direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid Overijssel
Plan: Radewijk, Radewijkerweg 54
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00148-VG01

2.3 Provinciaal beleid Overijssel

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.

De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.

Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: "datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de Omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en beleidsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze staan in het schema hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00148-VG01_0001.png"

2.3.1.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie en geven aan of ontwikkelingen mogelijk zijn. De beleidskeuzes van de provincie worden genoemd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Één van de thema's is de SER- ladder, die ingaat op het gebruik van de beschikbare ruimte.

SER-Ladder

Bestemmingsplannen mogen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Binnen dit plan is er geen sprake van extra ruimtegebruik, maar van het hergebruik van de bestaande bebouwing voor een andere functie.

2.3.1.2 Ontwikkelingsperspectieven

De omgevingsvisie geeft onder meer de ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel weer. Het gaat hier om ontwikkelingen die de provincie van provinciaal belang acht en zijn vaak gekoppeld aan ambities op lokaal of rijksniveau. Met deze ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleidsambities en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken zijn hiervoor gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.

Op basis van het de kaart met ontwikkelingsperspectieven heeft het te ontwikkelen gebied het ontwikkelingsperspectief 2: "Buitengebied, accent productie (schoonheid van de moderne landbouw). Aangezien het gaat om een bestaande situatie met bebouwing en er geen sprake is van een nieuwe bouwwerkzaamheden, is er geen sprake van strijdigheid met de ontwikkelingsperspectieven.

2.3.1.3 Gebiedskenmerken

In de catalogus gebiedskenmerken wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen, namelijk:

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt ingegegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontwikkelingsrichtingen.

De natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag "dekzandvlakte". De ambitie voor deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

Norm: het gebied krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richting: als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

In het plangebied is er geen sprake van een nieuwe bouwactiviteiten. De bestaande landschappelijke waarden worden door deze herbestemming niet aangetast. De ontwikkeling kan, omdat het slechts gaat om een functieverandering, geen bijdrage leveren aan het beter beleefbaar maken van het landschapstype en de daarbij behorende karakteristieken.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder het "jonge heide en broekontginningslandschap". De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven.

Richting: ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

In het voorliggende plangebied blijven de dragende lineaire structuren intact. De functieverandering tast de landschappelijke waarden van het omgeving niet aan.

De stedelijke laag

In de stedelijke laag is er geen informatie opgenomen over het plangebied.

De lust- en leisurelaag

In de lust- en leisurelaag geldt voor het gebied dat het is aangeduid als "donkerte". De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen en dergelijke en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

Richting: In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht.

Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap gehandhaafd blijven, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit volgens de Omgevingsvisie. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.3.2 Omgevingsverordening

Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de Omgevingsverordening Overijssel zijn weergegeven. De thema's hangen samen met de hiervoor genoemde Omgevingsvisie. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.

artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het bestemmingsplan legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving, omdat er in dit geval sprake is van een functieverandering van bestaande bebouwing.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt bij aan het behoud van de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij de geldende gebiedskenmerken zoals genoemd in paragraaf 2.3.1.3 Gebiedskenmerken. Ook past de nieuwe ontwikkeling binnen het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Het plan voorziet niet in nieuwvestiging in de Groene omgeving. De kwaliteitsimpuls Groene omgeving is daarom niet van toepassing.