direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dedemsvaart, Langewijk 43
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de beoogde herontwikkeling van de Langewijk 43 in Dedemsvaart, de voormalige locatie van het Vechtdal College.


In 2012 is het Vechtdal College verhuisd naar de Botermanswijk en is de bebouwing aan de Langewijk leeg komen te staan.

De locatie is gemeentelijk eigendom. De gemeente heeft, samen met een ontwikkelaar, een plan ontwikkeld voor de toekomstige situatie.

De initiatiefnemer is voornemens om de locatie te herontwikkelen, waarbij uiteindelijk de bestaande bebouwing wordt gesloopt en nieuwbouw wordt gepleegd.

Het plangebied is in twee delen op te splitsen. Aan de zijde van de Langewijk ligt een concreet ontwerp voor de nieuwbouw van woningen, in een drietal gebouwen die het uiterlijk hebben van een dubbele woning. In ieder gebouw worden twee beneden en twee bovenwoningen gerealiseerd. Voor het zuidelijke deel van het gebied is momenteel nog geen concrete invulling bekend. Wel is het voornemen om hier eveneens woningbouw te realiseren. In het plangebied mogen maximaal 28 woningen worden gerealiseerd (waaronder ook zorgwoningen).

Het bestemmingsplan dient flexibel te zijn om, indien nodig, adequaat op een veranderende vraag in te kunnen spelen. Om die reden wordt ook de mogelijkheid open gehouden om de benedenverdieping van de bebouwing langs de Langewijk te kunnen benutten voor dienstverlening, bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij de regels gevoegde Staat van bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Het maximum vloeroppervlak ten behoeve van commerciële functies (dienstverlening en bedrijven) bedraagt 328 m² b.v.o. (bruto vloeroppervlak). Aanvullend wordt opgemerkt dat detailhandel is uitgesloten op de locatie.

Ook wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande gebouwen nog te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen. Gelet op de onzekere marktsituatie is het namelijk nog niet duidelijk wanneer de bestaande bebouwing wordt afgebroken.

In het vigerend bestemmingsplan Kern Dedemsvaart is het gehele gebied voorzien van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Het planvoornemen past wat betreft de bouw van woningen en het toelaten van de commerciële functies niet binnen de bijbehorende juridisch/planologische regeling. Om het planvoornemen uit te kunnen voeren, is derhalve een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Langewijk, Marijkestraat, Oranjestraat en de Wilhelminastraat. Het gebied ligt nabij het centrum van Dedemsvaart dat is geconcentreerd rond de Julianastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Overzichtskaart

1.3 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding.

  • In de toelichting worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond (onder andere met betrekking tot het vigerend (overheids)beleid en milieuaspecten), evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.
  • In de regels is per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen en bouwwerken. Daarnaast wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met bijbehorende maximale bouwmaten.
  • Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven. De verbeelding is in overeenstemming met de verplichte landelijke standaarden voor digitaal uitwisselbare en vergelijkbare bestemmingsplannen (IMRO2012, SVBP2012 en STRI2012).

Wat er in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan staat, is voor iedereen juridisch bindend.

1.4 Leeswijzer

De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 zijn de huidige situatie en het planvoornemen beschreven;
  • in hoofdstuk 3 is de toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau opgenomen;
  • in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de geldende milieukwaliteitseisen;
  • in hoofdstuk 5 is artikelsgewijs een toelichting op de planregels gegeven;
  • tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Zoals in de inleiding reeds is aangegeven omvat het plangebied de voormalige locatie van het Vechtdal College. Het gebied bestaat merendeels uit (moderne) bebouwing van verschillende hoogten met een platte afdekking. Waar geen bebouwing aanwezig is, ligt verharding (schoolplein) of een groenstrook (zijde Langewijk en Wilhelminastraat).

De omgeving van het gebied bestaat voornamelijk uit woonbebouwing. Langs de Langewijk, één van de hoofdwegen in Dedemsvaart, is echter sprake van functiemenging; woningen en bedrijfsfuncties wisselen elkaar af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Overzicht plangebied (bron: Bingmaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Bestaande bebouwing (bron: Google Streetview) 

2.2 Planvoornemen

Voor het plangebied is een inrichtingsschets gemaakt waarbij het gebied is opgesplitst in twee delen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Inrichtingsschets plangebied (bron: Dedem Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 2.4: Impressie bebouwing (bron: Dedem Architecten)


Voor het noordelijke deel van het gebied, langs de Langewijk, is een uitgewerkt planontwerp gemaakt. In dit gebied is ruimte gereserveerd voor drie blokken van het type twee-onder-een-kap. In totaal voorziet dit bouwplan in maximaal 12 woningen. De bebouwing is gericht op de Langewijk en heeft twee bouwlagen met kap. Ten behoeve van de plantontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt.

Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven, wordt naast de woonfunctie op de begane grond van deze bebouwing, ook de mogelijkheid open gehouden om de benedenverdieping van de bebouwing ook te kunnen benutten voor dienstverlening, bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij de regels gevoegde Staat van bedrijven en maatschappelijke voorzieningen.

De inrichting van het zuidelijk deel van het plangebied staat nog niet volledig vast. Wel is het voornemen hier woonbebouwing op te richten. In de inrichtingsschets is bebouwing ingetekend, maar de plannen worden in een later stadium nader uitgewerkt c.q. geconcretiseerd.

Wat betreft woningbouw geldt dat in het gehele plangebied (noordelijk en zuidelijk deel tezamen) maximaal 28 woningen zijn toegestaan.

Het parkeren bij de nieuwbouw vindt plaats op eigen terrein. Daarbij blijven de (langs)parkeerplaatsen langs de omringende wegen gehandhaafd. Deze zijn onder meer geschikt voor bezoekers van de commerciële functies.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Hardenberg is dit het geval.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidsdocumenten van het Rijk, de provincie en de gemeente die voor deze ontwikkeling van belang zijn. Vanwege het te hoge schaalniveau is een afweging van het Europese beleid achterwege gelaten.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen waarin nog niet elders is voorzien. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale, intergemeentelijke schaal. Het passende regionale schaalniveau wordt voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer;
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden.

Het plangebied ligt niet in gebieden waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.2.2 Toetsing initiatief aan rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling in de vorm van een woningbouwlocatie. De ontwikkeling past binnen het vastgestelde woningbouwprogramma van de gemeente Hardenberg. Dit programma is mede gebaseerd op provinciale afspraken waarbij ook afstemming heeft plaatsgevonden op regionaal niveau (zie ook paragraaf 3.4.1). Daarbij is de nieuwbouwlocatie een herstructureringslocatie in de kern Dedemsvaart, zodat sprake is van een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.

Vanuit het rijksbeleid bestaan daarmee geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In dit integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. De ambitie voor Overijssel is: "om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken." Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.


Voor steden, dorpen en de hoofdinfrastructuur is het 'ontwikkelingsperspectief stedelijke omgeving' opgesteld. De provincie stelt dat het in de stedelijke omgeving een uitdaging is om de economische centra bereikbaar te houden en dat door herstructurering de kwaliteit van woonomgeving en bedrijfslocaties wordt vergroot. Dorpen kunnen vanwege hun specifieke karakteristieken een bijdrage leveren aan de ambitie om een mix van woon- en werkmilieus te creëren.


Bij nieuwbouw gaat de provincie uit van de zogenaamde 'SER-ladder'. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken.

Op de bij de Omgevingsvisie behorende kaarten zijn geen specifieke waarden of belemmeringen aan het plangebied toegekend. Ook zijn in de provinciale Omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen.

3.3.2 Toetsing initiatief aan provinciaal beleid

Het planvoornemen voorziet in een herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling binnen de eerste trede van de SER-ladder: er wordt geen nieuwe ruimte aangewend voor de stedelijke ontwikkeling. Tevens is het aantal woningen passend op provinciaal/regionaal niveau (zie ook paragraaf 3.4.4).

Ten slotte wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving als gevolg van de ontwikkeling verbeterd door realisatie van meer passende bebouwing in het lint van de Langewijk (zie ook paragraaf 4.9.2).

Vanuit het provinciaal beleid zijn er geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie

Het woonbeleid van de gemeente Hardenberg is neergelegd in de Woonvisie 2013-2020 waarbij de visie luidt: ‘De gemeente Hardenberg wil een landelijke en groene gemeente blijven waar het duurzaam en veilig wonen is in een woonomgeving die heel, schoon, veilig en toegankelijk is. Zij vervult een belangrijke regionale functie op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Zij biedt allereerst aan de eigen inwoners voldoende woonmogelijkheden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar jongeren, hulpbehoevenden en mensen met een laag inkomen. Daarnaast biedt de gemeente Hardenberg voldoende woningen voor mensen van buiten Hardenberg die hier willen komen wonen/werken/recreëren. De gemeente streeft er naar om zoveel mogelijk een energieneutrale gemeente te zijn, de woningvoorraad vormt hierbij een belangrijke factor. Daarom zal zij hierin het voortouw nemen.’

Wonen in Hardenberg laat voorts een beeld zien dat wonen samenhangt met de thema’s werk, zorg en duurzaamheid.

In het kader van de Woonvisie is een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd waaraan onder meer een trendanalyse en (regionale) woningbouwafspraken met de provincie Overijssel ten grondslag liggen.

In het bijbehorend woningbouwprogramma tot 2026 (en verder) is aan Dedemsvaart een nieuwbouwruimte van 450 woningen toegekend.

Het programma is een flexibel instrument, waarbij continue sprake is van nieuwe initiatieven, gewijzigde inzichten en martkomstandigheden. Daarnaast staat duurzaamheid en inbreiding bij deze nieuwbouw voorop.

3.4.2 Toekomstvisie

In de toekomstvisie 2013-2023 zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid neergelegd op onder meer het gebied van wonen en werken.


Wat betreft woningbouw wordt aangegeven dat dit bij voorkeur door inbreiding moet plaatsvinden. Hardenberg en Dedemsvaart hebben de grootste taakstelling; het zwaartepunt van nieuwbouw ligt in deze twee kernen. Doelstellingen liggen onder meer in het bouwen op basis van behoefte (voorop staat de behoefte van de eigen bevolking, met speciale aandacht voor jongeren en ouderen) en het duurzaam bouwen.

De gemeente zet in op een concentratie van bedrijvigheid in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart. Doelstellingen ten aanzien van bedrijvigheid liggen onder meer in het behoud, versterking en verbreding van de werkgelegenheid en het vervullen van een regionale, economische rol.

Daarnaast is aangegeven dat centrale voorzieningen met een regionale uitstraling in de kern Hardenberg worden geconcentreerd, waarbij Dedemsvaart een aanvullende functie heeft.

3.4.3 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).


De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus. Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan maatgevend.


De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

  • 1. Niveau 0 (laag): Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan.
  • 2. Niveau 1 (midden): Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
  • 3. Niveau 2 (hoog): Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.


Het plangebied valt onder een tweetal beschermingsniveaus: het noordelijk deel (langs de Langewijk) is aangemerkt met niveau 1 en het overige deel met niveau 0.

3.4.4 Toetsing initiatief aan gemeentelijk beleid

Het planvoornemen is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid:

  • het aantal woningen past binnen het, op grond van het gemeentelijk woningbouwprogramma, aan Dedemsvaart toegekende aantal nieuwbouwwoningen;
  • de woon- en werkfuncties in het plangebied zijn bedoeld voor lokaal niveau en waardoor mogelijkheden ontstaan voor het opstarten van nieuwe bedrijven (verhoging werkgelegenheid/leefbaarheid);
  • de bebouwing is passend in de omgeving (zie ook paragraaf 4.9.2).

Hoofdstuk 4 Milieukwaliteitseisen

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Dit deel van de toelichting gaat in op de afstemming tussen ruimtelijke ordening en de milieuaspecten.

4.2 Bodem

Inleiding

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu.

Onderzoek

Om te bepalen of de bodem van voldoende kwaliteit is voor de nieuwe functies, is een bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest; Verkennend bodemonderzoek Langewijk 43 te Dedemsvaart; projectnummer P120856; 13 december 2012).

Uit dit onderzoek blijkt, gelet op de aard en concentraties van de aangetoonde stoffen, dat er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu te verwachten zijn.


Het gehele bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van dit bestemmingsplan. 

Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.3 Water

Inleiding

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishoudkundige aspecten.


Het plangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Vechtstromen. Het beleid van dit waterschap is onder andere neergelegd in de keur (02-01-2014).


Onderzoek

In het kader van het planvoornemen is contact gezocht met het Waterschap Vechtstromen middels de digitale watertoets.

Hierbij wordt het volgende opgemerkt:

Het verhard oppervlak als gevolg van het planvoornemen neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent dat extra waterberging/compensatie niet aan de orde is. Daarnaast wordt bij de nieuwbouw gebruik gemaakt van een gescheiden rioolstelsel; het vuilwater en hemelwater worden separaat van elkaar afgevoerd.

In haar reactie heeft het waterschap een aantal uitgangspunten c.q. maatregelen benoemd met betrekking tot de omgang met het water bij het planvoornemen (onder andere ten aanzien van de riolering). Deze uitgangspunten worden betrokken in de verdere planuitwerking/planuitvoering.

De reactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 2 van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de uitvoering van het onderhavig plan.

4.4 Bedrijvigheid en milieuzonering

Inleiding

Om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen wordt gebruikgemaakt van een "milieuzonering". Deze zonering is gebaseerd op de VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) waarin voor milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn opgenomen. Deze richtafstand dient er zorg voor te dragen dat hinder wordt voorkomen bij milieugevoelige functies (zoals woningen) en dat voldoende ruimte wordt geboden aan bedrijven om hun activiteiten duurzaam voort te kunnen zetten.

Ook gelden hindercirkels vanuit de agrarische wet- en regelgeving waaronder het Activiteitenbesluit (afdeling 3.5), de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij.

Onderzoek

De directe omgeving van het plangebied, en dan met name de zijde van de Langewijk, kenmerkt zich door functiemenging. Op grond van de VNG-Brochure zijn binnen deze gebieden 'weinig milieubelastende' activiteiten toegestaan naast woningen. Tevens mogen de afstandseisen in gebieden met 'functiemenging' met één trap naar beneden worden bijgesteld. Als voorbeeld hebben zodoende bedrijven met milieucategorie 2 geen richtafstand van 30 m maar van 10 m (afstandseis milieucategorie 1).

In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele milieubelastende functies aanwezig, te weten: een bouwmaterialenhandel (noordzijde plangebied), een kantoor (oostzijde plangebied) en een uitvaartcentrum en supermarkt (noordoostzijde plangebied). Al deze functies zijn op grond van de voorgaande overweging toegestaan naast woningen. Hierdoor is geen sprake van een onevenredige hinder.

Ook de maatschappelijke activiteiten die nog plaatsvinden in het zuidelijk deel van het plangebied werken niet belemmerend voor de (nieuwe) woningen.

Daarnaast wordt met het planvoornemen ook nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De toegestane functies (dienstverlening, bedrijvigheid en instellingen van categorie 1 en 2 en maatschappelijke functies, uitgezonderd is detailhandel) zijn echter ook te scharen onder de 'weinig milieubelastende' activiteiten.

De betreffende functies hebben een richtafstand van 10 m (categorie 1), dan wel 30 m (categorie 2). Deze richtafstanden zijn lager indien de regels rond 'functiemenging' worden toegepast; respectievelijk 0 m (categorie 1) en 10 m (categorie 2). Gelet hierop is geen sprake van extra milieuhinder voor de milieugevoelige objecten in de omgeving.

Agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand; het plangebied ligt niet binnen de hindercirkels van deze bedrijven.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect milieuhinder is geen sprake van onevenredige hinder en is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

Inleiding

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen en commerciële ruimten. De Wet geluidhinder beschouwt woningen als geluidsgevoelig. Onderzocht dient te worden of de betreffende woningen getoetst moeten worden aan de Wet geluidhinder.

Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen 200 m, die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas in acht moet worden genomen. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand 250 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.


In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een aantal wegen. In het kader van dit plan zijn de Langewijk (50 km/uur), Marijkestraat (30 km/uur) en Wilhelminastraat (30 km/uur) van belang. Hoewel de Marijkestraat en Wilhelminastraat een 30 km/uur-regiem kennen, zijn deze van belang vanwege de directe ligging van de nieuwbouw langs deze wegen en hun doorgaande functie. De Oranjestraat heeft ter plaatse van het plangebied hoofdzakelijk de functie als verbindingsweg tussen de Marijkestraat en Wilhelminastraat. Deze weg is daarmee niet relevant.


Ten behoeve van de te realiseren woningen dient derhalve akoestisch onderzoek te worden verricht.

Normen
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).

Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde vaststellen tot 63 dB.

Onderzoek

Van de voorgenoemde drie wegen zijn recente verkeersgegevens beschikbaar. Deze zijn gebaseerd op verkeerstellingen en het verkeersmodel van de gemeente Hardenberg. Hierin zijn verwachte cijfers opgenomen van het jaar 2020. In onderhavig geval is uitgegaan van de (verwachte) verkeersintensiteit in het jaar 2024, de looptijd van dit bestemmingsplan. De verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel zijn daarbij doorberekend tot 2024, met een stijgingspercentage van 1,5% per jaar (2020 tot 2024).

Op grond hiervan bedraagt de verkeersintensiteit respectievelijk:

  • Langewijk 4.480 mvt/etmaal (in 2020 4.752 en in 2024 5.044);
  • Marijkestraat 119 mvt/etmaal (in 2020 112 en in 2024 119);
  • Wilhelminastraat 1.925 mvt/etmaal (in 2020 1.814 en in 2024 1.925).


Berekeningen
Met behulp van Standaard Rekenmethode II is de geluidsbelasting van de drie wegen op de woningen bepaald. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder heeft een aftrek van 5 dB van de rekenresultaten plaatsgevonden. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting van de woningen aan de zijde van de Langewijk meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting op de voorgevel van deze woningen bedraagt maximaal 52 dB. Om de woningbouw te kunnen realiseren, dient derhalve een hogere grenswaarde door het college van burgemeester en wethouders te worden vastgesteld.

In de navolgende kaart en tabel zijn de waarneempunten weergegeven inclusief de bijbehorende geluidsbelasting als gevolg van de wegen. Het gaat hierbij om gevelbelastingen inclusief de correctie op grond van artikel 110g Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0006.jpg"

  Langewijk   Wilhelminastraat   Marijkestraat  
  Geluidsbelasting in dB per bouwlaag   Geluidsbelasting per bouwlaag   Geluidsbelasting per bouwlaag  
Waar-
neempunt  
1,5   4,5   7,5   1,5   4,5   7,5   1,5   4,5   7,5  
3   51   51   51   44   45   44   nvt   nvt   nvt  
4   47   48   48   52   53   52   nvt   nvt   nvt  
5   45   46   46   53   53   53   nvt   nvt   nvt  
6   37   39   40   52   53   52   nvt   nvt   nvt  
7   25   27   28   nvt   nvt   nvt   34   35   35  
8   39   41   41   nvt   nvt   nvt   40   40   40  
9   45   46   46   nvt   nvt   nvt   40   40   40  
10   47   48   48   nvt   nvt   nvt   39   39   39  
11   51   51   51   nvt   nvt   nvt   30   30   30  
12   48   49   49   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt  
13   48   49   49   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt  
14   51   52   52   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt  
15   48   49   49   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt  
16   46   48   48   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt   nvt  

De gevel aan de zijde van de Wilhelminastraat heeft, ten gevolge van het verkeer op deze straat, een hoogste geluidsbelasting van 53 dB. Aangezien de Wilhelminastraat geen wettelijke geluidszone heeft, hoeft hiervoor geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld.

Ten slotte wordt opgemerkt dat indien de voorkeursgrenswaarde als gevolg van meerdere geluidsbronnen wordt overschreden sprake is van cumulatie van het geluid. Hiermee wordt rekening gehouden in die zin dat de cumulatie wordt betrokken bij het beoordelen van de gevelwering van de woningen.

Zowel woningen aan de Langewijk als woningen aan de Wilhelminastraat kennen een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geen enkel waarneempunt kent echter vanwege beide wegen een te hoge waarde. Gelet hierop is geen sprake van cumulatie.

In het Bouwbesluit is voor woningen een maximale binnenwaarde vastgelegd, in dit geval 33 dB. Voor de woningen met een te hoge geluidsbelasting moet in dit kader worden uitgegaan van minimaal 24 dB aan gevelwering op de voorgevel (52 + 5 - 33).

Conclusie

Met de vaststelling van hogere waarden door het college is het planvoornemen voor dit onderdeel uitvoerbaar.

4.6 Luchtkwaliteit

Inleiding

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.


NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.


Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid voor het realiseren van een drietal gebouwen in het noordelijk deel van het gebied met een woonfunctie, dan wel woon-werkfunctie. De concrete ontwikkelingen in het zuidelijk deel van het gebied zijn nog niet bekend. Wel is bekend dat het gebied een woonfunctie krijgt.

In dit onderzoek is uitgegaan van 28 woningen. Tevens is, wat betreft het noordelijk deel van het gebied, uitgegaan van een maximale benutting van de mogelijkheden voor bedrijfsfuncties, 328 m2 b.v.o. Met de voorgaande uitgangspunten is sprake van een worstcasescenario ten aanzien van het aantal ritten per etmaal.


Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (oktober 2012) is de volgende ritproductie gehanteerd:

Voor de commerciële ruimten is uitgegaan van 7,4 ritten/etmaal per 100 b.v.o. Wat betreft de woningen is een ritgeneratie gehanteerd van 7,3 ritten/etmaal (koopwoningen van het type twee-onder-een-kap).

De totale verkeersgeneratie als gevolg van het plan bedraagt daarmee 228 ritten/etmaal. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat ook het voormalige Vechtdal College het nodige autoverkeer genereerde.


Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld (versie mei 2013). Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00230-VG01_0007.jpg"


Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven.


Conclusie

Het planvoornemen is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Verkeer en parkeren

Inleiding

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de bouw van 28 woningen, alsmede de ontwikkeling van een aantal commerciële functies. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden nagegaan of de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen geen onrevenredige afbreuk doen aan de verkeerssitutie en in het bijzonder de verkeersveiligheid.

Voor de bepaling van de parkeerbehoefte worden de parkeerkerncijfers gehanteerd zoals deze door de gemeente zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormering van de gemeente Hardenberg.

Onderzoek

Het planvoornemen voorziet in een extra verkeersdruk op de omliggende wegen. Het planvoornemen zorgt, indien deze in totaliteit wordt ontwikkeld, voor 228 extra vervoersbewegingen. Het gros van de extra verkeersbewegingen wordt afgewikkeld via de Langewijk. Gelet op de huidige (en ook toekomstige) verkeersintensiteit op deze weg maakt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen slechts een gering percentage uit van het totaal aantal verkeersbewegingen op de Langewijk. De verkeerssituatie en verkeersveiligheid op deze weg zal hierdoor niet noemenswaardig wijzigen. Daarnaast zal een gering deel van de verkeersbewegingen, hoofdzakelijk ten behoeve van het parkeren, plaatsvinden op de Marijkestraat en Wilhelminastraat. Door de beperkte omvang zal dit echter nauwelijks invloed hebben op de verkeerssituatie c.q. verkeersveiligheid.

Het ontwerp van het zuidelijk deel van het plangebied is op dit moment nog niet concreet. In het planontwerp zal worden gestreefd naar een zo optimaal mogelijke verkeerssituatie en verkeersveiligheid.

Voor het planvoornemen zijn op grond van gemeentelijke Nota Parkeernormering 56 parkeerplaatsen benodigd. Voor de commerciële functies is hierbij uitgegaan van een maximum van 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. (kantoor met baliefunctie in het centrum). Voor de woningen (28 in totaal) is uitgegaan van een woning in het dure segment (in het centrum) met een maximum van 1,7 parkeerplaats per woning.Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Hiermee wordt in het plan rekening gehouden.

Conclusie

De toekomstige verkeersintensiteit is zodanig dat de verkeersveiligheid is gewaarborgd. De benodigde parkeerplaatsen zijn in voldoende mate in het plangebied aanwezig. Daarmee is het planvoornemen uitvoerbaar wat betreft de aspecten verkeer en parkeren.

4.8 Externe veiligheid

Inleiding

Landelijk beleid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (thans de Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en gedurende de looptijd van het bestemmingsplan het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen).


De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriënterende waarde).


Voor wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd geldt aanvullend een plasbrandaandachtsgebied. Binnen deze zone dient een extra afweging plaats te vinden bij de oprichting van bebouwing. Daarnaast geldt langs buisleidingen een bebouwingsvrije zone, de zogenoemde belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen tot 40 Bar en 5 m voor overige buisleidingen).

Gemeentelijk beleid

De gemeente Hardenberg heeft een Externe Veiligheidsvisie opgesteld, met daarin een gebiedstypering om een onderscheid in het veiligheidsniveau te kunnen maken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • woongebieden;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiegebieden;
  • en overige gebieden (met voornaamste bestemming buitengebied en natuurbeschermingsgebied).

Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

Voor nieuwe situaties binnen het gebiedstype 'woongebied' geldt voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen zijn binnen de contour van het plaatsgebonden risico.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat de introductie van een risicobron is toegestaan, mits invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Ook is projectie van objecten binnen het invloedsgebied toegestaan, wanneer invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig en/of buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Ten aanzien van deze aspecten zijn geen belemmeringen aanwezig voor het plangebied.

Wel worden over wegen in de omgeving van het gebied gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit betreft onder meer de Langewijk die onderdeel is van gemeentelijke routering voor gevaarlijke stoffen. Gelet op onder meer de aard en omvang van het aantal transporten worden geen planologische beperkingen op het plangebied gelegd.

Ook over de N377 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg ligt echter op een dusdanige afstand (meer dan 250 m) dat geen belemmeringen aanwezig zijn.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Inleiding

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta c.q. het Verdrag van Malta gesloten. De bedoeling van het verdrag is dat archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk beschermd worden door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) welke in 2007 van kracht is geworden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem bevinden.

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.

Onderzoek

Op grond van de archeologische beleidskaart is het plangebied gekarteerd als 'Geen onderzoek (ontgraving)'.

Gelet op de bodemingrepen die reeds hebben plaatsgevonden in het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht. Mochten onverhoopt toch archeologische resten binnen het plangebied worden aangetroffen, dan geldt krachtens de Monumentenwet 1988 een meldingsplicht.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie bestaan geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Conform het Besluit ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen het aspect cultuurhistorie te worden beschouwd c.q. rekening mee te worden gehouden.

Onderzoek

Het plangebied ligt aan de Langewijk. Dit vroegere kanaal is in de loop van de twintigste eeuw gedempt. Van oudsher is langs dit kanaal bebouwing aanwezig. De oorspronkelijke bebouwing is echter grotendeels verdwenen. Ook rond het plangebied is dit het geval; het betreft voornamelijk nieuwbouw. De nieuwbouw zoals beoogd met het planvoornemen sluit aan bij de uitstraling van de bebouwing in de omgeving. Dit is onder meer terug te vinden in de rooilijn. Hiermee blijft de structuur van het bebouwingslint behouden c.q. wordt hersteld aangezien de schoolbebouwing afwijkt van deze structuur.


Ten slotte wordt opgemerkt dat in het plangebied geen monumentale en/of cultuurhistorische bebouwing aanwezig is.


Conclusie

Met het planvoornemen wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.10 Flora en fauna

Inleiding

Ter bescherming van de flora en fauna is diverse wet- en regelgeving vastgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

De relevante wet- en regelgeving op het gebied van de soortenbescherming betreft de Flora- en faunawet en het Besluit Rode lijsten flora en fauna.

Onderzoek

Om te bepalen of het planvoornemen effecten heeft op de natuurwaarden in en rond het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (BügelHajema Adviseurs; Advies Natuurwaarden herontwikkelingslocatie Vechtdal College; projectnummer 115.00.16.54.00; 24 maart 2014).

Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen geen negatieve effecten heeft op beschermde gebieden. Hiermee treden geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Wat betreft de beschermde soorten is gebleken dat van de soortgroep vleermuizen een onvoldoende beeld is ontstaan. Ten aanzien van vleermuizen was daarom nader onderzoek gewenst.

Het aanvullend onderzoek om de aanwezigheid van beschermde vleermuizen aan te tonen dan wel uit te sluiten, heeft plaatsgevonden in de zomer en het najaar van 2014. Het aanvullend onderzoek bestond uit vier veldinventarisaties in de nachtelijke uren (BügelHajema Adviseurs; Onderzoek vleermuizen herontwikkelingslocatie Vechtdal College te Dedemsvaart, projectnummer 115.00.16.54.01.00; 16 oktober 2014).

Uit het onderzoek kwam naar voren dat er in het hoge deel van het schoolgebouw (twee bouwlagen) verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Deze verblijfplaatsen zijn op basis van de Flora- en faunawet het gehele jaar rond beschermd, dus ook als ze tijdelijk niet worden bewoond. Door sloop van het gebouw gaan de verblijfplaatsen verloren. Dit is in strijd met artikel 11 van de Flora- en faunawet. Bij het onzorgvuldig uitvoeren van de werkzaamheden kunnen tevens individuen van gewone dwergvleermuis worden verwond en/of gedood. Het verwonden en/f doden van individuen is in strijd met artikel 9 van de Flora- en faunawet. Met betrekking tot de hierboven genoemde verbodsovertredingen dient een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

Naast de verblijfplaatsen van vleermuizen zijn er aan de noordgevel van het hoge gedeelte van het gebouw vier gierzwaluwnestkasten aangetroffen, waarvan er twee ook daadwerkelijk in gebruik zijn als nestplaatsen. Nestplaatsen van gierzwaluw zijn, net als verblijfplaatsen van vleermuizen, het gehele jaar rond beschermd. Het is wel mogelijk om een nestkast naar een locatie in de directe omgeving te verplaatsen die eveneens geschikt is. Dit wordt niet gezien als een overtreding (van artikel 11) van de Flora- en faunawet. Dit dient wel buiten het broedseizoen van de gierzwaluw (broedseizoen mei tot en met augustus) plaats te vinden.

Het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van dit bestemmingsplan. Het aanvullend vleermuizenonderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Uit het onderzoek naar de effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat, behoudens de soortgroep vleermuizen, de aanwezige natuurwaarden geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt opgemerkt dat de nestkasten van de gierzwaluw buiten het broedseizoen naar een geschikte locatie in de directe omgeving zullen worden verplaatst.

Ten aanzien van de vleermuizen zal een ontheffingsaanvraag worden aangevraagd. Het bestemmingsplan zal pas worden vastgesteld als er zicht is op een ontheffing of als duidelijk is dat er geen ontheffing hoeft te worden verleend. Op dat moment mag worden aangenomen dat het bestemmingsplan ook op dit punt uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012).

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel is de omschrijving opgenomen van een aantal begrippen, die in de regels zijn gebruikt.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe bij de toepassing van de regels metingen en berekeningen plaatsvinden.

5.3 Bestemmingsregels

Aan het plangebied is de bestemming Gemengd toegekend, zodat aangesloten wordt bij de vastgestelde omliggende bestemmingsplannen voor de kern Dedemsvaart. In het plangebied mogen maximaal 28 woningen worden gerealiseerd. Door middel van een aanduiding in de verbeelding 'dienstverlening' en 'bedrijf' is bepaald dat de benedenverdieping van de bebouwing langs de Langewijk ook kan worden benut voor dienstverlening, bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij de regels gevoegde Staat van bedrijven. Het maximum vloeroppervlak ten behoeve van commerciële functies (dienstverlening en bedrijven) bedraagt 328 m² b.v.o. (bruto vloeroppervlak). Aanvullend wordt opgemerkt dat detailhandel ter plaatse is uitgesloten.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De hoofdgebouwen mogen daar waar de aanduiding 'aaneengebouwd' is opgenomen aaneengebouwd worden opgericht, met dien verstande dat voor de gronden die niet zijn voorzien van deze aanduiding, geldt dat de hoofdgebouwen met een maximum van drie blokken in een aaneengesloten bouwvorm mogen worden gebouwd.

De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 11 m bedragen.

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen zijn in de regels nadere eisen aan de maatvoering gesteld.


Ook wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande gebouwen tijdelijk te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen. Hiervoor geldt dat in afwijking van de bouwregels die gelden voor wonen, dienstverlening en bedrijven, dat de bestaande maatschappelijke voorzieningen in de bestaande gebouwen, in de bestaande hoofdvorm, met bijbehorende bestaande maatvoering tevens toegestaan.

5.4 Algemene regels

Artikel 7 - Anti-dubbeltelregel

Dit artikel heeft betrekking op het niet mogelijk maken van dubbele bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 8 - 9 Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

Deze artikelen geven aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken. Het gaat om een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

Artikel 10 - Afstemmen APV en evenementen, uitsluiten seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Wel moet men over een evenementenvergunning beschikken.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 en 12 Overgangsrecht en slotregel

Deze artikelen bevatten een aantal standaard bepalingen, onder meer met betrekking tot het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 juni 2014 tot en met 29 juli 2014 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreactie binnengekomen.

Vooroverleg

Op 7 januari 2013 heeft de gemeente Hardenberg een convenant gesloten met de provincie Overijssel. Daarin is afgesproken dat plannen welke niet in strijd zijn met het provinciale ruimtelijke beleid niet meer aan de provincie worden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het ontwerpbestemmingsplan zal wel aan de provincie kenbaar worden gemaakt.

Gelet op het feit dat sprake is van een plan welke geen impact heeft op de omgeving is besloten om af te zien van het voeren van vooroverleg met het Waterschap. Het ontwerpbestemmingsplan zal wel aan het waterschap kenbaar worden gemaakt.

Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Vanaf woensdag 22 oktober 2014 tot en met 2 december 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Dedemsvaart, Langewijk 43" ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.


De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling.


Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen. Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Voor het bestemmingsplan dat nu voorligt zijn tussen de gemeente en de ontwikkelaar in een exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) afspraken gemeekt over de uitvoering en de kosten. Daarom is de opstelling van een exploitatiepan niet nodig.