Groen is opgenomen ter plaatse van de te realiseren groenvoorziening in het oosten van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Ter plaatse zijn gebouwen ten behoeve van het openbare nut en speelvoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Woongebied

De bestemming Woongebied is opgenomen ter plaatse van de woonpercelen en daarbij behorende (infrastructurele) voorzieningen. Gronden met een dergelijke bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen, verkeer en verblijf, speel- en groenvoorzieningen en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

Ten aanzien van de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden, waarbij geldt dat uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden en de maximum bouw- en goothoogte mag niet meer dan op de verbeelding is aangegeven bedragen. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn in het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van woningbouw. Een dergelijke ontwikkeling dient voor vooroverleg aan de provincie te worden aangeboden.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Zoals in Hoofdstuk 5 aangegeven, is een watertoets uitgevoerd waaruit de normale procedure naar voren komt. Het plan is in het kader van vooroverleg naar het waterschap gestuurd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 25 maart 2021 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.