direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Balkbrug, Molenweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Molenweg 4 te Balkbrug is een supermarkt gevestigd. Ten oosten van de supermarkt ligt een braakliggend perceel. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande supermarkt te slopen en op het naastgelegen braakliggende perceel een nieuwe supermarkt te realiseren. Ter plaatse van de bestaande supermarkt zal het parkeerterrein behorend bij de nieuwe supermarkt worden gerealiseerd.

Ter plaatse van de nieuw te bouwen supermarkt geldt al een passende bestemming, echter is de beoogde supermarkt deels buiten het bouwvlak gesitueerd. Daarom dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Molenweg 4, in het centrumgebied van Balkbrug. De indicatieve begrenzing van het plangebied wordt met de rode omlijning weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK Viewer)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Balkbrug, Molenweg 4” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de bestaande supermarkt geldt het bestemmingsplan "Balkbrug". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 12 maart 2013. Ter plaatse van de locatie van de beoogde supermarkt geldt de bestemming 'Balkbrug - Zuidoost'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 19 juni 1997. Tot slot geldt ter plaatse van het gehele plangebied het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg". Dit bestemmingsplan is op 17 juli 2018 vastgesteld.

In afbeelding 1.2 en afbeelding 1.3 zijn uitsneden van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Balkbrug" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Balkbrug-Zuidoost" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Bestemminsgplan "Balkbrug"

Op basis van het bestemmingsplan "Balkbrug" kent het plangebied de bestemming 'Centrum'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, detailhandel, kantoren, bedrijven in categorie 1 en 2 van de bij de regels opgenomen staat van bedrijven, educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport, recreatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening. Daarbij zijn tevens verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Er is geen bouwvlak opgenomen, zodat het gehele plangebied in feite bebouwd mag worden.

Tevens geldt in een zeer klein deel van het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Bestemmingsplan"Balkbrug-Oost"

Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Centrumvoorzieningen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor detailhandel, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Er is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de gebouwen dienen te worden gesitueerd.

1.4.3 Strijdigheid

De bouw van de supermarkt en de realisatie van bijbehorend parkeerterrein is planologisch in overeenstemming met de gebruiksregels van beide bestemmingsplannen. Ter plaatse van de beoogde supermarkt is echter een bouwvlak gelegen, waarbinnen de beoogde supermarkt niet passend is.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient ter plaatse van het gehele plangebied een actuele centrumbestemming opgenomen te worden, waarbinnen de bouwmogelijkheden voor de supermarkt passend zijn.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het centrumgebied van de kern Balkbrug. De functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich met name door centrumfuncties en woonfuncties. Het plangebied ligt op de hoek van het kruispunt van de N377 met de Ommerweg.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de N377, aan de oostzijde door een centrumfunctie (de Welkoop), aan de zuidzijde door de Molenweg met daarachter woongebied en aan de westzijde door de Ommerweg.

Het plangebied zelf betreft het perceel van de bestaande supermarkt met een naastgelegen braakliggend perceel. Op het perceel van de supermarkt staat de supermarkt zelf. Aan de west- en zuidzijde ligt het bijbehorend parkeerterrein. Het terrein ten oosten van de supermarkt is braakliggend en overwegend begroeid met gras.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn straatbeelden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK Viewer)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied gezien vanaf de N377 (Bron: Google streetview)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld huidige situatie gezien van de Molenstraat (Bron: Google Streetview)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling gaat uit van het slopen van de bestaande supermarkt en het bouwen van een nieuwe supermarkt op het naastgelegen braakliggende perceel. De nieuw te bouwen supermarkt krijgt een oppervlakte van circa 1.700 m2 en bestaat uit twee verdiepingen. De eerste verdieping krijgt een hoogte van circa 4,5 meter. Daar waar er twee verdiepingen komen, bedraagt de bouwhoogte 8,6 m.

Op de begane grond komt de supermarkt, deze heeft een vvo van circa 1.400 m2. Daarnaast komt er een magazijn en een slijterij, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 300 m2. Op de verdieping wordt 150 m2 gerealiseerd voor een kantine, een terras, kantoor, spreekkamer en overige facilitaire ruimten (ict-ruimte, bergruimte, sanitair).

Op de plaats van de huidige supermarkt wordt een parkeerterrein aangelegd. In totaal worden er rondom de supermarkt 92 parkeerplaatsen aangelegd. Het terrein wordt op meerdere plaatsen ontsloten. De ontsluiting voor het laden- en lossen is aan de zuidzijde, langs het magazijn en aansluitend op de Molenweg gesitueerd. Voor het parkeerterrein komen drie ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer. Twee aan de zuidzijde op de Molenweg en één ontsluitend op de Ommerweg. Ook komt er een aparte fietsontsluiting, aansluitend op het fietspad langs de N377.

Tot slot komt er vlakbij de westelijke ingang van het parkeerterrein een opstelplaats voor een foodtruck/paviljoen. Het gaat om een gebouw van maximaal 100 m2 en een hoogte van maximaal 3 m.

Belangrijk om te vermelden is dat op het moment van schrijven de N377 ter plaatse van de kruising wordt geherstructureerd. De N377 wordt ter plaatse van de kruisig ondertunneld en er komen aparte uitvoegstroken. Met de plannen voor de supermarkt is hiermee reeds rekening gehouden.

In afbeelding 2.4 en 2.5 zijn uitsneden van de gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.4: Impressie gewenste ontwikkeling (Bron: Korfker architecten)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.5: Impressie gewenste ontwikkeling (Bron: Korfker architecten)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierin is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Hardenberg is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten: "weinig stedelijk gebied" voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. De gehele kern Balkbrug wordt aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

Ten aanzien van overige functies, zoals supermarkten, wordt aangesloten bij de CROW-publicatie. Voor deze functies wordt de bijbehorende minimale CROW norm gehanteerd voor het gebied weinig stedelijk en het betreffende gebiedskenmerk.

Naast de supermarkt wordt er tevens een kleinschalige horecavoorziening gerealiseerd. Het gaat om een voorziening met een maximum oppervlakte van 100 m2. Een dergelijke voorziening kan het beste vergeleken worden met de functie 'café/bar/cafetaria'.

Samenvattend wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Functie: fullservice-supermarkt en café/bar/cafetaria;
  • Ligging: rest bebouwde kom;
  • Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk;
  • Parkeernorm: minimale parkeernorm op basis van de bandbreedte.
2.3.2 Parkeren
2.3.2.1 Autoparkeren

In dit geval gaat het om een supermarkt van circa 1850 m2 bvo (1700 m2 op de begane grond en 150 m2 bvo op de verdieping). Op basis van de voorgenoemde uitgangspunten geldt voor een fullservice-supermarkt een parkeernorm van 3,1 parkeerplaatsen per 100 m2. Dit maakt in totaal (18,5*3,1 = 57,35 (afgerond 58) parkeerplaatsen. Voor de horecavoorziening van 100 m2 geldt een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen. De totale behoefte bedraagt hiermee 65 parkeerplaatsen.

In dit geval worden en in zijn totaliteit 92 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is er ruim voldoende parkeermogelijkheid en wordt voldaan aan de parkeernota.

2.3.2.2 Fietsparkeren

In de gemeentelijke parkeernota zijn cijfers opgenomen voor fietsparkeren. Voor een supermarkt geldt binnen de bebouwde kom een kencijfers van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Dit maakt in totaal (18,5*2,1) = afgerond 39 parkeerplaatsen voor fietsen. In dit geval worden er 44 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm ten aanzien van fietsparkeren.

2.3.3 Verkeersgeneratie

In dit geval gaat het om de herbouw van een supermarkt. De nieuwe supermarkt is qua bvo niet groter dan de huidige supermarkt. Bovendien is het planologisch mogelijk om op het braakliggend perceel een nieuwe functie te realiseren en de bestaande supermarkt te behouden. Dit zou een hogere verkeersgeneratie opleveren dan in de huidige plannen beoogd is. Planologisch gezien is er dan ook in het geheel geen sprake van een extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling.

De ontsluiting van de supermarkt en de locatie voor het laden- en lossen is in nauw overleg met de gemeente afgestemd. Zo worden er meerdere ontsluitingen gerealiseerd, zodat het verkeer wordt verspreid. De omliggende verkeersstructuur is van voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie te verwerken. Ook komt er een aparte ontsluiting voor zowel het laden- en lossen als voor voetgangers en fietsen. Opgemerkt wordt dat door de herontwikkeling van het kruispunt Ommerweg/N377 de verkeersveiligheid aanzienlijk wordt verbeterd. Tot slot wordt opgemerkt dat alle ontsluitingen op een veilige wijze ingericht worden. Het aspect verkeersgeneratie vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 5. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 6. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 7. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In voorliggend geval is er planologisch gezien in zijn geheel geen sprake van een extra ruimtebeslag. De bestaande supermarkt wordt gesloopt en herbouwd, waarbij de oppervlakte nagenoeg gelijk blijft. Op basis van het huidige planologische regime is het mogelijk ter plaatse van de huidige supermarkt de bebouwing te behouden én ter plaatse van het braakliggend perceel op basis van het bestemmingsplan "Balkbrug-Zuidoost' binnen het bouwvlak een centrumfunctie (o.a. detailhandel) te realiseren. Planologisch gezien is er daarmee in zijn geheel geen sprake van extra ruimtebeslag op de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.2 en artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In dit geval gaat het om de herbouw van een bestaande supermarkt. De supermarkt bediend met name de lokale bevolking van de kern Balkbrug. Het gaat daarmee om een stedelijke voorziening die voldoet aan de lokake behoefte. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het principe van concentratie.

Artikel 2.4.2 Kernwinkelgebieden

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.4.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

In voorliggend plan wordt geen nieuwe detailhandel gerealiseerd. De bestaande detailhandel ter plaatse wordt gecontinueerd in een nieuw pand. Door de herbouw wordt voor de supermarkt een nieuwe toekomstbestendig gebouw gerealiseerd. Tevens wordt een passende functie gevonden voor het nu nog braakliggende terrein, nu het gehele terrein voor de supermarkt wordt aangewend. De supermarkt ligt in het centrum, en daarmee het kernwinkelgebied van Balkbrug. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het artikel 2.4.2: kernwinkelgebieden.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied indicatief met rode omlijning is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerk' is ruimte voor een mix aan voorzieningen bedoeld voor de lokale behoefte. In dit geval is er sprake van een voorziening voor de lokale behoefte. Door de herstructurering wordt het gebied vitaal en aantrekkelijk gehouden. Tevens wordt het nieuwe pand duurzamer gebouwd dan het oude pand. Hiermee wordt bijgedragen aan de energietransitie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag”, "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" en "Laag van beleving" wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er op het plangebied geen kenmerken vanuit deze specifieke lagen van toepassing zijn.

1. De “Stedelijke Laag”

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met drie gebiedstypen: 'Historische centra binnensteden', 'Bebouwingsschil 1900-1955' en 'Woonwijken 1955-nu'. In dit geval ligt het plangebied slechts voor een zeer klein deel binnen 'Bebouwingsschil 1900-1955'. Deze laag is daarom buiten beschouwing gelaten. In afbeelding 3.3 is dit weergegeven. Het plangebied is met rode omlijning indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.3 De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

Historische centra, binnensteden

De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt.

Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.

Woonwijken 1955-nu

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de Stedelijke laag”

De gewenste ontwikkeling draagt bij aan het vitaal houden van het centrum van Balkbrug en sluit aan bij de herstructurering van nabijgelegen kruispunt. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Stedelijke laag'.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.1.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente. In de toekomstvisie worden drie programmalijnen gehanteerd: wonen, werken en welzijn. In dit geval is de programmalijn 'wonen' van toepassing.

Wat betreft de programmalijn 'wonen' dient te worden vermeld dat er in deze programmalijn niet uitsluitend wordt ingegaan op het wonen zelf, maar ook op de zaken die een omgeving tot een goede woonomgeving maken: de voorzieningen. Hierna wordt op de programmalijn ingegaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de visie van de gemeente op 'wonen' en op 'voorzieningen'.

3.3.1.2 Programmalijn 1: Wonen

Voorzieningen

In de toekomstvisie geeft de gemeente aan dat voorzieningen in de kernen belangrijk zijn. Voorzieningen leveren een bijdrage aan het met plezier wonen, werken en recreëren. De behoefte aan voorzieningen in de eigen kern is groot. Zeker in tijden van vergrijzing zijn zorg en onderlinge hulp van groot belang voor de leefbaarheid van de kernen.

Ten aanzien van de kleine kernen geeft de gemeente aan dat de inwoners zelf bepalen welke voorzieningen er in hun kern aanwezig moeten zijn. Kwaliteit is belangrijk, maar wordt voornamelijk door niet-gemeentelijke regelgeving bepaald. De gemeente zal geen extra eisen stellen en zo ruimhartig mogelijk omgaan met bestaande regelgeving.

Particulier initiatief en private verantwoordelijkheid zijn hierbij de leidraad. De inspanning vanuit de eigen bevolking zal juist in kleine kernen extra groot moeten zijn, omdat getalsmatig het draagvlak klein is. Actieve inwoners en een stimulerend Plaatselijk Belang worden door de gemeente als van onschatbare waarde beschouwd. De liefde en betrokkenheid bij de eigen kern en eigen ontmoetingsplek is de beste drager om deze voorzieningen in stand te houden. De gemeente zal waar mogelijk een beperkte financiële bijdrage leveren aan de oprichting van een voorziening en planologische medewerking verlenen, als de gemeenschap zelf voor de exploitatie en beheer zorgdraagt.

Tot slot worden in de toekomstvisie concreet ten aanzien van het programma 'wonen' de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • bouwen op basis van behoefte;
  • bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • verbeteren woon en ondernemersklimaat;
  • bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving.
3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023'

Met dit initiatief wordt aangesloten bij het uitgangspunt van de gemeente dat particulier initiatief de leidraad moet zijn. Door de nieuwbouw van de supermarkt wordt de leefbaarheid van Balkbrug versterkt. Met het initiatief wordt ook aangesloten bij de doelstelling om het ondernemersklimaat te verbeteren. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de toekomstvisie.

3.3.2 Detailhandelsstructuurvisie Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De detailhandel verandert snel en structureel. Deze dynamiek in het winkellandschap is ook merkbaar in de gemeente Hardenberg. Omzetten en bezoekersaantallen lopen terug en de leegstand is toegenomen. Maar Hardenberg staat niet stil, integendeel, er wordt volop gewerkt aan compacte en aantrekkelijke winkelvoorzieningen, zowel in de grote als in de kleinere kernen. Eind november 2015 tekende Hardenberg de ’retaildeal’ met het ministerie van Economische Zaken, in september 2015 werd het actieplan centrum Hardenberg gepresenteerd en momenteel wordt het actieplan centrum Dedemsvaart afgerond. Een van de benoemde acties in de actieplannen is het opstellen van een detailhandelsstructuurvisie (vastgesteld op 4 juli 2017). De vorige detailhandelsstructuurvisie dateerde uit 2002 en was sterk achterhaald gezien de ontwikkelingen in de branche. De nieuwe visie moet het antwoord zijn op het realiseren van compacte centrumgebieden.

De verschillende winkelgebieden in de gemeente Hardenberg hebben elk een eigen profiel en functie. De afstanden tussen de diverse kernen zijn soms vrij groot. Naast een economische functie, hebben de (centrum)winkelgebieden ook een belangrijke maatschappelijke functie (leefbaarheid). De belangrijkste uitdaging voor de gemeente Hardenberg is inzicht te krijgen in een toekomstbestendige detailhandelsstructuur en acties en maatregelen niet alleen voor de overheid, maar ook voor ondernemers en eigenaren, om die structuur gezamenlijk te realiseren. De kansrijke (delen van) winkelgebieden moeten elkaar aanvullen en een optimale spreiding over de gemeente hebben. Centrumgebieden moeten worden gecompactiseerd en kansarme locaties/delen zullen moeten worden getransformeerd naar andersoortige functies. Het onderscheidend vermogen (branding) vormt hierbij een belangrijk aspect.

3.3.2.2 Uitwerking kleine kernen

Algemeen

De kleine kernen vragen om nadere aandacht in de detailhandelsstructuurvisie. Dat zijn Balkbrug, Bergentheim, de Krim, Gramsbergen en Slagharen. Primair is het de ambitie om in deze kernen de boodschappenfunctie vast te houden gericht op het eigen draagvlak. Hiermee wordt voorzien in

een goede spreiding van de boodschappenfunctie over de gemeente. In de dorpen kan ook worden ingespeeld op andere doelgroepen zoals toeristen en passanten, maar de focus voor het detailhandelsbeleid ligt op het behoud van een supermarkt en de concentratie met complementaire

functies. De opgave is echter groter als er sprake is van een ruimere bewinkeling en het eigenlijk

de ambitie is om te beschikken over een aantrekkelijk dorpshart met een concentratie van allerlei

(basis)voorzieningen. Dat verdient een brede aandacht met voorzieningen als het basisonderwijs,

zorg en een sociaal-maatschappelijke functie. Dat geldt natuurlijk ook voor de horeca en de

diensten.


De aanpak van de leegstand, het voorkomen ervan en de bedrijfsopvolging bij het lokale MKB zijn

belangrijke items die in ieder dorp spelen. Transformatie naar andere functies dan detailhandel is

net als in Hardenberg en Dedemsvaart ook in de kleine kernen een aandachtspunt. Het beperkte

draagvlak en de afhankelijkheid van ondernemers die hier al jaren en soms al generaties gevestigd

zijn, liggen hieraan ten grondslag. Samenwerking is dan belangrijk om een antwoord te hebben op

mogelijke kansen en op onvoorziene ontwikkelingen om het voorzieningenniveau op peil te

houden. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 4) is daarom het invoeren van een periodiek

overleg tussen vertegenwoordigers van de verschillende winkelgebieden en de gemeente als

instrument opgenomen gericht op de kleine kernen.

Balkbrug

Balkbrug beschikt over ruim 40 verkooppunten en 20 detailhandelszaken. In Balkbrug is het

meeste detailhandelsaanbod in het centrumgebied gevestigd. Het aanbod ligt verspreid langs de verkeersassen Ommerweg / Molenweg, Zwolseweg, Coevorderweg en Meppelerweg. Het aanbod is

daardoor goed zichtbaar en bereikbaar maar er is geen sprake van een aantrekkelijk winkelgebied.

De winkels, de horeca en de diensten moeten het met name hebben van de eigen aantrekkingskracht en de eigen (vaste) klantenkring. Voor doelgerichte functies als In/om het Huis dat goed vertegenwoordigd is, is dat geen probleem. Voor kleinere dagelijkse en niet-dagelijkse winkel verdient concentratie de duidelijke voorkeur. De leegstand is met vijf panden het grootst van alle vijf de dorpen. Dat mag geen negatieve effecten hebben op de overige bewinkeling.

3.3.2.3 Toetsing initiatief aan de detailhandelsstructuurvisie Hardenberg

Voorliggende ontwikkeling sluit aan bij het streven naar een concentratie van complementaire functies in de kleine kerken. De focus in de kleine kernen ligt op het behoud van de supermarkten. Door het realiseren van een nieuw pand voor de supermarkt wordt hierop aangesloten, aangezien de toekomstbestendigheid van de supermarkt wordt vergroot. Ook wordt door deze ontwikkeling aan een braakliggend perceel een passende functie gegeven, wat zorgt voor een forse impuls van de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Welstandsnota
3.3.3.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 2. Criteria ter plaatse van welstandsniveau 2 zijn onder meer:

  • De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te versterken;
  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving;
  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit, maar is passend in het straatbeeld;
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel;
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van gevelelementen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd;
  • Uitgangspunt is het kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst;
  • In het centrum is het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke niet toegestaan;
3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Toetsing van de definitieve bouwplannen aan de Welstandsnota vindt plaats bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van welstand.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval zijn de aspecten rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai niet van belang aangezien er geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt.

Opgemerkt wordt dat in paragraaf 4.5 wordt getoetst aan de effecten (waaronder het aspect geluid) van de supermarkt op het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan, mits de hogere waarden worden verleend en de vereiste gevelmaatregelen worden uitgevoerd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.2.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Kruse ter plaatse van het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 1 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

4.2.3 Conclusie

Verkennend bodemonderzoek

  • De bovengrond BG I is licht verontreinigd met lood;
  • De bovengrond BG II is licht verontreinigd met lood en PAK;
  • De bovengrond BG III is licht verontreinigd met PAK;
  • De bovengrond BG IV is licht verontreinigd met minerale olie en PAK;
  • Boring 28 (0.4-0.9) is licht verontreinigd met kobalt, kwik, molybdeen, nikkel, minerale olie en PCB en sterk verontreinigd met koper, lood, zink en PAK;
  • MM FF (mengmonster fijne fractie( - 01 is niet asbesthoudend;
  • MM FF - 02 is niet asbesthoudend;
  • MM FF - 03 is niet asbesthoudend;
  • De ondergrond OG I is niet verontreinigd;
  • De ondergrond OG II is niet verontreinigd;
  • Het grondwater in peilbuis 21 is licht verontreinigd met barium, kwik en zink.

Nader bodemonderzoek

  • Boring 28 (0.9-1.3) is licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • Boring 101 (0.4-0.65) is licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • Boring 102 (0.4-0.9) is licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • Boring 103 (0.5-1.0) is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK.

Conclusie en aanbevelingen

Verkennend bodemonderzoek

De bovengrond BG I, BG II, BG III, BG IV en het grondwater in peilbuis 1 zijn (zeer) licht verontreinigd. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. De ondergrond (OG I en OG II) is niet verontreinigd. Boring 28 (0.4-0.9) is licht tot sterk verontreinigd. De sterk verhoogde gehalten gaven aanleiding voor een nader bodemonderzoek. De mengmonsters MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 zijn niet asbesthoudend.

Nader bodemonderzoek

Uit de analyseresultaten blijkt dat de afperking van de sterke verontreiniging met barium, koper, lood, zink en PAK in voldoende mate heeft plaatsgevonden. De monsters ten behoeve van de verticale afperking en de horizontale afperking zijn niet of licht verontreinigd met één of meer van de onderzochte metalen en PAK.


Op basis van de beschikbare gegevens wordt de omvang van de sterke verontreiniging geschat op circa 15 m3 (circa 30 m2 x 0.5 meter). Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, aangezien het omvangscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden. Er zijn bij het huidig gebruik geen blootstellingsrisico’s, omdat de sterke verontreiniging zich onder een aaneengesloten verhardingslaag bevindt (met daaronder zintuiglijk schoon ophoogzand en een puinfundatie). Sanering van de sterk verontreinigde grond is noodzakelijk met het oogpunt op de toekomstige herontwikkeling.


De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of worden verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag.

Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden te worden opgesteld, dat aan het bevoegd gezag (gemeente Hardenberg) dient te worden voorgelegd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de zwarte omlijning indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat in de nabijheid van het plangebied enkele risicobronnen aanwezig zijn. Allereerst wordt gesteld dat er met dit bestemmingsplan geen sprake is van een verhoging van de personendichtheid. Op basis van het nu geldende planologische regime is immers reeds een supermarkt mogelijk. Dit bestemmingsplan is puur noodzakelijk omdat de beoogde supermarkt niet past in het bouwvlak. Er is daarom planologisch gezien geen sprake van een verhoging van het groepsrisico en ook geen verhoging van het plaatsgebonden danwel groepsrisico. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel samengevat op nabijgelegen risicobronnen:

Tankstation (LPG)

200 meter ten oosten van het plangebied ligt een tankstation en een garagebedrijf waar tevens LPG wordt doorgezet. Voor de functie geldt een pr-contour van 25 meter en een zone van 150 meter waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico benodigd is. Het plangebied ligt buiten deze zone.

Ammoniakopslag

Op 200 meter te noordoosten van het plangebied ligt een bedrijf waar ammoniak wordt opgeslagen. Voor het bedrijf geldt geen contour voor het plaatsgebonden risico en geen zone waarbinnen verantwoording van het groepsrisico nodig is.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het centrumgebied van Balkbrug dat wordt gekenmerkt door diverse centrumfuncties. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel staan bijbehorende richtafstanden weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling
4.5.3.1 Algemeen

In voorliggend geval ligt het plangebied in het centrum van Balkbrug. Het plangebied wordt daarmee geclassificeerd als 'gemengd gebied'. Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Voor een supermarkt geldt op basis van ligging in het gemengd gebied enkel een richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar. Voor de overige aspecten geldt geen richtafstand.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies betreffen de ten zuiden van het plangebied gelegen woningen (aan de overzijde van de Molenweg).

Planologisch gezien grenst de bestemming voor de woningen (Woongebied - 1) direct aan het plangebied. In de feitelijke situatie ligt er tussen de woningen en het plangebied de Molenweg, met daarlangs bermen en een parkeerstrook. Dit heeft een gezamenlijke breedte van circa 10 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat de indeling van het woongebied wordt veranderd (omdraaien woningen en de straat) waardoor niet aan de afstand kan worden voldaan. Aanvullend wordt gesteld dat er in de supermarkt geen sprake is van risicobronnen of opslag van gevaarlijke stoffen.

Ten aanzien van geluid bedraagt de richtafstand 0 meter. Er kan echter wel enige geluidshinder ontstaan als gevolg van de supermarkt. Het gaat dan met name om het parkeren en laden- en lossen. Ten aanzien van dit punt wordt echter gesteld dat dit functies zijn die in de huidige situatie reeds worden uitgevoerd. De situering van het parkeren en laden- lossen komt niet dichterbij de woningen dan in de huidige situatie reeds het geval is. Ook is er geen sprake van een intensivering, aangezien de supermarkt qua grootte nagenoeg gelijk blijft. Daarnaast wordt gesteld dat er planologisch gezien geen sprake is van wijzigingen, aangezien de supermarkt (en andere geluidsbelastende functies) reeds mogelijk zijn op basis van het huidige planologisch regime.

Tot slot dient te worden vermeld dat op basis van dit bestemminsplan naast een supermarkt ook andersoortig detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 2 mogelijk zijn. Dit zijn functies dit ter plaatse van de huidige supermarkt reeds mogelijk zijn. Voor functies in categorie 2 geldt in gemengd gebied een maximale richtafstand van 10 meter. Zoals hiervoor gesteld, wordt dit feitelijk gehaald. Bovendien zijn functies in milieucategorie 1 en 2 zodanig weinig milieubelastend dat deze over het algemeen goed in een woonomgeving in te passen zijn.

Samenvattend wordt gesteld dat er ter plaatse van omliggende milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Het bestemmingsplan maakt geen milieugevoelige functies mogelijk. Een supermarkt is geen gevoelige functie. Er is dan ook geen sprake van een belemmering voor omliggende functies.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 8,7 kilometer.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.


Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.

Hierna wordt op de belangrijkste conclusie van het onderzoek ingegaan. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen ten noordoosten van het plangebied aan de andere zijde van het stadscentrum langs de Vecht. De afstand bedraagt circa 400 meter. Gelet op deze afstand en de tussenliggende stedelijke functies zijn geen negatieve effecten op het NNN te verwachten. Geconcludeerd wordt dan ook geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.6.3 Soortenbescherming
4.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.6.3.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggende ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.

Op basis van de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats en bezet een amfibie er een (winter)rustplaats Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en er nestelen geen vogels in het plangebied.

Als gevolg van het verwijderen opgeslagen goederen, rommel en bouwmaterialen en het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.6.4 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied geldt slechts voor een zeer klein deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor gronden met deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 275 m2. Ter plaatse van de dubbelbestemming zijn geen bodemingrepen groter dan 275 m2 beoogd.

Voor het overgrote deel van het plangebied geldt geen dubbelbestemming. Hier is geen sprake van een archeologische waarde. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege worden gelaten.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie plangebied
4.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van een supermarkt. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.6.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

4.8.3 Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen

ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD)

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is. Dit houdt in dat de RO adviseur van het waterschap is betrokken bij de planvorming.

Het waterschap heeft op d.d. 2 april een reactie gegeven. In de volgende paragraaf zijn de uitgangspunten uit de reactie van het waterschap uitgewerkt in een waterparagraaf.

5.2.3 Wateraspecten

In dit geval is er sprake van een toename aan verharding. Het water wordt daarom via infiltratiemogelijkheden rondom de randen van het parkeerterrein geinfiltreerd. Tevens wordt er een wadi aangelegd ten noorden van de westelijke ingang. Aan de bergingseisen van het waterschap zal worden voldaan. Het vuilwater zal via het riool worden afgekoppeld.

Watersysteem

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van oppervlaktewater. Er is dan ook geen sprake van het dempen van wateren. Wel wordt er water gegraven, om zo te voorzien in voldoende infiltratiemogelijkheden van het hemelwater. Het gaat echter niet om werkzaamheden aan watergangen in beheer bij het waterschap, waarmee er geen sprake is van een vergunningplicht.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Om dit water op te vangen, wordt onder andere een wadi gegraven en worden langs en tussen de parkeerplaatsen groenstroken gerealiseerd. In afbeelding 5.1 is het groen en de wadi in de nieuwe situatie weergegeven. Met de compensatienormen die benodigd zijn als gevolg van extra verharding is bij het ontwerp rekening gehouden.

Het hemelwater en afvalwater wordt gescheiden afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00175-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.1: Inrichting groen supermarkt (Bron: Korfker architecten)  

Waterkwaliteit

Zoals gesteld wordt het hemelwater gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Met de bouw wordt voorzien in de principes van duurzaam en klimaatbestendig bouwen. Met de bouw van het gebouw worden duurzame materialen zoals hout en steen toegepast.

Riolering

Er is in dit geval geen sprake van een nodige uitbreiding van de rioolcapaciteit. De huidige supermarkt is immers al aangesloten op het riool. De supermarkt kan eenvoudig afgewikkeld worden op het bestaande riool.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven, waaronder de afstemming met de welstand en APV, uitsluiting van seksinrichtingen en de verplichting om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.

Artikel 3 Centrum

Het gehele plangebied is bestemd als Centrum. Dit komt overeen met de huidige bestemmingen 'Centrum' en 'Centrumvoorzieningen'. De bestemming 'Centrum' van het bestemmingsplan 'Balkbrug' is in dit geval als uitgangspunt genomen, aangezien de huidige supermarkt binnen deze bestemming staat en dit met meest actuele planologische regime betreft.

Wat betreft de bestemmingsregels is aangesloten bij de geldende bestemming 'Centrum'. Wel dient te worden vermeld dat niet alle mogelijke functies op basis van het huidige planologische regime zijn overgenomen (denk aan sociaal- educatieve functies, sociaal-medische functies) aangezien het plan hier niet in voorziet. In het bestemmingsplan zijn detailhandel, kantoren en bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan. Tevens zijn voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en ondergeschikte functies zoals groen, parkeren en watervoorzieningen toegestaan. Voor het parkeerterrein is een specifieke aanduiding opgenomen.

Voor het gebouw is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen deze gebouwd moet worden. In de bouwregels is voor gebouwen en overkappingen uitsluitend een bouwhoogte en een bebouwingspercentage openomen. Dit komt overeen met de huidige manier van bestemmen. De bouwhoogte is aangesloten bij het beoogde bouwplan. Tevens zijn er regels ten aanzien van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf opgenomen. Deze zijn overgenomen van het huidige planologische regime.

Daarnaast komt er vlakbij de westelijke ingang van het parkeerterrein een opstelplaats voor een foodtruck/paviljoen. Het gaat om een gebouw van maximaal 100 m2 en een hoogte van maximaal 4 m. Voor dit gebouw zijn specifieke bepalingen voor horeca opgenomen in de regels en de verbeelding.


Tot slot zijn er een vorm van strijdig gebruik opgenomen en is er een afwijking van de gebruiksregels opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

Deze bestemming is opgenomen conform geldend planologisch regime. Dit zijn de gronden in het westen van het plangebied. Ook is deze bestemming opgenomen ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied, zodat aangesloten wordt bij de daar geldende dubbelbestemming. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de daar te verwachten archeologische waarden. Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Tevens zijn in de gemeentelijke kosten opgenomen in de overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd is. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

8.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap heeft op d.d. 2 april 2021 een uitgangspuntennotitie gestuurd. Deze notitie is uitgewerkt in de in paragraaf 5.2 opgenomen waterparagraaf.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt er meteen een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.