direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sibculo, woningbouw Kloosterterrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het terrein aan de zuidzijde van het dorp Sibculo bestaat de wens om woningbouw te realiseren. Hiervoor heeft Buytenhof Planontwikkeling B.V. een woningbouwplan ontwikkeld. In het plangebied zullen 14 woningen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan (beheersverordening Sibculo), waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het terrein waar de nieuwe woningen zijn gepland bestaat uit het gebied nabij het voormalige klooster in Sibculo. Het plangebied ligt op ca. 200 meter ten noordwesten van de provinciale weg, de N341, die Kloosterhaar en Vriezenveensewijk-Westerhaar met elkaar verbindt. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, sectie S, gedeeltelijk perceelsnummer 814. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 10.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied, luchtfoto 2016 (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 bij benadering weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een overzichtskaart weergegeven waarop het plangebied te zien is. De westelijke grenzen worden gevormd door de kadastrale grenzen van de bestaande woonpercelen aan de Kerkstraat. De oostelijke grenzen worden bepaald door de kadastrale grenzen van de toekomstige woonpercelen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0002.png" Figuur 1.2. Begrenzing plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor plangebied in Sibculo geldt de beheersverordening 'Sibculo'. De beheersverordening 'Sibculo' is door de gemeenteraad van Hardenberg op 23-02-2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede beheersverordening 'Sibculo' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Groen' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' voor een klein gedeelte van het plangebied. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee niet de mogelijkheid tot het realiseren van 14 woningen met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Sibculo, woningbouw Kloosterterrein' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Historie en ontwikkeling

Het dorp Sibculo is van oorsprong een agrarische nederzetting en heeft zich ontwikkeld op het zuidelijke gedeelte van de zandrug die vanaf Balderhaar het veengebied insteekt. Voorheen was hier een Cisterciënzerklooster gevestigd waarvan de overblijfselen nog zichtbaar zijn in het landschap. De overgebleven waterput is opgenomen in het register van beschermde archeologische monumenten. Het voormalig kloosterterrein aan de noordoostkant is een belangrijke kwaliteit van het dorp. De oude grachtwal langs de rand is van zeer hoge archeologische waarde. Het maakt deel uit van een terrein met overblijfselen van het Cisterciënzerklooster. Het terrein vervult op dit moment de functie van begraafplaats en uitloopgebied. In onderstaande afbeeldingen is de ontwikkeling van Sibculo door de jaren heen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0006.png"

Het grondgebruik bestond uit een sterk afwisselend patroon van akkers en weiden gelegen tussen de heide. Het grillige verloop van het uitgebreide net van onverharde wegen en paden is deels aan het eind van de 20ste eeuw verhard. In deze periode is in het dorp de hoeveelheid bebouwing toegenomen. Ten noordwesten van de oorspronkelijke kern is tot aan de Gemeenteweg een groot aantal woningen gebouwd. Vanaf de jaren 80 is in vier fasen aan de wijk 'Op de Akkers' gebouwd. De Sibculoseweg en Kloosterstraat zijn verlegd en omgevormd tot N341. De aansluiting met de Kloosterdijk is oostelijk van de oude kern komen te liggen. De zandwinactiviteiten hebben grote waterplassen in het gebied achtergelaten welke nu voor verschillende doeleinden gebruikt worden.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn voorzieningen aanwezig zoals een slager, kapper, supermarkt en enkele kleine bedrijven welke gevestigd zijn aan de Kloosterdijk.

2.1.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijke gedeelte van het dorp Sibculo, aangrenzend aan het voormalige kloosterterrein en woningen aan de Kerkstraat. Momenteel bestaat het plangebied uit een bosrijk gebied waarin verschillende paden gelegen zijn. Het plangebied zal worden ontsloten op de Kerkstraat die weer aansluit op de Kloosterdijk. Het plangebied zal via een erftoegangsweg worden ontsloten op de Kerkstraat. In figuur 2.1 en figuur 2.2 zijn foto's weergegeven van het plangebied en het aanzicht van het plangebied vanaf de Kerkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0007.png"

Figuur 2.1: aanzicht plangebied vanaf de Kerkstraat (bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0008.png"

Figuur 2.2: foto's huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beschrijving plan

Zoals hiervoor beschreven ziet de nieuwe situatie toe op de omzetting van de functie en bestemming groen naar een woonbestemming.

In het plangebied zullen 14 woningen worden gerealiseerd in een ronde opstelling (plein). Parkeren zal voor een gedeelte op eigen terrein plaatsvinden, een ruim aantal parkeerplaatsen wordt gesitueerd aan weerszijden van het plein. In figuur 2.3 is de toekomstige situatie en indeling van het plangebied indicatief weergegeven. De samenstelling van de woningen zal bestaan uit 4 vrijstaande woningen aan de zuidkant van het plangebied en 10 aaneengebouwde woningen in 3 clusters. De grootte van de woningen varieert per cluster, evenals de hoogte en de dakvorm. In het middelste gedeelte van de clusters is sprake van een onderdoorgang met kap.

Tussen de percelen met bestaande woningen en de toekomstige woningen zal een groenstrook blijven bestaan. De groenstrook heeft naast een landschappelijke functie ook een 'bufferfunctie' ten opzichte van de bestaande woningen aan de Kerkstraat en Grachtstraat.
De landschappelijke invulling van het plangebied is weergegeven in bijlage 2 van de regels.

De woningen zullen te bereiken zijn via een nieuw aan te leggen erftoegangsweg vanaf de Kerkstraat. Deze weg is gesitueerd tussen een bestaande woning aan de Kerkstraat 5 en de kerk (Kloosterdijk 105).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0009.png"
Figuur 2.3: indicatieve opzet toekomstige situatie (bron: Buytenhof Planontwikkeling)

Buytenhof Planontwikkeling heeft een bouwplan ontwikkeld. Een impressie van een gedeelte van het concept-bouwplan is opgenomen in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0010.png" Figuur 2.4: impressie concept-bouwplan kloosterwoningen (bron: Buytenhof Planontwikkeling)

2.2.2 Ontwikkeling Kloosterterrein

De uitvoering van onderhavig bestemmingsplan heeft een relatie met de gewenste ontwikkeling van het aangrenzende kloosterterrein. Door uitvoering van het bestemmingsplan/bouwplan worden tevens ontwikkelingen ten aanzien van het klooster/kloosterterrein mogelijk gemaakt, waardoor het voormalige klooster meer zichtbaar gemaakt wordt en beter kan worden uitgedragen naar buiten toe. Door de ontwikkeling van de woningbouwlocatie worden financiele middelen gegenereerd om concrete stappen uit te voeren.

De investeringen in het klooster zullen daarbij onder meer zorgen voor een toeristisch-recreatieve impuls van Sibculo. Tevens zorgt de ontwikkeling voor betere bereikbaarheid van het klooster, dat de kloosterlocatie meer onderdeel van het dorp wordt en dat de sociale controle ten aanzien van het kloosterterrein verbetert.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 14 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen, mogelijk. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing behoefte

Kwantitatieve behoefte

De provincie Overijssel en de West-Overijsselse gemeenten (waaronder Hardenberg) hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio West-Overijssel. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte ook regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren mogen bouwen.

De gemeente Hardenberg wil gaan voor een realistisch bouwprogramma, passend bij de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en richt zich op het schrappen van onwenselijke/slechte projecten om ruimte te maken voor kansrijke initiatieven. De kwantitatieve woningbehoefte voor de gemeente Hardenberg tussen 2017 en 2026 bedraagt maximaal 1682 woningen. Via een structuurvisie 'herprogrammering woningbouw locaties', tracht de gemeente woningen te schrappen uit de plancapaciteit van de gemeente Hardenberg waardoor er ruimte is voor initiatieven.

De plancapaciteit voor de kern Sibculo betreft 5-10 woningen. Hierdoor zouden 10 van de in totaal 14 woningen passen binnen de plancapaciteit. Er zijn voor een groot gedeelte van het bouwplan reeds overeenkomsten met potentiele kopers van de kavels gesloten over aankoop. Hieruit blijkt dat er een aanvullende concrete behoefte is aan aan meer woningen.

In de kern Sibculo staan momenteel relatief veel woningen te koop (13 woningen). Uit jurisprudentie blijkt dat het feit dat er woningen te koop staan op zichzelf niet betekent dat er geen behoefte is aan nieuwe woningen. Het woningbouwplan behelst onder meer de bouw van een ander type woningen dan de woningen die te koop staan. De woningen die te koop staan zijn met name vrijstaande woningen, terwijl het bouwplan voor een groot deel uit aaneengebouwde woningen bestaat. Daarnaast verschilt de bouwstijl van het bouwplan met de te koop staande woningen en valt een deel van de te koop staande woningen in een andere (hogere) prijsklasse dan het bouwplan Kloosterwonen behelst. Daarbij komt dat er concrete gegadigden zijn voor de percelen van het plan Kloosterwonen, zoals blijkt uit de overeenkomsten die reeds gesloten zijn.

Geconcludeerd wordt dat er in kwantitatieve zin ruimte (op gemeentelijk niveau) en behoefte bestaat voor de ontwikkeling van 14 woningen.

Kwalitatieve behoefte
De Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023 (subtitel: 'De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld maart 2013), de Woonvisie (2013-2020) en het Meerjarenprogramma (10 november 2005) omvat uitgangspunten voor de 'kleine kernen' zoals Sibculo en nieuwbouw van woningen. Qua woningbouw houdt de gemeente rekening met de behoefte, waarbij de bouw bijdraagt aan de instandhouding van voorzieningen. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Daarnaast zal het landschappelijk karakter van de kern niet verloren gaan.

Door realisatie van het bouwplan gaat een gedeelte van een groen gebied verloren. Gezien de opzet van het plan en de omvang van de woningbouwontwikkeling kan gesteld wordt dat het landschappelijke karakter van de kern behouden blijft. Er gaat een relatief beperkt gedeelte groen verloren ten opzichte van het groene gebied dat behouden blijft.

In de Structuurvisie herprogrammering woningbouw (vastgesteld 12 december 2017) wordt er voor nieuwbouw op vraaggestuurde ontwikkelingen gestuurd. Nieuwbouw blijft nodig om in de behoefte te voorzien zoals dit plan laat zien. Het is een nieuwbouwplan waar op korte termijn behoefte aan is en welke op de lange termijn invulling geeft aan de gemeentelijke woonambities, namelijk een bijdrage aan het vergroten van het woningaanbod voor senioren.

Voor in ieder geval acht woningen geldt dat deze levensloopbestendig worden uitgevoerd. Alle voorzieningen (ook slapen, badkamer) zijn op de begane grond gelegen. De overige woningen kunnen naar behoefte ook levensloopbestendig worden uitgevoerd. Dat de nieuwbouw voorziet in een behoefte blijkt ook uit de gesloten overeenkomsten.

Toetsing mogelijkheden bestaand stedelijk gebied

Indien de stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt dient te worden onderbouwd dat er binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is voor deze ontwikkeling. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Toets
Het plangebied is gelegen direct aan de rand/bestaande bebouwing van het dorp Sibculo en heeft momenteel een groene functie/bestemming. De gronden worden beperkt omgeven door een stedenbouwkundige samenstel van bebouwing en infrastructuur. Daarmee kan het plangebied niet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Bekeken moet worden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Sibculo is qua omvang een relatief kleine kern. Er zijn geen locaties binnen de kern aanwezig die voor herstructurering of transformatie in aanmerking komen en waar de woningbouwontwikkeling een plek kan krijgen.

Daarnaast geldt dat gekozen is voor deze locatie nadat drie locatiekeuzes onderzocht zijn. Op basis van de alternatieven (woningbouw 'Op de Akkers', naast het voormalige nieuwbouwplan, woningbouw Kloosterterrein, woningbouw met combinatie beide locaties) heeft de gemeenteraad een besluit genomen. Door uitvoering van het plan kan het klooster ontwikkeld worden en kan het klooster profiteren van de uitvoering van het plan, onder meer door gezamenlijk gebruik te maken van de (aan te passen) infrastructuur. Maatschappelijke belangen voor het dorp Sibculo hebben derhalve een nadrukkelijke rol gespeeld bij de keuze voor deze locatie. Door woningbouw op de gekozen locatie worden verschillende belangen van het dorp behartigd en worden verschillende knelpunten opgelost. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.2.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering oplevert.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing. Eerst wordt het gebruik van de ruimte geoptimaliseerd, dan wordt de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzocht en dan pas wordt de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Vanuit de Omgevingsverordening zijn een aantal uitgangspunten van toepassing op de ontwikkeling die onderliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze worden hieronder nader uiteengezet en getoetst.

Actueel onderzoek woningbouw De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave van nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig omdat de woningmarkt (boven)regionaal georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn.

Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen, is het van belang om prognoses en planning regelmatig bij te kunnen stellen. Daarom is de basis van de provinciale sturing op woningbouwprogrammering het actueel onderzoek woningbouw van gemeenten.

In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen voorzien als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

De Woonvisie Hardenberg 2013-2020 en herprogrammering Hardenberg, vastgesteld op 12 december 2017 geven actueel inzicht in de woningmarkt. Dit onderzoek wordt elke 2 jaar herzien. Afgesproken is dat in de periode 2016-2026 nog 1921 woningen mogen worden gerealiseerd. Daarvan zijn 972 woningen opgenomen in vastgestelde bestemmingsplannen op de datum 1-1-2016. Er kunnen er dus nog 949 woningen worden toegevoegd.

De aantallen woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de gemeentelijke Woonvisie en de woningbouwafspraken die zijn gemaakt met de provincie en de buurgemeenten. Daarmee wordt voldaan aan deze regel uit de verordening.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik Om het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde groene omgeving scherp te houden, wordt door de provincie gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Er wordt hiermee de verplichting opgelegd om eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Op basis van artikel 2.1.3 van de verordening voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Deze regel uit de omgevingsverordening sluit aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat er in Sibculo geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied die geschikt (te maken) is voor herstructurering en/of transformatie ten behoeve van 14 grondgebonden woningen. Deze beoogde woningbouwopgave kan evenmin door meervoudig ruimtegebruik worden gerealiseerd. Daarom wordt geconcludeerd dat met dit initiatief wordt voldaan aan het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plangebied betreft een kleinschalig gebied met veel opgaand groen. De ontwikkeling ligt tegen de dorpsrand van Sibculo, tegen een bestaande woonwijk aan. Het groen in het plangebied is functioneel en ten aanzien van belevingswaarde niet als waardevol aan te merken. Zoals in het landschapsplan te zien is blijft de groene omzooming van het plangebied behouden. Daarmee blijft het kleinschalige groene karakter ook zo veel mogelijk bewaard.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0011.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief, de bouw van 14 woningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

In paragraaf 3.2.2 is ingegaan op de relevante generieke beleidskeuzen. Uit de toetsing blijkt dat de generieke beleidskeuzen geen belemmering vormen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0012.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is rood omlijnd (bron: provincie Overijssel)

De locatie is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het voortbouwen van de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen met de ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteit als merken voor Overijssel en een continue en beleefbaar watersysteem.

Het plan bestaat uit de realisatie van 14 grondgebonden woningen voor onder andere senioren als aanvulling op de kern van Sibculo. Het initiatief is niet in strijd met het ontwikkelingsperspectief, maar zal na realisatie wel tot het stedelijk gebied gaan behoren. Zoals reeds eerder gemotiveerd is er binnen het stedelijk gebied van Sibculo geen ruimte om te voorzien in de woningbouwbehoefte. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

De bestaande functie groen betreft een bosachtig gebied met enkele open plekken welke niet direct grenst aan agrarische gronden. Het plan van de initiatiefnemer doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de agrarische functie in de omgeving. Daarnaast sluit het plan aan op bestaande bebouwing en infrastructuur.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0013.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

De omgeving van het plangebied kent een redelijk reliëf door zijn locatie op de stuwwal. Het plangebied komt lager ten opzichte van het voormalige klooster te liggen en hoger ten opzichte van het weiland ten oosten van het plangebied. Hierdoor wordt het reliëf verschil en het karakter van het landschap geaccentueerd en beleefbaar. In de stedenbouwkundige opzet is ruimte gereserveerd voor groenvoorzieningen zodat er voldoende mogelijkheden blijven bestaan om regenwater te laten infiltreren.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0014.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen de lijnen van het landschap. Zo ontstond vanuit de dorpen een organische structuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Het dorp Sibculo is gebouwd op de flank van een relatief kleine stuwwal omgeven door veengebieden. Hier is dan ook geen sprake van landschapselementen die te vinden zijn in een essen- en beekdal landschap. De stuwwal wordt vrijwel niet gebruikt voor agrarische doeleinden en is met name bebost met naaldbomen. Het plan draagt bij aan het beleefbaar maken van het reliëfverschil en het behouden van het kleinschalige landschap.

Laag van de beleving
De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel: de natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De donkerte wordt gekoesterd als kwaliteit. Het is de ambitie om de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Stedelijke functies en infrastructuur dienen daarom zo veel mogelijk te worden gebundeld in de 'lichte' gebieden.

Het plan grenst aan de bestaande woonkern van Sibculo. Daarmee is er sprake van bundeling van licht veroorzakende stedelijke functies. Daarnaast blijft het plangebied ten aanzien van de verspreiding van licht richting het 'donkere' buitengebied voor een deel verdekt achter een robuuste houtwal aan de zuidzijde.

Stedelijke laag
Het plangebied heeft geen kenmerken in de 'Stedelijke laag' en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie

In de Woonvisie 'Ruimte voor bewoners' staat hoe de gemeente Hardenberg haar woonbeleid in de periode 2013 tot 2020 vorm geeft. De Woonvisie stelt de woonbehoefte van bewoners centraal, bewoners worden betrokken bij beleid en ontwikkelingen met een informerende en faciliterende rol van de gemeente. De bewoner centraal betekent ook dat de gemeenschap oog heeft voor mensen die het niet (helemaal) zelfstandig redden en zich geconfronteerd zien met problemen op de huizenmarkt, zoals jongeren, senioren en mensen met een laag inkomen.

De gemeente besteedt de komende jaren extra aandacht aan de woonbehoefte van jongeren en senioren. Voor de jongeren worden tijdelijk extra woningen of andere woonvormen gerealiseerd. De senioren moeten als gevolg van veranderingen in de zorg langer zelfstandig kunnen blijven wonen, in een passende woning met de nodige voorzieningen in de buurt. Voor mensen met een laag inkomen moeten voldoende passende woningen beschikbaar zijn tegen een betaalbare huurprijs. Met een breed aanbod aan bestaande woningen wil de gemeente ook ruimte bieden aan mensen die wel zelf in hun huisvesting kunnen voorzien. Nieuwbouw blijft nodig om in de behoefte aan woningen te voorzien, maar deze moet wel gebaseerd zijn op een bestaande vraag naar woningen.

De gemeente blijft ook inzetten op sociale veiligheid in en rond woningen en duurzaamheid met de ambitie dat zowel particuliere woningeigenaren als huurders zelf energie opwekken en energiebesparende maatregelen nemen in de woning.

Toets
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk nabij bestaande woonbebouwing en voorzieningen in Sibculo. Het betreft een bouwplan waaraan concreet behoefte bestaat binnen Sibculo (zie paragraaf 3.1.2) en passende woonruimte biedt aan senioren, maar ook aan andere doelgroepen op de woningmarkt.

3.3.2 Toekomstvisie

In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023 (subtitel: 'De gemeente Hardenberg
stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld 23 april 2013) en het Meerjarenprogramma (10
november 2005) wordt ingezet op zelfredzaamheid & eigen verantwoordelijkheid en samenwerking & bundeling. De kwaliteiten zijn de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte.

De gemeente is slechts één van de spelers bij maatschappelijke ontwikkelingen, samen met de markt, inwoners en instellingen. De gemeente wil minder regels en procedures om meer ruimte te geven aan ontwikkelingen van burgers en bedrijven. De gemeente is minder verantwoordelijk voor realisatie en uitvoering, maar vervult een regierol. Deze rol houdt in dat de gemeente doelen stelt en samenwerking en ontwikkelingen op gang brengt. Ook levert ze een financiële bijdrage aan de publieke belangen. 3 programmalijnen, wonen, werken en welzijn, zijn uitgewerkt in de toekomstvisie.

Woningbouw vindt bij de kleine en grote kernen plaats op basis van behoefte met speciale aandacht voor jongeren en ouderen, bij voorkeur via inbreiding. De gemeente concentreert bedrijfsruimte en voorzieningen in Hardenberg en Dedemsvaart. In de kleinere kernen is binnen bestaande bebouwing ondernemerszin mogelijk. De gemeente koestert de bestaande bedrijvigheid en starters en stimuleert de zorgsector en recreatie en toerisme als visitekaartje van de gemeente. Het bevorderen van ‘zelfredzaamheid’ is de beste manier om kwetsbare groepen te helpen. Indien mensen niet voor zichzelf kunnen zorgen en ook de omgeving geen rol kan spelen, zal de gemeente (tijdelijk) een vangnetfunctie vervullen en ondersteuning bieden bij het weer zelfredzaam worden. De gemeente stimuleert vrijwilligerswerk en mantelzorg. De gemeente versterkt de kwaliteiten van de groene ruimte met een gebiedsgerichte werkwijze. In gebieden met weinig natuurwaarden is veel economische activiteit en/of (verbrede) landbouw mogelijk, in gebieden met hoge natuurwaarden staan natuurfuncties centraal. De gemeente werkt aan minder gedetailleerde regelgeving.

Toetsing

In de paragraaf ecologie (4.9) wordt ingegaan op de natuurwaarden van het plangebied en worden de resultaten van de quick scan flora en fauna en het nadere onderzoek beschreven. Hieruit blijkt dat er vanuit ecologisch oogpunt, mits een aantal voorwaarden in acht worden genomen, geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het bestemmingsplan en een andere functie aan het gebied kan worden gegeven. Door uitvoering van het bouwplan kan worden voorzien in de lokale behoefte voor inwoners van Sibculo, zonder dat er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteiten van het dorp. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de gemeentelijke toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage 3 van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de bouw van 14 woningen met daarbij behorende voorzieningen zoals wegen, groenvoorzieningen en voorzieningen in het kader van de waterhuishouding.

De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (D11.2). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Het genoemde maximum aantal geldt als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de toelichting.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruim onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om aansluitend aan bestaande woonbebouwing van Sibculo 14 woningen te bouwen.

Deze activiteit wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor voor dit bestemmingsplan geen formele m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0015.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is gelegen op minimaal 150 meter afstand van de woningbouwontwikkeling. Dit betreft een autohandel en een (de)montage bedrijf welke met name op locatie werkt, waarbij sprake is van een lage milieucategorie en beperkte richtafstanden. Er zijn geen milieubelastende activiteiten van invloed op de milieugevoelige functie wonen. Er zijn geen belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan in het kader van milieuzonering.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

De gemeente Hardenberg heeft gebruik gemaakt van de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen mogelijkheid tot het voeren van eigen geurbeleid. De gemeente Hardenberg heeft een geurverordening vastgesteld (ingangsdatum 17 november 2009). Op basis daarvan is het plangebied aangemerkt als een gebied waar, in afwijking van de Wgv, een geuremissie van 8 odour per kubieke meter lucht is toegestaan. Voor het aspect geur moet worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Toets

De woningen worden gerealiseerd binnen de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op een afstand van ruim 500 meter (Paterswal 6) en betreft een rundveehouderij. Op eenzelfde afstand van het plangebied (ruim 500 meter), aan de Jan Prengerweg 11a is een rundveebedrijf gevestigd. Voor een rundveehouderij wordt een vaste afstand gehanteerd. Er wordt ruimschoots aan de richtafstand van 100 meter voldaan.

Inrichtingen waarbij met odeurbelasting wordt gerekend, liggen zodanig ver weg dat de geurbelasting op de woningen onder de norm van 8 odour units per kubieke meter lucht blijft. Vanuit geur zijn er geen belemmeringen.

4.4 Bodem

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Van der Poel B.V. is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (rapport 171297, 18 september 2017). Het rapport is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdachte locatie. In totaal zijn er in het plangebied 18 boringen verricht. 12 boringen tot 0,5 onder maaiveld, 3 boringen tot 2 meter onder maaiveld, 2 boringen tot 2,5 meter onder maaivelden 1 boring met peilbuis ten behoeve van grondwateronderzoek (grondwaterstand 1 meter onder maaiveld, filterdiepte 1,5-2,5 meter onder maaiveld).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en er zijn geen milieuhygienische belemmeringen in relatie tot de bestemming van het terrein. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.


4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de N341, Kloosterdijk en de Kerkstraat. In het kader van de woningbouwontwikkeling is door Buijvoets bouw en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai (zie bijlage 2).

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
De geluidbelasting ten gevolge van de N-341, Kloosterdijk en Kerkstraat bedraagt maximaal respectievelijk 46, 32 en 33 dB en is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De bouwblokken van de woningen liggen op een ruimere afstand dan de berekende 48 dB- contour zodat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor het plan is voor het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai
Er is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wgh.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmeringen geeft.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de realisatie van de woningen worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd.

Er worden 14 woningen, waarvan 2 drie onder een kap woningen, 1 vier onder een kap woningen en 4 vrijstaande woningen gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor tussen-/hoek woningen bedraagt op grond van de richtlijnen uit de publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW 6,9 per woning en voor vrijstaande woningen wordt uitgegaan van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat per dag 102 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0016.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit de worst-case berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.


4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0017.png"
Figuur 4.3 uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Ten noord oosten ligt op ruime afstand van het plangebied ligt een autobedrijf met een benzine service station met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1000 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water

De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water

De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen

Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Op 8 september 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 9. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure dient te worden gevolgd en contact dient te worden opgenomen met een ro-adviseur van het waterschap. Uit dit overleg blijkt dat ter compensatie van de toename van verharding compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Uitgangspunt is dat bij een toename van het verharde oppervlak 10% compensatie plaats dient te vinden. Dit betekent dat, gezien de toename aan verhard oppervlak, in dit geval circa 350 m3 compensatie dient plaats te vinden. Initiatiefnemer is in overleg met het Waterschap getreden over de te nemen maatregelen. Op basis daarvan worden de volgende maatregelen uitgevoerd:

Met betrekking tot hemelwaterberging zijn er 3 infiltratiegebieden (wadi's) aan te wijzen:
1) een nieuw aan te leggen greppel langs de toegangsweg vanaf de Kerkstraat,
2) een wadi in het midden van het de 'rotonde',
3) de voormalige zandput als wadi die in extremere gevallen als overstort kan dienen.

De verharding van het openbare gebied zal zodanig aangelegd worden, dat het water verzameld wordt in deze wadi's.

Ondergrondse infiltratie middels IT-riool en/of kratten kan daarmee achterwege blijven, waardoor ook de zichtbaarheid van het systeem versterkt wordt. In de zandput kan bijvoorbeeld een greppel of kikkerpoel aangelegd worden om water te concentreren. Een dergelijke maatregel is vanuit het Waterschap niet noodzakelijk om het doel te verwezenlijken. Indien deze wel wordt uitgevoerd is het van belang om deze zodanig aan te leggen dat erosie vermeden wordt, bijvoorbeeld door hemelwateruitlaat vanuit de 'rotonde' in greppel of kikkerpoel uit te laten komen.

Hemelwater zal bovengronds aangeboden worden vanaf de private percelen op het openbaar terrein, bijvoorbeeld middels uitloopkolken op de voorgevelgrens. Uitgangspunt hierbij is dat het hemelwater zichtbaar is voor omwonenden, om het bewustzijn hieromtrent te versterken. Eventueel kan het hemelwater aan de achterzijde van de woningen ook bovengronds in de houtsingel geïnfiltreerd worden. Aan de bergingscapaciteit hoeft verder niet gerekend te worden, gelet op de extreme overdimensionering van de zandput.

Het waterschap geeft, met in achtneming van bovenstaande, een positief advies ten aanzien van uitvoering van het plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Quickscan flora en fauna
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Econsultancy, 16 mei 2017, project 3902, versie 1), zie ook Bijlage 3. De resultaten zijn hieronder weergegeven.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
De woningen in het plangebied liggen op circa 400 meter afstand van een ven nabij Kloosterdijk 5, aangrenzend aan het natuurgebied de Engbertsdijksvenen. Beide zijn onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt niet in of nabij de 'zone ondernemen met natuur en water'. Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Natura 2000 en Stikstof

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aan-gemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Er is een stikstofberekening uitgevoerd om de gevolgen van de woningbouwontwikkeling op Natura2000-gebied te toetsen. De stikstofberekening is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. De Aerius berekening voor de aanlegfase en de gebruiksfase zijn bijgevoegd in bijlage Bijlage 6 en Bijlage 7.

Het plan voorziet in de realisatie van 14 woningen (acht twee-onder-één-kap en zes vrijstaande woningen) op het terrein van het klooster. Op dit moment is het terrein onbebouwd.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en de inzet van mo-biele werktuigen tijdens het kappen van bomen, bouw- en woonrijp maken van het plangebied en de bouw van de woningen. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de ver-keersbewegingen van en naar het plan.

De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

Geconcludeerd wordt dat het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor het plan veroorzaakt.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt binnen de invloedsfer van het Natura 2000-gebied, de Engbertsdijksvenen, op een afstand van circa 750 meter ten oosten van het plangebied. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit de toename van stikstofdepositie zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aange-wezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied. Met betrekking tot Natura 2000 wordt geadviseerd contact op te nemen met provincie Overijssel over vervolgonderzoek ten aanzien van een mogelijke toename van stikstofdepositie.

Beschermde soorten
Op basis van onderhavige quickscan flora en fauna dient voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en de aan- of afwezigheid van vliegroutes en foerageergebied. Tevens is meer informatie benodigd over de aanwezigheid van beschermde vogelsoorten. Voor de eekhoorn geldt dat de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform een goedgekeurde gedragscode. Hiervoor wordt het opstellen van een ecologisch werkprotocol geadviseerd. Voor de veldspitsmuis dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel.

Geadviseerd wordt om de te realiseren nieuwbouw woningen "natuurinclusief" te bouwen. Onder "natuurinclusief" bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine en goedkope ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap, zoals vleermuiskasten. Met "natuurinclusief" wordt de biodiversiteit van de stad vergroot.

Nader onderzoek vleermuizen en broedvogels
Door Econsultancy is een nader onderzoek (rapportage aanvullend onderzoek broedvogels en vleermuizen Kerkstraat (ong.) te Sibculo, Rapportnummer 3902.002, 28 november 2017) uitgevoerd naar vleermuizen en broedvogels, zie Bijlage 4.

Het aanvullend ecologisch onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna die Econsultancy op 7 april 2017 op de onderzoekslocatie heeft uitgevoerd (rapport 3902.001, Bijlage 3). Uit deze quickscan bleek dat, om de effecten van de ingreep volledig te kunnen toetsen aan de Wet natuurbescherming, er op sommige punten meer informatie benodigd was. Het gaat hierbij om het gebruik van het gebied door broedvogels en vleermuizen.

Onderzoeksresultaten broedvogels
De onderzoekslocatie dient voor verschillende broedvogelsoorten als nestplaats. Het betreft echter geen soorten met jaarrond beschermd nest. Daarnaast zijn er voor de aanwezige categorie 5 soorten geen zwaarwegende ecologische redenen die er voor zorgen dat hun nesten jaarrond bescherming genieten. Daarom zijn er, als de voorgenomen ingreep buiten het broedseizoen plaatsvindt, geen overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels te verwachten. De aanvraag van een ontheffing ten aanzien van broedvogels is niet nodig. Leidend is altijd de situatie op het moment van de werkzaamheden. Nestenplaatsen mogen verwijderd worden op het moment dat deze niet in gebruik zijn door de vogels. Wordt er tijdens de werkzaamheden een nest aangetroffen die wel in gebruik is dan mogen er vanaf de nestbouw tot het zelfstandig zijn van de jongen geen verstorende werkzaamheden plaatsvinden bij de nestplaats.

Onderzoeksresultaten vleermuizen
De aanwezigheid van verblijfplaatsen binnen de onderzoekslocatie is, gebaseerd op de onderzoeksinspanning, uitgesloten. Wel zijn er mogelijk verblijfplaatsen in de omgeving van de onderzoekslocatie. De werkzaamheden van de voorgenomen ingreep zullen hier echter geen invloed op hebben.

Foerageergebieden van vleermuizen bevinden zich met name rond de wandelpaden. De open plekken worden in mindere mate gebruikt als foerageergebied, maar kunnen het verlies aan bosperceel als gevolg van de voorgenomen ingreep wel opvangen. Door de aanplant van bomen en struiken kan het besloten karakter van het gebied behouden blijven. Aangezien de foerageerplekken en potentiële foerageerplekken buiten het plangebied vallen, gaat er geen essentieel foerageergebied verloren.

Verder zijn er meerdere vliegroutes waargenomen, welke worden gebruikt door meerdere individuen en verscheidene soorten. Deze vliegroutes lopen bijna uitsluitend langs de wandelpaden. De aanwezige vliegroute, door het noordelijke deel van het plangebied, gaat waarschijnlijk verloren als gevolg van de voorgenomen ingreep. Door de realisatie van de woningen worden de vleermuizen die gebruik maken van de vliegroute in het plangebied verstoord. Het aantal vleermuizen is daarbij niet leidend, ook een enkele individu kan worden verstoord. Voor het overtreden van artikel 3.5, lid 2 zal een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.

Door het toepassen van maatregelen, waaronder het rekening houden met verlichting en het aanplanten van bomen/struiken, kunnen negatieve effecten worden beperkt. Aangeraden wordt om de manier van uitvoering ten aanzien van vleermuizen op te nemen in het op te stellen projectplan en voor te leggen aan het bevoegde gezag, de provincie Overijssel, middels een ontheffingsaanvraag.

Aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming
Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat de onderzoekslocatie verblijfplaats is voor de eekhoorn en veldspitsmuis. Als er volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt geldt er een vrijstelling ten aanzien van de eekhoorn. Bij het niet navolgen of afwijken van de gedragscode vindt een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de eekhoorn plaats. In dat geval dient er een ontheffing aangevraagd te worden. Voor veldspitsmuizen geldt geen vrijstelling. Hier dient een ontheffing voor aangevraagd te worden.

Bij het indienen van een ontheffingsaanvraag dient als bijlage een projectplan te worden aangeleverd. Het projectplan heeft tot doel om mitigerende en compenserende maatregelen vast te leggen. Maatregelen die een negatief effect op beschermde soorten voorkomen en daarnaast het behoud van de huidige functionaliteit te allen tijde garanderen. De maatregelen dienen ter goedkeuring worden voorgelegd bij de provincie Overijssel, door middel van een ontheffingsaanvraag.

Er is op 19 juni 2018 een aanvraag om ontheffing ingediend bij de provincie Overijssel. Bij besluit van 30 oktober 2018 is de ontheffing verleend. De ontheffing is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Onderdeel van de ontheffing is de maatregelenkaart, onder meer ten aanzien van muizen en vleermuizen (zie bijlage 2 regels). Op de maatregelenkaart is mede aangegeven waar nieuwe bomen in het plangebied worden aangeplant.

Uit het aanvullende broedvogel- en vleermuisonderzoek (bijlage 4) blijkt dat er een vliegroute van gewone dwergvleermuizen en laatvliegers door het plangebied loopt. Ten aanzien van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger worden verschillende maatregelen getroffen. De maatregelen zijn weergegeven in de ontheffing Wet natuurbescherming. Door het uitvoeren van deze maatregelen is het aanvragen van een ontheffing voor deze soorten niet vereist.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.


Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.


Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie
De gemeente Hardenberg beschikt over een archeologische verwachtingskaart en archeologisch beleid. Op de archeologische beleidskaart is zichtbaar of de planlocatie een dubbelbestemming archeologie heeft en welke oppervlakte- en dieptegrenzen ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht gelden.

Toets

Het plangebied bevat een lage verwachting waarvoor geen onderzoek nodig is. In het noordwestelijke deel van het plangebied liggen kleine gedeelten met de dubbelbestemming 'Archeologie 5'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 50 cm. Op dit gedeelte zullen geen grondwerkzaamheden verricht worden aangezien dit groengedeelte behouden wordt voor de groenstrook. Voor het gedeelte waar de toekomstige erftoegangsweg gepland is vinden wel grondwerkzaamheden plaats. De oppervlakte hiervan blijft ruim onder de oppervlakte van 2500 m2 die genoemd is als grens voor onderzoek.

Derhalve is een onderzoek met betrekking tot archeologie niet nodig. Rondom het plangebied is een archeologisch rijksmonument (kloosterterrein) gelegen. Dit archeologische rijksmonument is buiten het plangebied gelegen en de ontwikkeling raakt dit gebied niet. Nabij de nieuw te realiseren toegangsweg richting de woningen wordt een talud aangelegd, waardoor het klooster 'op hoogte' komt te liggen en meer zichtbaar wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00300-VG01_0018.png" Figuur 4.4: uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Hardenberg)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen gebouwde monumenten in of in de omgeving van het plangebied gelegen zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

De 14 nieuwe woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen weg op de Kerkstraat. Het plan voorziet in de aanleg van een erftoegangsweg tot aan de Kerkstraat. De straat zelf zal worden ingericht als 30 km/h zone.

Verkeerskundige effecten ontwikkeling
In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en ligging 'buitengebied'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.

Voor tussen-/hoek woningen geldt een kencijfer van 7 verkeersbewegingen en voor vrijstaande woningen geldt een kencijfer van 7,8 verkeersbewegingen per dag. Dit betekent dat er op basis van het bouwplan voor 10 tussen-/hoekwoningen (aaneengebouwde woningen) en 4 vrijstaande woningen 102 verkeersbewegingen per dag ten gevolge van het plan zullen plaatsvinden.

Deze beperkte toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de 14 woningen kan eenvoudig via de nieuw aan te leggen weg en de Kerkstraat worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

4.11.2 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. Hierbij wordt de Parkeernormennota 2017 als uitgangspunt gebruikt.

Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt er van uit gegaan dat het plangebied valt onder 'buitengebied' in een 'weinig stedelijke' omgeving, conform de Parkeernormennota 2017. Er komen in het plangebied 4 vrijstaande woningen en 10 tussen-/hoekwoningen (aaneengebouwde woningen). Voor de vrijstaande woningen geldt dat per woning 2,0 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Voor een tussen-/hoekwoning geldt een norm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Deze normen zijn inclusief bezoekersparkeren (0,3).

Dit betekent dat er conform de het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg in totaal 24 parkeerplaatsen ((4 x 2,0) + (10 x 1,6)) in het plangebied gerealiseerd moeten worden.

Te realiseren parkeerplaatsen
Het uitgangspunt is dat voor de vrijstaande woningen het parkeren op eigen erf gaat plaatsvinden. De parkeerplaatsen voor de tussen/hoek woningen worden deels op eigen erf gerealiseerd en voor een groot gedeelte in de openbare ruimte. In totaal worden er 31 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de norm.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en de verhouding ten opzichte van de APV (met betrekking tot evenementen). Daarnaast zijn er regels ten aanzien van parkeren opgenomen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' in dit plan opgenomen. Verder is er nog een bestemming 'Waarde- Archeologie 5' opgenomen.

Groen
Alle structurele en begeleidende groen- en parkeervoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, spelen (speelvoorzieningen), parkeerstroken, waterhuishoudkundige voorzieningen zoals wadi's met daar bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen.

Tuin
De gronden en voortuinen voor de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn naast tuin bestemd voor onder meer parkeren en waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze bestemming kent beperkte bouwmogelijkheden. Er zijn alleen erf- of perceelscheidingen toegestaan.

Verkeer
De erftoegangsweg en openbare weg zijn bestemd als 'Verkeer'.

Wonen
De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming woongebied zijn bestemd voor wonen, alsmede voor aan huis gebonden beroepen, met de daarbij behorende gebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en water.

Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen, waaronder een voorwaardelijke verplichting. De gronden en bouwwerken op de bestemming 'wonen' mogen slechts in gebruik worden genomen indien de landschapsmaatregelen zoals benoemd in het inrichtingsplan (bijlage 2 regels) zijn aangelegd en in stand worden gehouden. Daarbij is ook bepaald dat de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen, waaronder voor het onder voorwaarden uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Waarde - Archeologie 5
De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Er is een exploitatieovereenkomst afgesloten tussen aanvrager en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. 

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. In dit geval is er sprake van een plan die niet onder de uitzonderingslijst valt. Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie Overijssel. De provincie heeft in haar reactie aangegeven zij een aantal onderdelen nog graag verwerkt ziet in het bestemmingsplan. Dit betreft de vraag of en hoe het gekapte bos gecompenseerd wordt en dat zij de benodigde ontheffingen ten aanzien van de veldspitsmuis, vleermuis en stikstofdepositie in het bestemmingsplan terug wenst te zien. Tenslotte wordt aangegeven dat de tekst van de toelichting nog dient te worden aangevuld ten aanzien van de te verrichten investeringen in het klooster (koppeling met woningbouwplan). Het ontwerp-bestemmingsplan is op de betreffende onderdelen aangepast en aangevuld naar aanleiding van de opmerkingen.

Waterschap Vechtstromen
Op 8 september 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Uitkomst hiervan is dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Er is contact opgenomen met het waterschap om te bepalen of en welke compenserende maatregelen er vereist zijn in verband met de woningbouwontwikkeling. Op basis van het overleg zijn de te nemen maatregelen bepaald. Het waterschap geeft, met inachtneming van de te nemen maatregelen, een positief advies ten aanzien van het plan.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van vanaf 14 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 6 reacties (ingediend door 5 reclamanten) ingekomen. De beantwoording van de inspraakreactienota is weergegeven in de reactienota inspraakreacties bestemmingsplan 'Sibculo, woningbouw Kloosterterrein' in Bijlage 10.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 mei 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 5 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.