direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Wielenweg-Kooiweg Radewijk en Haarweg-Kanaalweg-Oost Bergentheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch erf. Het erf bestaat uit twee (voormalige) bedrijfswoningen en negen leegstaande varkensstallen. De stallen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien de stallen geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. De gebruikswaarde is vervallen omdat de stallen oud zijn en een lage goot- en bouwhoogte hebben en daardoor niet geschikt zijn voor eventuele vervolgfuncties. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing.

Het voornemen bestaat om deze bebouwing, met een oppervlakte van 5.132 m2, te slopen. Op basis van de beleidsnota 'Rood voor Rood met gesloten beurs' is het mogelijk om ter compensatie vijf compensatiewoningen te realiseren. Het realiseren van extra kavels is uitsluitend mogelijk als de waarde van deze kavels nodig zijn om de sloopkosten te kunnen afdekken en te komen tot 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. In dit geval is er hiertoe een berekening aangeleverd, waar de gemeente een akkoord op heeft gegeven.

 

Opgemerkt dient te worden dat de beleidsnota 'Rood voor Rood met gesloten beurs' inmiddels is vervangen door de nieuwe nota 'Erven met Kwaliteit'. Omdat het principebesluit echter op basis van de 'oude' nota is genomen, wordt daar in dit plan vanuit gegaan. Overigens passen de erfinrichtingsplannen die gemaakt zijn voor de diverse percelen ook in de nieuwe beleidsnota 'Erven met Kwaliteit'.

De gemeente Hardenberg heeft op basis van de beleidsnota 'Rood voor Rood met gesloten beurs' in januari 2019 een positief principebesluit genomen. In dit besluit is tevens aangegeven dat het bestaande erf zich niet leent voor bouw van vijf woningen. Daarvoor is het te klein. De locatie is niet geschikt voor het ontstaan van een kleine buurtschap op het erf. Uit de participatie in de voorbereidingsfase van het plan is ook gebleken dat dit vanuit de buurt niet gewenst is.

In dit geval is daarom de kwalitatieve insteek gehanteerd: indien de terugbouw van de compensatiewoningen elders tot een betere ruimtelijke kwaliteit leidt, dan is dat aanvaardbaar. In dit geval worden drie compensatiewoningen verplaatst en worden er twee op het voormalige erf gerealiseerd.

Naast bovenstaande is initiatiefnemer tevens voornemens om één van de bestaande bedrijfswoning aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk te splitsen in twee wooneenheden. Hiertoe is in het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg" een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De gemeente heeft in het principebesluit aangegeven dat de boerderij voldoet aan de in de afwijkingsmogelijkheid. Wel is er een ruimtelijk kwaliteitsplan noodzakelijk waaruit duidelijk moet worden dat de inpassing op het erf en in het landschap voldoet. In het ruimtelijk kwaliteitsplan, behorend bij dit bestemmingsplan, wordt dit aangetoond. De andere bestaande bedrijfswoning dient te worden voorzien van een reguliere woonbestemming. Tot slot is het wenselijk om bij alle bestaande woningen (de te splitsen woning en de vrijstaande bedrijfswoning) een nieuw bijgebouw te bouwen.

Samenvattend bestaat de ontwikkeling uit:

Wielenweg 8/8a Radewijk

  • Sloop van circa 5.132 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Realisatie van twee compensatiewoningen van 750 m3 met bijgebouwen van 100 m2 op het voormalige agrarische erf;
  • Het tot reguliere woning bestemmen van de bestaande bedrijfswoningen;
  • Het splitsen van één van de twee bedrijfswoningen in twee wooneenheden;
  • Het bouwen van twee nieuwe bijgebouwen van 100 m2 bij de te splitsen bedrijfswoning;
  • Het bouwen van een nieuw bijgebouw van 150 m2 bij de tot reguliere woning te bestemmen bestaande bedrijfswoning;

Overige locaties

  • Realisatie van één compensatiewoning van 750 m3 en een bijgebouw van 100 m2 aan de Kooiweg 6 te Radewijk;
  • Realisatie van één compensatiewoning van 750 m3 met bijgebouw van 100 m2 aan de Haarweg 5 te Bergentheim;
  • Realisatie van één compensatiewoning van 750 m3 met bijgebouw van 100 m2 aan de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim;

Alle locaties

  • Het landschappelijk inpassen van het erf aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk en de drie compensatiekavels aan de Kooiweg 6 te Radewijk, Haarweg 5 te Bergentheim en de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim.

Voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" en de beheersverordening "Bergentheim", aangezien op de verschillende locaties de bouw- en gebruiksmogelijk voor de beoogde woningen ontbreken. Er zijn geen binnenplanse wijzigingsbevoegdheden opgenomen teneinde de ontwikkeling mogelijk te maken.

Voor deze ontwikkeling dienen het bestemmingsplan en de beheersverordening dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit vier locaties: Het voormalige erf aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk en de drie compensatiekavels aan de Kooiweg 6 te Radewijk, Haarweg 5 te Bergentheim en de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim. Hierna is de ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de gemeente Hardenberg weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe en grotere omgeving afzonderlijk weergegeven.

Feitelijk liggen de compensatiekavels aan de Kooiweg, de Haarweg en de Kanaalweg-Oost niet op de genoemde nummers, maar naast de woningen met de genoemde nummers. Gemakshalve wordt er in het vervolg van deze toelichting aan deze nummers gerefereerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de verschillende locaties in de gemeente Hardenberg (Bron: ArcGIS)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locatie aan de Wielenweg 8/8a ten opzichte van de kern Radewijk en de directe omgeving (Bron: ArcGis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Ligging van de locatie aan de Haarweg 5 ten opzichte van de kern Bergentheim en de directe omgeving (Bron: ArcGis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Ligging van de locatie aan de Kanaalweg-oost 51 ten opzichte van de kern Bergentheim en de directe omgeving (Bron: ArcGis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0005.png"  
Afbeelding 1.5: Ligging van de locatie aan de Kooiweg ten opzichte van de kern Radewijk en de directe omgeving (Bron: ArcGis)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Wielenweg-Kooiweg Radewijk en Haarweg-Kanaalweg-Oost Bergentheim” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In de volgende subparagrafen wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

1.4.1 Wielenweg 8/8a, Radewijk

De locatie aan de Wielenweg 8/8a ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen, waarbij op de bestemmingen en de strijdigheid in wordt gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0006.png"  
Afbeelding 1.6: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
 

De gronden in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen - en hoevenlandschap'. Het plangebied omvat het voormalig agrarisch bouwvlak en enkele omliggende gronden, die gaan behoren tot de compensatiekavels. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap. Ter plaatse van het bouwvlak is een agrarische bedrijf mogelijk.

Binnen deze bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de beoogde twee compensatiewoningen. Tevens dienen de bestaande woningen te worden omgezet naar reguliere woningen, waarbij één van deze woningen wordt gesplitst in twee wooneenheden. Ook dit is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Hiertoe is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen (Artikel 59.6), welke in dit bestemmingsplan is meegenomen.

1.4.2 Haarweg 5, Bergentheim

De locatie aan de Haarweg 5 ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen, waarbij op de bestemmingen en de strijdigheid in wordt gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0007.png"  
Afbeelding 1.7: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Tevens geldt op deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', welke opgenomen is om de daar te verwachten archeologische waarden te beschermen.

Binnen deze bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de beoogde compensatiewoning.

1.4.3 Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

De locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 ligt binnen de grenzen van de beheersverordening "Bergentheim" (vastgesteld op 18 december 2012) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen, waarbij op de bestemmingen en de strijdigheid in wordt gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0008.png"  
Afbeelding 1.8: Uitsnede van de beheersverordening "Bergentheim" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bedoeld voor agrarische cultuurgrond. De archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5' zijn opgenomen ter bescherming van de daar te verwachten archeologische waarden. Binnen de bestemming 'Agrarisch' ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de beoogde compensatiewoning.

1.4.4 Kooiweg 6, Radewijk

De locatie aan de Kooiweg 6 ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen, waarbij op de bestemmingen en de strijdigheid in wordt gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0009.png"  
Afbeelding 1.9: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Binnen deze bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de beoogde compensatiewoning.

1.4.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds uitgebreid is aangegeven, wordt er met dit plan 5.132 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Ter compensatie hiervoor mogen vijf compensatiewoningen worden gebouwd. Gezien er op het voormalige erf aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk niet genoeg ruimte is, worden drie van deze woningen verplaatst naar andere locaties aan respectievelijk de Kooiweg 6 te Radewijk, Haarweg 5 te Bergentheim en de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim. Tevens worden de twee boerderijwoningen aan de Wielenweg 8/8a omgezet tot reguliere woningen, waarbij één van deze woningen wordt gesplitst in twee wooneenheden.

Hierna wordt per locatie uitgebreid op de beoogde ontwikkeling ingegaan. Hierbij is ingegaan op de huidige en gewenste situatie. Tevens is per locatie de landschappelijke inpassing omschreven.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Wielenweg 8/8a, Radewijk
2.2.1.1 Algemeen

De locatie aan de Wielenweg 8/8a ligt in het buitengebied van de kern Radewijk. Het plangebied ligt op de overgang van de stuwwal in Wielen (Duitsland) en het beekdal van de Radewijkerbeek. Het hoogteverschil is duidelijk waarneembaar en vormt een markante plek in het landschap. De ruimtelijke structuur wordt met name bepaald door verspreid liggende woonerven en agrarische erven in een overwegend agrarisch cultuurgebied. Het landschapstype wordt getypeerd als het essen- en hoevenlandschap. Op een korte afstand ten zuiden van de locatie ligt de Duitse grens. In de omgeving van de locatie bevinden zich verscheidene agrarische bedrijven, waaronder een naastgelegen loonbedrijf en een agrarisch bedrijf in Duitsland.

Het erf zelf betreft een voormalig agrarisch erf, waar negen voormalige varkensstallen aanwezig zijn. Het erf wordt begrensd door de Wielenweg aan de zuidzijde en door agrarische gronden aan alle overige zijden. Op het erf staan twee bedrijfswoningen. Voor het overige is het erf grotendeels verhard of in gebruik als tuin bij de bedrijfswoningen. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de locatie opgenomen. Op deze luchtfoto zijn de te slopen stallen en behouden/splitsen woningen genummerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Wielenweg 8/8a (Bron: Provincie Overijssel)  
2.2.1.2 Gewenste situatie

Zoals al eerder aangegeven hebben de aanwezige varkensstallen geen gebruiksfunctie meer. Deze stallen, met een oppervlakte van circa 5.132 m2 zullen worden gesloopt. Daarnaast zal al het overtollige asbest, kuilvoerplaten en erfverharding verwijderd worden. De bestaande bedrijfswoningen blijven behouden. Eén van de bedrijfswoningen is van voldoende omvang om te splitsen in twee woningen, zodat er drie te behouden bedrijfswoningen (om te zetten naar reguliere woningen) ontstaan. Deze splitsing is conform de voorwaarden uit de binnenplanse afwijking die hiervoor is opgenomen. Door de splitsing ontstaat er geen extra bebouwing (want het gaat om het splitsen van een bestaande boerderij).

Daarnaast zullen op deze locatie twee van de compensatiekavels gerealiseerd. In de nieuwe situatie is er dan ook sprake van een nieuw woonerf met vijf wooneenheden.

De compensatiewoningen krijgen een inhoud van 750 m3. Wel is er een binnenplanse mogelijkheid om de woningen te vergroten tot 900 m3.

Eén van de bestaande bedrijfswoningen krijgt een bijgebouw van 150 m2, de overige bijgebouwen (bij de te splitsen bedrijfswoning en de andere compensatiekavel) krijgen allen een bijgebouw van 100 m2.

2.2.1.3 Landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna zijn een uitsnede en een impressie van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0012.png"  
Afbeelding 2.3: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoningen

De compensatiewoningen aan de Wielenweg komen verspreid gesitueerd langs de weg. In de nabije omgeving komen meer van dergelijke clusters voor, waarbij de bebouwing veelal een diverse richting kent.

In samenspraak met de gemeente Hardenberg is gekozen om op het bestaande erf twee compensatiewoningen te realiseren en drie woningen elders binnen de gemeente. Voor deze locaties is eveneens per locatie een apart ruimte-lijk kwaliteitsplan opgesteld.
De compensatiewoningen aan de Wielenweg komen verspreid gesitueerd langs de weg. In de nabijge omgeving komen meer van dergelijke clusters voor waarbij de bebouwing veelal een diverse richting kent. De compensatiewoningen kunnen een maximale inhoud van 750 m3. krijgen. Eventueel is later een binnenplanse afwijking mogelijk voor meer inhoud, maar dat is afhankelijk van het ingediende plan en de inspanning die daarvoor mogelijk gedaan wordt. Het moet geen 'rijtje' huizen worden, maar een cluster dat past in dit gebied. De bestaande boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden en de bestaande bedrijfwoning blijft eveneens behouden en krijgt een woonbestemming. Iedere wooneenheid krijgt een eigen bijgebouw. Deze zijn zo gepositioneerd dat er zonnepanelen op het dak kunnen komen.

De bijgebouwen zijn ten alle tijde ondergeschikt aan de woning.

Groenstructuur en inrichting erf

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het essenlandschap de diversiteit in richtingen te versterken en te herstellen. Dit wordt bereikt door de bebouwing een verschillende oriëntatie te geven en middels het toevoegen van structuurbepalend groen als bomen en hagen het erf landschappelijk in te passen.

De begrenzing tussen de kavels zal bestaan uit houtsingels. De erven in het essenandschap kennen een duidelijke cluster waarbij de verhouding groen en stenen in balans is. Om enige privacy te behouden zullen op het erf esdoornhagen aangeplant worden. Hiermee worden de kavels op een natuurlijke wijze afgeschermd en neemt het groen toe. Wel blijft de gewenste eenheid op het erf gewaarborgd. Op het erf is gekozen om vrijstaande (fruit)bomen aan te planten. Een reeds bestaande houtsingel aan de noordwestzijde blijft behouden. Door deze singel als hakhout te beheren blijft het landschap halfopen.

De gebouwen op de erven worden in de omgeving deels zichtbaar. Dit is een kwaliteit van het landschap. De erven kennen geen harde begrenzing, er is daarom gekozen enkel daar gesloten beplanting toe te passen waar enige beschutting wenselijk is. Op de erfgrenzen komen Ruwe berk, Gewone Es en Zwarte Els als boom met een diversiteit aan onderbeplanting, en in de tuinen Hollandse linde en hoogstam fruitbomen. Deze bomen komen van oorsprong op het erf voor. Langs de Wielenweg en nabij de boerderij en voormalige bedrijfswoning staan veel volwassen Zomereiken. Deze bomen kunnen behouden blijven. De woningen worden allen ontsloten door bestaande inritten. Dit is mogelijk, gezien de verspreide ligging van de inritten langs de Wielenweg.

2.2.2 Haarweg 5, Bergentheim
2.2.2.1 Algemeen

De locatie ligt aan de Haarweg 5, op ongeveer 600 meter afstand ten noorden van de bebouwde

kom van de kern Bergentheim. In de nabije omgeving van het plangebied vormen de spoorlijn, de N-343 en het kanaal Almelo-De Haandrik de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers. Daarnaast is een aantal bospercelen ook belangrijk voor de ruimtelijke structuur. De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgronden, aan de wegen geschakelde agrarische erven, woonpercelen en infrastructuur.

De locatie zelf betreft een agrarisch in gebruik zijnde, onbebouwd perceel. De locatie wordt begrensd door de Haarweg aan de noordzijde, een woonkavel aan de westzijde, agrarische gronden aan de zuidzijde en een bosperceel aan de oostzijde. Ook ligt de locatie dichtbij een spoorlijn. De woonkavel aan de westzijde is ook ontstaan door een rood-voor-rood ontwikkeling. De nieuwe kavel zal hier bij aansluiten.

In afbeelding 2.4 en 2.5 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeeld van de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0013.png"  
Afbeelding 2.4: Luchtfoto locatie Haarweg 5 (Bron: Google maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0014.png"  
Afbeelding 2.5: Straatbeeld locatie Haarweg 5 (Bron: Google streetview)  
2.2.2.2 Gewenste situatie

Zoals eerder aangegeven is het gewenst om op deze locatie één compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. De compensatiekavel krijgt een grootte van 1.000 m2. De compensatiewoning en het bijgebouw krijgen een inhoud en oppervlakte van respectievelijk 750 m3 en 100 m2. De compensatiewoning en het bijgebouw worden in de rooilijn van de twee westelijk gelegen kavels gerealiseerd, zodat er een stedenbouwkundig passend beeld ontstaat. Ten aanzien van de geluidbelasting spoorlijn is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waar in paragraaf 4.1 nader op wordt ingegaan.

2.2.2.3 Landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna zijn een uitsnede van het plan en een impressie opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0015.png"  
Afbeelding 2.6: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0016.png"  
Afbeelding 2.7: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoning

Het erf sluit aan bij de karakteristiek van het besloten heideontginningslandschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat het erf aansluit op het naastgelegen erf. Hiermee is de impact op de omgeving beperkt. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie met het naastgelegen erf krijgt. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de kavelrichting. Dit sluit aan bij het orthogonale patroon van het heideontginningslandschap. De Haarweg bestaat uit reeksen van bebouwingen. Van oorsprong waren dit erven van arbeiders en boeren. De diversiteit van deze bebouwing maakt het beeld divers en aantrekkelijk. De bestaande woningen en boerderijen bestaan veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder aanbouwen.

De compensatiewoning kan een maximale inhoud van 750 m3. krijgen. Eventueel is later een binnenplanse afwijking mogelijk voor meer inhoud, maar dat is afhankelijk van het ingediende plan en de inspanning die daarvoor mogelijk gedaan wordt.

Het bijgebouw mag maximaal 100 m2 groot worden en moet qua verschijning onderdanig aan de woning zijn. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld te kiezen voor een houten wandbekleding. Het bijgebouw mag apart of geschakeld aan de woning gebouwd worden. Indien het aan de woning gebouwd wordt dan dient het een lagere noklijn te hebben. Ook moet de schuur achter de voorgevel van de woning worden gesitueerd. De woning wordt getoetst aan de Welstandsnota.

Groenstructuur en inrichting erf

De erven langs de Haarweg zijn over het algemeen vrij open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen, wilde hagen of bosjes. Richting de straat zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing.

Om aan te sluiten bij de gebiedskenmerken is er gekozen om de perceelgrens te versterken met een gemengde wilde haag. Deze haag kent naast een afschermende functie ook een meerwaarde voor vogels en insecten. Het is niet wenselijk om het zicht op de woning en de schuur af te schermen. Daarom is er aan de straatzijde gekozen om met lage hagen van beuk of esdoorn te werken. Deze sluiten aan op de naastgelegen erven en accentueren het voorerf.

Door in dit plan, net als bij naastgelegen erf, ook bomen voor het erf te planten, wordt de eenheid versterkt. Aan de zuidzijde wordt een houtsingel voorzien. Hiermee wordt er beslotenheid op het erf gerealiseerd en het zicht op de spoorlijn ontnomen. De houtsingel zal minimaal 5 meter breed zijn en ruimtelijk aansluiten op het bestaande bosje ten oosten van het erf. Het contrast van enig groen op de erven en het meer opener landschap blijft overeenkomstig de gebiedskenmerken behouden. Het voorerf blijft tuin met ruimte voor sierbeplanting. (bijvoorbeeld Rhododendrons, hortensia's, boerensering) Het geeft een passende sierlijke afscherming

2.2.3 Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim
2.2.3.1 Algemeen

De locatie ligt aan de Kanaalweg-Oost 51 ligt ten oosten van Bergentheim. Formeel ligt de locatie naast de Kanaalweg-Oost 51. Gemakshalve wordt in het vervolg uitgegaan van 'Kanaalweg-Oost 51'. Het dorp Bergentheim ligt aan de overzijde van het kanaal. Dit kanaal (Almelo-De Haandrik) vormt tevens de belangrijkste ruimtelijke structuurdrager in de omgeving. Daarnaast is een noordelijk gelegen bosperceel belangrijk voor de ruimtelijke structuur. De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woonpercelen langs het kanaal, met daarachter agrarische gebiedspercelen.

De locatie zelf betreft een in agrarisch gebruik zijnde grasperceel. De locatie wordt begrensd door de Kanaalweg-Oost aan de westzijde, een bosperceel aan de noordzijde en agrarische percelen aan de west- en zuidzijde. In afbeelding 2.8 en 2.9 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeld van de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0017.png"  
Afbeelding 2.8: Luchtfoto locatie Kanaalweg-Oost 51 (Bron: Google maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0018.png"  
Afbeelding 2.9: Straatbeeld locatie Kanaalweg Oost 51 (Bron: Google streetview)  
2.2.3.2 Gewenste situatie

Zoals eerder aangegeven is het gewenst om op deze locatie één compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. De compensatiekavel krijgt een grootte van 1.000 m2. De compensatiewoning en het bijgebouw krijgen een inhoud en oppervlakte van respectievelijk 750 m3 en 100 m2. De compensatiewoning en het bijgebouw worden in de rooilijn van de bestaande woningen langs het kanaal gerealiseerd, zodat er een stedenbouwkundig passend beeld ontstaat.

2.2.3.3 Landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna zijn een uitsnede en een impressie van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0019.png"  
Afbeelding 2.10: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0020.png"  
Afbeelding 2.11: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoning

De beoogde locatie ligt in een hoek van het bos aan de noordzijde en het kanaal aan de noordwestzijde. Het sluit hiermee aan op de bestaande structuur van het landschap.

Middels een afgewogen positionering van de compensatiewoning blijft het zicht op het open landschap behouden. Het nieuw te bouwen bijgebouw komt overeenkomstig de gebiedskenmerken achter de woning te liggen. In het open veenontginningslandschap geniet het de voorkeur om één groot bijgebouw te realiseren in plaats van twee kleinere bijgebouwen. Dit past beter bij de schaal van het landschap.


Het geheel zal een passende verschijning in het open veenontginningslandschap vormen. De entree van de woning komt aan de noordzijde, het terras met tuin aan de zuidzijde. De inrit zal nieuw aangelegd worden en nabij de compensatiewoning is ruimte om te keren/parkeren.

Groenstructuur en inrichting erf

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het open veenontginningslandschap de bebouwing aan de verkaveling uit te lijnen. Hiermee wordt de rechtlijnige en ordelijke indeling van het type landschap versterkt. Bij voorkeur moeten er geen perceelbeplanting aangebracht worden. Beplanting moet beperkt blijven op en rond erven en langs wegen (in de vorm van bomen).

De erven langs de Kanaalweg Oost komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek, al komen er wel erfbosjes en singels voor. Over het algemeen gaat het om uitgelijnde bebouwing en half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en hagen. Richting de weg zijn de

tuinen open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het open veenontginningslandschap kennen een duidelijke cluster en worden veelal ontsloten door maar één inrit. Deze inrit is dan niet voorzien van begeleidende beplanting om de openheid van het landschap te behouden.

Op het erf is gekozen om twee solitaire bomen aan te planten. Deze bomen zorgen voor schaduw en verzachten de woning en de schuur. Het erf wordt aan de noordzijde afgeschermd door het aanwezige bos (geen eigendom) en aan de straatzijde door een rij zomereiken (eigendom). De overgebleven doorkijk tussen de woning op nummer 51 en betreffende woning blijft onbebouwd en daarmee behouden.

2.2.4 Kooiweg 6, Radewijk
2.2.4.1 Algemeen

De locatie aan de Kooiweg 6 ligt in het buitengebied van de kern Radewijk. De functionele structuur wordt met name bepaald door verspreid liggende agrarische bedrijven en woningen in agrarisch gebied. De Kooiweg zelf vormt de belangrijkste ruimtelijke structuurdrager.

De locatie zelf vormt een onbebouwd grasperceel. De locatie wordt begrensd door de woning aan de Kooiweg 6 aan de oostzijde, de Kooiweg aan de zuidzijde en agrarische percelen aan de west- en noordzijde. In afbeelding 2.12 en 2.13 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeld van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0021.png"  
Afbeelding 2.12: Luchtfoto locatie Kooiweg 6 (Bron: Google maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0022.png"  
Afbeelding 2.13: Straatbeeld locatie Kooiweg 6 (Bron: Google streetview)  
2.2.4.2 Gewenste situatie

Zoals eerder aangegeven is het gewenst om op deze locatie één compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. De compensatiekavel krijgt een grootte van 1.000 m2. De compensatiewoning en het bijgebouw krijgen een inhoud en oppervlakte van respectievelijk 750 m3 en 100 m2.

Gezien de stijl van de woning is het mogelijk om deze inhoudsmaat, mits landschappelijk goed ingepast, mogelijk te maken. Bovendien staan er in de nabijheid van de locatie meer van dergelijke woningen die refereren aan de vele agrarische bedrijven die hier van oorsprong voorkwamen.

De compensatiewoning en het bijgebouw wordt stedenbouwkundig en landschappelijk zodanig gesitueerd dat op logische wijze aangesloten wordt op het bestaande, naastgelegen erf.

2.2.4.3 Landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna zijn een uitsnede en een impressie van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0023.png"  
Afbeelding 2.14: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0024.png"  
Afbeelding 2.15: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoning

Het erf sluit aan bij de karakteristiek van het besloten heideontginningslandschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat het erf compact moet blijven en daarmee de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk is. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie met het bestaande erf krijgt. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de weg, dit sluit aan bij het orthogonale patroon van het heideontginningslandschap. Langs de Kooiweg staan meer erven waar twee of meer woningen op staan. Deze bestaande woningen bestaat veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder veel aanbouwen. Om de woning aan te laten sluiten op deze bestaande bebouwing is gekozen voor een boerderijwoning. De woning zal bestaan uit bakstenen muren en een eenvoudig pannendak. De maximale inhoud van de woning is 750 m3. Deze inhoud kan vergroot worden naar 900 m3, hiervoor moet wel aangetoond worden dat dit landschappelijk verantwoord is. Gezien de stijl van de woning wordt hier invulling aan gegeven. In de nabije omgeving staan meer van dergelijke woningen die refereren aan de vele agrarische bedrijven die hier van oorsprong voorkwamen.


Het bijgebouw mag maximaal 100 m2 groot worden en moet qua verschijning onderdanig aan de woning zijn. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld te kiezen voor een houten wandbekleding. Het bijgebouw mag apart of geschakeld aan de woning gebouwd worden. Indien het aan de woning gebouwd wordt dan dient het een lagere noklijn te hebben. Ook moet de schuur achter de voorgevel van de woning worden

gesitueerd.

Groenstructuur en inrichting erf

De erven langs de Kooiweg zijn over het algemeen vrij open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen. Richting de weg zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing.

Om aan te sluiten op de gebiedskenmerken is er gekozen om het erf aan de zuidwestzijde deels af te schermen met een haag van Esdoorn/Beuk of Wilde liguster. Het is niet wenselijk om het zicht op de woning en schuur af te schermen. Bestaande waardevolle bomen kunnen behouden blijven en achter de woning wordt een nieuwe Hollandse linde aangeplant. Hiermee behoudt het erf zijn karakter en wordt de woning met de schuur landschappelijk een eenheid.

Tussen het erf en de weg is reeds een bosje aanwezig. Dit bosje maakt dat het erf landschappelijk verankerd is in de omgeving.

Aan de noord en westzijde zal het erf open blijven. Hier is beperkt ruimte om het erf af te schermen met groen. Gezien de gebiedskenmerken is dit ook niet nodig. Er is voldoende groen aanwezig om de bebouwing te verzachten.

Het contrast van enig groen op de erven en het meer opener landschap blijft overeenkomstig de gebiedskenmerken behouden. Het voorerf blijft tuin met ruimte voor sierbeplanting (bijvoorbeeld Rhododendrons, hortensia, boerensering). Dit geeft een passende sierlijke afscherming. Tussen de bestaande woning en de compensatiewoning wordt een haag aangeplant bestaande uit Esdoorn/Beuk of Wilde liguster.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra

verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen

berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief wordt aan de Wielenweg 8/8a een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld en worden ter compensatie ter plaatse twee compensatiewoningen gebouwd. Tevens wordt er één woning gesplitst in twee wooneenheden. Verwacht wordt dat er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het vervallen van de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen.

Voor alle overige locaties geldt dat het toevoegen van één compensatiewoning een dusdanige beperkte verkeersgeneratie met zich meebrengt dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten. De verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld vanaf de betreffende locaties. Tevens zullen alle erven op een veilige wijze worden ontsloten door een overzichtelijke in- en uitrit.

2.3.3 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er in alle gevallen op de eigen erven voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte voor vrijstaande woningen. De uitsneden ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeeldingen bevestigen dit.

2.3.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van

bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote

impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, wordt het volgende model gevolgd:

Gebiedseigen ontwikkeling

Het ontwikkelingsperspectief van de verschillende locaties in het plangebied voorziet primair in het bieden van ruimte aan (verbrede) agrarische bedrijven en wonen (mixlandschap). In voorliggend geval is dan ook sprake van een gebiedseigen functies. Tevens draagt het initiatief bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied.

Schaal en impact op de omgeving 

De activiteiten zullen plaatsvinden op een plek waar al bebouwing staat, danwel op een logische plek aansluitend op bestaande bebouwing. De te slopen schuren aan de Wielenweg zijn niet meer in gebruik en zijn daarmee als landschapsontsierend aangemerkt. Het totale bebouwde oppervlakte neemt fors af. De schaal van de ontwikkeling is klein, mede door de positionering van de gebouwen op de verschillende locaties middels de één erfgedachte. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opheffen van een geurcontour aan de Wielenweg.

Eigen belang en maatschappelijk belang

Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot en er kunnen gelden gegenereerd worden voor de sloop van de opstallen. Ook is er een maatschappelijk belang. Op het erf aan de Wielenweg staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van veel verharding zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied verbeteren. Dit is goed voor zowel de leefomgeving als het landschap.

Tegenprestatie 

Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie.

Deze tegenprestatie zal bestaan uit het slopen van 5.132 m2 landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van kwalitatief hoogwaardige erfensembles op de betrokken locaties.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wel is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat dit geen gevolgen heeft voor dit gebied.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van 4 woningen en de splitsing van één woning (per saldo 5 extra woningen). Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2019 zijn de visie en verordening partieel herzien.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0025.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden ter compensatie 5 compensatiewoningen teruggebouwd. Daarnaast wordt een bestaande woning gesplitst in twee wooneenheden, waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag op de omgeving. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 5.132 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Het landschappelijk inpassen van het vernieuwde erf aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk en de drie compensatiekavels aan de Kooiweg 6 te Radewijk, Haarweg 5 te Bergentheim en de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 2.4, waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. In paragraaf 3.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van vijf compensatiewoningen op basis van de beleidsnota 'Beleid Rood voor rood met gesloten beurs' van de gemeente Hardenberg. Tevens wordt middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan een woning gesplitst. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied (alle deellocaties) behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode ster per locatie aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0026.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het buitengebied van de gemeente Hardenberg, met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, maakt dat een nuancering ter zake van de begrenzing van het ontwikkelingsperspectief noodzakelijk is. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r-plicht. In voorliggend geval is sprake van een rood voor rood project waarbij landschapsontsierende bebouwing op één locatie wordt gesloopt en er ter compensatie op vier locaties compensatiewoningen gebouwd worden. Geen van de compensatiewoningen vormt een belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijfsvoering. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.5 en paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De verschillende locaties van het plangebied zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht). Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0027.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht”
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden

en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden op de verschillende locaties in het plangebied zijn of ingericht als agrarisch erf (Wielenweg 8/8a) danwel in agrarisch gebruik (overige locaties). De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locaties van het plangebied liggen binnen de gebiedstypen 'Maten en flierenlandschap (Haarweg 5), Oude hoevenlandschap (Wielenweg 8/81), Jong-heide- en broekontginningslandschap (Kooiweg 6) en het veenkoloniaal landschap (Kanaalweg-Oost 51). In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0028.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Maten en flierenlandschap"

Laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

"Oude Hoevenlandschap"

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

"Jonge heide- en ontginningslandschap"

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

"Veenkoloniaal landschap"

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de

kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het erf aan de Wielenweg en alle compensatiekavels met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door de erven in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woningen met bijgebouwen. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' allemaal aangeduid met 'Donkerte'. Tevens is de locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim gelegen langs de aangeduide 'kanalen en vaarten'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0029.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

"Kanalen en vaarten"

Het netwerk van kanalen en vaarten bestaat uit gegraven vaarverbindingen en ontwateringkanalen. Kanalen en vaarten vormen nu lineaire landschappelijke structuren, doordat ze vaak opgedikt zijn met stevige bomenrijen langs de oevers. Bruggen, oevers, kaden, parallelwegen brengen vaak eenheid, doordat ze in eenzelfde handschrift zijn ontworpen en uitgevoerd. Watererfgoed en bebouwing hoort bij het kanaal.

De hoofdvaarwegen, kanalen en vaarten krijgen een belangrijke rol in het transport van goederen. Enkele scharnierpunten met hoofdwegen en spoorlijnen worden regionale overslagcentra. De hoofdvaarwegen krijgen de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door de inrichting van de oevers door

kaden, door begeleidende beplanting en door de vormgeving van de kruisende infrastructuur. De consequenties van goederenvervoer voor (externe) veiligheid krijgen aandacht.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de directe omgeving van kanalen en vaarten, dan dragen deze, voor zover nog aanwezig, bij aan de functie van deze kanalen en vaarten als dragers van verkeer over water.

Als ontwikkelingen plaats vinden aan kanalen en vaarten, dan dragen deze bij aan verdere versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van het watererfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit – ook van de begeleidende landschappelijke structuren – waar nodig.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Ten aanzien van het kanaal wordt gesteld dat de ontwikkeling van de compensatiekavel niet direct bijdraagt aan de functie van het kanaal. Wel wordt de kavel zodanig ingepast dat er qua structuur en identiteit (bomenrij langs het kanaal) aangesloten wordt op de begeleidende landschappelijke structuren van het kanaal Almelo-De Haandrik.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs
3.3.1.1 Inleiding

In de beleidsnotitie 'Rood voor Rood met gesloten beurs' wordt invulling gegeven aan de kaders die de provincie heeft gesteld. De gemeente Hardenberg wil de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbeteren met behulp van de Rood voor Rood-regeling. De beleidsnotitie vormt het toetsingskader voor aanvragen van mensen die gebruik willen maken van de regeling.

3.3.1.2 Sloop

Om in aanmerking te komen voor de regeling dient minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt te worden. De regeling gaat uit van de sloop van het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen, inclusief verhardingen, mestplaten, kassen voor hobby en nevenactiviteiten en sleufsilo's.

3.3.1.3 Bouwkavels en woning

De situering van de nieuwe bouwkavel vindt in principe plaats binnen het geldende bouwvlak. Wanneer er een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan er eventueel een extra bouwkavel worden verkregen. Dit geldt uitsluitend wanneer de waarde van deze kavel noodzakelijk is om de sloopkosten te kunnen afdekken en te komen tot 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Uit de waarde van de bouwkavel voor een woning dient de deelnemer de sloopkosten en de bijdrage voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen, terwijl de deelnemer 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen mag behouden.

De andere locaties dienen aan een stedenbouwkundige, milieutechnische en landschappelijke toets te worden onderworpen. In het geval van situering elders wil de gemeente aansluiten bij reeds bestaande kernen en bebouwingsstructuren. Hierbij valt te denken aan woonlinten en bebouwingsclusters. De alternatieve locatie moet meer gewenst zijn dan de situering van het bouwperceel ter plekke. Uit de ruimtelijke onderbouwing zal moeten blijken dat de kwaliteit van het gebied per saldo toeneemt.

Het bouwvlak van de compensatiewoning krijgt een omvang van 1.000 m2. De bestaande woning krijgt tevens een woonbestemming, die wordt afgestemd op de gewenste situatie. Overige gronden worden

voorzien van een agrarische bestemming (zonder bebouwingsmogelijkheden) en/of de bestemming

bos/natuur. Voor de compensatiewoning geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3 en voor de

bijgebouwen een maximale oppervlaktemaat van 100 m2.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Rood voor Rood met gesloten beurs'

Op grond van het huidige rood voor rood beleid zijn vijf woningen rekenkundig te rechtvaardigen. In dit geval is er door initiatiefnemer een berekening aangeleverd waaruit blijkt dat er vijf compensatiewoningen nodig zijn om de sloop te kunnen bekostigen en te komen tot 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Hierbij is rekening gehouden met de te verwachten grondprijs aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk. Voor elk perceel dat in dit plan betrokken is, is er een berekening van de getaxeerde grondprijs aangeleverd.

Het erf aan de Wielenweg 8/8a (slooplocatie) leent zich niet voor de terugbouw van vijf woningen, daarvoor is het erf te klein. De gemeente is daarom van mening dat de realisatie van drie compensatiekavels elders kwalitatief beter is. Voor elke locatie is afzonderlijk een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, die zijn afgestemd met de gemeente. Hierbij zijn de locaties aan een landschappelijke en stedenbouwkundige toets onderworpen. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat er ter plaatse van alle locaties sprake is van een milieutechnisch wenselijke situatie. De compensatiekavels hebben allen een oppervlakte van 1.000 m2. Voor wat betreft de inhoud van de compensatiewoning en de oppervlakte van de bijgebouwen wordt op bepaalde locaties afgeweken van de norm (750 m3 en 100 m2). Deze afwijkingen zijn gemotiveerd in dit plan (paragraaf 2.2) en afgestemd met de gemeente. De gemeente heeft op dit plan een positief besluit genomen. Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijke rood voor rood beleid.

3.3.2 Bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg''
3.3.2.1 Algemeen

In het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" is in artikel 59.6 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de splitsing van voormalige boerderijen wordt mogelijk gemaakt. In dit geval is er sprake van het splitsen van een voormalige boerderij aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt in dit bestemmingsplan meegenomen. Hierna wordt getoetst aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid.

3.3.2.2 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 59.6 Woningsplitsing voormalige boerderij

Bij omgevingsvergunning kan binnen de verschillende bestemmingen wonen worden afgeweken van de regels omtrent het toegestane aantal woningen per bouwperceel, voor het toestaan van:

  • a. één woning extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  • b. twee woningen extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  • c. de extra woning mag/de extra woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte;
  • d. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij moet in stand blijven;
  • e. de gezamenlijke inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  • f. de extra woning dient/de extra woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of van de functie van aangrenzende bestemmingen;
  • h. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;
  • i. inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.
3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg''

Hierna wordt separaat aan de genoemde voorwaarden getoetst:

  • a. er wordt in dit geval één extra woning gerealiseerd. De inhoud van de aaneengesloten bebouwing bedraagt namelijk tussen de 1.000 en 1.500 m3.
  • b. n.v.t.
  • c. de extra woning wordt binnen de bestaande aaneengesloten bebouwing van de voormalige boerderij gerealiseerd;
  • d. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij blijft onveranderd;
  • e. de gezamenlijke inhoud van de woningen bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  • f. de extra woning wordt gerealiseerd voor de lokale behoefte en past dan ook binnen het gemeentelijke woonprogramma;
  • g. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/o de functie van de aangrenzende bestemmingen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragrafen 4.5 en 4.6;
  • h. er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder op de voorgevel van de woning. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.1.
  • i. de te splitsen woning wordt, als onderdeel van het gehele vernieuwde erf (in het kader van Rood voor Rood) ruimtelijk ingepast aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1.3 (landschappelijke inpassing locatie Wielenweg 8/8a).

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de genoemde afwijkingsbevoegdheid.

3.3.3 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.3.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.
3.3.3.3 Gebiedsgerichte benadering
3.3.3.3.1 Algemeen

De locaties aan de Kooiweg en de Wielenweg liggen op basis van de gebiedsgerichte benadering binnen het gebied 'Radewijk'. De locatie aan de Kanaalweg-Oost ligt binnen het gebied 'Bergentheim Zuid'. De locatie aan de Haarweg tot slot ligt binnen het gebied 'Vechtdal'. Hierna wordt op de betreffende gebieden ingegaan.

3.3.3.3.2 Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Voor dit gebied geldt als landschapstype; Essen- en kampenlandschap en heideontginning (omgeving Bruchterveld). De ontwikkelingsrichting voor dit gebied betreft 'gemengd gebied'. Verschillende functies zoals wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven) kunnen zich hier vestigen.

In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven. De locaties aan de Kooiweg 6 en de Wielenweg 8/8a te Radewijk zijn met gele sterren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0030.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede gebiedsgerichte benadering Radewijk (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.3.3.3 Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim, Bergentheim Zuid

Voor dit gebied geldt als landschapstype: Veenontginningslandschap. Kenmerkend zijn de openheid, regelmaat, vlakke ligging, openstrekkende strokenverkaveling, herkenbare wijkenstructuur en bebouwing langs de ontginningsassen. De functies zijn met name gericht op landbouw en foerageergebied voor overwinterende vogels. De ontwikkelingsrichting is hoofdzakelijk gericht op landbouw. De locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 is met een gele ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0031.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede gebiedsgerichte benadering Bergentheim-Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.3.3.4 Vechtdal

Voor dit gebied geldt als landschapstype; Essen- en kampenlandschap. Landschapskenmerken zijn onder andere veel bosgebied, houtwallen, een verspreid bebouwingspatroon, kronkelende wegen, veel meanders van de Vecht, herkenbare zomer- en winterdijken en in Rheeze/Diffelen schaalvergroting door ruilverkaveling. Het gebied is grotendeels onderdeel van het NNN en er is veel recreatie te vinden. Agrarische bedrijven richtten zich met name op veeteelt. Tot slot heeft de Vecht een belangrijke waterafvoerende functie. De ontwikkelingsrichting van dit gebied richt zich op water, biodiversiteit, (verbrede) landbouw, recreatie en toerisme.

In afbeelding 3.8 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie aan de Haarweg 5 met een gele ster is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0032.png"  
Afbeelding 3.8 Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Door de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing en de realisatie van compensatiewoningen wordt bijgedragen aan de hoofddoelen van de visienota, die gericht zijn op het vergroten van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt bijgedragen aan enkele punten die genoemd zijn in de thematische visie omtrent wonen, te weten: het behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, het bieden van mogelijkheden voor inwoning en het bieden van mogelijkheid om aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen, waarbij landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt.

Wat betreft de gebiedsgerichte benadering geldt voor elke locatie dat er sprake is van een adequate landschappelijke inpassing, aansluitend bij de kenmerken en karakteristieken van het daar voorkomende landschap. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2, waar dit per locatie separaat is toegelicht. Ten aanzien van de gebiedsgerichte benadering voor Radewijk geldt dat er ruimte is voor verbrede functies, zoals wonen. De gebiedsgerichte benadering voor het Vechtdal gaat met name uit van natuur en recreatie. De gebiedsgerichte benadering voor Bergentheim-Zuid gaat met name uit van landbouw. In dit geval is een nuancering mogelijk. De woningen worden in dit geval goed ingepast en vormen geen belemmering voor de doelstellingen van de betreffende deelgebieden. Tevens vormen ze geen belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijven.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.4 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.4.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De

toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

3.3.4.2 Programmalijn 2: wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.

Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven;
3.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De realisatie van de woningen in het kader van Rood voor Rood en de woningsplitsing dragen bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Met het plan wordt in algemeenheid het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.

3.3.5 LIK (Landschap Identiteit Kaarten)
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

3.3.5.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid. Hierna wordt separaat op de verschillende locaties ingegaan.

3.3.5.3 Ontwikkelingsvisie Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

De locatie aan de Wielenweg 8/8a ligt binnen het Essen- en hoevenlandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'essen- en hoevenlandschap' binnen dit deelgebied betreffen:

  • terugbrengen bossingels en houtwallen;
  • herstel houtwallen rond de essen;
  • splitsing voormalige boerderijen in meerdere wooneenheden;
  • ruimte voor kleinschalige economische functies in voormalige agrarische bebouwing;
  • versterking groenblauw netwerk door terugbrengen bossingels en houtwallen.

De locatie aan de Kooiweg 6 ligt binnen het besloten heideontginningslandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginninglandschap' binnen dit deelgebied betreffen:

  • herstel en onderhoud van perceelgrensbeplanting en bosjes;
  • aanleg en herstel erfbeplanting;
  • verbeteren landschappelijke inpassing;
  • ruimte voor nieuwe kleinschalige, economische functies in voormalige agrarische bebouwing;
  • splitsing van boerderijen in meerdere wooneenheden.

In afbeelding 4.9 is de ligging van beide locaties visueel weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0033.png"  
Afbeelding 4.9: Uitsnede LIK Deelgebied Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld en Sibculo (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.4 Ontwikkelingsvisie Rheeze, Diffelen en omgeving

De locatie aan de Haarweg 5 ligt binnen het besloten heideontginningslandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginninglandschap' binnen dit deelgebied betreffen:

  • verbreding agrarische bedrijven;

Een uitsnede is in afbeelding 4.10 weergegeven. De locatie is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0034.png"  
Afbeelding 4.10: Uitsnede LIK Deelgebied Rheeze, Diffelen en omgeving (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.5 Ontwikkelingsvisie Bergentheim-Zuid

De locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 ligt binnen het open veenontginningslandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'Bergentheim-Zuid' binnen dit deelgebied betreffen:

  • Behoud grootschaligheid/openheid;
  • Verbeteren herkenbaarheid wijkenstructuur;
  • Landbouw; ruimte voor schaalvergroting, nieuwvestiging (met uitzondering van de Rauwbloksweg).

Een uitsnede is in afbeelding 4.11 weergegeven. De locatie is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0035.png"  
Afbeelding 4.11: Uitsnede LIK Deelgebied Bergentheim-Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.6 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op een rood voor rood ontwikkeling, waarbij agrarisch bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en ter compensatie vijf compensatiewoningen gebouwd worden.

Ten aanzien van de locaties aan de Kooiweg en de Wielenweg wordt gesteld dat door de landschappelijke inpassing bijgedragen wordt aan de doelstelling om het landschap in de betreffende deelgebieden te herstellen.

Ten aanzien van de locatie aan de Haarweg geldt dat er geen specifieke kansen zijn met betrekking tot het plan. Ten aanzien van de locatie aan de Kanaalweg-Oost geldt dat de ontwikkelingsrichting met name gericht is op landbouw en het bewaren van de openheid en grootschaligheid van het landschap.

Voor alle locaties geldt dat er sprake is van een landschappelijke inpassing conform de daar voorkomende gebiedskenmerken. Bij het opstellen van de ruimtelijke kwaliteitsplannen is rekening gehouden met de uitgangspunten van het LIK. Daarnaast is er in geen geval sprake van aantasting van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies. Samenvattend wordt dan ook gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de verschillende LIK's.

3.3.6 Welstandsnota Buitengebied
3.3.6.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Hierna worden de verschillende locaties behandeld.

3.3.6.2 Locaties

De locatie aan de Wielenweg 8/8a is gelegen binnen het essen- en hoevenlandschap in een gebied met welstandsniveau 1. Voor dit gebied gelden de volgende criteria:

  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering.
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

De locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 is gelegen binnen het open veenontginningslandschap in een gebied met welstandsniveau 1. Voor dit gebied gelden de volgende criteria:

  • Behouden helder onderscheid tussen voor(wonen) en
  • achter(werken) in situering en architectuur.
  • Sturen op: schoonheid van de moderne landbouw
  • Behouden; heldere volumes (boog-,serre-, zadelkap)
  • Versterken: statige voorhuizen met oog voor detail.
  • Sturen op: donker kleurgebruik met voldoende reliëf.

De locaties aan de Kooiweg 6 en de Haarweg 5 zijn gelegen binnen het besloten heideontginningslandschap in een gebied met welstandsniveau 1. Voor dit gebied gelden de volgende criteria:

  • Behoud van groene mantels om erven, daarbinnen meer vrijheid in situering architectuur, materiaal, kleur en detail.
  • Sturen op eenvoud in stijl en detail bij zichtgevels.
3.3.6.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Voor alle locaties is een eigen ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De uiteindelijke bouwplannen zullen ter zijner tijd aan de welstandscommissie voorgelegd worden.

3.3.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval worden er op alle locaties geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de compensatiewoningen en de te splitsen woning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied. Hierna wordt per locatie ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai.

Wielenweg 8/8a, Radewijk

De nieuwe geluidgevoelige objecten op deze locatie betreffen de twee compensatiewoningen en de te splitsen woning, want er is sprake van het toevoegen van een nieuwe woning. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Wielenweg. In dit geval gaat het echter om een zeer smalle weg, die uitsluitend door het bestemmingsverkeer gebruikt wordt. Er kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat er niet aan de voorkeurswaarde zal worden voldaan. Daarom wordt gesteld dat ter plaatse van deze locatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

Haarweg 5, Bergentheim

De compensatiewoning ligt binnen de geluidszone van de Haarweg. In dit geval is er door BJZ.nu een akoestisch onderzoek weg- en railverkeer uitgevoerd ten aanzien de Haarweg en de nabijgelegen spoorlijn. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ten aanzien van wegverkeer ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Haarweg en Twentseweg (N343) bedraagt ter plaatse van de te realiseren woning maximaal 42 dB. Hiermee wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan.

Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

De compensatiewoning ligt binnen de geluidszone van de Kanaalweg-Oost. In dit geval is er door BJZ.nu een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Kanaalweg-Oost bedraagt ter plaatse van de te realiseren woning maximaal 53 dB. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere waarde van maximaal 53 dB te worden vastgesteld ten aanzien van wegverkeerslawaai afkomstig van de Kanaalweg-Oost. Als de benodigde gevelwering van respectievelijk 21 en 25 dB voor de noordoostelijke en noordwestelijke gevel worden toegepast, wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.

Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van maximaal 25 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.

Kooiweg 6, Radewijk

Het nieuwe geluidsgevoelige object op deze locatie betreft de compensatiewoning. De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kooiweg. In dit geval betreft het echter een smalle weg, die met name gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Daarnaast komt de woning op een relatief grote afstand van deze weg te liggen (circa 50 meter). Er kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat er niet aan de voorkeurswaarde zal worden voldaan. Daarom wordt gesteld dat ter plaatse van deze locatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

Geen van de in dit bestemmingsplan betrokken locaties ligt in de nabijheid van een gezoneerd bedrijventerrein. Het onderdeel industrielawaai vormt daarom geen belemmering. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5.3.2 van deze toelichting.

Uitsluitend de locatie aan de Haarweg 5 ligt in de nabijheid van een spoorlijn. De overige locaties liggen allen op een afstand van minimaal 1 kilometer van de spoorlijn, waardoor dit aspect voor de overige locaties niet relevant is. Hierna wordt op de resultaten van het akoestisch onderzoek ten aanzien van railverkeerslawaai voor de Haarweg 5 ingegaan.

Haarweg 5, Bergentheim

De locatie aan de Haarweg 5 ligt in de nabijheid van een spoorlijn. In dit geval is door Munsterhuis een akoestisch onderzoek weg- en railverkeer uitgevoerd ten aanzien de Haarweg en de nabijgelegen spoorlijn.

Ten aanzien van railverkeerslawaai bedraagt de geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren woning

maximaal 62 dB. Hiermee wordt niet aan de voorkeurswaarde voldaan. Wel wordt aan de uiterste

grenswaarde van 68 dB voldaan. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere waarde van maximaal 62 dB te worden vastgesteld ten aanzien van railverkeerslawaai afkomstig van de spoorlijn Zwolle - Emmen. Als de in paragraaf 4.4.3 van het in Bijlage 5 opgenomen onderzoek genoemde gevelwering van maximaal 29 dB wordt toegepast, wordt een binnenniveau van 35 dB gerealiseerd.

Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van gevelmaatregelen met een

gevelwering van maximaal 29 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning wat betreft de aspecten weg- en railverkeerslawaai.

Om te voorkomen dat de woning (het geluidsgevoelig object) op een kortere afstand van de spoorlijn gebouwd, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidgevoelige objecten' opgenomen.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is voor alle locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de volgende paragraaf wordt dit per locatie separaat behandeld.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Wielenweg 8/8a, Radewijk

Kruse Groep heeft op deze locatie een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7.

Vanwege de oppervlakte en de verscheidenheid van de locatie is er in het onderzoek uitgegaan van verschillende deellocaties. Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

Van asbest verdacht terreindeel

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met kobalt;
  • de ondergrond is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, nikkel en zink;

Deellocatie A

  • de bovengrond ter plaatse van de voormalige dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) of naftaleen.

Overig terreindeel

  • MM FF (mengmonster fijne fractie) - 01 bevat geen asbest;
  • MM FF - 02 bevat asbest, het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventie-
  • waarde;
  • MM FF - 03 bevat geen asbest;
  • MM FF - 04 bevat asbest, het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde
  • voor nader onderzoek;
  • MM FF - 05 bevat geen asbest;
  • FF - Gat 11 bevat asbest, het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor
  • nader asbestonderzoek en lager dan de interventiewaarde;
  • MVM - Gat 11 is asbesthoudend.

Deellocatie B en C

  • B - MM FF bevat asbest, het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie C

  • C - MM FF bevat asbest, het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek

Conclusies en aanbevelingen bodem

In de bovengrond, ondergrond en in het grondwater zijn (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. De verontreinigingen in de boven- en ondergrond geven geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Gesteld wordt dat het matig verhoogde bariumgehalte in het grondwater is toe te schrijven aan een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde. Nader grondwateronderzoek of herbemonstering wordt niet noodzakelijk geacht.

De dieseltank op deellocatie A heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Conclusies en aanbevelingen asbest

In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01, MM FF - 03 en MM FF - 05 is geen

asbest aangetoond. In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 02, B - MM FF, C - MM FF is asbest aangetoond. De gewogen asbestgehalten in de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 02, B - MM FF en C - MM FF zijn lager dan de toetsingswaarde voor nader onderzoek.

In het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - 04 is asbest aangetoond. Het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader onderzoek. In de fijne fractie FF - Gat 11 is asbest aangetoond in een gehalte boven de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek (64 mg/kg d.s.). Het materiaalverzamelmonster MVM - Gat 11 is asbesthoudend. Op basis van een indicatieve concentratieberekening is het gewogen asbestgehalte in boring 11 hoger dan de interventiewaarde.

Geadviseerd wordt een nader asbestonderzoek ter plaatse van de gaten 7, 14, 16, 19 en 20 en bij boring 11 uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er na het nader asbestonderzoek en eventuele sanering van de asbestverontreiniging geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na eventuele sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.2.2.2 Haarweg 5, Bergentheim

Sigma Bouw en Milieu heeft op deze locatie een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8.

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater bevat een verhoogd gehalte barium ten opzichte van de streefwaarden. De tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodem-index waarde (>0,5) worden niet overschreden, waardoor er in dit geval geen aanleiding is tot het instellen van nader onderzoek.

Verkennend onderzoek asbest in de grond

Op basis van de resultaten blijkt dat de inspectiegaten G1 tot en met G18 niet aantoonbaar verontreinigd zijn met asbest.

Slotconclusie

Ter plaatse van de locatie is er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de bestemmingsplanherziening en de voorgenomen nieuwbouwplannen.

4.2.2.3 Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

Kruse Groep heeft op deze locatie een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 9.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is

er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw van de

woning met bijgebouw, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid

opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.2.2.4 Kooiweg 6, Radewijk

Kruse Groep heeft op deze locatie een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 10.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden

geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium en zink.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de tussenwaarden niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouw van een woning met bijgebouw, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt, na het nader asbestonderzoek en eventuele sanering van de asbestverontreiniging aan de Wielenweg 8/8a geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Interne werking

Zoals in paragraaf 4.3.1.1 is aangegeven, zijn de ontwikkelingen aan te merken als NIBM. Wel dient er in de verschillende locaties van het plangebied sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De locaties aan de Wielenweg 8/8a en de Kooiweg 6 liggen beide in de nabijheid van een intensieve veehouderij. Van belang is om vast te stellen of de fijnstofbijdrage van naastgelegen bedrijven als NIBM is te beschouwen. Hiervoor wordt de vuistregel 'fijnstof' toegepast. Hierna wordt op beide locaties ingegaan:

Wielenweg 8/8a, Radewijk

Op een afstand van 210 meter van deze locatie bevindt zich een intensieve veehouderij (Wielenweg 13). Het betreft een pluimveehouderij. Op basis van de vuistregel 'fijnstof' geldt voor veehouderijen dat op een afstand van 160 meter vanaf de veehouderij een fijnstofemissie van 1.376.000 g/jr als NIBM is te aanschouwen (gerekend in gram per jaar). In dit geval is door Kragten een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ter plaatse als gevolg van dit bedrijf. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 11.

In navolgende tabellen zijn de hoogste berekende waarden weergegeven, zoals berekend op één van de toetspunten ter plaatse van de gevoelige objecten in de omgeving van het bestemmingsplan. De rekenresultaten zijn exclusief de zeezoutcorrectie en exclusief de snelweg-dubbeltelllingscorrectie. Hierin zijn de immissiebijdragen van alle significante bronnen bij elkaar opgeteld. Dit houdt in dat de emissies vanuit het plan, de overige relevante wegen en alle overige bronnen die in de achtergrondconcentratie zijn meegenomeen bij elkaar opgeteld zijn. Het betreft dus de totale immissie. Bijlage B2 geeft een volledige weergave van de rekenresultaten.

Bij de kolommen "aantal overschrijdingen" staat het aantal dagen/uren weergegeven waarop de grenswaarden overschreden worden. De grenswaarde voor het NO2-uurgemiddelde mag maximaal 18 maal per jaar overschreden worden en het PM10 24-uursgemiddelde maximaal 35 dagen per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0036.png"  

 

Uit voorgande tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van het plan.

In dit geval is de afstand tot het bedrijf groter dan de in de tabel opgenomen maximum afstand van 160 meter waarbinnen de emissienormen zijn aangegeven. Daardoor kan in alle redelijkheid worden verwacht dat er in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het bedrijf ligt immers op een afstand van 210 meter. Bovendien wordt er in de vuistregel uitgegaan van worst-case scenario's. Tot slot blijkt uit basis van de grootschalige concentratiekaart luchtemissies dat in het vierkante kilometer vak waarin de planlocatie is gelegen, de achtergrondwaarden stikstofoxiden (NOx) en fijnstof PM10 en PM2,5, ruim voldoen aan de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de Wielenweg 8/8a te Radewijk sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Kooiweg 6, Radewijk

Op een afstand van 400 meter van deze locatie bevindt zich een intensieve veehouderij (Radewijkerweg 9). Het betreft een varkenshouderij. Op basis van de vuistregel 'fijnstof' geldt voor veehouderijen dat op een afstand van 160 meter vanaf de veehouderij een fijnstofemissie van 1.376.000 g/jr als NIBM is te aanschouwen (gerekend in gram per jaar). Op basis van de milieuvergunning van dit bedrijf blijkt dat de totale fijnstofemissie van dit bedrijf 453,33 kg/jr betreft. Dit maakt een fijnstofemissie van 453.000 g/jr.

Gezien het feit dat een fijnstofemissie van 1.376.000 gr/jr op een afstand van 160 meter als NIBM is te aanschouwen, en het in dit geval gaat om een fijnstofemissie van 435.000 g/jr op een afstand van 400 meter, wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de Kooiweg 6 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is per locatie een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de volgende subparagrafen is per locatie een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locaties zijn met rode cirkels omcirkeld.

4.4.2.2 Wielenweg 8/8a, Radewijk

Op de locatie aan de Wielenweg 8/8a is een propaantank van 5 m3 aanwezig. Het betreft een bovengrondse tank. Voor de tank geldt een risicoafstand van 15 meter voor het plaatsgebonden risico. Er is geen contour voor het groepsrisico. Binnen een afstand van 15 meter van de tank (zwarte cirkel) worden er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Bovendien zal de tank met het vervallen van de agrarische functie is komen te vervallen en zal worden verwijderd. Het aspect externe risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0037.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart Wielenweg 8/8a (Bron: Risicokaart.nl)  
4.4.2.3 Haarweg 5 en Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

In de nabije omgeving van de locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 bevinden zich geen risicovolle objecten. Nabij de locatie aan de Haarweg 5 loopt spoortraject waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden.

Ten zuiden van het plangebied ligt op een afstand van circa 55 meter een spoorlijn zonder plasbrandaandachtsgebied. Voor deze spoorlijn is er sprake van een grootste risico-afstand van 13 meter voor het groepsrisico. De beoogde woning komt op ruim 30 meter en valt daarmee ruim buiten deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0038.png"  
Afbeelding 5.2: Uitsnede risicokaart Haarweg 5 en Kanaalweg-Oost 51 (Bron: Risicokaart.nl)  
4.4.2.4 Kooiweg 6, Radewijk

In de nabijheid van de Kooiweg 6 bevinden zich geen risicovolle objecten. Het aspect externe veiligheid is voor deze locatie geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0039.png"  
Afbeelding 5.3: Uitsnede risicokaart Kooiweg 6 (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de verschillende locaties van de plangebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Alle locaties van het plangebied liggen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in alle gevallen uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook in alle gevallen geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Hierna wordt per locatie afzonderlijk ingegaan op de interne werking.

4.5.3.2.1 Wielenweg 8/8a, Radewijk

In de nabijheid van deze locatie bevinden zich twee veehouderijen. Het betreffen de veehouderijen aan de Wielenweg 6 (Nederland) en de Melkweg 13 (Duitsland). Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden de overige milieuaspecten wel behandeld. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

In beide gevallen is er planologisch gezien een intensieve veehouderij mogelijk. Voor dergelijke veehouderijen gelden grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De veehouderijen bevinden zich op respectievelijk 95 en 210 meter afstand van het plangebied. Deze richtafstand wordt dan ook ruimschoots gehaald. Omgekeerd worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd, gelet op de afstand en het feit dat er reeds woonbestemmingen op een kortere afstand van de desbetreffende veehouderijen liggen.

4.5.3.2.2 Haarweg 5, Bergentheim

In de nabijheid van deze locatie bevinden zich een bedrijfsbestemming en een agrarisch bedrijf. Het betreffen het bedrijf aan de Haarweg 5 en het agrarisch bedrijf aan de Haarweg 7.

Het bedrijf aan de Haarweg 5 betreft een montagebedrijf. Op basis van de VNG-uitgave

"Bedrijven en Milieuzonering" wordt de functie aangemerkt als ‘’aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000m2’’. Deze functie behoort tot milieucategorie 2. Op basis van het bestemmingsplan zijn ter plaatse van dit bedrijf functies tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Voor een inrichting van milieucategorie 2 geldt, uitgaande van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’, een richtafstand van 30 meter (voor het aspect geluid) tot aan milieugevoelige objecten. Het bedrijf ligt op minimaal 55 meter vanuit de locatie van de beoogde woning. De richtafstand wordt dan ook ruimschoots gehaald. Omgekeerd wordt het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering beperkt, aangezien er reeds een woonfunctie (de woonkavel ten westen van onderhavige locatie) op een kortere afstand van het bedrijf aanwezig is.

Naast voorgenoemd montagebedrijf, zijn in de omgeving een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Het

dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft een melkveehouderij, gelegen aan Haarweg 7. Het betreft een grondgebonden veehouderij (melkvee). Op basis van het bestemmingsplan is echter tevens een intensieve veehouderij toegestaan. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid (in het geval van een intensieve veehouderij). Het bedrijf ligt op een afstand van 100 meter. Aan deze afstand wordt dan ook voldaan. Omgekeerd wordt het bedrijf niet in haar werkzaamheden belemmerd, temeer aangezien er al woningen op een kortere afstand van het bedrijf liggen.

4.5.3.2.3 Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

In de nabijheid van deze locatie liggen er twee milieubelastende functies. Het betreffen een basisschool (Gijsbert Karel van Hogendorpstraat 52) en een bedrijfsperceel (Van Roijensweg 13).

Op het bedrijfsperceel is op basis van de beheersverordening bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie danwel de bestaande bedrijvigheid toegestaan. De milieucategorieën 1 en 2 worden over het algemeen, gezien de geringe milieubelasting, toelaatbaar geacht naast of onmiddellijk boven/onder woonbebouwing. Gelet daarop zal in het plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De bestaande bedrijfsactiviteit, is echter een zwaardere bedrijfsactiviteit en wordt op basis van de VNG-uitgave gelijkgesteld met 'Gemeentewerven (afval-inzameldepots). Deze functie valt onder milieucategorie 3.1, waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid geldt. De afstand tussen de compensatiekavel en het betreffende bedrijf bedraagt circa 150 meter, waarmee de richtafstand ruimschoots gehaald wordt. Omgekeerd wordt het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering beperkt, aangezien er reeds woonfuncties op een kortere afstand van het bedrijf aanwezig zijn.

Voor basisscholen geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De betreffende school ligt op circa 95 meter afstand, waarmee de richtafstand ruimschoots gehaald wordt. Omgekeerd wordt de school niet in haar bedrijfsvoering beperkt, gezien de onderlinge afstand en het feit dat er verscheidene woningen op een kortere afstand gelegen zijn.

4.5.3.2.4 Kooiweg 6, Radewijk

In voorliggend geval wordt er één nieuw milieugevoelig object gerealiseerd, betreffende de compensatiewoning. In de nabijheid van deze locatie liggen verscheidene agrarische bedrijven, waarvan de dichtstbijzijnde op een afstand van 150 meter uit de locatie ligt (Radewijkerweg 4). Daarnaast liggen er nog twee agrarische bedrijven (Radewijkerweg 2 en Radewijkerweg 6) op een afstand van respectievelijk 250 en 340 meter. Tevens ligt er op een afstand van 400 meter een intensieve veehouderij (Radewijkerweg 9). Op basis van het bestemmingsplan is op alle locaties een intensieve veehouderij toegestaan.

Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden de overige milieuaspecten wel behandeld. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Voor dergelijke veehouderijen geldt een grootste richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect geluid (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het agrarische bouwvlak en de compensatiekavel waarbinnen de woning mag worden gerealiseerd bedraagt circa 150 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden (zonder toetsing aan het aspect geur). Het agrarisch bedrijf wordt daarom niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om

geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen

geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende

afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een

concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden),

glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet

geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval liggen er in de nabijheid van een aantal locaties veehouderijen. Hierna wordt op de verschillende locaties ingegaan.

Wielenweg 8/8a, Radewijk

Het gaat in dit geval ter plaatse van de Wielenweg 8/8a te Radewijk om compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. Nabij de Wielenweg 8/8a liggen twee agrarische bedrijven, gelegen op respectievelijk 95 m (Wielenweg 6) en 210 m (Melkweg 13, Duitsland). Aan de vaste afstand van 50 meter wordt in beide gevallen voldaan. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wel is het van belang om aan te tonen dat het bedrijf niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt wordt. Gezien het feit dat er binnen Nederlands grondgebied (direct ten zuidwesten van het bedrijf) reeds een woning aanwezig is, kan hier geen sprake van zijn. De betreffende woning is reeds maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf. In afbeelding 5.4 is dit weergegeven. Samengevat wordt gesteld dat aan de Nederlandse eisen op het gebied van geur wordt voldaan en dat omgekeerd het bedrijf niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden beperkt wordt. Ook ten aanzien van de Duitse regelgeving is er sprake van een aanvaardbare situatie. Dit is gebleken uit het luchtkwaliteitsonderzoek, waarin in paragraaf 4.3 uitgebreid op in is gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0040.png"  
Afbeelding 4.5: Ligging van het betreffende bedrijf t.o.v. dichtstbijzijnde geurgevoelig object (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Haarweg 5, Bergentheim

Nabij de Haarweg 5 te Bergentheim bevindt zich een melkveehouderij. De veehouderij ligt op een afstand van 100 m afstand van het plangebied. Het gaat in dit geval om een grondgebonden melkveehouderij. Planologisch is hier echter ook een intensieve veehouderij mogelijk. Gezien de korte afstand tot ander geurgevoelige objecten is dit echter niet te verwachten. De vaste afstand van 50 meter voor een grondgebonden veehouderij wordt ruimschoots gehaald.

Kooiweg 6, Radewijk

Nabij de Kooiweg 6 te Radewijk bevinden zich verscheidene agrarische bedrijven. Het gaat om de volgende bedrijven met afstand van:

  • Radewijkerweg 2: 250 meter;
  • Radewijkerweg 4: 150 meter;
  • Radewijkerweg 6: 340 meter;
  • Radewijkerweg 9: 400 meter.

Planologisch gezien is op elke locatie een intensieve veehouderij toegestaan. In de praktijk bevindt zich enkel aan de Radewijkerweg 9 een intensieve veehouderij. Voor de overige locaties is de vestiging van een intensieve veehouderij echter niet te verwachten, gezien er in alle gevallen al woningen op een kortere afstand van het bedrijf zijn gelegen dan de locatie aan de Kooiweg. Bovendien is voor het (voormalige) bedrijf aan de Radewijkerweg 6 inmiddels een procedure opgestart om de bestemming te wijzigen naar wonen (d.d. 14-5-2020). Aan de vaste afstand van 50 meter voor de grondgebonden veehouderijen op de resterende locaties aan de Radewijkerweg 2 en 4 wordt ruimschoots voldaan.

De intensieve veehouderij aan de Radewijkerweg 9 bevindt zich op een afstand van 400 meter van de locatie aan de Kooiweg 6. Uit de milieuvergunning van het bedrijf dat de geurbelasting van het bedrijf op de nabijgelegen (bedrijfs)woningen aan de Radewijkerweg 4 en 11 (allebei op een afstand van minder dan 100 m) respectievelijk 16,4 en 15,5 OUE/s (odeur units) bedraagt. Hiermee wordt ten aanzien van deze locaties niet volledig aan de normen voldaan, maar de situatie is wel als vergunbaar aan te merken.

Gezien de locatie aan de Kooiweg op een afstand van circa 400 meter ligt, kan redelijkerwijs worden verwacht dat hier sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. De veehouderij vormt daarmee geen belemmering. Omgekeerd wordt de veehouderij niet in haar werkzaamheden belemmerd, temeer omdat er al geurgevoelige functies op een kortere afstand liggen.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Om dit in beeld te brengen, is door BJZ.nu een stikstofonderzoek uitgevoerd, waarin alle locaties zijn meegenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.5 is de ligging van de verschillende locaties van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00348-VG01_0041.png"  
Afbeelding 5.5: Ligging van de locaties ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen in alle gevallen op meer dan 500 meter afstand. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen en de onderlinge afstand tot het NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren).

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 13. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

De inrichting en het gevoerde beheer maken alle vier deelgebieden tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantsoorten. De drie bouwlocaties hebben een beperkte betekenis voor beschermde diersoorten. Vermoedelijk foerageren verschillende vogel-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten in de deelgebied waar uitsluitend gebouwd zal gaan worden, maar bezet alleen de veldmuis er mogelijk een rust- en/of voortplantingsplaats, en nestelt alleen een vink of houtduif mogelijk in een zomereik in deelgebied Kanaalweg Oost.

De slooplocatie vormt functioneel leefgebied voor verschillende vogel-, amfibieën-, grondgebonden

zoogdier- en vogelsoorten. In het deelgebied nestelen mogelijk vogels in/aan gebouwen en bomen,

bezetten amfibieën mogelijk een (winter)rustplaats, en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats. In het plangebied (vier deelgebieden) nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Mits rekening wordt gehouden met bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot

wettelijke consequenties. Voor de beschermde diersoorten die gedood worden en de rust- en

voortplantingsplaatsen van deze dieren die beschadigd/vernield worden, geldt een vrijstelling van de

verbodsbepalingen.

4.7.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen. Hierna wordt separaat per locatie ingegaan op de archeologische verwachtingen.

4.8.1.2.1 Wielenweg 8/8a, Radewijk

De locatie aan de Wielenweg 8/8a is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Er is hier geen sprake van een archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

4.8.1.2.2 Haarweg 5, Bergentheim

De locatie aan de Haarweg 5 is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2. Deze oppervlakte wordt met dit initiatief niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.8.1.2.3 Kanaalweg-Oost 51, Bergentheim

De locatie aan de Kanaalweg-Oost 51 voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 275 m2 en 2.500 m2. De beoogde compensatiewoning en het bijgebouw worden beiden gebouwd op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', waarvoor een onderzoeksgrens van 2.500 m2 geldt. Deze oppervlaktes worden met dit initiatief niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.8.1.2.4 Kooiweg 6, Radewijk

De locatie aan de Kooiweg 6 is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Er is hier geen sprake van een archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied (dichtstbijzijnde locatie). In dit geval is uit de stikstofberekening reeds gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

4.10 Trillingshinder

4.10.1 Algemeen

Er bestaat in Nederland geen wettelijk kader voor de beoordeling van trillingshinder in gebouwen. Wel geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening kan worden verzocht om trillingen mee te nemen bij de wijziging van bestemmingsplannen waar trillingen een rol kunnen spelen. Op basis van jurisprudentie wordt al enkele decennia gebruik gemaakt van de SBR-richtlijn om trillingen in gebouwen te beoordelen.

Trillingen ontstaan doordat een bewegend object (een trein, tram of vrachtwagen bijvoorbeeld) over een niet-effen ondergrond rijdt. Door de massa en beweging van het voertuig, variaties in de ondergrond (die per definitie niet perfect vlak is) en variaties in de rondheid van de wielen van het voertuig ontstaan spanningen in de bodem die zich door de bodem verplaatsen. Afhankelijk van de opbouw van de bodem en de aanwezigheid van obstakels (zoals sloten en damwanden) verplaatsen de trillingen zich diep of juist ondiep door de bodem. Gebouwen worden daardoor in trilling gebracht. Afhankelijk van hoe het gebouw is geconstrueerd, worden bepaalde trillingen meer of minder versterkt in het gebouw. Deze trillingen kunnen als hinderlijk worden ervaren door personen in gebouwen.

In dit geval is er op minder dan 100 meter van de locatie aan de Haarweg 5 een spoorlijn gelegen. In dit geval is er door Weboost data in samenwerking met Alcedo een onderzoek uitgevoerd naar trilling als gevolg van deze spoorlijn. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de SBR-richtlijn. In de volgende subparagraaf wordt nader op de resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 14 van deze toelichting.

4.10.2 Resultaten

Aan de Haarweg in Bergentheim wordt een nieuwe, vrijstaande woning met bijbehorende opstallen gerealiseerd. De nieuw te bouwen woning ligt in de nabijheid van de spoorlijn Zwolle/Almelo – Emmen. Gezien de beperkte afstand tot het spoor kan trillingshinder als gevolg van treinverkeer niet op voorhand worden uitgesloten. Doel van het voorliggende onderzoek is daarom om vast te stellen of er sprake zal zijn van trillingshinder in de geplande bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen deze hinder is te voorkomen.

De belangrijkste bevinding van het onderzoek is dat er incidentele (maximaal 1 per dag) overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder (de SBR B-richtlijn) worden verwacht, vooral door afwijkende trillingsniveaus van een aantal goederentreinen dat 's nachts passeert.

Omdat niet wordt voldaan aan het beoordelingskader, is op basis van bijlage 5 van de SBR B-richtlijn een maatregelafweging uitgevoerd. Hieruit volgt dat:

  • 1. Maatregelen aan het spoor gezien de hoge kosten niet doelmatig zijn.
  • 2. Maatregelen in de bodem gezien de incidentele overschrijdingen, de hoge kosten van deze maatregelen en de impact op de bruikbaarheid van de buitenruimte niet doelmatig zijn.
  • 3. Voor maatregelen aan de woning alleen het volledig afveren van de woning (dubbele fundering met daartussen stalen veerdozen, afgeveerd op 3 Hz) met zekerheid zal leiden tot trillingen die lager zijn dan de streefwaarden. Deze maatregel brengt echter hoge kosten met zich mee (ca. € 20.000 tot € 30.000 excl. BTW), en wordt daarom niet doelmatig geacht in het licht van de incidentele overschrijdingen.

Wel wordt geadviseerd om bij de constructieve uitwerking van het ontwerp van de woning te onderzoeken of het mogelijk is om de woning minder gevoelig voor trillingen te construeren, door een of meer van de volgende aanpassingen door te voeren:

  • Vermijd houtskeletbouw, realiseer een zo stijf en zwaar mogelijke woning (beton heeft de voorkeur boven metselwerk, metselwerk boven een staalconstructie, een staalconstructie boven houtskeletbouw).
  • Overweeg het toepassen van een (overgedimensioneerde) betonnen plaatfundering in plaats van een balkenfundering, of onderkelder de woning. Door een zwaardere fundering is het gebouw minder gevoelig voor de trillingen van de treinen.
  • Pas indien mogelijk breedplaatvloeren toe in plaats van kanaalplaatvloeren of houten vloeren. Houdt bij de eigenfrequentie van de vloeren rekening met de trillingen van de treinen (eigenfrequentie bij voorkeur tussen de 4 en 7 Hz).

Met bovenstaande aanpassingen is het mogelijk om te voldoen aan de streefwaarden uit de SBR B-richtlijn. Overigens geldt dat zelfs in een situatie met houtskeletbouw, en dus zonder bovenstaande geadviseerde aanpassingen, valt te motiveren dat er geen onacceptabele situatie ontstaat in het licht van bijlage 5 van de SBR B-richtlijn, gezien de relatief beperkte trillingen, het feit dat er geen doelmatige maatregelen zijn te treffen en dat het gaat om incidentele overschrijdingen (minder dan 1 per dag).

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'trillingshinder' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Er is geen sprake van een oncacceptabele situatie in het licht van bijlage 5 van de SBR B-richtlijn, gezien de relatief beperkte trillingen, het feit dat er geen doelmatige maatregelen zijn te treffen en dat het gaat om incidentele overschrijdingen (minder dan 1 per dag).

Wel wordt geadviseerd om bij de constructieve uitwerking van het ontwerp van de woning te onderzoeken of het mogelijk is om de woning minder gevoelig voor trillingen te construeren, door één of meer van de maatregelen genoemd onder 4.10.2 toe te passen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat voor alle locaties de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat van alle locaties is opgenomen in Bijlage 15 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap' is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap

Ter plaatse van de gronden aan de Wielenweg 8/8a, die buiten de beoogde woonkavels vallen, is de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden – Essen en hoevenlandschap opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn onder voorwaarden schuilgelegenheden toegestaan. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen.

Wonen - Besloten Heideontginningslandschap

Ter plaatse van de compensatiekavels aan de Haarweg 5 en de Kooiweg 6 is de bestemming 'Wonen – Besloten Heideontginninglandschap opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat de woningen vrijstaand gebouwd dienen te worden. Het aantal woningen bedraagt maximaal één woning per bestemmingsvlak. De inhoud van beide woningen bedraagt 750 m3.

Per woning is maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel gebouwd. Indien er een bouwvlak aanwezig is, dienen gebouwen binnen dti bouwvlak worden gebouwd. Dit is het geval aan de Haarweg 5. Ten aanzien van de Haarweg 5 is middels een bepaling in de regels en aanduiding op de verbeelding geborgd dat er binnen een gebied geen geluidsgevoelige functies gebouwd mogen worden. Deze aanduiding is opgenomen om zodoende een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van railverkeerslawaai te garanderen.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de sloop en landschappelijke inpassing per locatie opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Wonen - Essen- en hoevenlandschap

Ter plaatse van het bestaande erf en de compensatiekavels aan de Wielenweg 8/8a te Radewijk is de bestemming 'Wonen – Essen- en hoevenlandschap' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast, boerderijkamers en statische opslag in bestaande gebouwen toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat de woningen vrijstaand gebouwd dienen te worden. In afwijking hiervan is voor de bestaande, te splitsen boerderijwoning een specifieke bouwaanduiding opgenomen, waarvoor geldt dat hier een dubbele woning is toegestaan. Tevens is met de aanduiding geregeld dat de bestaande hoofdvorm gehandhaafd blijft. Het aantal woningen is middels een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding per bestemmingsvlak aangegeven. De inhoud van de woningen bedraagt 750 m3 danwel de bestaande inhoud. Deze inhoudsmaat is gekozen omdat deze maatvoering beter past bij het wenselijke ontwerp en aansluit bij omliggende bebouwing.

Per woning is maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding is ter plaatse van één van de te behouden bedrijfswoningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel gebouwd. In uitzondering hierop is ter plaatse van één van de compensatiekavels een aanduiding opgenomen die een afwijkende maatvoering mogelijk maakt. Ter plaatse kan het bijbehorend bouwwerk, conform het ruimtelijk kwaliteitsplan, tevens voor de voorgevel van de woning gebouwd worden.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de sloop, sanering en landschappelijke inpassing opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Woongebied

Ter plaatse van de compensatiekavel aan de Kanaalweg-Oost 51 is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming wijkt qua systematiek af van andere woonbestemmingen, aangezien aansluiting is gezocht bij de systematiek van de Beheersverordening van Bergentheim.

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het wonen. Tevens zijn aan-huis-gebonden beroepen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water mogelijk. In de bouwregels is bepaald dat maximaal één woning is toegestaan. De woning mag de rooilijn niet overschrijden en de diepte bedraagt, gemeten vanuit de rooilijn, 20 m. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6 en 10 m. Het bebouwingspercentage van het perceel bedraagt maximaal 60%.

Bij de woning is maximaal 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 3 m achter de voorgevel gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de vergunningsvrije regels.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen en zorgfuncties opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5

Deze bestemmingen zijn conform het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening (ter plaatse van de Kanaalweg-Oost 51 te Bergentheim) overgenomen. Deze bestemmingen beoogd de daar verwachte archeologische waarden te beschermen. Er is binnen deze bestemmingen een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen teneinde deze waarden te beschermen

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel worden voorgelegd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben voor alle locaties geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 25 juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was woensdag 5 augustus 2020. Een ieder kon een zienswijze indienen. Er is één zienswijze ingediend op 15 juli 2020. Deze zienswijze is daarom ontvankelijk.

Samenvatting zienswijze

De compensatiewoning op het perceel naast Haarweg 5 in Bergentheim is dichtbij de spoorlijn gepland. Hierdoor kan voor de toekomstige bewoners trillingshinder ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillingshinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is. Er wordt verzocht om het aspect trillingshinder te onderzoeken en af te wegen en de conclusies van dit onderzoek op te nemen in het bestemmingsplan.

Beantwoording zienswijze

Naar aanleiding van deze zienswijze is er een onderzoek naar trilling uitgevoerd als gevolg van de spoorlijn voor de geplande woning op het perceel naast Haarweg 5 in Bergentheim. Dit onderzoek is als Bijlage 14 bijgevoegd bij het bestemmingsplan en de conclusie is toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan. De belangrijkste bevinding van het onderzoek is dat er maximaal één keer per dag een overschrijding van het beoordelingskader voor trillingshinder wordt verwacht. Hiervoor geadviseerd om bij de constructieve uitwerking van het ontwerp van de woning te onderzoeken of het mogelijk is om de woning minder gevoelig voor trillingen te construeren. De algehele conclusie is dat het aspect 'trillingshinder' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Er is geen sprake van een onacceptabele situatie, gezien de relatief beperkte trillingen, het feit dat er geen doelmatige maatregelen zijn te treffen en dat het gaat om incidentele overschrijdingen. Het aspect 'trillingshinder' is hiermee voldoende onderzocht. Het onderzoek heeft niet geleid tot aanpassingen in de regels of de verbeelding van het bestemmingsplan.