direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Radewijkerbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00284-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Hardenberg en waterschap Vechtstromen hebben in 2010 een structuurvisie opgesteld om de Vecht een andere inrichting te geven in de stedelijke kern van Hardenberg, in de vorm van het Vechtpark. Het te ontwikkelen Vechtpark biedt ruimte voor waterberging en kansen voor recreatie, toerisme, natuur, kunst en cultuur. Het Vechtpark moet een plek zijn waar bewoners en bezoekers van Hardenberg de ruimte krijgen om te recreëren en te struinen. Maar ook waterveiligheid en natuurontwikkeling zijn belangrijke thema's. Het Vechtpark biedt extra ruimte voor waterberging en de waterkeringen worden deels verlegd en verstevigd. Zo wordt de stad beter beschermd tegen overstromingen. Met onder meer de aanleg van nieuwe natuur, natuurvriendelijke oevers, nevengeulen en poeltjes ontstaat een betere leefomgeving voor planten en dieren.

Het project Vechtpark is te onderscheiden in verschillende deelprojecten die elk een bijdrage leveren aan de gezamenlijke doelstellingen. De afgelopen jaren zijn de deelgebieden Monding Oude Radewijkerbeek, Monding Molengoot en Centrum Uiterwaard al gerealiseerd. De Radewijkerbeek, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, maakt onderdeel uit van Vechtpark Hardenberg. Realisatie van dit deelgebied zorgt samen met de realisatie van het noordelijke deelgebied Radewijkerbeek (fase 4) voor de afronding van de inrichting van het Vechtpark.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Hardenberg. Het plangebied is circa 14 hectare groot en bestaat uit bestaat uit de rechter uiterwaard van de Vecht tussen stuw Hardenberg en de Twenteweg. Op afbeelding 1.1 is het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00284-VG01_0001.png"

afbeelding 1.1 plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de N343 (Twenteweg), de Vecht en het Sumpelpad (fietspad over de stuw in de Vecht). Aan de noordkant ligt het deelgebied Molengoot.

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, vastgesteld op 2 december 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00284-VG01_0002.png"

afbeelding 1.2 bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (2014)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de het overleg en de ter visie legging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het Vechtpark is een waardevol gebied met veel potentie om verder te ontwikkelen en van een kwaliteitsimpuls te voorzien. Het gebied kenmerkt zich als een open gebied met de rivier als structuurbepalende element. Het Vechtpark biedt ruimte voor waterberging, recreatie, natuur en cultuur. In het verleden heeft er natuurontwikkeling door middel van projecten plaatsgevonden. Met name het gebied tussen de Prinses Amaliabrug en de Prins Willem-Alexanderbrug heeft in ecologisch opzicht veel aan kwaliteit gewonnen. Het grootste gedeelte van de Vechtoevers is beschermd door stenen beschoeiing. Met hoog water kunnen er problemen bij de stad ontstaan, door de ‘flessenhals’ bij Hardenberg. Met name de Voorstraatbrug is een kwetsbaar punt. Op deze plek stroomde in 1998 het water bijna de binnenstad in.


In 2009 is de Vechthaven gereed gekomen. In de haven kan de rondvaartboot die tussen de stad Hardenberg en de Loozense linie vaart aanleggen. Ook is de haven toegankelijk voor waterfietsen, bootjes en kano’s. Vanuit de haven zijn deze vaartuigen te huur.

De toegankelijkheid van het Vechtpark is met name gerealiseerd door middel van wandel en fietspaden over de bestaande dijken en bruggen. In de eerste fasen van het Vechtpark (onding Oude Radewijkerbeek, Monding Molengoot en Centrum Uiterwaard) zijn ook maatregelen getroffen om water, beleving en natuur meer ruimte te geven.

Het deelgebied Radewijkerbeek is gelegen op de rechteroever van de Vecht en wordt aan de noordzijde begrensd door de Molengoot, aan de oostzijde door de Vecht, aan de zuidzijde door de Twenteweg (N343). Het gebied is hoofdzakelijk in gebruik als grasland en er is geen bebouwing aanwezig. Het deelgebied Radewijkerbeek is landschappelijk nog waardevol met een verlandende meander en een oud eikenbosje op een oeverwal.

Het projectgebied is circa 14 hectare groot en bestaat voor ruim twee derde deel uit het winterbed van de Vecht. Van noord naar zuid, in het midden van het plangebied, ligt de regionale waterkering. De gronden zijn voor het grootste deel landbouwkundig (grasland) in gebruik. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen de circa NAP + 6,5 en + 9 meter. Het plangebied is grotendeels vergraven en/of geëgaliseerd, plaatselijk is nog microreliëf aanwezig. In het zuiden van het plangebied ligt een dekzandkopje.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en het principe "de vervuiler betaalt". In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen deze richtlijn.

Verdrag van Malta

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd die kunnen helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Dit is vastgelegd via de Wet op de archeologische monumentenzorg in de Monumentenwet 1988. Archeologie heeft nadrukkelijk aandacht gehad bij het opstellen van dit bestemmingsplan in de vorm van een bureau- en veldonderzoek (zie paragraaf 5.8).

Conclusie 

De ontwikkeling van het Vechtpark, deelgebied Radewijkerbeek sluit aan bij de realisering van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. In dit bestemmingsplan krijgt archeologie nadrukkelijk aandacht.

Het bestemmingsplan sluit aan bij Europees beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:

Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)

Eén van de doelen van het Vechtpark is het creëren van waterveiligheid. In de stad Hardenberg willen gemeente en waterschap wateroverlast voorkomen. Zeker met het oog op de toekomst; door de klimaatverandering moet rekening gehouden worden met perioden waarin het langer en harder regent. Dat kan door de rivier meer ruimte te geven om water te kunnen bergen. Het Vechtpark gaat dienen als waterberging.

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)

Het Vechtpark is gelegen in een gebied dat is aangewezen als een zone voor ondernemen met natuur en water buiten het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Deze zone dient als verbinding tussen aangewezen NNN.

In het Vechtpark krijgt water de ruimte. Dit biedt tevens volop kansen voor natuurontwikkeling. In het winterbed kan een grote verscheidenheid aan planten- en dierensoorten leven en de kwaliteit van de flora en fauna verbetert dankzij de aanleg van natuurvriendelijke oevers en poeltjes en het creëren van water.

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Deze toelichting heeft tot doel inzicht te geven in de zorgvuldige afweging (hoofdstukken 3, 4 en 5) en transparante besluitvorming (hoofdstuk 7) van het ruimtelijke besluit; het bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De inwerkingtreding van het Barro vindt gefaseerd plaats. Zowel in 2009 als medio 2011 is een ontwerpbesluit gepubliceerd. De onderdelen uit 2009 met de nationale belangen uit onder meer de Nota Ruimte zijn inmiddels vastgesteld. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Medio 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur (EHS, deze term is in 2013 vervangen door de term Nationaal Natuurnetwerk) en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Nationaal bestuursakkoord water

Op 2 juli 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water getekend. Dit akkoord is een overeenkomst tussen het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen om de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland te verbeteren en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Het

Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2)

Het Nationaal waterplan 2016-2012 (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s . Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016–2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Conclusie 

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft een raakvlak met drie belangen. De ontwikkeling van het Vechtpark dient de waterveiligheid en bevordert het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De toelichting op dit bestemmingsplan geeft inzicht in de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. De ontwikkeling van het Vechtpark draagt bij aan de doelen van het Nationaal bestuursakkoord water en het Nationaal Waterplan om water meer ruimte te geven. Dit bestemmingsplan voor Radewijkerbeek sluit derhalve aan bij de nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een 'levende rivier'. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een 'Vechtvisie' opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal (Provincie Overijssel et al., 2009). De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later 'De levende Vecht' gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie. Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma 'Ruimte voor de Vecht', waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd. In 2008 is het Startdocument 'Masterplan Ruimte voor de Vecht' door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

  • 1. ga voor de volle winst van de levende rivier;
  • 2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;
  • 3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;
  • 4. organiseer de bezoekersstromen;
  • 5. maak de Vecht manifest (Provincie Overijssel et al., 2009).

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd. Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen. Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen in het Vechtpark.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie en omgevingsverordening vastgesteld. Hetgeen hierna beschreven is echter nog steeds van overeenkomstige toepassing.

 

Omgevingsvisie Overijssel (2015)

De Omgevingsvisie Overijssel schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein en fiets, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkeling. In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden/stadjes langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes.

Het programma Ruimte voor de Vecht draagt onder andere bij aan de optimalisering van watercondities en waterveiligheid

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en de stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

De toetsing van de realisatie van het Vechtpark aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn er twee aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Dit betreft zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Deze is hieronder toegelicht.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving wordt gesproken van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten.

  • (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met aansluiting, conform gebiedskenmerken.

In het plangebied wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De toegestane functies: water, natuur en extensieve recreatie passen goed in het deelgebied Radewijkerbeek.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is 'Ondernemen met Natuur en Water'. In deze zone liggen er kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en/of water. Zo kunnen entrees worden gecreëerd die de Ecologische Hoofdstructuur (nu Nationaal Natuurnetwerk) toegankelijk maken. Op sommige plekken worden de vanuit natuur of water geldende beperkingen voor grondeigenaren opgevangen door vergoedingen voor ‘groen-blauwe diensten’.

Radewijkerbeek behoudt deels haar agrarische functie (agrarisch natuurbeheer), welke gemixt wordt met ruimte voor water, natuur en recreatie. Hiermee sluit de ontwikkeling van het gehele Vechtpark goed aan op de doelen van het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken 

Natuurlijke laag: Beekdalen en natte laagtes

De kenmerken van de natuurlijke laag, in dit geval bestaande uit beekdalen en natte laagtes worden benut ten behoeve van de inrichting van het gebied.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Maten en flierenlandschap

Het agrarische cultuurlandschap wordt zoveel mogelijk teruggebracht en benut. Het betreft de laagtes en beekdalen met de daarbij behorende bijzondere landschapselementen.

Stedelijke laag: Niet van toepassing

Lust en Leisurelaag: Stads- en dorpsfronten

De fronten van de stad Hardenberg blijven zichtbaar vanuit de omgeving.

Conclusie  

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het Vechtpark past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan waterveiligheid en natuurontwikkeling.

Omgevingsverordening Overijssel (2015)

De Omgevingsverordening zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening. De specifieke gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage deel uitmaakt van de Omgevingsverordening.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (2016)

Ten opzichte van de omgevingsvisie van 2009 zijn er nieuwe accenten gezet bij coalitiethema’s als

zorgvuldig ruimtegebruik, aansluiten op de kracht en eigenheid van economische regio’s, energietransitie en bij de drie rode draden.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities

voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor, thema-overstijgende, kwaliteitsambities zijn benoemd. Dit alles is vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het borgen van

publieke belangen, varieert de sturing: normstellend, richtinggevend of inspirerend. In de omgevingsverordening zijn de normstellende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving

vastgelegd: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. Er zijn vooral systeemeisen opgenomen, zoals ‘zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’. Dit maakt nadrukkelijk maatwerk en een lokale invulling mogelijk: de verordening geeft op hoofdlijnen richting aan gemeentelijke ruimtelijke afwegingen en aan activiteiten van waterschappen. De verordening bevat ook rechtstreeks werkende bepalingen voor bewoners en bedrijven, vooral op het gebied van milieu en verkeer. Waar mogelijk wordt geanticipeerd op nieuwe wetgeving (als de Omgevingswet en de Wet natuurbescherming) en wordt niet meer geregeld dan nodig.


Waterbeheersplan 2010-2015

De Waterwet (2009) verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Het plangebied valt onder het waterschap Vechtstromen (voormalige waterschappen Velt & Vecht en Regge & Dinkel). Dit waterschap valt onder het stroomgebied Rijn-Oost. Samen met de samenwerkende waterschappen (naast Vechtstromen ook Reest & Wieden, Groot Salland en Rijn & IJssel) is een waterbeheersplan opgesteld. Dit waterbeheersplan is in 2010 in werking getreden.

In het beheersplan zijn de missie, visie en strategie overgenomen die in 2007 door de Nederlandse waterschappen gezamenlijk geformuleerd zijn in het document Water Wegen. In Water Wegen beschrijven de waterschappen hoe zij omgaan met de toekomstige wateropgaven in een steeds veranderlijker omgeving. Het deelstroomgebied Rijn-Oost heeft de opgave om te zorgen voor voldoende water, schoon water en veilig wonen en werken. De klimaatverandering heeft echter gevolgen voor waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheersplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheersplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. Waterveiligheid blijft echter gewaarborgd.

Waterbeheerplan 2016-2021

In het waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Vechtstromen zijn de beleidsopgaven voor de komende jaren vastgelegd. Het watersysteem kent twee hoofdopgaven:

  • 6. Het zo goed mogelijk ontwikkelen van de waterfunctie: een ecologisch en chemisch goed functionerend watersysteem.
  • 7. Het zo goed mogelijk bedienen van de functies in het betreffende gebied.

Om aan de doelen te kunnen voldoen, moet het watersysteem robuust en veerkrachtig worden aangelegd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het Vechtpark past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel en het waterbeheerplan. Het versterkt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en het draagt bij aan waterveiligheid en natuurontwikkeling. De ontwikkeling van het Vechtpark is een uitvoeringsproject in het kader van het programma Ruimte voor de Vecht.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Vechtpark Hardenberg

De Structuurvisie Vechtpark Hardenberg (2010) is door de gemeente Hardenberg en het waterschap Velt & Vecht (thans Vechtstromen) ontwikkeld om de Vecht en de stad Hardenberg weer sterker met elkaar te verbinden.

Door een toenemende kans op overstromingen groeit het besef dat de Vecht meer ruimte moet krijgen om Hardenberg voor overstromingen te behoeden. Ruimte voor water biedt niet alleen oplossingen voor waterveiligheid, maar ook kansen om oude landschapskenmerken en verbindingen tussen Hardenberg en de Vecht weer op te pakken. Zo kan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Hardenberg en het Vechtdal versterkt worden.

De gemeente verwezenlijkt het Vechtpark in nauwe samenwerking met het waterschap. Door middel van intensieve participatie met de provincie, bewoners en belangengroepen moet het Vechtpark een bijdrage leveren aan de waterveiligheid, ecologische kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de stad Hardenberg. Door de relatie van de stad en de Vecht te versterken en de aantrekkelijkheid en beleefbaarheid van de omgeving te verhogen, vindt het project Vechtpark aansluiting bij de doelstellingen van het programma Ruimte voor de Vecht.

Met de realisatie van het Vechtpark wordt extra ruimte gemaakt voor waterberging en natuurontwikkeling. De kwaliteit van de omgeving moet beleefbaar zijn. Dit kan bereikt worden door ruimte te bieden om te wandelen en te fietsen over verharde paden en door struinnatuur. De Vecht moet net als vroeger weer meer bevaarbaar worden gemaakt, voor met name recreatieve vaart. De verbinding tussen de stad en de Vecht wordt verder versterkt door bewoner en bezoeker uit te nodigen om in het Vechtpark te recreëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00284-VG01_0003.png"

afbeelding 3.1 Plankaart structuurvisie Vechtpark Hardenberg

Waterplan gemeente Hardenberg

In 2008 is het Waterplan van de gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan is in samenwerking met de provincie, vier waterschappen en betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Het plan omschrijft hoe de gemeente en waterschappen omgaan met het water. Voor enkele jaren zijn er concrete maatregelen beschreven, maar het plan omvat ook een toekomstvisie 2020. De uiteindelijke doelen van het waterplan gemeente Hardenberg zijn:

  • Afstemming beleid en verdiepen van de samenwerking;
  • Oplossen waterproblemen en benutten van waterkansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en regelgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijke en landelijke gebied.

De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater, maar ze werkt ook mee aan de opvang van water in woongebieden, kwaliteit van water en recreatieve mogelijkheden. Water krijgt een steeds belangrijker rol toegediend bij de inrichting van de openbare ruimte. Daarom is een goede samenwerking tussen waterschappen en de gemeente van groot belang, waarbij kansen voor meervoudig ruimtegebruik benut kunnen worden. Uiteindelijk richt het Waterplan Hardenberg zich op de maatregelen voor waterveiligheid en kwantiteit, waterkwaliteit en beleving. Het waterplan ziet met name kansen voor het Vechtdal. Door een halfnatuurlijke laagland rivier te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Tevens is in het waterplan de visie opgenomen om beleefbaarheid van de Vecht in Hardenberg te vergroten (gemeente Hardenberg, 2008).

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Hardenberg 2014 - 2018

Vanuit de Wet Milieubeheer is een gemeente verplicht om een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) op te stellen. Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Hardenberg bevat de beleidsvoornemens voor een adequaat beheer van het afvalwater, regenwater (hemelwater) en grondwater. Doelen voor de planperiode 2014 - 2018 zijn:

  • zorgen voor doelmatige inzameling van afvalwater;
  • zorgen voor doelmatig transport van afvalwater;
  • zorgen voor inzameling en/of transport van overtollig regenwater;
  • zorgen voor de verwerking van ingezameld en overtollig regenwater;
  • zorgen dat het grondwater een bestemming van een gebied (binnen de bebouwde kom) niet structureel belemmert
  • doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering

Conclusie 

De ontwikkeling van het Vechtpark, deelgebied Radewijkerbeek draagt bij aan de realisatie van het Vechtpark. In de waterparagraaf (paragraaf 5.6) wordt nader ingegaan op de effecten op de wateropgave en het grondwater.

Dit bestemmingsplan sluit aan op het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Verschillende maatregelen uit het programma “Ruimte voor de Vecht” van de provincie Overijssel worden uitgevoerd in het Vechtpark. Dit programma heeft tot doel samen te werken aan de veiligheid van de Vecht en de integrale versterking van het Vechtdal.

De Vechtcorridor wordt in zijn geheel beschouwd als uniek parkachtig rivierenlandschap dat dwars door het centrum van Hardenberg stroomt en aansluit op het karakter van een halfnatuurlijke laaglandrivier buiten de stad. Een groene en toegankelijke zone waar de Vecht kan worden beleefd en waar ruimte is voor natuur, recreatie, water en cultuur te midden van een stedelijke omgeving. Kortom het Vechtpark.

De ontwikkeling van het Vechtpark kent doelstellingen ten aanzien van water, natuur en beleving:

  • Water: meestromende berging creëren en vergroten van de doorstroming in het winterbed.
  • Natuur: behouden, versterken en verbinden van bestaande waarden.
  • Beleving: toegankelijkheid, ruimtelijke eenheid en beleving van het waterstaatswerk.

4.2 Schetsontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00284-VG01_0004.png"

afbeelding 4.1 Schetsontwerp

Deelgebied Radewijkerbeek wordt als natuur ingericht. Het doeltype dat wordt nagestreefd is 'Kruiden- en faunarijk grasland'. Het schetsontwerp is afbeelding 4.1 weergegeven. De Vechtoever wordt over de hele lengte langs het plangebied ontsteend en deels verflauwd. Hierdoor ontstaat er een nieuwe plas-draszone (blauwe en groenblauwe kleuren langs de Vecht) en kan zich er rietmoeras ontwikkelen. De huidige arm in het gebied wordt behouden. Vanaf deze arm wordt het plangebied in noordelijke richting reliëfvolgend verlaagd, waardoor laagten ontstaan die bij overstroming meestromen met de river. Dit worden vochting graslanden. In de zuidwesthoek van het plangebied is ruimte voor spontane ontwikkeling van ooibos. Het gehele gebied wordt begraasd door vee.

Op de dijk aan de westzijde van het plangebied wordt een uitzichtpunt gecreëerd. Het uitzichtpunt kan via verschillende onverharde paden worden bereikt. Van dit punt kan de uiterwaard en de Vecht worden beleefd.

4.3 Ingrepen

Het werk omvat de volgende fysieke werkzaamheden/maatregelen:

  • Ontstening van de Vechtoever;
  • Groen/blauwe geul;
  • Waterberging;
  • Poelen;
  • Struin en wandelpaden;
  • Afrasteringen.

Ontstening van de Vechtoever

De aanwezige oeververdediging op de linkeroever van de Vecht wordt over een lengte van 650 meter verwijderd. Door het verwijderen van de oeververdediging worden erosie- en sedimentatieprocessen hersteld wat de natuurlijke rivierprocessen van de Vecht ten goede komt. De nieuwe oever wordt ontgraven met diverse taludhellingen richting het te handhaven maaiveld. Hierdoor ontstaan natuur vriendelijke oevers met plas-dras zones. Op de oeverzone is er ruimte voor de ontwikkeling van zachthout struweel en droge ruigten. De struweel ontwikkeling dient onderbroken te zijn om een goede uitwisseling tussen de Vecht en het winterbed mogelijk te maken. De breedte van deze oeverzone is circa 10 á 20 meter.

Groen/blauwe geul

De aanwezige meander is eenzijdig aangetakt en staat in permanente verbinding met de Vecht. De huidige oever van de meander wordt bij de monding deels vergraven naar een meer natuurvriendelijke oever. Door de peilfluctuaties in de Vecht ontstaan waterstandsschommelingen die in combinatie met de flauwe oevers zorgen voor dynamische land-water overgangszones. Op de overgangszone zullen zich riet en ruigte/struweel oevers vormen. Overgangen naar ruigtes en struweel die bij een minder intensief beheer kunnen ontstaan zijn waardevol voor insecten en vogels. De flauwe oevers zijn waardevol voor weidevogels. Door het ontbreken van stroming is de nevengeul geschikt voor libellen, amfibieën en waterplanten.

De nevengeul heeft een lengte van circa 240 meter. De nevengeul zal alleen tijdens hoogwater meestromen met de Vecht. De nevengeul zal zich niet zijdelingse gaat verplaatsen.

In het verlengde, bovenstrooms van de bestaande meander, wordt een 'droge' overloopgeul gegraven die aansluit op de natuurvriendelijke oever van de Vecht. De overloopgeul wordt tot boven het grondwaterniveau afgegraven. Daarmee ontstaat een droog zandige vrij schrale, zomerdroge situatie. Tijdens hoge afvoeren zal de overloopgeul mee gaan stromen waarmee de doorstroming van de Vecht wordt verbeterd.

Waterberging

In het noorden van het plangebied wordt het aanwezige maaiveldreliëf geaccentueerd door het naar de Vecht toe reliëf volgend te ontgraven. Hierdoor ontstaat een natuurlijke gradiënt van nat naar droog wat de natuurontwikkeling stimuleert. Er blijven hoogten in het gebied behouden en dienen als hoogwatervrije plekken. De hoogwatervrije gebieden zijn voor zoogdieren (o.a. grazers), veel insecten en bepaalde soorten amfibieën (zoals Gewone Pad, Rugstreeppad) van belang als hoogwater vluchtplaats of als overwinteringsplaats. Door het verlagen van het maaiveld wordt meestromende berging gecreëerd tijdens afvoerpieken in de Vecht.

Poelen

Ten oosten van de regionale waterkering, buiten het winterbed van de Vecht, wordt een poel aangelegd voor de knoflookpad. Deze poel dient als voortplantingsbiotoop of leefgebied en ligt dicht bij een overwinteringsbiotoop zoals enkele struiken of gedeelten in het bos. Deze overwinteringplekken zijn relatief hoog gelegen. De exacte locatie van de poel dient nog bepaald te worden.

Struin en wandelpaden

De beleving van het plangebied is mogelijk via de deels bestaande wandel- en fietsstructuren ten oosten van de regionale waterkering. De structuren worden zodanig vormgegeven zodat extensief medegebruik van het plangebied (deels) mogelijk is. Op de regionale waterkering wordt een uitkijkpunt gerealiseerd voor de extensieve beleving van het gebied.

Afrasteringen 

Er zullen afrasteringen nodig zijn om het vee in de uiterwaard te houden. Bij voorkeur transparant (draadje) en consequent aan de voet van het hoge deel/rand van de uiterwaard.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In onderhavig hoofdstuk komen de milieu- en omgevingseffecten aan bod die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beeld dienen te worden gebracht.

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Toetsing 

De ingrepen die plaatsvinden in het Vechtpark gaan gepaard met grondverzet. Echter benaderd dit niet de 25 hectare die in lijst C van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1) is genoemd. Een m.e.r.-procedure is derhalve op basis van het Besluit m.e.r. niet verplicht. In het Vechtpark vindt geen intensieve (verblijfs)recreatie plaats. Hierdoor geldt voor het Vechtpark ook voor wat betreft de recreatie geen plan-m.e.r.-plicht.

Het Vechtpark ligt op geruime afstand (circa 7,5 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Significant negatieve effecten als gevolg van de planvorming op beschermde habitats en soorten zijn derhalve niet te verwachten.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Toetsing

Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing 

Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor geluidsgevoelige functies zoals woningen en scholen.

Conclusie

Omdat geen geluidgevoelige en beperkt geluidproducerende functies mogelijk worden gemaakt, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader 

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Ten aanzien van externe veiligheid is verschillende wet- en regelgeving van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) (inrichtingen);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi) (inrichtingen);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid (inrichtingen);
  • de ministeriële regeling provinciale risicokaart (inrichtingen);
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (BrZO) (inrichtingen);
  • het Vuurwerkbesluit (inrichtingen);
  • Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervoer gevaarlijke stoffen);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (buisleidingen);
  • Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) (buisleidingen).

Toetsing 

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen of andere risicovolle inrichtingen toegestaan en worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk gemaakt. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen of andere risicovolle inrichtingen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie 

Het plan voorziet niet in de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare functies. Risicovolle inrichtingen zijn ook niet toegestaan. Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Het Vechtpark te Hardenberg verandert van agrarisch gebruik naar natuur en water. In het Besluit bodemkwaliteit zijn de bodemfuncties geclassificeerd en gerelateerd aan de milieukundige bodemgesteldheid. Het Besluitbodemkwaliteit kent bodemfunctiekaarten waarin de bodemambitie van de gemeente is opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is een bodemtoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 1.

Uit de ontgravingskaarten uit de Bodembeheernota blijkt dat de te verwachten bodemkwaliteitsklasse

landbouw/natuur is. De huidige bodemkwaliteitsklasse past op de toekomstige bodemfunctie natuur.

Over het plangebied is geen informatie bekend over mogelijke verontreinigingen van de bodem zoals

verdachte locaties asbest en sterke verontreinigingen. Daarmee is het zeer waarschijnlijk dat deze er ook niet zijn. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid geborgd.

Conclusie

Voor de wijziging van de bestemming is de milieukundige bodemkwaliteit geen belemmering. Er zijn

economisch geen risico’s. Er is geen milieukundig bodemonderzoek nodig om verdere risico’s in te

perken. Indien er grondverzet gaat plaatsvinden is dit onder het generieke en gebiedsspecifieke kader

(Bodembeheernota) van het Besluit bodemkwaliteit toegestaan.

5.6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten die zijn gemaakt met betrekking tot dit bestemmingsplan.

Het gebied Radewijkerbeek ligt in het meest zuidelijke puntje van het Vechtpark, tussen de Molengoot en de Twenteweg/Asjeskampbrug. Het gebied ligt geheel buiten de bebouwde kom. Het deelgebied Radewijkerbeek gaat de overgang vormen tussen beleving in het Molengootgebied en natuur in het naastgelegen gebied Rheezermaten. Hier vernieuwt de provincie Overijssel de gehele loop van de Vecht. Rheezermaten is geen onderdeel van het Vechtpark, maar wel van Ruimte voor de Vecht.

Het project beoogt de waterveiligheid van Hardenberg te verbeteren en draagt bij aan een schonere vecht. Er wordt ruimte gecreëerd voor water door het winterbed van de Vecht te verruimen door de aanleg van een nevengeul en het afgraven van de oever van de Vecht en een deel van het maaiveld. Ook wordt de oever langs de Vecht ontsteend.

Om de waterveiligheid te verhogen en de effecten bij wateroverlast te verminderen wordt ook een deel van het plangebied afgegraven. Dit levert een verbeterde doorstroming, een groot deel van de uiterwaard stroomt vaker mee en ontlast de Vecht bij hoge waterstanden. Met deze maatregelen wordt een deel van de waterbergingsopgave van het waterschap Vechtstromen, dat voortvloeit uit het waterbeleid 21e eeuw, ingevuld.

Risico grondwateroverlast

Waterstanden Vecht ten opzichte van maaiveld

Uitgangspunt van waterschap Vechtstromen is dat met de herinrichting van het Vechtpark het waterpeil van de Vecht niet hoger wordt. Ondanks dat de waterstanden van de Vecht niet hoger zullen worden, kunnen de maatregelen toch een grondwaterstand verhogend effect hebben, omdat de bodemweerstand in de uiterwaard lager wordt als gevolg van vergraving.

Uit een vergelijking tussen deze waterpeilen met de maaiveldhoogte van naast gelegen bebouwd gebied blijkt of er mogelijk een risico ontstaat op grondwateroverlast in bebouwd gebied.

tabel 5.1 Vergelijking MHW met maaiveldhoogten

Locatie   MHW (T=200) [mNAP]   Mvhoogte bebouwing, AHN [mNAP}  
Radewijkerbeek   8.2 - 8.3   9.0 - 9.4  

Uit tabel 5.1 blijkt dat het waterpeil van de Vecht eens per 200 jaar tenminste 0,6 meter beneden het maaiveld van naast gelegen bebouwd gebied blijft. In minder extreme situaties staat het waterpeil van de Vecht ruim beneden het maaiveld. Grondwateroverlast in bebouwd gebied als gevolg van de maatregelen in Radwijkerbeek is op basis van de beschikbare gegevens niet te verwachten.

Watertoets

Het plan is in nauw overleg met het waterschap Vechtstromen tot stand gekomen. De afspraken ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie, voor zover relevant in het kader van dit bestemmingsplan, zijn opgenomen in deze paragraaf.

Conclusie

In het kader van het aspect water is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Per 1 januari 2017 is de nieuwe natuurwet “Wet natuurbescherming” (hierna Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie. Ten aanzien van de boswet zijn er geen wijzigingen.

Deze paragraaf is opgesteld op basis van de 'oude' wetgeving, namelijk de Flora en faunawet voor soortenbescherming en de Natuurbeschermingswet 1998 voor gebiedsbescherming. De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming heeft geen inhoudelijke gevolgen voor de hierna beschreven overwegingen en conclusies.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming 

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Onderzoek 

De consequenties van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming (Quickscan herinrichting Vechtpark deelgebied 4, Hardenberg, Ecogroen, 18 mei 2016, bijlage 2). In de quickscan zijn weerszijden van de Vecht onderzocht.

Gebiedsbescherming

  • Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten en de aard van de (tijdelijke) werkzaamheden worden negatieve effecten op beschermde waarden van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten uitgesloten;
  • Door het realiseren van project ‘Ruimte voor de Vecht’ wordt invulling gegeven aan het NNN streefbeeld voor het Vechtdal. De herinrichting van het onderzoeksgebied is gericht op het versterken van (potentieel) aanwezige natuurwaarden. Negatief effect op de NNN wordt uitgesloten;
  • Het onderzoeksgebied ligt niet in of nabij gebied met bijzondere natuurwaarden buiten de NNN, zoals ganzenfoerageergebied of weidevogelgebied, waardoor vervolgstappen niet aan de orde zijn.

Beschermde soorten

  • In het onderzoeksgebied is het voorkomen van de juridisch zwaarder beschermde Steenanjer en Lange ereprijs bekend (beide opgenomen op tabel 2 van de Flora- en faunawet). Daarnaast zijn enkele laag beschermde soorten van tabel 1 en soorten van de Rode Lijst in het onderzoeksgebied en directe omgeving te verwachten;
  • Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet te verwachten in het onderzoeksgebied. Wel is de Vecht geschikt als vliegroute voor Water- en Meervleermuis en het (verhoogde) fietspad als vliegroute voor Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger;
  • Otter (Ffwet tabel 3) gebruikt de brede wateren in het onderzoeksgebied als foerageergebied;
  • Verblijfplaatsen van overige juridisch zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren worden op basis van veldonderzoek, terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht. Diverse laag beschermde soorten van tabel 1 zijn wel aangetroffen/ te verwachten;
  • In het onderzoeksgebied is één jaarrond beschermde nestplaats van Buizerd aanwezig. Verder zijn diverse algemeen voorkomende broedvogelsoorten in het onderzoeksgebied aanwezig en te verwachten;
  • Bittervoorn (Ffwet tabel 3) is aanwezig in de Vecht en aantakkend wateren. Grote modderkruiper (Ffwet tabel 3) alleen in de oude rivierarm. Ook Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad (beide Ffwet tabel 2) zijn te verwachten in het onderzoeksgebied. Overige zwaarder beschermde vissoorten zijn niet aangetroffen/ te verwachten in het onderzoeksgebied;
  • Verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde amfibieën zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het onderzoeksgebied verwacht. Wel zijn diverse laag beschermde soorten van tabel 1 in het onderzoeksgebied en directe omgeving te verwachten;
  • Verblijfplaatsen van beschermde reptielen, ongewervelden en weekdieren zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het onderzoeksgebied verwacht.

Eindconclusies en aanbevelingen

  • Het project heeft geen effecten op beschermde gebieden. Er zijn geen vervolgstappen ten aanzien van gebiedsgerichte bescherming nodig;
  • Aanvullend onderzoek is noodzakelijk voor Beekrombout (beschermd in de Wet Natuurbescherming). Ook voor Lange en Steenanjer ereprijs is aanvullend onderzoek noodzakelijk/ gewenst. De beste periode van uitvoering is eind mei-begin juni;
  • Voor Bittervoorn dient formeel ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd te worden, omdat er schadelijke werkzaamheden plaatsvinden in het watermilieu van de Vecht. Dit is overigens alleen van toepassing wanneer werkzaamheden in 2016 uitgevoerd worden. De beschermingsstatus van Bittervoorn vervalt per 1 januari 2017;
  • Afhankelijk van het precieze beoordelingskader in de nieuwe Wet Natuurbescherming is mogelijk het aanvragen van ontheffing voor Beekrombout aan de orde (indien aanwezig);
  • Ten aanzien van Steenanjer, Lange ereprijs, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad volstaat het
  • werken volgens de randvoorwaarden uit een goedgekeurde gedragscode zoals de Gedragscode voor Waterschappen (Unie van Waterschappen 2012). Van belang is om de maatregelen die nodig zijn voor deze soorten vast te leggen in een ecologisch werkprotocol, zodat aantoonbaar gewerkt wordt conform de toe te passen gedragscode. Dit is overigens alleen van toepassing wanneer werkzaamheden in 2016 uitgevoerd worden. De beschermingsstatus van Steenanjer, Lange ereprijs, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad vervalt per 1 januari 2017;
  • Aantasting van de vliegroute van vleermuizen dient voorkomen te worden door de werkzaamheden uit te voeren buiten de actieve periode van de soort (december t/m maart) of door lichtverstoring tot een minimum te beperken;
  • Verstoring van Buizerd dient voorkomen te worden door werkzaamheden buiten het broedseizoen van de soort (van februari tot en met augustus) uit te voeren worden of door voldoende afstand (75 meter) tot de nestplaats te houden. Verder dienen geen nieuwe (struin)paden gesitueerd te worden binnen een zone van 75 meter van de nestlocatie;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek en bekende verspreidingsgegevens is er een goed beeld van de aanwezige waarden. Voor de Beekrombout wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd, de resultaten zullen verwerkt worden in het vast te stellen bestemmingsplan. Het precieze beoordelingskader voor Beekrombout is nog onduidelijk, maar vermoedelijk is het aanvragen van ontheffing aan de orde als de soort aanwezig is. Omdat Beekrombout sterk kan profiteren van het ontstenen van de oevers van de Vecht, is er wel uitzicht op het verkrijgen van een dergelijke ontheffing.

Voor andere soorten is geen vervolgactie nodig aangezien de beschermingsstatus van Steenanjer, Lange ereprijs, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad per 1 januari 2017 vervalt. De werkzaamheden vinden plaats na deze datum. Voor de (broed)vogels is binnen de bestaande plannen met name aandacht gevraagd wanneer tijdens het broedseizoen gewerkt zou worden. Er moet tijdens de realisatie wel worden gewerkt conform de gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen van de Unie van Waterschappen.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een bureauonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarde van het plangebied (Bijlage 3 Vechtpark fase 4 en 5 te Hardenberg, Bureauonderzoek en Plan van aanpak, 15 augustus 2016).

Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Op de dekzandwelvingen en -ruggen geldt een hoge verwachting op het voorkomen van nederzettingsresten vanaf het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen.

In het beekdal ter plaatse van deelgebied de Radwijkerbeek zijn geen vindplaatsen bekend, maar uit de

randzones zijn vindplaatsen bekend uit het paleolithicum tot en met de de bronstijd.

In het beekdal heeft een actieve Vecht het daar aanwezige dekzand omgewerkt. Dit betekent dat eventuele resten niet meer in situ aanwezig zijn. Voor archeologische resten in het beekdal vanaf het laat paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen geldt daarom een lage archeologische verwachting voor in situ vindplaatsen. In het beekdal geldt op basis van het historisch onderzoek eveneens een lage verwachting voor archeologische resten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. In de geulen langs de dekzandverhogingen kunnen in beginsel prehistorische (afval)dumps en aan visvangst gerelateerde resten voorkomen. Het betreft zogenaamde puntelementen. Het voorkomen van deze resten hangt af van het feit of de dekzandwelvingen bewoond waren.

Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een booronderzoek. Het booronderzoek dient om nader inzicht te verschaffen over de aard van dieper gelegen sedimenten en de mogelijke aanwezigheid van een afgedekt archeologisch bodemarchief.

Inventariserend veldonderzoek, Verkennend booronderzoek

Voor de hoger gelegen dekzanddelen binnen het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting om nederzettingssporen uit het laat paleolithicum en mesolithicum aan te treffen.

Grondsporen uit deze periode zijn doorgaans ondiep en daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Tijdens het verkennend booronderzoek, opgenomen in bijlage 4 (concept), is in het plangebied geen dekzand aangeboord. Op grond van deze resultaten kan de hoge verwachting voor nederzettingssporen uit deze periode aan te treffen naar laag worden bijgesteld.

Voor de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen gold op grond van het bureauonderzoek dezelfde verwachting als voor de voorgaande periode. Wel dient opgemerkt te worden dat grondsporen uit deze periode tot dieper in de C-horizont reiken. Dit betekent dat eventueel aanwezige diepere grondsporen op de aangetroffen dekzandrug nog aanwezig kunnen zijn. In het plangebied is echter geen dekzand aangeboord. Op grond van deze resultaten kan de hoge verwachting voor nederzettingssporen uit deze periode aan te treffen naar laag worden bijgesteld.

Conclusie

Het plan is met het oog op het aspect archeologie uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

De gebieden langs de Vecht hebben de bestemming 'Natuur'. Deze bestemming is bedoeld voor de ontwikkeling van natuur. Water past binnen deze bestemming, mits dit de natuur ondersteunt. Extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn verharde (fiets)paden niet toegestaan.

Artikel 4 Water

De Vecht is bestemd als 'Water'. De bestemming 'Water' biedt ruimte aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals stuwen, sluizen, bruggen en dammen. Recreatief medegebruik is toegestaan.

Hoofstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat gebiedsaanduiding op de verbeelding voor de geluidzone van het aangrenzende industrieterrein Bruchterweg. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelig gebouwen worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 10 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.

Het Waterschap Vechtstromen draagt de kosten voor de uitvoering van de herinrichting. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente Hardenberg. De gemeentelijke economische uitvoerbaarheid voor het Vechtpark is voldoende aangetoond in de bovenliggende structuurvisie.

De toekomstige beheerder van het gebied is nog onbekend, maar het beheer wordt vastgelegd in een overeenkomst. De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.

Exploitatieplan 

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt achterwege gelaten. Burgers zijn middels bijeenkomsten, infobulletins en een website geïnformeerd over het project.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan is in een vooroverleg besproken met de vooroverlegpartners.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf woensdag 7 juni 2017 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft niemand een zienswijze kenbaar gemaakt aan de gemeenteraad.